Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 15 januari 2020, over Arbeidsmarktbeleid
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1000
                   VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 5 maart 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 15 januari 2020
                  overleg gevoerd met de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  over:
               
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 juni 2019 inzake
                           tweede voortgangsbrief aanpak krapte op de arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 926);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 juni 2019 inzake
                           dienstverlening naar werk (Kamerstuk 33 566, nr. 105);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 juli 2019 inzake
                           halfjaarlijkse rapportage Wet werk en zekerheid (Wwz) (Kamerstuk 34 351, nr. 32);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juli 2019 inzake
                           arbeidsmarktbeleid in crisistijd (2019D30063);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 juli 2019 inzake
                           evaluatie actieplan «Perspectief voor vijftigplussers»: monitorrapportage 2018 (Kamerstuk
                           29 544, nr. 921);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 juli 2019 inzake
                           regionale initiatieven leven lang ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 120);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 juli 2019 inzake
                           reactie op de motie van de leden Wiersma en Bruins over beleid gericht op arbeidsproductiviteit
                           (Kamerstuk 29 544, nr. 939);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 september 2019
                           inzake conceptregeling STAP-budget (Kamerstuk 30 012, nr. 121);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 oktober 2019
                           inzake evaluatie Wet aanpak schijnconstructies (Kamerstuk 34 108, nr. 32);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 oktober 2019
                           inzake staat van eerlijk werk 2019 (Kamerstuk 29 544, nr. 950);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 oktober 2019
                           inzake scheepsbouw en zeescheepvaart (Kamerstukken 25 883 en 31 409, nr. 364);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 oktober 2019
                           inzake wijziging Besluit oproepovereenkomsten (Kamerstuk 35 074, nr. 72);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 november 2019
                           inzake stimuleren leren en ontwikkelen bij individuen en bedrijven (Kamerstuk 30 012, nr. 123);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 november 2019
                           inzake beantwoording vragen commissie over opzet beleidsdoorlichting artikel 1 arbeidsmarkt
                           (Kamerstuk 30 982, nr. 53);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 juli 2019 inzake
                           opzet beleidsdoorlichting artikel 1 arbeidsmarkt (Kamerstuk 30 982, nr. 50);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 november 2019
                           inzake migrantenmonitor 2017 (Kamerstuk 29 407, nr. 212);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 november 2019
                           inzake onderzoek effecten Lage inkomensvoordeel op arbeidsparticipatie (Kamerstuk
                           32 043, nr. 505);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 november 2019
                           inzake reactie op moties en toezeggingen, ingediend en gedaan tijdens het debat van
                           12 september 2019, over het tekort aan arbeidskrachten (Kamerstuk 29 544, nr. 962);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 november 2019
                           inzake dienstverlening naar werk (Kamerstuk 33 566, nr. 106);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 9 december 2019
                           inzake administratieve vereisten WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract
                           (Kamerstuk 35 074, nr. 73);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 13 december 2019
                           inzake invoering uniforme wachttijd in Regeling onwerkbaar weer (Kamerstuk 35 074, nr. 74);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 13 december 2019
                           inzake compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid
                           van de werknemer (Kamerstuk 34 699, nr. 8).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Van Weyenberg
Griffier: Witzke
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: De Jong, Nijboer, Van Otterloo, Palland,
                  Smeulders, Stoffer, Tielen en Van Weyenberg,
               
en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 13.03 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik open dit algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid. Ik heet iedereen
                     welkom die dit debat volgt. Ook heet ik de Minister en de collega's welkom bij dit
                     eerste debat in het nieuwe jaar. Het is een genoegen u allen weer te zien. Mij is
                     gevraagd de voorzitter te vervangen. Ik heb met mevrouw Tielen afgesproken dat zij
                     na haar inbreng het voorzitterschap kort overneemt, zodat ik namens mijn eigen partij
                     ook een inbreng kan doen. We hebben vier uur voor dit overleg met een agenda waar
                     bijna niets níét op staat, als ik het zo zag. Ik vraag u allen dus zich aan de spreektijd
                     van zes minuten te houden, zodat we binnen die vier uur ook alle antwoorden kunnen
                     krijgen. Dat lijkt mij in ons aller belang. De Minister heeft daar een grote invloed
                     op. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Palland namens de fractie van het CDA.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. We hebben het halfjaarlijkse AO Arbeidsmarktbeleid, met inderdaad
                     een hele range aan onderwerpen. Ik wil stilstaan bij de volgende vier punten: de Wet
                     arbeidsmarkt in balans, de Wet aanpak schijnconstructies, een leven lang ontwikkelen
                     en krapte op de arbeidsmarkt.
                  
Ik begin met de WAB, die per 1 januari jongstleden in werking is getreden. In die
                     wet zitten zowel voor werkgevers als werknemers goede maatregelen, zoals voor werknemers
                     de introductie van premiedifferentiatie ter stimulering van vaste contracten en voor
                     werkgevers de mogelijkheid om gemakkelijker afscheid te nemen van werknemers die niet
                     functioneren en met wie de arbeidsverhouding is verstoord. De eerste reacties op de
                     wet komen nu ook los, onder andere uit de horeca en andere seizoensafhankelijke sectoren.
                     Zij ervaren de wet als ingewikkeld en duur. Maar nu ligt er een motie, ingediend door
                     collega Tielen en ondergetekende bij de begroting, over een quickscan naar de effecten
                     van de WAB in het eerste kwartaal van 2020. De motie is aangenomen. We horen graag
                     van de Minister hoe hij haar gaat uitvoeren en of hij specifiek wil kijken naar de
                     genoemde signalen vanuit de horeca en seizoensafhankelijke sectoren.
                  
Voorzitter. Voor het tegengaan van schijnconstructies en het bevorderen van een eerlijke
                     arbeidsmarkt is er de Wet aanpak schijnconstructies, waarvan de evaluatie vandaag
                     voorligt. Een conclusie: de diverse maatregelen hebben op verschillende wijzen en
                     in verschillende mate een bijdrage geleverd aan het tegengaan van schijnconstructies
                     en het bevorderen van eerlijk werk. Dat is heel erg mooi, maar we lezen ook dat de
                     praktijk weerbarstig is en notoire overtreders zich er nog steeds niet van laten weerhouden
                     de geldende wet- en regelgeving te omzeilen. Voorwaar een goede reden, vinden wij,
                     om de WAS aan te scherpen en extra tanden te geven. Daarom willen we samen met GroenLinks,
                     volgend op onze eerdere gezamenlijke motie, een drietal voorstellen doen.
                  
Kunnen we de reikwijdte van de WAS verbreden, zodat schijnconstructies ook in het
                     personenvervoer kunnen worden aangepakt? Daar komt bijvoorbeeld onderbetaling voor
                     in het zorg- en leerlingenvervoer. Kunnen we de mogelijkheid voor vakbonden verbeteren
                     om voor werknemers een collectieve claim in te dienen, bijvoorbeeld door vakbonden
                     de mogelijkheid te geven een schadevergoeding te eisen bij groepsvorderingen als drukmiddel
                     richting kwaadwillende opdrachtgevers? Ten derde moet handhaving ook kunnen plaatsvinden
                     wanneer er schijnconstructies zijn die deels in het buitenland plaatsvinden, bijvoorbeeld
                     ten aanzien van goederenvervoer. In de wet staat nu: arbeid in Nederland. Kan dat
                     worden gewijzigd in «arbeid in en vanuit Nederland»? Ik krijg graag een reactie van
                     de Minister op deze voorstellen.
                  
Voorzitter. Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een leven lang
                     ontwikkelen en een positieve en sterke leercultuur tot stand brengen. Een leven lang
                     ontwikkelen krijgt in belangrijke mate vorm en inhoud in de regionale initiatieven.
                     Dat vinden de Minister en ook het CDA van belang. Het is ook een waarheid. In zijn
                     brief schrijft de Minister dat de overheid bij een leven lang ontwikkelen zorgt voor
                     de noodzakelijke randvoorwaarden en daarnaast bestaande initiatieven versterkt en
                     stimuleert. Kan de Minister toelichten wat hij verstaat onder «noodzakelijke randvoorwaarden»?
                     Uit de regio horen we overigens positieve signalen over de bereidheid van mensen en
                     over de initiatieven die er daar zijn, waarbij er nog wel aandacht nodig is voor het
                     bereiken van de wat kleinere werkgevers en het personeel dat daar werkt.
                  
Voorzitter. De leerrekening is het voorbeeld bij uitstek als het gaat om een leven
                     lang ontwikkelen. Het is bekend dat fiscale belemmeringen om als werknemer je opgespaarde
                     geld onbelast mee te nemen naar een volgende baan en daarover zelf regie te houden,
                     de uitrol van de leerrekening in de weg zitten. Dat is een grote frustratie van sociale
                     partners en ook van ons, omdat juist de leerrekening kan helpen om omscholing op een
                     snel veranderende arbeidsplek te doen plaatsvinden en om werknemers in zware beroepen
                     op tijd te laten omscholen, zodat zij hun pensioenleeftijd gezond kunnen behalen.
                     Ziet de Minister mogelijkheden om sneller tot een oplossing te komen? Wij zien bijvoorbeeld
                     dat de verantwoordelijkheid die nu bij werkgevers ligt voor een juiste besteding van
                     scholingsbudgetten, hen aarzelend maakt om daar daadwerkelijk invulling aan te geven.
                     Zou die verantwoordelijkheid niet kunnen worden gelegd bij de uitvoerder?
                  
Voorzitter. De krapte op de arbeidsmarkt is een terugkerend aandachtspunt in dit algemeen
                     overleg. Bedrijven geven aan moeite te hebben met het vervullen van hun vacatures,
                     terwijl er tegelijkertijd ook nog mensen aan de kant staan. We lezen dat het kabinet
                     verschillende maatregelen neemt, waaronder een onderzoek naar deeltijdwerk, het ibo
                     deeltijd, sectorspecifieke aanpakken, Werken in de Zorg, het MKB-actieplan en de SLIM-regeling
                     voor het mkb. Al eerder noemde ik de horeca, een van de sectoren die kampt met grote
                     personeelstekorten. Uit de sector komt de roep om naast de door Crebo erkende diploma's
                     en de derde leerweg bij de horeca ook branchediploma's toe te voegen aan de subsidiabele
                     initiatieven vanuit de SLIM-regeling. Hoe staat de Minister daartegenover?
                  
Voorzitter. Het CDA heeft vorig jaar een motie ingediend die de regering verzoekt
                     in kaart te brengen hoe het combineren van banen gemakkelijker kan worden gemaakt
                     voor zowel werkenden als werkgevers: de combinatiebaan. Hierover verwachten we in
                     het eerste kwartaal van dit jaar een bericht van de regering. We zijn benieuwd, temeer
                     daar we in de brief van 25 november het volgende lazen. «In de praktijk is uitbreiding
                     van gewerkte uren in de zorg vaak niet eenvoudig te realiseren, vanwege de piekmomenten
                     in de ochtend en de avond. Dit vraagt om creatieve oplossingen, zoals het creëren
                     van een combinatiefunctie bij één werkgever of het combineren van twee functies bij
                     verschillende werkgevers.» Dat is de combinatiebaan. Werkgevers kunnen op dit gebied
                     nog veel van elkaar leren. Wellicht kan de Minister al iets zeggen over de uitvoering
                     van onze motie.
                  
Voorzitter. Een ander voorbeeld van zo'n creatieve oplossing kwamen we tegen in het
                     advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. De raad roept op het maatschappelijk
                     potentieel van mensen in de derde levensfase – 65 jaar en ouder – te verzilveren met
                     passende arrangementen als een overbruggingsbaan voor oudere werknemers na hun pensioen
                     of een senior internship, waarbij mensen van deze leeftijd worden ingezet als ervaren
                     tijdelijke kracht. Het CDA vindt deze opties interessant. We helpen werknemers gezond
                     hun AOW te laten halen, maar we willen ook dat wie dat wil, ruimte krijgt om langer
                     door te werken. Zingeving op de oude dag, overdracht van waardevolle kennis en talent
                     naar volgende generaties en het invullen van vacatures. Wanneer kunnen we de kabinetsreactie
                     hierop tegemoetzien?
                  
