Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over implicaties van de PAS uitspraak voor de 7 MIRT projecten (Kamerstuk 35300-A-69)
2020D03616 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat inzake de Implicaties van de PAS uitspraak voor de 7 MIRT-projecten
(Kamerstuk 35 300 A, nr. 69).
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Witzke
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Blz.
Inleiding
2
VVD-fractie
2
GroenLinks-fractie
3
SP-fractie
4
Partij voor de Dieren-fractie
5
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het verzoek om de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over
het Programma Aanpak Stikstof (PAS) op het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte
en Transport (MIRT) te geven.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brieven en de spoedwet
en zijn nog steeds van mening dat de regeling op geen enkele manier recht doet aan
de uitspraak van de Raad van State en het Europese Hof, aan de natuurwaarden en de
ecologische wetmatigheden die ook voor een wetgevende macht een gegeven zijn waar
niets aan gedaan kan worden, maar wel op gebaseerd moet worden.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie die de Minister op
17 december 2019 naar de Kamer heeft gestuurd en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de reactie
die de Minister op 17 december 2019 naar de Kamer heeft gestuurd en hebben hier nog
enkele vragen over.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hopen dat snel een aanvang kan worden gemaakt met deze
vitale projecten voor de infrastructuur in Nederland, maar zien dat ook vele andere
infrastructuurprojecten aandacht behoeven. Deze leden vernemen graag hoe de Minister
dit ziet.
De leden van de VVD-fractie vragen zich daarom af hoe ook de voortgang van deze projecten
spoedig ter hand genomen kan worden. Deelt de Minister de zorg dat files en stilstaand
verkeer, ook volgens het rapport van het adviescollege stikstofproblematiek, zorgt
voor extra veel uitstoot die bij vlotte doorstroming een stuk minder kan zijn? Kan
de Minister de 180% minder stikstof als er geen files zouden zijn, die te lezen is
in een tabel van het rapport «Niet alles kan»1, uitleggen?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister daarom om te bevestigen dat doorstroming
van essentieel belang is om de uitstoot van stikstof in het verkeer te reduceren.
Ook horen deze leden graag van de Minister welke maatregelen of extra investeringen
voor infrastructuur zij in deze kabinetsperiode kan nemen? Wanneer en wat is daarvoor
nodig?
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de basis voor het prioriteren van
de zeven asfaltplannen niet is gebaseerd op een natuurkundige of ecologische realiteit,
maar uitsluitend op een politieke wens van het kabinet en een deel van de Kamer. Hoe
kan de boekhoudkundige benadering van een gemiddelde afname van een gemiddelde stikstofemissie, die in zeer uiteenlopende hoeveelheden is gerealiseerd op een groot aantal
locaties in Nederland, worden omgerekend in een gemiddelde, dat weer kan worden verdeeld
over projecten of natuurgebieden? Op welke manier is dit traceerbaar of handhaafbaar?
Hoe kan op deze manier een depositievermindering worden toebedeeld aan een natuurgebied
in slechte staat en boekhoudkundig natuurherstel en/of een snelweg worden gerealiseerd?
Deze leden constateren dat natuurherstel als gevolg van depositieafname, nog een stap
verder is. Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
met de berekeningen voor de spoedwet ook niet heeft aangetoond hoe gemiddelde emissiereducties
in Nederland leiden tot depositieruimte in Natura 2000-gebieden die nu te kampen hebben
met een overschot?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er daarnaast ook op dat een afname van de
emissies niet automatisch leidt tot een toename van de depositieruimte. Deze leden
zijn van mening dat de Raad van State heel duidelijk was, dat niet de emissie de kern
is waar het om draait, maar de kwaliteit van de natuur in de Natura 2000-gebieden.