Tot slot...
De voorzitter:
U bent over uw tijd heen.
Mevrouw Palland (CDA):
Dan rond ik af. Over het WRR-rapport komen we zeker nog te spreken met elkaar, dus
                     daar kijk ik naar uit.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. U hebt nog een interruptie van de heer Nijboer. Misschien stelt hij een
                     vraag over wat u had willen zeggen.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Die gelegenheid zou ik mevrouw Palland graag bieden. De Wetenschappelijke Raad voor
                     het Regeringsbeleid heeft vandaag inderdaad een stuk laten verschijnen dat de PvdA
                     echt uit het hart gegrepen is: een basisbaan voor mensen. Een baan biedt meer dan
                     inkomen alleen. Een baan biedt ook collega's en de mogelijkheid om jezelf te ontwikkelen.
                     Ik ben heel benieuwd hoe het CDA tegenover die voorstellen staat.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
We hebben op hoofdlijnen kennis kunnen nemen van het WRR-rapport. We moeten nog even
                     goed met de stofkam door alle 300 pagina's heen om de achtergronden ervan tot ons
                     te nemen. Wij herkennen heel veel van wat daarin staat. De lange lijn is dat de arbeidsmarkt
                     is veranderd en dat we onze wet- en regelgeving en onze sociale zekerheid daar opnieuw
                     moeten bepalen. Als het specifiek om de basisbaan gaat, dachten wij even: hé, is dat
                     onze basisbaan? Mijn collega René Peters heeft ook al een paar keer een suggestie
                     gedaan voor een basisbaan. Dat is toch een andere invulling dan die waarop het WRR-rapport
                     nu ingaat. Dat heeft met name met het volgende te maken. Meedoen is heel erg van belang,
                     maar specifiek als het gaat om de basisbaan zou voor ons voorop moeten staan dat je
                     weer perspectief moet hebben op doorstroming naar regulier werk. Dat is niet de insteek
                     die we zien bij de basisbaan zoals die in het rapport staat. Daar hebben wij dus wel
                     een aarzeling bij. Wij denken dat het heel goed is om mensen die langdurig zijn uitgevallen,
                     te helpen om weer ritme op te doen door bijvoorbeeld eerst 20 uur per week te gaan
                     werken. Dat moet ook lonend zijn. Daarmee moet ritme worden opgedaan met perspectief
                     op doorstromen naar regulier werk.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Ik ben slechts te gast in deze commissie, maar ik denk er wel genoeg van te weten
                     om te zeggen dat de wijze waarop je het vorm geeft, altijd heel precies komt. Ik heb
                     een keer een discussie tussen de heer Buma, destijds uw fractieleider, en de heer
                     Asscher, mijn fractieleider, gehoord bij Buitenhof. Het was toen heel belangrijk dat
                     er onder het minimumloon betaald kon worden. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
                     zegt dat er mensen zijn die, ook als ze zo'n baan wat langer doen, niet in staat zijn
                     om een baan in de reguliere arbeidsmarkt te krijgen. Toch is het belangrijk dat die
                     mensen nuttig werk doen. Ook die mensen verdienen het om fatsoenlijk betaald te worden.
                     Is het CDA bereid om die stap te zetten? Of blijft het CDA bij het standpunt dat het
                     al had, namelijk dat het eigenlijk gewoon op bijstandsniveau moet en als het niet
                     op bijstandsniveau is, ze eigenlijk maar een reguliere baan moeten zoeken en het verder
                     maar moeten uitzoeken, zoals mevrouw Palland net zei?
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Het is geen kwestie van «zoek het maar uit». Integendeel; werk moet lonend zijn. Als
                     je het hebt over een basisbaan, gaat het wat ons betreft ook om daadwerkelijk werken
                     en daarmee weer ritme opdoen. Dat moet ook lonend zijn, dus je moet dan boven bijstandsniveau
                     uitkomen. Als je het hebt over meedoen in andere vormen, omdat je niet in een reguliere
                     baan terecht kan komen, dan hebben we daar voorzieningen voor. Daar moet ook zeker
                     naar gekeken worden naar aanleiding van de Participatiewet. Die discussie wordt natuurlijk
                     gevoerd in een ander verband, maar dat is wat ons betreft een andere invulling van
                     de basisbaan dan die wij nu van de WRR zien. Wij staan een andere invulling van de
                     basisbaan voor.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Tielen namens de fractie van de VVD.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Een goed begin is het halve werk. Het is misschien wel symbolisch
                     dat het eerste algemeen overleg in dit nieuwe jaar over het arbeidsmarktbeleid gaat.
                     Ik, en een hoop ondernemers en werkenden met mij, verwacht dat we dit jaar, 2020,
                     nog veel en vaak over de arbeidsmarkt gaan debatteren. Tenminste, dat is mijn goede
                     voornemen. Niet omdat we debatteren allemaal zo leuk vinden, niet omdat ik denk dat
                     we ons anders gaan vervelen en ook niet omdat ik, of de VVD, ontevreden is over hoe
                     de Nederlanders werken. Nee, ik ben juist wel trots op al die miljoenen mensen die
                     zich elke dag weer inzetten om iets voor hun klanten, hun leerlingen, hun patiënten
                     te betekenen. Die met hun collega's slimme dingen verzinnen om producten en diensten
                     nog beter te maken.
                  
Maar ik maak wel zorgen over die arbeidsmarkt nu en in de nabije toekomst. Daarom
                     is het goed dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de commissie-Borstlap,
                     de ambtenaren-onderzoekers van het ibo-rapport Deeltijd en nog heel veel mensen op
                     korte termijn met inzichten en adviezen komen die bij kunnen dragen aan een arbeidsmarkt
                     die beter is toegerust op de uitdagingen van nu en die nabije toekomst. Mijn verwachting
                     is dat die adviezen vooral gaan bijdragen aan de toekomst. Maar mijn zorgen zitten
                     ook in het nu. Twee dingen springen daar uit die ik graag vandaag aan de orde wil
                     stellen. Dat zijn krapte en tijdelijke economische terugval. Daar wil ik in dit algemeen
                     overleg oplossingen voor vragen van de Minister.
                  
Want er is een tekort aan arbeidsinzet om kinderen te onderwijzen, zieken te verzorgen
                     en de orde op straat te handhaven. Maar er zijn ook te weinig mensen in de installatietechniek,
                     de ICT en de horeca. Veel ondernemers hebben problemen om mensen te vinden. Het wordt
                     maar niet minder, dat tekort. Bij eerdere debatten heb ik al gevraagd en zijn er moties
                     aangenomen om meer inzicht in hoe meer uren voor deeltijdwerkers een deeloplossing
                     kunnen worden. Ik ben benieuwd of de Minister al weet op welke termijn hij met een
                     voorstel kan komen.
                  
Daarnaast verbaas ik mij wel over de versnipperdheid en daarmee misschien ook wel
                     de vertraging van het onderwerp «krapte» in dit kabinet. De Minister van VWS heeft
                     een actieplan. De Ministers van OCW hebben een actieplan. Ik weet het niet zeker,
                     maar ik hoop dat de Minister van Justitie en Veiligheid er ook een heeft, en misschien
                     de Minister van Economische Zaken? De verschillende plannen zijn inderdaad verschillend,
                     en ze staan ook los van elkaar. Elke Minister vist met zijn eigen hengeltje in de
                     hoop de meeste vissen uit de vijver van talent te halen, terwijl deze Minister, als
                     Minister van Werkgelegenheid, er wat mij betreft de regie op zou moeten voeren. Deeltijdwerkers
                     domineren in de sectoren zorg en onderwijs, onder andere, maar er zijn vast ook meer
                     inzichten. Daarom mijn vraag aan deze Minister of hij bereid is om meer regie te pakken
                     en ja, ik weet niet of je dat een taskforce of een werkgroep noemt, maar iets met
                     daadkracht in kan stellen dat met werkende oplossingen kan komen voor die krapte.
                     Niet alleen voor de ene sector of voor de andere, maar gewoon arbeidsmarktbreed. Graag
                     een toezegging.
                  
Mijn andere zorgpunt is de bouwsector. Deze sector heeft ook tekorten, maar zit even
                     – ik hoop even – met een ander probleem: de voorspelde krimp van 2% het komende jaar.
                     De orderportefeuilles blijken al fors aan het krimpen en ondernemers in de sector
                     weten niet wat ze met hun medewerkers en partners aan moeten. De evaluatie Arbeidsmarkt
                     in crisistijd, die zat tussen de 21 stukken voor dit AO, benoemt een aantal oplossingen
                     die al zijn uitgeprobeerd. Welke wil de Minister nu inzetten ten behoeve van de mkb'ers
                     in de bouw? Kan de Minister voorkomen dat bouwers, bouwvakkers uit de sector verdwijnen
                     en niet meer terugkomen, terwijl we ze echt heel hard nodig hebben? Heeft de Minister
                     een antwoord op de gevraagde mogelijkheden met betrekking tot bijvoorbeeld werktijdverkorting?
                     Graag een toelichting op hoe de Minister daarnaar kijkt.
                  
Vragen heb ik ook wel bij de transitievergoeding en de bredere inzetbaarheid van medewerkers.
                     In het regeerakkoord is afgesproken dat er ruimere mogelijkheden komen voor de aftrekbaarheid
                     van kosten die worden gemaakt om werknemers breder in te zetten in het eigen bedrijf.
                     Ik zie dat de cijfers laten zien dat dit niet of nauwelijks gebeurt. Hoe kan dat?
                     Hoe zit dat? Zien we iets over het hoofd? Kan de Minister toezeggen dat hij aan de
                     slag is om de mogelijkheden daadwerkelijk te verruimen?
                  
Tot slot. In november hadden we een AO over wat ik lekker blijven leren noem; een
                     leven lang ontwikkelen, gewoon lekker blijven leren. De Minister heeft daarin toegezegd
                     om voor de zomer met een aangescherpt actieplan te komen met daarin duidelijk de doelen,
                     de voortgang, en de kosten en opbrengsten per maatregel om mensen bij, na of om te
                     scholen. Ik wacht, vol ongeduld uiteraard, op dat plan om wat dieper in te gaan op
                     mijn vragen met betrekking tot de verschillende regelingen, maar ik wil er al wel
                     eentje uithalen. Die gaat over het concept voor de STAP-regeling. Het STAP-budget
                     lijkt er pas in 2022 te komen. Het gebruiksgemak vergroten komt pas daarna, terwijl
                     volgens mij dat aspect juist een van de belangrijkste aanleidingen is voor de effectiviteit
                     van die regeling. We spreken in deze Kamer vaak uit dat lekker blijven leren belangrijk
                     is en steeds meer nodig is. Dan ben ik er niet helemaal gerust op dat we ook daadwerkelijk
                     vooruit komen. Is de Minister bereid om te kijken of hij vóór invoering van de STAP-regeling
                     al wat praktijktesten kan doen om te kijken of het inderdaad beter werkt en toegankelijker
                     is dan de huidige fiscale scholingsaftrek? Is de Minister het met mij eens dat inderdaad
                     gebruiksgemak en toegankelijkheid cruciaal zijn? Ziet hij ruimte om misschien al eerder
                     dingen te doen?
                  
Ik verheug mij, ook vol ongeduld uiteraard, op alle arbeidsmarktdebatten die de komende
                     maanden gaan komen. Laten we er nog meer werk van maken!
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Een vraag van de heer Nijboer, die overigens – hij zei het zelf al – inderdaad
                     geen lid is van deze commissie, maar iemand vervangt. Dat vinden wij, met elkaar,
                     altijd een feestje.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Ik zal proberen een beetje terughoudend te zijn met interrupties, voorzitter, maar
                     ik wil graag aan de VVD iets vragen over het WRR-rapport. We weten van rechts Nederland...
                     Ik herinner me nog goed VNO-voorman Hans de Boer: het zijn een stelletje labbekakken.
                     Dijkhoff zei: die bijstand moeten we verlagen. Die uitvreters, zei hij er nog net
                     niet bij, maar daar kwam het wel op neer, de boodschap op dat congres. Moet ik nou
                     hopen uit de inbreng van mevrouw Tielen dat ze in ieder geval deze termen niet meer
                     overneemt en dat ze bereid is om ook wat meer te kijken naar wat we mensen kunnen
                     bieden? Of volgt de VVD nog steeds de lijn: bijstandsgerechtigden moeten we korten,
                     moeten we straffen, en ze moeten maar aan het werk gaan? Is ze enigszins vatbaar voor
                     de argumenten die vandaag door de WRR naar voren zijn gebracht?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik vind het altijd grappig hoe mensen shoppen in citaten. Ik zal een van mijn voorgangers
                     citeren. Die uitspraak zal meneer Nijboer herkennen: liever de warmte van een baan
                     dan de kilte van een uitkering. Dat is een VVD-uitspraak waar ik vol achtersta. Werk
                     is zoveel meer dan alleen maar geld verdienen. Dat zei meneer Nijboer bij zijn interruptie
                     tegen mevrouw Palland ook al. Wij zeggen dat al jaren. Dat is ook waarom wij er al
                     jaren naar streven om mensen die in de bijstand zijn weggedrukt en langs de zijlijn
                     staan, erbij te krijgen. Dat is ook waarom het passend aanbod tijdens de afgelopen
                     begrotingsbehandeling uitgebreid aan de orde is geweest, om te kijken hoe mensen vanuit
                     een bijstandssituatie gewoon aan de slag kunnen, mee kunnen doen, zich kunnen ontwikkelen
                     enzovoort. Ik weet niet of dat een antwoord is op meneer Nijboer z'n vraag, maar dat
                     is wel mijn antwoord op deze stelling.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Nou, dat komt wel meer in de richting. Ik heb veel liever dat de VVD aandacht besteedt
                     aan hoe je mensen aan een baan kunt helpen dan aan hoe je mensen straft die in een
                     uitkering zitten. Dat was wel het voorstel van de heer Dijkhoff. Die heeft gewoon
                     voorgesteld dat de bijstand met 10% naar beneden moet. Dat heeft hij gewoon voorgesteld.
                     Als ik mevrouw Tielen dat nu niet meer hoor zeggen, vind ik dat winst en zou ik haar
                     ook willen uitnodigen. Er is heel veel te doen, op het gebied van veiligheid, de leefbaarheid
                     van wijken, in dorpshuizen, bij sportvoorzieningen, ook zaken waar de VVD voor zou
                     kunnen staan, waar heel nuttig betaald werk gedaan zou kunnen worden door mensen die
                     nu nog een uitkering hebben. Ik ben er groot voorstander van die basisbanen in te
                     voeren. Als het mevrouw Tielen echt menens is om die mensen echt werk te bieden, dan
                     kunnen we misschien verder komen.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
En het is ons menens. Kijk naar het Breed Offensief. Kijk naar het passend aanbod.
                     Kijk naar de manieren waarop we proberen om mensen in de bijstand scholing en ontwikkeling
                     te bieden. Niet om uiteindelijk in een fopjob aan de kant te staan, maar om echt vooruit
                     te kunnen, zich te kunnen ontwikkelen en mee te kunnen doen met iedereen. Als dat
                     is waar meneer Nijboer en ik elkaar kunnen vinden, dan gaan we daar vast samen wel
                     stappen op zetten.
                  
De voorzitter:
De heer Smeulders heeft voordat hij zelf begint aan zijn inbreng, nog een vraag, als
                     ik het goed begrijp.
                  
De heer Smeulders (GroenLinks):
Zeker, dank u wel, voorzitter. Het WRR-rapport wordt volgens mij vanavond pas gepresenteerd,
                     maar wij hebben alle nieuwsberichten erover vanochtend ook gelezen. Ik heb er ook
                     een vraag over aan de VVD. We kennen inderdaad de VVD als de partij die, als je kunt
                     kiezen tussen de wortel en de stok, vaak de stok hanteert. Wij linkse partijen denken
                     vaak: hoe kunnen we vanuit een positief mensbeeld mensen op een andere manier verleiden
                     om aan de slag te gaan? Mevrouw Tielen gaf net zelf aan dat de krapte op de arbeidsmarkt
                     nu zo groot is, dat het waarschijnlijk ook echt heel erg nodig gaat zijn, wat ook
                     de WRR concludeert, om veel meer in te zetten op kinderopvang, op verlofregels, zodat
                     het onbenutte arbeidspotentieel in Nederland echt mee kan gaan doen. Leest de VVD
                     het rapport van de WRR ook zo?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik heb het nog niet helemaal gelezen, maar behoorlijk wat onderdelen wel. Ik hoor
                     meneer Smeulders zeggen dat we om die krapte te bestrijden ervoor moeten zorgen dat
                     iedereen mee kan doen en ook mee wil doen. Daar vinden we elkaar. Wat is daarvoor
                     nodig? Om die vraag te kunnen beantwoorden, wacht ik vol spanning op het rapport over
                     deeltijdwerk. Dat onderdeel heb ik al meerdere keren in deze Kamer geagendeerd, omdat
                     we iedereen nodig hebben; en dat wordt alleen maar meer de komende tijd. Daarom moeten
                     we ervoor zorgen dat het voor mensen makkelijk is om werk en thuis te combineren,
                     in welke vorm dan ook. Laten we kijken wat daarvoor nodig is.
                  
De heer Smeulders (GroenLinks):
Ik vind dat een ontzettend hoopgevend antwoord van mevrouw Tielen van de VVD, omdat
                     we de VVD in de afgelopen jaren toch wel hebben gezien als partij tegen extra verlofregelingen,
                     tegen het gratis maken van drie dagen kinderopvang per week voor iedereen, tegen het
                     al te zeer inzetten op meer persoonlijke dienstverlening als iemand bijvoorbeeld werkloos
                     raakt. Mag ik de antwoorden van mevrouw Tielen zo begrijpen dat daar in het volgende
                     verkiezingsprogramma van de VVD veel meer aandacht voor komt? Want dat zou de kabinetsformatie
                     daarna misschien een stuk makkelijker maken.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Het leuke is altijd dat je doelen en middelen hebt, en het pas ingewikkeld wordt als
                     je de precieze middelen gaat bepalen. Ik wil nu best met de heer Smeulders een heel
                     debat over de doelen, de middelen en de inzet van kinderopvang voeren, maar dat lijkt
                     me nu niet helemaal terecht. Ja, meneer Smeulders, ik heb al gezegd dat ik mij verheug
                     op de volgende debatten. Dus ik hoop dat we niet alleen in het verkiezingsprogramma
                     maar al eerder met elkaar kunnen kijken wat er nodig is om ervoor te zorgen dat al
                     het talent dat overal in Nederland zit, ook maximaal van waarde wordt op onze arbeidsmarkt.
                     Hoe kunnen we er bovendien voor zorgen dat dat voor iedereen waardevol werk en een
                     fatsoenlijk inkomen oplevert? Daar komen we vast nog wel eerder dan volgend jaar over
                     te spreken.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Smeulders van de fractie van GroenLinks
                     voor zijn inbreng.
                  
De heer Smeulders (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik kom aan mijn eigen inbreng. Er verschijnen deze weken inderdaad
                     ontzettend veel rapporten over de toekomst van onze arbeidsmarkt. Het lijkt me ontzettend
                     goed om daar op de korte termijn een hoofdlijnendebat over te voeren, dus niet alle
                     rapporten afzonderlijk te gaan benaderen maar in samenhang te bespreken. Volgens mij
                     is dat inderdaad afgesproken, en dus moeten we dat gaan doen. Onze eigen fractievoorzitter,
                     Jesse Klaver, is daar in ieder geval heel enthousiast over.
                  
De voorzitter:
Daarom heeft u volgens mij ook een debataanvraag voor de regeling staan.
De heer Smeulders (GroenLinks):
Absoluut, dat is zo. Maar ik denk: de regeling is nog niet geweest, dus laten we kijken
                     of we daar een meerderheid voor kunnen regelen. Dan gaat de PvdA dat dadelijk proberen
                     te regelen.
                  
Dan specifiek dit AO. Want we kunnen allemaal wel heel positief zijn over de vergezichten
                     die onder andere door de WRR worden geschetst, maar in de praktijk zien we gewoon
                     dat er nog ongelooflijk veel dingen niet goed gaan op onze arbeidsmarkt. Bij de begrotingsbehandeling
                     heb ik het boek Uitgebuit aangehaald, dat afgelopen jaar verschenen is. We worden,
                     ook als Tweede Kamer, heel vaak geconfronteerd met voorbeelden van arbeidsuitbuiting.
                     Dat blijft een ontzettend hardnekkig probleem. Dat blijkt ook uit de evaluatie van
                     de WAS, de Wet aanpak schijnconstructies, die we vandaag bespreken. De conclusie daarvan
                     is, simpel gezegd: de WAS helpt, maar de praktijk is, zoals heel mooi door het ministerie
                     verwoord, «weerbarstig». Een heel belangrijke oorzaak daarvan is dat er natuurlijk
                     een afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en werknemer is. Dat is logisch; daar
                     is niks mis mee. Maar de WAS gaat er wel van uit dat je als werknemer zelf actie gaat
                     ondernemen tegen jouw werkgever als er iets niet goed gaat. Dat is misschien wel makkelijker
                     gezegd dan gedaan, zeker wanneer jij bijvoorbeeld van je werkgever afhankelijk bent
                     als het gaat om je huis, sowieso van je inkomen, mogelijk van je vervoer. Zeker als
                     je arbeidsmigrant bent, en de Nederlandse instituties en ons recht niet goed kent
                     en onze taal niet spreekt, is dat heel ingewikkeld. Wij staan als GroenLinks voor
                     eerlijk loon voor iedereen. Om dat nog beter te kunnen regelen, doen wij vandaag met
                     het CDA – alvast dank voor de prettige samenwerking – drie voorstellen die mevrouw
                     Palland zojuist ook al genoemd heeft. Ik doe het nog een keer heel kort; dan kan Minister
                     Koolmees er nog een keer naar luisteren en hopelijk daarna zeggen: wat een goede plannen,
                     dat gaan we zo doen.
                  
Als eerste moet het in onze ogen voor vakbonden nog makkelijker worden om namens groepen
                     op te treden, omdat het, zoals ik net aangaf, juist voor individuen vaak heel lastig
                     is. Het tweede punt gaat over het van toepassing verklaren van de WAS op het personenvervoer.
                     Daar is volgens mij door een sterke lobby aanvankelijk niet voor gekozen. Ik vind
                     dat niet uit te leggen, dus ik hoop dat dat alsnog mogelijk is. Het derde punt betreft
                     het feit dat arbeidsuitbuiting natuurlijk niet stopt bij de landsgrenzen. Ik zou bijna
                     willen zeggen: juist niet. In onze ogen zou het een heel goed idee zijn om ook goederenvervoer
                     onder de WAS te laten vallen. Is de Minister daartoe bereid?
                  
Voorzitter. Het tweede punt dat ik graag wil maken, betreft het minimumloon. De afgelopen
                     maand is het nodige te doen geweest over een rapport dat daarover verschenen is. De
                     Minister kondigt nu aan om een vervolgonderzoek te gaan doen. Dat is op zich hartstikke
                     goed, maar ik zou daar wel iets voor willen meegeven. Want we zien dat het CPB weer
                     dat vervolgonderzoek gaat doen. Zonder hier nu grote discussies over de modellen van
                     het Centraal Planbureau te willen voeren, zien we dat heel veel economen andere argumenten
                     zwaarder laten meewegen dan het CPB. Is de Minister bereid om onderzoeken die er al
                     zijn, waarin bijvoorbeeld ook de kwalitatieve effecten van verhoging een belangrijke
                     plaats hebben, mee te nemen in het vervolgonderzoek? Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen
                     voor het voorkomen van armoede als je het minimumloon verhoogt? Dat lijkt me namelijk
                     ook heel erg belangrijk.
                  
Het derde punt is precies hetzelfde als wat de VVD net aangaf: anticyclisch beleid.
                     Want het gaat nu economisch goed, maar we weten nooit wanneer dat ophoudt. Het kan
                     heel snel omslaan. GroenLinks is heel bang dat met name kwetsbare groepen daar de
                     dupe van worden. Het gezegde luidt niet voor niets: je moet het dak repareren als
                     de zon schijnt. Hoe bereiden we ons eigenlijk voor op de volgende crisis? Ik vond
                     het een ontzettend interessant rapport – het was eigenlijk een brief met beleidsopties
                     – dat de Minister heeft meegestuurd, maar de vraag voor ons is vooral: wat gaan we
                     nu doen? We hebben eigenlijk geen tijd te verliezen. Zou het bijvoorbeeld een idee
                     zijn om nu al reserves op te gaan bouwen zodat we in een volgende crisis begeleiding
                     en scholing op peil kunnen houden? Bij de vorige crisis hebben we gezien dat de scholing
                     die voor het grootste deel betaald wordt vanuit de werkgever, bijvoorbeeld bbl-trajecten,
                     in sommige gevallen zelfs gehalveerd is. Vanuit werkgeversperspectief snap ik dat
                     best wel. Als jij bezig bent met overleven, dan heeft dat minder prioriteit. Dus hoe
                     kijkt de Minister naar het idee om daar nu al veel meer werk van te maken, om te voorkomen
                     dat we daar meer mee geconfronteerd worden?
                  