De Raad van State heeft de PAS vernietigd, juist omdat het uitgangspunt moet zijn
dat eerst de natuur zal moeten herstellen. Pas als de natuur, als gevolg van een forse
afname van de depositie, zo robuust is, dat er lokaal met extra depositie geen verslechtering
ontstaat, kan dat deel weer worden uitgegeven. In de boekhoudkundige benadering van
het kabinet wordt gemiddelde emissie(reductie) gekoppeld aan gemiddelde depositie(reductie)
en het verschil als winst verdeeld over woningbouw en asfaltplannen. Dat strookt volgens
deze leden niet met de uitspraak van de Raad van State, omdat er eerst een lokale
toets aan de kwaliteit van de natuur zal moeten volgen om te bezien of er inmiddels
weer extra depositie bij kan. Dát is volgens deze leden het verschil met de PAS. Een
regeling die dit principe niet volgt zal naar de vrees van deze leden wederom sneuvelen
bij de Raad van State. Kan de Minister bevestigen dat in alle gevallen de staat van
instandhouding in Natura 2000-gebieden maatgevend is en niet emissieberekeningen?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het feit dat veel natuurgebieden
nu een groot geaccumuleerd overschot aan stikstof in de bodem hebben, een flinke stikstofschuld
dus, maakt dat een geringe gemiddelde emissieafname niet zal leiden tot voldoende
natuurherstel die extra emissies mogelijk maakt. In elk geval niet de komende jaren.
Niet de stikstofemissie naar de lucht is maatgevend voor de natuur, maar de hoeveelheid
opgehoopt stikstof in bodem en water van natuurgebieden. Deze leden vragen de Minister
om aan te geven hoe rekening is gehouden met het overschot aan geaccumuleerd stikstof
en hoe en wanneer de geplande emissieafname zal leidden tot locatiespecifieke depositieruimte
die kan worden besteed aan woningbouw of MIRT-projecten.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de brief van 17 december 2019 de Minister
aangeeft dat nadere nauwkeurige berekeningen moeten aantonen hoeveel ruimte er locatiespecifiek
beschikbaar komt voor projecten. Deze leden zijn benieuwd of deze berekeningen zijn
gebaseerd op het oude PAS-systeem of dat hierbij wordt uitgegaan van de locatiespecifieke
staat van de natuur. Deze leden zijn van mening dat extra depositie door nieuwe bronnen
en projecten zal moeten worden onderbouwd met die staat van herstel en niet met een
verwachte gemiddelde afname.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de laatste alinea van de brief van 17 december
2019 dat daar waar woningbouw en MIRT-projecten om stikstofruimte concurreren gekeken
zal worden of een fasering in tijd oplossing kan bieden. Klopt de aanname van deze
leden dat dit dan niet leidt tot vertraging van woningbouwprojecten? Kan de Minister
garanderen dat dus niet alleen bij het toedelen van depositieruimte, maar ook bij
een mogelijk noodzakelijke fasering in tijd, de woningbouwprojecten nog steeds voorrang
hebben?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de debatten over de zeven MIRT-projecten
vaker de systematiek van de ADC-toets is genoemd2. Verwacht de Minister dat dit instrument vaak nodig zal zijn om deze en andere grote
projecten te realiseren? Is de Minister voornemens tot een serieuze alternatieve weging,
waarbij openbaar vervoer en fiets ook betrokken worden? Kan de Minister aangeven hoe
de onvermijdelijke noodzaak van deze zeven projecten is of moet worden aangetoond?
Met name hoe de alternatieven, zoals bijvoorbeeld meer openbaar vervoer, of een afname
van de verkeersvraag door rekeningrijden, zullen worden onderzocht en gewogen. In
hoeverre is de stikstofwinst door de snelheidsverlaging van 130 naar 120 kilometer
per uur in te zetten, aangezien het besluit om de snelheid te verhogen naar 130 kilometer
per uur toentertijd niet een passende beoordeling heeft doorlopen? Is daarmee de verhoging
van de snelheid en de emissie niet een ongedekte stikstof-cheque en is dan een verlaging
nu daarmee geen te verdelen depositieruimte, maar slechts een afname van de ongedekte
schuld?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tenslotte nog een vraag over de manier waarop
de verkeersaantrekkende werking wordt meegenomen in de berekening van de projectbijdragen
van de zeven asfaltprojecten. De nu gebruikte methode beperkt sterk het gebied waarvan
de verkeerseffecten, die leidden tot veranderende emissies, worden meegenomen. Dat
vereenvoudigt de rekenopgave, maar versimpelt de uitkomst. Deze leden vragen de Minister
of een dergelijke versimpeling, die wel in lijn was met de PAS-methodiek en de daarbij
horende drempelwaarde, nog wel houdbaar is. Moet een project zoals een wegverbreding
van een snelweg, dat leidt tot grote verkeerseffecten in een groot deel van Nederland
en daarmee mogelijk meerdere Natura 2000-gebieden kan beïnvloeden, niet voortaan veel
gedetailleerder worden berekend? Zal een dergelijke versimpeling wel een toets bij
de Raad van State doorstaan nu er geen drempelwaarde meer bestaat?
SP-fractie
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister in haar brief schrijft dat
het RIVM indicatieve berekeningen heeft gemaakt voor de stikstofdepositie van de geselecteerde
zeven MIRT-projecten, net zoals voor de woningbouw en de snelheidsverlaging. Tijdens
het rondetafelgesprek op 12 december 20193 gaf het RIVM zelf aan geen specifieke berekeningen te hebben gemaakt voor de MIRT-projecten
en alleen naar het totale maatregelenpakket te hebben gekeken. Deze leden constateren
dat de beweringen van de Minister en van het RIVM derhalve niet overeenkomen. Kan
de Minister aangeven of het RIVM in deze gelijk heeft en toelichten waarom haar informatie
naar de Kamer anders is dan die van het RIVM?
De leden van de SP-fractie concluderen uit de brief dat indicatieve berekeningen voor
de stikstofdepositie van deze MIRT-projecten geen uitsluitsel geven of deze projecten
daadwerkelijk doorgang kunnen vinden. Daar zijn gedetailleerde berekeningen per project
en het effect op nabijgelegen natuurgebieden voor nodig. Kan de Minister aangeven
wanneer deze gedetailleerde berekeningen per project met de Kamer gedeeld worden en
of er in deze berekeningen ook rekening wordt gehouden met het feit dat meer asfalt
ook meer auto’s aantrekt en daarmee de files niet korter maar breder worden? Kan de
Minister ook bevestigen dat de werkzaamheden voor deze zeven projecten niet zullen
starten of verdergaan voordat deze berekeningen er zijn?
De leden van de SP-fractie vinden extra asfalt bij de geselecteerde MIRT-projecten
niet nodig. Het extra asfalt zal de fileproblematiek niet oplossen en de doorstroming
van het verkeer niet verbeteren. De stikstofproblematiek noodzaakt volgens deze leden
om naar alternatieven te kijken, bijvoorbeeld investeringen in het openbaar vervoer
om mensen uit de auto te halen. Heeft de Minister voor deze projecten de mogelijkheden
voor verbeteringen in het openbaar vervoer-netwerk onderzocht alvorens de keuze te
maken voor meer asfalt? Zo ja, kan de Minister deze onderzoeken met de Kamer delen?
Zo nee, is de Minister bereid om dit alsnog te doen en daarna haar beslissing te heroverwegen?
De leden van de SP-fractie constateren dat Nederland in een wooncrisis zit waardoor
veel mensen geen betaalbare woning kunnen vinden. Dat zou rechtvaardigen dat een groter
deel van de beschikbare stikstofruimte beschikbaar gesteld zou worden voor (sociale)
woningbouw. Kan de Minister toelichten waarom er voor het realiseren van zeven MIRT-projecten
is gekozen, terwijl voor doorstroming van het verkeer en het verminderen van de files
ook andere keuzes (zoals investeringen in het openbaar vervoer) gemaakt kunnen worden
en waarom er niet voor is gekozen om meer ruimte voor (sociale) woningbouw te reserveren?
De leden van de SP-fractie vinden dat Nederland te lang op de pof heeft geleefd als
het gaat om de natuur. De natuur heeft het door politieke keuzes zwaar te verduren.