Voorzitter. Mijn laatste vraag gaat over de jeugdzorg. Er zijn in dit huis veel debatten
                     over de jeugdzorg. Mijn collega Lisa Westerveld doet daar altijd aan mee, maar het
                     houdt niet op bij VWS. Je ziet bijvoorbeeld dat veel ouders van kinderen die echt
                     ongelooflijk in de knel zitten, vaak problemen hebben met het UWV, omdat er toch van
                     ze verwacht wordt dat zij solliciteren enzovoorts. Wij hebben een aantal casussen.
                     Wat mij betreft hoeven we daar nu niet super uitgebreid over te praten, maar ik zou
                     die casussen heel graag bij de Minister willen neerleggen, met het verzoek om daar
                     eens goed naar te kijken. Want volgens mij moet daar meer maatwerk mogelijk zijn.
                     De Minister kan bijvoorbeeld een commissie instellen, zowel vanuit Sociale Zaken als
                     vanuit VWS, die gaat kijken wat nou wel of niet redelijk is voor die mensen. Want
                     als we die casussen lezen, denken we volgens mij allemaal: soms hebben andere dingen
                     in het leven meer prioriteit.
                  
Ik rond af met de mededeling dat ik helaas om 15.00 uur weg moet, omdat ik dan in
                     de zaal hiernaast een ander AO, over de invoering van de Omgevingswet, ga bijwonen.
                     Dat is ook een belangrijk onderwerp.
                  
De voorzitter:
Check. Daarmee hebt u de facto uw tijd voor de tweede termijn deels gebruikt. Dan
                     geef ik het woord aan de heer Van Otterloo namens de fractie van 50PLUS.
                  
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. Er staan 21 rapporten op de agenda, en eigenlijk zou het moeten
                     gaan over rapport nummer 22, het WRR-rapport. Want dat vat een aantal dingen heel
                     goed samen. Ik moet zeggen dat het ook wel een feest van herkenning was. Bij een aantal
                     dingen dacht ik: wat nu wordt bedacht, roepen wij al veel langer. Dat zal voor velen
                     in dit huis gelden, maar zeker voor 50PLUS. Want ondanks de economische groei blijven
                     mensen aan de onderkant van de samenleving en de arbeidsmarkt kwetsbaar. De Staat
                     van eerlijk werk van de Inspectie SZW maakt dit pijnlijk duidelijk. Wat gaat het kabinet
                     nu doen voor die bijna 880.000 werkende kwetsbaren en de 75.000 mensen die al langer
                     dan een jaar actief op zoek zijn naar werk? 50PLUS vraagt de Minister concreet in
                     te gaan op de voorstellen die de FNV doet om oneerlijk werk snel concreet aan te pakken.
                     Verder is het belangrijk dat waar dat mogelijk is, mensen sneller en eenvoudiger aan
                     werk worden geholpen. Kan de Minister in dat verband ook aangeven wat hij heeft gedaan
                     met de motie van 50PLUS en D66 over open hiring? Dit biedt mensen een kans zonder
                     dat ze geconfronteerd worden met een vorm van discriminatie. De Minister keek verbaasd,
                     maar die motie bestaat echt. Ik zag een blik tussen twee D66'ers van: wat hebben we
                     gedaan?
                  
De sectorplannen hebben individuele werkenden geholpen. Dat is winst, maar de kwetsbare
                     positie van ouderen op de arbeidsmarkt en ook die van laagopgeleide jongeren met een
                     migratieachtergrond is daardoor niet opgelost zo lezen we in de eindevaluatie van
                     sectorplannen van de SEO en het knelpunt van de gevolgen van de robotisering en de
                     automatisering is daarmee niet gepareerd. Wat gaat het kabinet daar extra aan doen?
                     Graag een reactie.
                  
Sprekend over kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt kijkt 50PLUS uit naar het advies van
                     de commissie-Borstlap. Wij maken ons ernstig zorgen over de explosieve toename van
                     het aantal vaak ondermaats beschermde zelfstandigen en schijnzelfstandigen: een toename
                     met 60% alleen al vorig jaar. Het gaat ook om steeds jongere mensen. We juichen overigens
                     de ondernemingsgeest van jongeren die bewust kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap
                     toe. Is de Minister het met ons eens dat we toe moeten naar een degelijke minimale
                     basis van sociale bescherming voor alle werkenden waar alle werkenden ook daadwerkelijk
                     aan bijdragen en dat daarbij het huidige niveau van de collectieve sociale bescherming
                     maatgevend zou moeten zijn? Ook dat sluit aan bij het rapport van de WRR. Dus geen
                     ongelijk speelveld op de arbeidsmarkt. Iedereen moet bijdragen via belastingen en
                     moet zich verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en voor pensioen. Hoe ziet de Minister
                     dit?
                  
5OPLUS vraagt aandacht voor de toename van het aantal arbeidsongeschikten, mede door
                     de stijging van de AOW-leeftijd. Vorig jaar was de toename 3,5%. Opvallend is daarbij
                     de recente toename van het aantal uitkeringen onder de 60 jaar. Hoe kan dit verklaard
                     worden en wat kan eraan gedaan worden? Ook daarop graag een reactie.
                  
De vorig jaar november verschenen middellangetermijnverkenning van het Centraal Planbureau
                     heeft duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is voor het Nederlandse verdienvermogen
                     om te blijven werken. Tussen 2022 en 2025 krimpt de bevolking van 15 tot 75 jaar.
                     Gegeven de arbeidsmarktkrapte die we nu al hebben, is het echt alle hens aan dek.
                     Dat betekent investeren in onderwijs en innovatie en investeren in duurzame inzetbaarheid,
                     zeker ook van de oudere werknemer. Het leven lang leren en ontwikkelen is daarvoor
                     de sleutel.
                  
Ook de overgang van werken naar pensioen moet soepeler. Het idee van een overbruggingsbaan
                     verdient daarom serieuze overweging. Is de Minister bereid om met de sociale partners
                     te bekijken wat die overbruggingsbaan kan toevoegen aan de bestaande mogelijkheden
                     om langer door te werken? 50PLUS heeft er overigens twijfel over of het kabinet voldoende
                     oog heeft voor de urgentie van dit vraagstuk. Is het kabinet bijvoorbeeld bereid om
                     echt fors te gaan investeren in duurzame en betere inzetbaarheid? Komt hiervoor ook
                     een prominente plaats in het investeringfonds? Ik noem het maar even Wopke-Wiebes.
                     Het maakt niet uit. Iedereen mag het claimen. Daar gaat het niet om. Waar het om gaat,
                     is dat er geïnvesteerd wordt in een versteviging van de structuur van de samenleving.
                  
De voorzitter:
U hebt een vraag van mevrouw Tielen. Sorry, meneer Van Otterloo. Ik dacht dat u een
                     punt zette en geen komma. Excuus.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik hoor meneer Van Otterloo pleiten voor duurzame inzetbaarheid en overbruggingsbanen.
                     Ik stel me daarbij voor dat mensen als ze een bepaalde leeftijd hebben bereikt niet
                     per se de arbeidsmarkt afstromen. Dat spreekt mij zeker aan, ook omdat er echt mensen
                     zijn die het fijner vinden om wat langer door te gaan, maar een overbruggingsbaan
                     klinkt weer als iets aparts. Is meneer van Otterloo het met mij eens dat het beter
                     is om een soort kader te scheppen waarbinnen bestaande werkgevers hun wat oudere werknemers
                     duurzaam inzetbaar kunnen houden?
                  
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Jazeker, maar die duurzame inzetbaarheid hoeft niet aan die ene werkgever opgehangen
                     te zijn. Het gaat erom dat je juist zoekt naar mogelijkheden om binnen de bestaande
                     arbeidsverhouding, maar ook daarbuiten mensen op te vangen. Ik verwijs even naar het
                     buitenland. Bij de opera in Parijs moesten danseressen met 42 jaar met pensioen. Die
                     hebben wat langer behoefte aan een overbruggingsbaan en die zal niet binnen het corps
                     van het ballet zijn, maar daarbuiten. Denkt u er ook aan dat er voor verschillende
                     beroepen heel andere overbruggingstermijnen zijn.
                  
Ik had het over het investeringsfonds. Wij vinden leven lang leren juist een duidelijke
                     verbetering van de structuur van de economie, omdat werkenden de ruggengraat vormen
                     van de economie. Als je mensen langer in staat stelt om te blijven werken en ze die
                     mogelijkheden ook biedt, zal dat leiden tot een versterking van de economie. Graag
                     een reactie daarop van de Minister.
                  
De arbeidsparticipatie moet overigens over de hele brede linie omhoog, vinden wij.
                     De gemiddelde werkweek van mannen daalde afgelopen twintig jaar met 3 uur naar 35
                     uur en die van vrouwen steeg slechts van 24 naar 25 uur. Vergeleken met 30 jaar geleden
                     is er een geweldige toename van arbeidsparticipatie van vrouwen. Daardoor is de basis
                     van de sociale zekerheid verbreed, maar we zien nu dat er kansen blijven liggen. Ik
                     sluit aan bij het pleidooi van de WRR en anderen om ook te kijken naar de collectieve
                     voorzieningen die het mogelijk moeten maken om mensen aan het werk te houden en de
                     keuze voor werken makkelijker maken dan nu het geval is.
                  
Dan het leven lang ontwikkelen.
De voorzitter:
U gaat al wel wat over uw tijd, dus misschien nog twee zinnen.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Ik kan heel lange zinnen maken, maar ik probeer af te ronden. Ik wil even het punt
                     maken van het leven lang ontwikkelen en ook de SLIM-regeling. Een budget van 200 miljoen
                     is een leuk begin, maar er is echt meer nodig.
                  
Voorzitter. Ik sluit af met de monitorrapportage van het actieplan Perspectief voor
                     vijftigplussers. Ondanks al het beleid bestaat ongeveer de helft van het WW-bestand
                     uit 50-plussers. Welke les trekt het kabinet daaruit? Allerlei loonkostenvoordelen
                     en dergelijke worden blijkbaar nog te weinig gebruikt om het probleem van die grote
                     hoeveelheid 50-plussers in de WW te tackelen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dank ook voor de bondigheid aan het slot. Dat wordt gewaardeerd. Het woord
                     is aan de heer Stoffer namens de fractie van de SGP.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Op het punt waar de heer Van Otterloo mee afsloot zal ik straks
                     wat uitgebreider ingaan, dus dan komt dat vanzelf aan de orde.
                  
Als bestuurder moet je regelmatig in de achteruitkijkspiegel kijken en dat geldt zeker
                     ook voor politieke bestuurders. Ja, en dan schrik je weleens. Denk bijvoorbeeld eens
                     aan het knelpunt van de loondoorbetaling. Vanaf het begin van het vorige decennium
                     groeide er onvrede over de buitensporige verplichtingen die we hier in Nederland hebben
                     om bij ziekte loon door te betalen. Dat betekent aan de ene kant dat kleine werkgevers
                     hierdoor soms op de fles gingen, waardoor je zomaar aan de fles zou gaan, en aan de
                     andere kant leidt het ertoe dat vaste contracten ongunstig zijn, terwijl er veel zzp'ers
                     zijn die helemaal geen bescherming hebben bij ziekte.
                  
In de politiek duurt het soms best lang voordat echte problemen doorkomen, maar in
                     2015 werd eindelijk gezegd dat dit anders moest. Inmiddels zijn we vijf jaar verder
                     en is het probleem nog niet verholpen. Wat ons betreft is het nu wel echt tijd voor
                     actie. De SGP wil kortere loondoorbetaling en een slimme regeling voor iedereen, maar
                     niet een verplichte verzekering. Mijn vraag aan de Minister is of hij serieus kijkt
                     naar alternatieven, zoals de voorstellen van modern werkenden. Ook het gebruik van
                     de zelfstandigenaftrek als prikkel om een vangnet te regelen, biedt denk ik meer maatwerk
                     dan een generieke verzekering.
                  
De SGP breekt opnieuw een lans voor oudere werknemers en werklozen. Mijn buurman had
                     het er zojuist al even over. Er zijn op zich af en toe al positieve berichten, maar
                     in zijn totaliteit blijft het beeld voor hen somber. Het is ook zorgelijk dat de bekendheid
                     met allerlei financiële voordelen bij werkgevers niet stijgt. Dat moet echt snel beter
                     kunnen, bijvoorbeeld door een stevige campagne. Daarnaast heeft de SGP voorgesteld
                     om voor deze groep no-rompslompbanen mogelijk te maken: geen werkgeverslasten en -premies
                     gedurende het eerste jaar als er zicht is op een vast contract. De Minister heeft
                     me eerder doorverwezen naar dit overleg voor een uitgebreid debat. Daarmee schep je
                     verwachtingen. Mijn vraag aan hem is of hij er verder over heeft nagedacht en of hij
                     het voorstel eens wil uitproberen.
                  
Voorzitter. Een ander voorstel is de nieuwe subsidieregeling voor scholing. Gezien
                     de kwetsbare positie van oudere werknemers pleit de SGP voor het reserveren van een
                     deel van het budget voor deze groep. Mijn vraag aan de Minister is of hij bereid is
                     de ouderen hierin een helpende hand te bieden.
                  
Voorzitter. De overheid moet ook eerlijk en fatsoenlijk werk bevorderen. Daar wil
                     ik twee punten bij maken. Het WRR-rapport is al eerder aan de orde geweest. Als het
                     goed is wordt dat vanavond gepresenteerd. Daarin wordt ook een pleidooi gehouden voor
                     basisbanen. Ik denk: waarom zouden we mensen geen werk bieden als ze het geld van
                     de uitkering toch al krijgen? De WRR richt zich vooral op mensen die geen perspectief
                     hebben – ik heb het rapport niet helemaal gelezen, maar dit haalde ik eruit – maar
                     ik zou hier ook de groep bij willen betrekken die weinig of te weinig urgentie voelt
                     om aan het werk te gaan. Mijn vraag is: verbinden gemeenten voldoende actief consequenties
                     aan het niet aanvaarden van een baan? En biedt de insteek van een basisbaan ook hiervoor
                     mogelijkheden?
                  
Het tweede punt dat ik in dit kader zou willen maken is het aanpakken van fraude en
                     zwartwerk. De rapportage van de Inspectie Sociale Zaken over de staat van eerlijk
                     werk biedt reden tot zorg. De inspectie beschrijft de geringe pakkans bij fraude met
                     een uitkering als een heel belangrijke belemmering. De beleving van de pakkans is
                     zelfs gedaald. Het is niet de bedoeling om weer in oude valkuilen te trappen en te
                     komen met buitensporige handhaving, maar het is wel belangrijk om de cultuur en de
                     verwachtingen rondom de gevolgen van fraude te beïnvloeden. Mijn vraag aan de Minister
                     is hoe hij hiermee aan de slag gaat.
                  
Voorzitter, tot slot. De invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans laat zich inmiddels
                     voelen. Dat is helaas niet altijd positief. Ik heb in de afgelopen maanden van verschillende
                     ondernemers al frustratie gehoord over onnodige rompslomp die de politiek weer eens
                     over hen uitstort. De regels worden steeds ingewikkelder. Ik moet eerlijk zeggen:
                     ik had dat ook niet voor ogen toen we die wet door de Kamers heen brachten. Ik constateer
                     wel dat werkgevers soms onnodig een hele papierwinkel optuigen om zich in te dekken,
                     bijvoorbeeld om er zeker van te zijn dat ze de lage WW-premie betalen. Maar goed,
                     de andere kant is dat je inmiddels echt heel wat boekwerken door moet worstelen om
                     een fatsoenlijke loonaangifte te doen, zoals de horeca terecht benoemt. Mijn concrete
                     vraag aan de Minister is of hij nog eens wil kijken hoe we de overlast die op dit
                     moment toch ervaren wordt naar aanleiding van de Wet arbeidsmarkt in balans echt tot
                     het noodzakelijke kunnen beperken.
                  
Daar wil ik het bij laten, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u heel vriendelijk. Dan is het woord aan de heer Nijboer namens de fractie van
                     de Partij van de Arbeid.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Toen ik vanochtend de kranten opensloeg, was ik blij. Het
                     maakte niet eens uit welke krant het was, of ik nou De Telegraaf, de Volkskrant, het
                     AD of Het Financieele Dagblad las: de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
                     hield een pleidooi voor de basisbaan. Een van de belangrijkste punten in ons verkiezingsprogramma
                     was 100.000 publieke banen. In de gemeente Groningen is hard onderhandeld over het
                     coalitieprogramma. Het college daar heeft honderden publieke banen, basisbanen, aangekondigd.
                     Ook in Den Haag zijn er voorbeelden van basisbanen. Die zijn overal in Nederland op
                     een andere manier ingevuld.
                  
Waarom is dat nou zo belangrijk? Omdat de PvdA ervan overtuigd is dat het heel erg
                     goed is als mensen kunnen participeren in de samenleving, met vrijwilligerswerk, maar
                     ook met betaald werk. Dat moet ook fatsoenlijk betaald worden, niet op bijstandsniveau,
                     dus met korten en straffen. Je moet mensen een fatsoenlijke baan geven, omdat er publiek
                     en ook niet-publiek heel veel zinvol werk te doen is, bijvoorbeeld bij sportverenigingen,
                     met betrekking tot cultuur en de leefbaarheid van wijken en bij scholen. Je kunt het
                     zo gek niet bedenken of er kunnen mensen ingezet worden. De publieke noden zijn groot
                     genoeg. Ik vraag de Minister hoe hij tegenover deze voorstellen staat. De afgelopen
                     decennia... Nee, dat is misschien wat lang, maar de afgelopen tien, twintig jaar is
                     er wel heel veel aandacht geweest voor de aanpak van fraude en het misbruik van publieke
                     voorzieningen, en is er weinig uitgegaan van vertrouwen. Vandaar de interrupties die
                     ik eerder plaatste richting de wat rechtsere partijen, waarin ik vroeg: hoe staat
                     u daar nu tegenover? Ik denk namelijk dat die aanpak niet werkt. Ik denk dat het veel
                     zinvoller is om uit te gaan van vertrouwen in mensen. Natuurlijk moet je fraude bestrijden;
                     daar zal niemand het mee oneens zijn. Maar we moeten veel meer uitgaan van het vertrouwen
                     in mensen. We moeten ze ook helpen, ze een zinvolle invulling geven en daar publieke
                     middelen voor beschikbaar stellen. Wat dat betreft had de SGP natuurlijk gelijk...
                  
De heer Stoffer (SGP):
Altijd.
De heer Nijboer (PvdA):
Wat dát betreft had de SGP gelijk: je bent natuurlijk ook al publieke middelen kwijt
                     aan uitkeringen. Daar kun je misschien wat nog zinnigers mee bereiken, zowel voor
                     die mensen als voor de samenleving. Ik sta daar dus zeer positief tegenover. Ik vraag
                     de Minister hoe hij daartegenover staat. Ik denk dat we echt een omwenteling in de
                     sociale zekerheid kunnen bereiken als we een basisbaan kunnen invoeren.
                  
De voorzitter:
Voor u doorgaat: u heeft een interruptie van mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik ben heel benieuwd wat de heer Nijboer dan het grootste verschil vindt tussen dat
                     zogenaamd nieuwe idee – wat mij betreft is het niet zo heel erg verrassend – van een
                     basisbaan en wat we de gemeentes gevraagd hebben, namelijk een passend aanbod doen
                     aan bijstandsgerechtigden. Wat is voor de heer Nijboer nou het grootste verschil,
                     dat hem nu zo enorm enthousiast maakt, met dat andere plan?
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Het grote verschil is dat ik vind dat mensen een baan moet worden aangeboden die normaal
                     volgens de cao wordt betaald. Dat kost ook geld. Kijk naar ons verkiezingsprogramma.
                     Dat kost ruim 2 miljard euro, zeg ik even uit mijn hoofd. Het hangt ervan af hoe groot
                     je het doet. Maar daar heb je geld voor over. Je versobert dus niet de sociale regelingen.
                     Dat is één. Twee: wij vinden het een publieke taak. Het moet additioneel zijn. Het
                     moet bestaande arbeid dus niet verdringen. Je moet er als overheid dus ook geld voor
                     over hebben om die invulling te bieden. De VVD noemde het net in een bijzin een «fopjob».
                     Dat is een groot verschil van mening. Ik heb mevrouw Palland van het CDA ook gevraagd
                     hoe zij ertegenover staat. Zij zat nog niet per se op de lijn die ik zojuist uiteenzette.
                     Er zit dus nog best veel politiek verschil tussen. Ik snap eigenlijk niet dat de VVD
                     nu zo zoekt naar een verschil. Het verschil is dat wij er geld voor over hebben, dat
                     wij het belangrijk vinden dat mensen dat kunnen doen. De VVD zegt: «Die uitkeringstrekkers
                     moet je maar korten; dat helpt het beste. Dan loont werken tenminste.» Ik vind dat
                     een verkeerde aanpak.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Dan heb ik de volgende vraag. Er is een enorme krapte. De heer Nijboer refereerde
                     daar eerder ook al aan. Wat is dan het verschil met die mensen die nu aan de kant
                     staan, die elke maand geld overgemaakt krijgen, maar verder eigenlijk een beetje in
                     de kou worden gelaten door heel veel gemeentelijke overheden? Wat is er nu dan niet
                     dat ervoor zorgt dat ze toch gewoon die stap kunnen zetten om onderdeel uit te maken
                     van een bedrijf of een organisatie en zinvol werk te doen? Wat is dat dan? Want volgens
                     mij is er allang heel veel behoefte aan mensen op allerlei plekken in Nederland. Wat
                     maakt nou het verschil?
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Er zijn drie essentiële verschillen. Eén: het is een echte baan, waarbij je gewoon
                     in dienst komt en fatsoenlijk wordt betaald op ten minste het niveau van het minimumloon.
                     Dat is echt een verschil met werken voor loon op bijstandsniveau. Twee: het kost natuurlijk
                     geld. Drie is de erkenning, ook door de PvdA en in het WRR-rapport, dat niet iedereen
                     in staat zal zijn om een baan te vinden in de markt. Er zijn mensen die dat nooit
                     zullen kunnen. Dat erkent de PvdA. De VVD zegt «dan moeten ze maar wat harder lopen»
                     of «je moet ze wat meer korten» of «de arbeidsmarkt is nu al krap». Ik denk dat niet
                     iedereen dat kan. Ik vind het mooi als je dan als overheid toch de mogelijkheid biedt
                     – dat is wat anders dan een verplichting of een sanctie – om zinvol werk te doen voor
                     de samenleving. Dat is een publieke taak. Een vierde punt is misschien dat het ook
                     nog additioneel moet zijn. Je moet geen banen verdringen. Dat zijn echt wezenlijke
                     verschillen tussen de VVD en de PvdA, vrees ik. Ik hoop dat ze op basis van deze analyse
                     wat opschuiven onze kant op.
                  
Voorzitter. Ik kom op het tweede punt, namelijk het minimumloon. Daarover zijn er
                     nog veel meer discussies in deze commissie, maar ik wil toch nog even reageren op
                     de evaluatie die de Minister heeft laten uitkomen. Hij zegt eigenlijk: we veranderen
                     niks. Ik vind dat achter de feiten aan lopen, zou ik haast willen zeggen. De feiten
                     zullen straks namelijk uitwijzen dat er in heel Europa en in heel de wereld een hele
                     grote discussie is over het minimumloon en over de vraag of dat wel hoog genoeg is
                     om mensen bestaanszekerheid te bieden. De PvdA denkt dat het te laag is. We hebben
                     een wetsvoorstel liggen om het minimumloon te baseren op een 36-urige werkweek, zodat
                     het voor iedereen wat omhooggaat. Dat komt ook in behandeling. Er zijn ook discussies
                     over het verder verhogen van het minimumloon. De PvdA is daar voorstander van. Ik
                     denk namelijk dat het op dit moment heel lastig is om rond te komen van het minimumloon.
                     Er is natuurlijk ook een enorme discussie over middeninkomens en lage inkomens en
                     over de vraag of je wel rond kunt komen in de samenleving als je werkt. Het minimumloon
                     is daar een belangrijk onderdeel van.
                  
Ik vind dat de Minister daar in zijn reactie aan voorbijgaat. Hij kijkt of het in
                     lijn is geweest met de cao-ontwikkelingen. Dat is zo. Er is een koppeling. Dat blijkt
                     dus ook zo te zijn. Dat ontken ik ook helemaal niet. Als je naar het minieme percentage
                     kijkt, is het zelfs ietsje hoger. Dat in reactie op de Minister. Maar dat is natuurlijk
                     niet het fundamentele maatschappelijke debat. Het debat gaat over de vraag of het
                     genoeg is om je bestaan te kunnen financieren. Ik denk dat dat steeds krapper wordt.
                     Dat past ook in de brede maatschappelijke discussie over lonen die achterblijven ten
                     opzichte van de winsten van bedrijven en natuurlijk ook de overheidsuitgaven. Dat
                     knelt natuurlijk het meest bij de laagste inkomens. Erkent de Minister dat? Je kunt
                     wel gelijke tred houden met de cao-lonen, of zelfs ietsje meer geven, maar als de
                     lonen in de hele samenleving achterblijven, merken de mensen met een minimumloon dat
                     natuurlijk het meest. Hoe kijkt de Minister daartegen aan?
                  