Waarom is de keuze gemaakt om zeven MIRT-projecten door te zetten, terwijl er gekozen
had kunnen worden voor meer ruimte om de natuur te herstellen? Zijn er scenario’s
op tafel geweest waarbij bijvoorbeeld 50% of meer van de beschikbare stikstofruimte
werd gereserveerd voor natuurherstel? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij zich ook wil
inzetten om de natuur te beschermen aangezien de Minister onderaan haar brief stelt
dat de gezamenlijke inzet is om woningbouw én MIRT-projecten door te laten gaan. Wil
de Minister zich inzetten om zich aan de wet te houden? Deelt de Minister de mening
van deze leden dat er geen sprake kan zijn van het verdelen van stikstofruimte tot
er een plan ligt dat een concrete verbetering van de natuur gaat opleveren?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich af of, als de Minister stelt
dat bij de nauwkeurig berekende projecteffecten de laatste inzichten ten aanzien van
verkeerseffecten worden meegenomen, zij daarmee dan ook de snelheidsverlaging overdag
van 130 naar 100 kilometer per uur bedoelt? Welke andere verkeerseffecten worden er
meegenomen? Is de Minister van mening dat de effecten van de snelheidsmaatregel moeten
worden meegenomen in de stikstofberekeningen van de MIRT-projecten? Is de Minister
dan ook van mening dat de effecten van deze snelheidsmaatregel moeten worden meegenomen
in het (opnieuw) onderzoeken van de noodzaak voor deze MIRT-projecten? Deze leden
vragen of de Minister het gerechtvaardigd acht vele miljoenen euro belastinggeld uit
te geven voor de verbreding van een snelweg terwijl niet onderzocht is of deze verbreding
in de nieuwe situatie nog noodzakelijk is. Zo ja, hoe acht de Minister dat gerechtvaardigd?
Klopt het dat voor sommige van deze projecten (zoals de ring rondom Utrecht) snelheidsverlaging
zelfs werd aangedragen als oplossing om het MIRT-project onnodig te maken? Zou de
Minister voor elk van de zeven MIRT-projecten een toelichting, zoals gevraagd onder
artikel 3.1. van de Comptabiliteitswet4, willen geven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of het klopt dat deze zeven projecten
zijn gekozen omdat daar een snelheidsverlaging reeds overwogen werd? Is bij de selectie
van deze projecten gekeken of woning- en wegenbouw elkaar in de weg zitten? Zo nee,
waarom niet? Deze leden vragen wat de Minister bedoelt als zij stelt dat zij voornemens
is om, wanneer woningbouw en wegenbouw elkaar bijten, in overleg met de Minister voor
Milieu en Wonen en de betrokken provincies gebiedsgericht te bekijken of door fasering
in tijd een oplossing gevonden kan worden. Aan wat voor oplossingen moeten deze leden
dan denken? En in hoeverre levert «fasering in tijd» een reductie van de stikstofdepositie
op?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe
de afstemming verloopt tussen de departementen over de prioritering van de stikstofruimte
die de regering voornemens is op te vullen. Bij deze leden komen berichten binnen
dat er bijvoorbeeld ook biomassacentrales gebouwd worden. Deze leden vragen de Minister
hoe dat te rijmen valt met het voornemen om woningbouw en de MIRT-projecten prioriteit
te geven.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister kennis heeft genomen
van de nieuwe rechtszaak die is aangespannen door de Non-Gouvernementele Organisatie
MOB5? In hoeverre loopt de Minister een financieel risico als zij nu inzet op het doorzetten
van deze MIRT-projecten en de MOB later wederom in het gelijk gesteld gaat worden
en de MIRT-projecten alsnog geen doorgang kunnen vinden? Deze leden ontvangen graag
een zo gedetailleerd mogelijke inschatting.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat het uitgaan van
grove inschattingen in plaats van nauwkeurige berekeningen (die nog anders kunnen
uitpakken), het uitblijven van extra reductiemaatregelen en het nemen van maatregelen
die wederom (kansrijk) aangevochten worden bij de rechter de Minister geen helderheid
biedt maar juist onzekerheid blijft creëren. Is de Minister het met deze leden eens?
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.