Voorzitter. Ik zou een punt willen maken van die werkzekerheid. Ik prijs GroenLinks
                     en het CDA voor het voorstel dat zij vandaag hebben gedaan. Dat heeft de steun van
                     de PvdA, want in al die verschillende sectoren wordt misbruik gemaakt om onder de
                     bestaande wetgeving uit te komen en zijn mensen de dupe. Ik zou voor één specifieke
                     sector in het bijzonder aandacht willen vragen. Dat zijn de bemiddelingsbureaus in
                     de publieke sector. Die zijn ons een doorn in het oog. Er zijn steeds meer zzp'ers
                     of gedetacheerden in het onderwijs of in de zorg actief die voor de hoofdprijs aan
                     scholen en zorginstellingen worden verhuurd. Daar gaat gewoon publiek geld naartoe.
                     Ik vind dat niet te verdedigen ten opzichte van hun collega-leraren en -verpleegkundigen
                     en ten opzichte van mensen in de thuiszorg, die gewoon voor een cao-loon werken, dat
                     echt niet aan de hoge kant is. Er gaat gewoon veel te veel publiek geld daarnaartoe.
                  
Dat komt door de krapte. Ik hoorde een collega al over regie spreken; dat maakt me
                     allemaal niet zo veel uit. Je kunt uitzendwerk echt niet verbieden, dus ik zou de
                     Minister willen vragen om met de sector een norm af te spreken in de zin van: daaronder
                     moet je eigenlijk niet willen komen. Als Rijk hebben wij de roemernorm – ik had de
                     SP hier verwacht. Dat betekent dat je niet meer dan 8% aan externe inhuur mag besteden.
                     Ik zou het heel goed vinden als zorg- en onderwijsinstellingen dit een halt toeroepen.
                     Is de Minister bereid om zo'n norm te stellen en te zeggen: we stoppen gewoon met
                     die tussenpersonen en die ondernemers die er met publiek geld vandoor gaan? Daardoor
                     nemen we ook meer mensen in vaste dienst. Dat zal de consequentie zijn. Dat is natuurlijk
                     de agenda die de PvdA heeft.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nijboer. Dan geef ik het woord aan de heer De Jong namens de PVV.
De heer De Jong (PVV):
Hartelijk dank, voorzitter. Dit is een belangrijk AO met veel onderwerpen. Er is ook
                     al veel over gezegd. Het WRR-rapport gaan we binnenkort ook nog uitgebreid bespreken.
                     Dus ik zou me graag willen beperken tot het rapport de Staat van eerlijk werken 2019
                     van de Inspectie SZW. Daar staan veel zaken in waar de PVV eigenlijk al jaren voor
                     waarschuwt. Zo laat het zien wat de vaak bejubelde EU-idealen in de praktijk opleveren:
                     onderbetaling, illegale tewerkstelling, uitbuiting, verdringing, noem maar op. Het
                     laat zien hoe lek het systeem is waarin een land als Polen ervoor kan zorgen dat honderdduizenden
                     migranten door middel van werkvergunningen voor migranten van buiten de Europese Unie
                     onder de noemer «arbeidsmigratie» ongewenst ook richting ons land kunnen komen. Die
                     kunnen vervolgens weer te maken krijgen met malafide werkgevers, gedwongen huisvesting,
                     dwang, geweld, afpersing en fraude. Al die zaken worden in het rapport genoemd, om
                     nog maar te zwijgen over de overlast en onrust die het in onze samenleving teweegbrengt.
                  
Het geeft ook een kijkje in de wereld van de illegaliteit. In de periode 2016–2018
                     heeft de inspectie op basis van haar risicogerichte toezicht zo'n 2.000 illegaal tewerkgestelde
                     arbeidskrachten aangetroffen. Dat zijn dus de mensen die ze hebben gevonden. De meesten
                     waren van Chinese afkomst en werkzaam in de horeca. Andere grote groepen zijn Filippijnen
                     en Kroaten. Die zagen ze vooral in de metaalsector. De grootste groep daarna zijn
                     Turken en Marokkanen. Die zijn vooral werkzaam in de detailhandel.
                  
Het ziet er niet naar uit dat dit op korte termijn gaat stoppen. Het rapport zegt
                     namelijk dat de komst van Oost-Europeanen misschien wel zal afnemen, maar schetst
                     tegelijkertijd een ander beeld. Zo geeft het aan dat vanuit de uitzendsector signalen
                     komen dat arbeidskrachten uit bijvoorbeeld Cambodja, Vietnam en de Filippijnen over
                     zes tot zeven jaar ook de Nederlandse arbeidsmarkt op komen. De komst van deze groep
                     arbeidskrachten zal er misschien voor zorgen dat er minder Oost-Europeanen zijn, maar
                     ze komen daar over het algemeen ook vandaan. In Oost-Europa worden die werkvergunningen
                     heel makkelijk weggegeven. Dat zien we in Polen, maar ook in andere landen. Daar worden
                     ze eerst geaccepteerd, maar als daar geen werk meer is, trekken ze door de rest van
                     Europa en kunnen ze zomaar in Nederland terechtkomen. Dat zijn mensen waar we zelf
                     niet om hebben gevraagd.
                  
In de schriftelijke vragen hebben andere partijen gevraagd wat de Minister daaraan
                     gaat doen. Daarin blijft de Minister verwijzen naar de Europese Arbeidsautoriteit
                     en de Europese Unie. Hij blijft zijn verantwoordelijkheid in mijn beleving afschuiven,
                     terwijl hij het zelf zou moeten aanpakken. Hij weigert zelfs om, wanneer een land
                     een tewerkstellingsvergunning afgeeft, die vergunning ook echt alleen voor dat ene
                     land geldig te laten zijn. Hij is niet bereid om het in Europees verband, wat je er
                     ook van vindt, voor elkaar te krijgen dat een tewerkstellingsvergunning die een land
                     afgeeft, alleen geldig is in het land waar die is afgegeven.
                  
Dat is problematisch, want, nogmaals, dat zorgt ervoor dat we zo meteen nog meer mensen
                     op onze arbeidsmarkt krijgen met nog meer problematiek die daarbij komt kijken. Volgens
                     mij hebben we een miljoen mensen aan gemist arbeidspotentieel. We zouden er eerst
                     maar eens voor moeten zorgen dat we die mensen aan de slag krijgen. Buiten dat, als
                     we toch naar oplossingsrichtingen kijken, waarom is deze Minister niet bereid – ik
                     ga het toch opnieuw proberen – om tewerkstellingsvergunningen in te voeren in Nederland
                     zelf? Dan kunnen we zelf controleren wie er wel en niet binnenkomt en kunnen we beleidsmatig
                     gericht kijken hoe we ertegenover staan op het moment dat we hier en daar toch iets
                     tekortkomen. We moeten in ieder geval de grip en de controle terugkrijgen. Kan de
                     Minister daarop reageren?
                  
Voorzitter, daar wil ik het graag bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik het voorzitterschap graag overdragen aan mevrouw Tielen.
Voorzitter: Tielen
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Weyenberg, die namens de fractie van Democraten 66 het
                     woord zal voeren.
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het WRR-rapport is inderdaad heel interessant. Ik kijk ook
                     uit naar het rapport van de commissie-Borstlap over de ordening van werk. Het valt
                     me op dat het in dit debat veel is gegaan over de basisbaan. Ook mijn partij had in
                     haar programma geld vrijgemaakt voor conciërges op schoolpleinen. Maar daar staan
                     ook nog een paar andere grote fundamentele zaken in die de aandacht verdienen. De
                     heer Smeulders pakte er al een uit. Aan de ene kant moeten wij mensen die meer willen
                     werken of die willen gaan werken, beter helpen. Dat vraagt om kinderopvang. Dat vraagt
                     om verlofregelingen. Ik vind het rapport echt een steun in de rug voor de motie die
                     ik samen met collega Smeulders heb ingediend. Die vraagt om echt te kijken naar verlofregelingen
                     die passen bij een moderne arbeidsmarkt, waarop mensen misschien meer werken dan nu
                     en op bijzondere momenten in hun leven meer ruimte hebben om mantelzorg te verlenen,
                     om voor een pasgeboren kind te zorgen, of om er te zijn voor hun naasten of gezin.
                     Ik denk dat dat broodnodig is, zowel vanuit een maatschappelijke wens om je werk op
                     een goede manier te kunnen doen, als voor onze economie. Ik denk dat dat zowel humaan
                     als economisch verstandig is. Die twee dingen gaan hier goed samen.
                  
Ten tweede is het beeld dat veel mensen te weinig autonomie en te veel stress in hun
                     werk ervaren. Ik vind het echt een opdracht, misschien niet zozeer voor de collega's
                     en mijzelf in deze Kamer en ook niet primair voor de Minister, maar wel voor werkgevers
                     en werknemers om dat te bespreken aan de cao-tafels. Want ik vind dat nogal wat. Het
                     werk wordt gemiddeld steeds hoger opgeleid, maar toch ervaren mensen steeds minder
                     het gevoel van eigen regie, autonomie en een behapbare werkdruk. Dat vind ik een interessant
                     spanningsveld waar wij, maar ook werkgevers- en werknemersorganisaties, echt wat mee
                     moeten. Dat is het tweede wat er bij mij blijft hangen. Daar moeten we echt wat mee.
                  
Het derde is dat we moeten nadenken over een ander stelsel, waarin sociale zekerheid
                     wat mij betreft minder afhangt van de contractvorm. De WRR hint op een soort basisstelsel
                     voor iedereen. De commissie-Borstlap heeft ook al dingen in die hoek gedaan in de
                     eerste tussenrapportage. Dat roept heel moeilijke vragen op voor ons allemaal, maar
                     dat debat moet wel echt gevoerd worden, want we kunnen het type contract met een schaartje
                     knippen. Ik kom zo nog op de eerste ervaringen met de Wet arbeidsmarkt in balans.
                     Dat wordt ook gewoon onhoudbaar. Ik denk dat we daarmee aan de slag moeten.
                  
Dat roept allerlei vragen op, bijvoorbeeld ook over de hoogte van de sociale zekerheid
                     en over waar die zich toe beperkt. Maar ik wil daar wel bij zeggen dat mensen die
                     kiezen voor zelfstandig ondernemerschap, voor een deel mensen zijn waar we ons zorgen
                     over maken. Dat zijn mensen die het niet uit vrije wil zijn. Maar er is ook een hele
                     groep die juist wel nog het gevoel heeft van eigen regie op werkdruk en op de combinatie
                     van werk en privé. Laten we in alle debatten over zelfstandigen dat positieve beeld
                     wel blijven benoemen en meenemen.
                  
Voorzitter. In het bijzonder wil ik vandaag iets langer stilstaan bij een leven lang
                     ontwikkelen. Dat is nog te vaak een leven lang leuteren wat mij betreft. Ik vraag
                     hier nogmaals aandacht voor de fiscale behandeling van leerrekeningen. Dat vinden
                     we allemaal een goed idee en toch praten we hier al jarenlang over de vraag waarom
                     dat in de praktijk niet gebeurt. Het CNV zet met de leerrekeningen echt een interessante
                     stap voor een groot aantal werknemers, maar die lopen nog steeds tegen fiscale belemmeringen
                     aan. Er is een motie aangenomen die ik samen met CDA en VVD heb ingediend, maar het
                     fiscale knelpunt gaat maar niet weg. Er wordt verwezen naar toekomstverkenningen over
                     leren en dergelijke. Dat vind ik allemaal heel belangrijk. Maar het zou toch zonde
                     zijn als we wachten tot er komend jaar weer een rapport komt? Want ik ben het met
                     iedereen eens dat je hier heel fundamenteel over moet nadenken.
                  
Ik vind dat we in dit land veel te weinig investeren aan de voorkant en te vaak in
                     actie moeten komen als mensen eenmaal hun baan verloren hebben, als de kennis van
                     mensen misschien niet meer past bij wat er op dat moment nodig is. Dan ben je achteraf
                     aan het repareren. Laten we aan de voorkant veel meer aan preventie doen. Daar horen
                     scholing en duurzame inzetbaarheid echt bij. Die moeten nog veel meer vorm krijgen.
                     Wil de Minister samen met het Ministerie van Financiën kijken wat er concreet kan
                     gebeuren om die fiscale drempels aan te pakken? Het is toch doodzonde dat er met de
                     leerrekening, die nu voor een paar honderdduizend mensen wordt geregeld, een fiscaal
                     probleem is? Dat zou ik doodzonde vinden. Laten we de tijd niet verloren laten gaan.
                     Die oproep doe ik hier aan de Minister.
                  
Dat geldt ook voor het nadenken over de vraag welke ondersteuning wij geven aan werkzoekenden.
                     Wij hebben een tijd wat gedaan rond... Nu kan ik niet meer spieken; dat is heel onhandig.
                     Maar daar zou ik echt aandacht voor willen vragen. Doen we genoeg voor mensen die
                     hun baan hebben verloren, of ze nou in de bijstand zitten of in de WW? In het verleden
                     deden we misschien te langdurige vrijstellingen, maar zijn we daar niet in doorgeslagen?
                     Is er niet te weinig ondersteuning om je om te scholen, zeker als het straks economisch
                     weer wat minder gaat? Hoe kunnen we die tijd gebruiken om mensen om te scholen naar
                     banen waar drie jaar later weer een tekort aan is? Ik vind dat we dat in de vorige
                     crisis niet goed hebben gedaan. Graag een reactie daarop van de Minister.
                  
Over arbeidsmigranten heeft vicepremier De Jonge ook weer een proefballon opgelaten,
                     die erop neerkwam dat er te veel arbeidsmigranten uit de Europese Unie kwamen. Ik
                     zou graag klip-en-klaar van de Minister horen dat het kabinet geen enkel plan heeft
                     om de Europese spelregels aan te passen en dat het geen doel van het kabinet is dat
                     er minder vrij verkeer van werknemers in de Europese Unie is.
                  
Dat maakt het extra belangrijk dat die spelregels in de Europese Unie beter worden,
                     dat ben ik met iedereen eens. Dit kabinet maakt, mede op instigatie van mijn partij,
                     geld vrij voor meer inspecteurs bij de Arbeidsinspectie. We gaan binnenkort praten
                     over de Detacheringsrichtlijn. Ik deel de zorg van sommige collega's of die wel ambitieus
                     genoeg geïmplementeerd wordt. Ik ben ook nieuwsgierig naar het antwoord op de suggesties
                     die we vandaag hoorden van de collega's van GroenLinks en het CDA.
                  
Hoe zit het nou eigenlijk met de uitwerking van de motie van collega Pieter Heerma
                     en mijzelf over het gebruik van constructies zonder rechtenopbouw? Daarover hoor ik
                     toch echt nog zorgelijke signalen. De eerste ervaringen met de WAB maken mij ook bezorgd.
                     Ik hoor ook te veel voorbeelden dat er tegen mensen wordt gezegd: maakt u maar geen
                     gebruik van die rechten, of dat ze nog een ander regelingetje hebben gevonden met
                     minder rechten. Deelt de Minister die zorg en gaat hij werkgevers daarop aanspreken?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Weyenberg. Dan geef ik u weer het voorzitterschap van deze
                     vergadering.
                  
Voorzitter: Van Weyenberg
De voorzitter:
De Minister vraagt om een kwartier te schorsen. Ik stel voor dat wij om 14.20 uur
                     doorgaan.
                  
De vergadering wordt van 14.06 uur tot 14.20 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik kondig aan dat de heer De Jong ons wellicht vanwege een andere activiteit wat eerder
                     moet verlaten. Als hij wegloopt, is dat dus niet uit gebrek aan interesse maar vanwege
                     het feit dat zijn verplichtingen overlappen. Alle begrip daarvoor, zeg ik tegen collega
                     De Jong.
                  
Ik geef het woord aan de Minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Wellicht
                     kunt u beginnen met kort te zeggen hoe uw beantwoording is ingedeeld. Dat geeft de
                     collega's wat richting.
                  
Minister Koolmees:
Dank u wel voorzitter, en dank u wel aan de leden van uw commissie voor de gestelde
                     vragen en de opmerkingen in eerste termijn. Ik ben blij dat we hier weer van start
                     kunnen gaan in het nieuwe jaar en dat ik u hier allemaal in goede gezondheid weer
                     zie. Ik kijk ernaar uit; ik heb er zin in. We zijn allemaal goed uitgerust, dus we
                     kunnen weer vol aan de slag met de uitwerking van mooie plannen.
                  
Een paar woorden van inleiding, daarna kom ik concreet te spreken over de blokjes.
                     De arbeidsmarkt staat er natuurlijk gewoon heel erg goed voor. De werkloosheid staat
                     op 3,5%, historisch laag. Ieder kwartaal zien we dat er weer meer banen bij komen.
                     De werkloosheid blijft weliswaar constant, maar door het extra arbeidsaanbod komt
                     men wel degelijk in de economie aan het werk. Het aantal banen boven de 9 miljoen
                     is ook historisch hoog. Het zijn allemaal cijfers die hoger zijn dan voor de crisis.
                     Dat zijn natuurlijk goede signalen. Je ziet dit ook bij het onbenut arbeidspotentieel.
                     Een jaar geleden waren daar veel vragen over. Toen waren er nog 1,8 miljoen mensen
                     aan onbenut arbeidspotentieel. Ondertussen is dat aantal gedaald tot onder 1 miljoen.
                     Dat zijn allemaal hoopgevende signalen. We zien ook dat de contractloonontwikkeling
                     omhoog gaat; dat de lonen stijgen.
                  
Tegelijkertijd hebben we allemaal een gevoel van onrust dat er ook fundamenteel zaken
                     mis zijn op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld als het gaat om een dreigende tweedeling,
                     mensen die afhankelijk zijn van flexcontracten, van flex naar flex, of mensen die
                     eigenlijk gevangen zitten in payrollingdifferentiëringscontracten. Met de Wet arbeidsmarkt
                     in balans hebben we een eerste stap gezet in het verkleinen van de verschillen tussen
                     vast en flex. We hebben ook beleid ontwikkeld met betrekking tot een leven lang ontwikkelen.
                     Ook hebben we een afspraak gemaakt met werkgevers betreffende loondoorbetaling bij
                     ziekte, zeg ik richting de heer Stoffer.
                  
Er zijn dus stappen gezet. Maar tegelijkertijd zijn we ons er allemaal van bewust
                     dat we er nog niet zijn. Vanavond mag ik het WRR-rapport in ontvangst nemen, in Amsterdam.
                     Ik denk dat een aantal van u daar ook bij aanwezig zal zijn in Pakhuis de Zwijger.
                     Dan neem ik dus het WRR-rapport in ontvangst en volgende week donderdag, de 23ste,
                     komt de commissie van Hans Borstlap, de commissie over de regulering van werk, met
                     haar rapport. Dat mag ik ook in ontvangst nemen. Tegelijkertijd zien we ook dat er
                     initiatieven zijn zoals het nieuwe Wetboek van Werk van Ruben Houweling. Ook zien
                     we, en dat juich ik toe, afspraken van modern werkende organisaties, bijvoorbeeld
                     ONL van Hans Biesheuvel, die zeggen een bijdrage te leveren aan de discussie hoe we
                     ervoor zorgen dat ook zzp'ers verzekerd kunnen worden tegen arbeidsongeschiktheid.
                     Zij doen bepaalde specifieke aanbevelingen over de vormgeving daarvan.
                  
Er ligt het komende jaar dus ontzettend veel werk voor ons als kabinet, maar ook voor
                     u als commissie, om echt stappen vooruit te kunnen zetten op een arbeidsmarkt waar
                     fundamentele uitdagingen liggen. Nogmaals, ik kijk ernaar uit en ik heb er zin in.
                     Begin februari liggen alle rapporten klaar waarop we lang hebben gewacht. Dan kunnen
                     we dus de politieke discussie gaan voeren over hoe we het voor ons zien. De heer Smeulders
                     had het over een hoofdlijnendebat. In mijn beleving is dat al toegezegd, maar ik ga
                     niet over uw agenda. Maar het lijkt mij een goed idee om het daarover te hebben met
                     elkaar.
                  
Ik denk namelijk dat als je door je oogharen heen kijkt, je ziet dat er veel gaande
                     is. Het WRR-rapport wordt nu openbaar, maar de heer Borstlap heeft in juni een tussenrapportage
                     naar buiten gebracht. En er leven bijvoorbeeld ook gedachten over universele sociale
                     zekerheid. Dat zijn allemaal gedachten die een beetje in dezelfde richting werken.
                     Je kunt natuurlijk heel veel discussie hebben over de uitwerking en de details, maar
                     er zit wel een rode lijn in. Ik hoor politiek, ook vandaag weer uit uw inbreng, dat
                     er ook heel veel overlap is en veel overeenstemming bestaat over de richting. Als
                     ik tenminste zo door uw zinnen heen lees dan wel hoor.
                  
Dit wil niet zeggen dat het makkelijk is, dat wil ik er wel graag bij zeggen. Ik heb
                     al eerder gezegd, ook in uw commissie, dat als je nadenkt over een fundamenteel andere
                     invoering van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, je ook goed moet nadenken
                     over de uitvoerbaarheid ervan. Ik heb zelf al eerder aandacht gevraagd voor bijvoorbeeld
                     de situatie bij het UWV en de Belastingdienst: we hebben als politiek natuurlijk de
                     verantwoordelijkheid om te zorgen dat de regelingen die we met elkaar verzinnen, uitvoerbaar
                     en behapbaar zijn.
                  
Specifiek heeft mevrouw Tielen in haar eerste termijn op dit punt een vraag gesteld
                     over het STAP-budget. Ik heb eerder met de Kamer discussie gehad over de vraag of
                     gegeven de uitdagingen die er liggen bij het UWV, het wel verantwoord is om zo'n STAP-budget
                     in te gaan voeren. Dat kan alleen maar als we het zorgvuldig doen. Helaas kost dat
                     tijd. Ik zou zelf heel graag veel sneller willen. Maar ik vind het ook van belang
                     dat ik als bewindspersoon, maar u ook als Kamer, wel degelijk de uitvoeringsaspecten
                     meeneem bij het beoordelen van voorstellen en implementatietermijnen.
                  
Dit als inleiding. Dan ga ik nu over naar de concrete vragen die zijn gesteld. Ik
                     begin met het blokje WAB/uitzend. Dan het blokje over de WAS, de Wet aanpak schijnconstructies,
                     eerlijk werk, wml en arbeidsmigratie. Dan een blokje over krapte en crisis. Dan een
                     blokje over een leven lang ontwikkelen en scholing. Daarna een blokje overig. Daarmee
                     hoop ik alle vragen die u in eerste termijn hebt gesteld, te beantwoorden. We hebben
                     tot 17.00 uur de tijd, dus ik ga er goed de tijd voor nemen! Mijn agenda is leeggeboekt
                     tot 17.00 uur, dus ik vind het alleen maar gezellig om hier te zijn...
                  
De voorzitter:
Dank dat u die al leeg hebt gemaakt, Minister.
Minister Koolmees:
Ik begin met het eerste blokje, het blokje WAB/uitzend. De Wet arbeidsmarkt in balans
                     is op 1 januari ingegaan. Ik heb voor het kerstreces nog een aantal interviews gehouden
                     en ook reacties gehad van werkgevers en van mensen die we hebben geconsulteerd over
                     de invoering van de WAB. Mevrouw Tielen zat ook in de uitzending van RTL waar we allebei
                     aanwezig waren, hoewel niet live.
                  
Wat mij opvalt, is het volgende. De invoering van een nieuwe wet gaat natuurlijk altijd
                     gepaard met fricties als je van de ene naar de andere situatie gaat. Ook moet je wennen
                     aan nieuwe wetgeving. Dat kost ook administratieve verplichtingen en wijzigingen die
                     noodzakelijk zijn bij de invoering van zo'n nieuwe wet. Tegelijkertijd zie ik dat
                     er ook indianenverhalen de ronde doen. In die uitzending waar we allebei in zaten,
                     werd ik bijvoorbeeld geconfronteerd met iemand die zei: ik ben zzp'er en door de WAB
                     moet ik anders gaan werken. Toen dacht ik wel: dat klopt niet, want de WAB gaat niet
                     over zzp'ers. Je moet dus af en toe de ketelmuziek onderscheiden van echte kritiek.
                     Ik vind dat we naar die echte kritiek goed moeten luisteren.
                  
De motie van mevrouw Tielen en mevrouw Palland over monitoring in het eerste kwartaal
                     is aangenomen. Daar ga ik mee aan de slag. Ik heb destijds al aangegeven dat er nog
                     geen cijfers zijn. Wel eerste indicaties, maar geen robuuste cijfers die na het eerste
                     kwartaal iets kunnen zeggen over de implementatie. Wat we wel gaan doen, is de eerste
                     geluiden over de wet in kaart brengen. Denk daarbij aan berichten uit de media, maar
                     ook aan contacten met organisaties, de samenleving en aan burgerbrieven, die ook binnenkomen
                     op mijn departement. Ook ga ik kijken of er bij de Belastingdienst en het UWV relevante
                     geluiden binnen zijn gekomen, met name bijvoorbeeld over premiedifferentiatie. Ook
                     gaan we mogelijke jurisprudentie in de gaten houden. Want zeker als het gaat over
                     het cumulatiebeding, gaan nu de eerste rechtszaken komen waarin dat beding wordt toegepast.
                     Het is dus heel interessant om de vinger aan de pols te houden en te bezien wat er
                     gebeurt.
                  
Tegelijkertijd heb ik afspraken gemaakt, ook met uw Kamer en met de Eerste Kamer,
                     over een aantal seizoengevoelige sectoren. We zijn nog in gesprek met elkaar om daar
                     een vinger aan de pols te houden en na te denken over hoe je die sectoren tegemoet
                     kunt komen.
                  
Mevrouw Palland had specifiek een vraag over de horeca. Ik snap heel goed dat de wet
                     daar ingrijpend is, zeker als het gaat over premiedifferentiatie in de loonaangifteketen.
                     Ik begrijp ook de zorgen, maar ik wil er wel een paar nuances bij maken en een paar
                     stappen noemen die we al gezet hebben om de sector tegemoet te komen.
                  
In de eerste plaats is er in de WAB de mogelijkheid opgenomen voor uitzonderingen
                     die bij cao kunnen worden afgesproken. Dat is ook gebeurd in de horeca-cao. Ik heb
                     daar rond de kerst berichtgeving over gelezen. Misschien was het wat eerder, maar
                     kon ik het pas lezen bij de kerst. Zo is bijvoorbeeld de oproeptermijn verkort van
                     4 dagen naar 24 uur. Ook is er een uitzondering gemaakt in de cao voor oproepmaatregelen
                     voor seizoenswerk op grond van natuurlijke omstandigheden. Je ziet dus dat er in de
                     praktijk gebruikt wordt gemaakt van de mogelijkheid van driekwart dwingend recht door
                     de sociale partners op sectorniveau. Dat juich ik alleen maar toe, want de wet is
                     voor iedereen, maar er zijn inderdaad sectoren waar bijzondere omstandigheden gelden
                     en waar je moet kunnen afwijken.
                  
Voor jongeren met een klein bijbaantje geldt, zoals al besproken bij de wetsbehandeling,
                     de lage WW-premie: onder de 21 jaar, minder dan 52 uur. Ook als ze een flexibel contract
                     hebben, komen ze in aanmerking voor de lage WW-premie, juist om tegemoet te komen
                     aan de wat mij betreft terechte kritiek uit de horeca. Er zijn heel veel scholieren
                     en studenten met een bijbaantje. Waarom zou je die bestraffen daarvoor, om het zo
                     maar te zeggen. Ook dat hebben we geregeld.
                  
Ook zijn we nog in gesprek met sociale partners over de mogelijkheid van een uitzondering
                     voor seizoensarbeid bij de WW-premiedifferentiatie. Er zijn eigenlijk twee afspraken
                     gemaakt toen. Een betrof de motie-Wiersma over meerjarige tijdelijke contracten. De
                     andere betrof de seizoengevoelige sectoren. Die gesprekken lopen nog. Ik kom later
                     dit voorjaar bij de Kamer terug op wat we daar zien. Ook daarvoor geldt weer: het
                     moet wel uitvoerbaar zijn. Dat is continu mijn zoektocht. Uitzonderingen zijn af en
                     toe goed, maar als er heel veel uitzonderingen komen, wordt het voor de uitvoering
                     bij bijvoorbeeld het UWV heel ingewikkeld. We moeten continu een balans zoeken. Maar
                     er ligt ook werk voor de horeca zelf. ABN AMRO heeft bijvoorbeeld voor de kerst een
                     rapport gemaakt over de personeelstekorten in de sector. ABN AMRO berekende dat het
                     grote personeelsverloop de horeca meer dan een miljard per jaar kost. Dat is ook een
                     verantwoordelijkheid van de werkgevers en sociale partners in de sector zelf. Kortom,
                     er is nog heel veel werk aan de winkel, aan mijn kant, maar ook aan de kant van de
                     sector zelf. Op de geëigende momenten zal ik de Kamer informeren, sowieso over de
                     uitvoering van de motie-Tielen/Palland over de vinger aan de pols, maar daarna ook
                     over wat wij met de sociale partners kunnen afspreken over seizoensgevoelige sectoren.
                  
De voorzitter:
Was dit het wat betreft de WAB?
Minister Koolmees:
Er komen nog een paar dingetjes.
De voorzitter:
Misschien moeten we alles over de Wet arbeidsmarkt in balans eerst afmaken. Daarna
                     heeft mevrouw Tielen een interruptie.
                  
Minister Koolmees:
Ik weet niet of het volgende specifiek over de WAB gaat, hoor. Ik heb een blokje over
                     WAB en uitzend, maar volgens mij betreft dit de WAB. Ik ga het afronden.
                  
De heer Van Weyenberg vroeg naar constructies zonder rechtenopbouw, met name als het
                     gaat om de Waadi, de wet die betrekking heeft op de uitzendbranche. De laatste jaren
                     leiden meer signalen tot de vraag of het huidige uitzendregime in Nederland nog wel
                     voldoet. Daarom hebben we een evaluatie van het huidige regime uitgezet. Daarnaast
                     heb ik twee onderzoeken uitgezet naar de werking van het uitzendregime. Het eerste
                     onderzoek gaat over de praktijken van driehoekrelaties en de functies voor uitzenden.
                     Het tweede onderzoek betreft een onderzoek naar de positie van uitzendwerknemers in
                     Nederland. Dat refereert ook aan de vraag van de heer Van Weyenberg over draaideurconstructies
                     en het gebruik van uitzendconstructies zonder rechtenopbouw. Even heel plastisch gezegd:
                     een uitzendkracht werkt het eerste jaar bij uitzendbureau A en wordt na een jaar geswopt
                     naar uitzendbureau B, om weer terug te keren in fase A. Die signalen krijgen we allemaal
                     uit de praktijk. We hebben nu een onderzoek lopen om te kijken of dat vaak gebeurt
                     en of er reden is om na te denken over deze constructies. Daarnaast kijken we allemaal
                     uit naar de commissie-Borstlap, die hier volgende week donderdag ook het een en ander
                     over zal zeggen. Maar daar kan en wil ik nog niet op vooruitlopen.
                  
De heer Nijboer vroeg in dit kader: kunnen de kosten voor uitzendbureaus in de publieke
                     sector, met name specifiek in het onderwijs, worden ingeperkt? Ik heb eerder al aangegeven
                     dat ik het onwenselijk vind wanneer uitzendbureaus schaarste in de publieke sector,
                     bijvoorbeeld in de zorg of het onderwijs, aangrijpen om de tarieven extreem te verhogen,
                     maar het blijft wel aan de instellingen zelf, bijvoorbeeld schoolbesturen, om de constructie
                     te kiezen waarvan ze gebruik willen maken. Dat kan ook een uitzendbureau zijn, in
                     gevallen van piek en ziek. Dat zijn heel normale vormen die in de economie worden
                     gehanteerd. Wij weten dat er op verschillende plekken bijvoorbeeld door schoolbesturen
                     afspraken worden gemaakt over hoe hiermee om te gaan. Dat vind ik een positieve ontwikkeling.
                     Ik vind het op dit moment niet noodzakelijk om met de uitzendbureaus specifiek over
                     hun rol in bijvoorbeeld het onderwijs te spreken. Dat is iets waarover de markt zelf
                     afspraken over moet maken, waarbij je uit moet gaan van de eigen kracht van mensen.
                  
Het laatste punt in dit blokje. De heer Stoffer vroeg naar de rompslomp bij de WAB.
                     Ik heb daar in mijn inleiding al iets over gezegd. Een specifiek punt ging over handtekeningen
                     en de handhaafbaarheid. Het gaat dan over de contracten die met een natte handtekening
                     van de werkgever en werknemer in de administratie moeten worden opgenomen om te kunnen
                     handhaven als het gaat om premiedifferentiatie. Vlak voor, of misschien zelfs wel
                     na, kerst heb ik u een brief gestuurd om duidelijkheid te geven over wat we in de
                     wet vereisen. Ik heb in die brief opgeschreven dat we werkgevers en werknemers extra
                     tijd geven om dit te regelen, om de administratieve belasting zo veel mogelijk te
                     beperken. In plaats van 1 januari is het nu 1 april, dus er is drie maanden extra
                     tijd om dit rustig en goed te regelen. Ik heb ook toegevoegd dat partijen kunnen volstaan
                     met een addendum bij het oorspronkelijke contract, juist om het praktisch uitvoerbaar
                     te maken.
                  
Dit waren, voor zover ik meegeschreven heb, de vragen over WAB en uitzend.
De voorzitter:
Dan geef ik nu eerst het woord aan mevrouw Tielen voor een interruptie, en daarna
                     de heer Nijboer.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Hartelijk dank aan de Minister. De manier waarop hij de motie-Tielen/Palland uit wil
                     voeren, past wel bij wat we graag wilden, namelijk gewoon echt even een peilstok in
                     de markt. Ik hoorde de Minister terecht zeggen dat we heel goed moeten letten op de
                     uitvoering. We kunnen nog zoveel dingen op papier zetten, maar uiteindelijk gaat het
                     over wat er in de praktijk gebeurt. Daar hebben we tijd voor nodig. Dat geldt ook
                     voor de werkgevers. Soms lijkt het wel een beetje alsof we dat vergeten. Dan heeft
                     het UWV anderhalf of twee jaar de tijd om een systeemverandering door te voeren, maar
                     moeten de werkgevers het in vier maanden voor elkaar krijgen. Wat dat betreft ben
                     ik blij met het laatste wat de Minister zei, dus dat we in ieder geval voor de addenda
                     iets meer ruimte geven. Laten we aan beide kanten zorgen dat het zorgvuldig kan. Ik
                     hoop dat de Minister daar af en toe bij stilstaat.
                  
Minister Koolmees:
Jazeker. Dat is ook de reden dat ik vlak voor de kerst die brief heb gestuurd. Als
                     het leidt tot echte problemen in de praktijk en ook tot overhaaste reacties, waarbij
                     niemand gebaat is, wil ik de partijen meer tijd geven, in dit geval dus drie maanden
                     extra. Dat heeft wel repercussies, maar dat is continu het dilemma waarmee we zitten.
                     Tegelijkertijd hebben we na aanname van de wet in de Eerste Kamer al geprobeerd om
                     al zo veel mogelijk helderheid te geven. Dat was nog rond de zomer van vorig jaar.
                     Dan zie je toch dat het pas opgepakt wordt als het dichterbij komt. Dat verwijt ik
                     niemand. Op sommige onderdelen is er ook pas laat helderheid gekomen, vanwege allerlei
                     lagere regelgeving. Ik probeer hier gewoon redelijk te zijn en te begeleiden waar
                     dat nodig is.
                  
De voorzitter:
De heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik heb de Minister gevraagd naar de enorme winsten van die uitzendorganisaties en
                     detacheringsorganisaties in zorg en onderwijs. De Minister zegt: bij piek en ziek
                     is het aan organisaties zelf. Ik heb ook niet gepleit voor een verbod hierop. Ik heb
                     niet eens gepleit voor wetgeving. Ik heb een redelijk verzoek gedaan aan een redelijke
                     Minister. Ik zie – volgens mij zien meer mensen dat – dat er steeds meer misbruik
                     wordt gemaakt van de arbeidsmarktkrapte. Zowel in de zorg als in het onderwijs blijft
                     er heel veel geld naar organisaties gaan waar ze in de kern eigenlijk niet voor zijn
                     bedoeld. De Minister is van D66. Hij is dus voor goed onderwijs. Het is toch zonde
                     als dat geld niet bij leraren terechtkomt, maar in het tussensegment? Mijn verzoek
                     is of het kabinet eens het gesprek met die sectoren kan aangaan en er in ieder geval
                     een maximum op kan zetten. Of deze Minister dat doet, of de Ministers van Onderwijs
                     en van VWS, of de Staatssecretaris, maakt me niet eens zo veel uit. Ik denk dat er
                     in de sectoren ook veel behoefte aan is. Dat is het enige, redelijke verzoek dat ik
                     deed.
                  
Minister Koolmees:
Ik ben altijd dol op redelijke verzoeken en ik ben ook een redelijk persoon, dus ik
                     wil altijd redelijke antwoorden geven. Tegelijkertijd is het maar de vraag of uitzendbureaus
                     hier de grote winnaar zijn. Er is krapte op de arbeidsmarkt. De heer Nijboer is ook
                     econoom. Je hebt te maken met vraag en aanbod. Dat leidt tot hogere prijzen. Dat zie
                     je nu in de praktijk gebeuren. Ook in de tarieven voor zzp'ers hebben we in de afgelopen
                     jaren een forse stijging gezien, juist als gevolg van de arbeidsmarktkrapte. Dat zie
                     je ook in de cao in het onderwijs. Er zijn nu ondertussen twee rondes cao-afspraken
                     gemaakt in het primair onderwijs, met per saldo geloof ik uit mijn hoofd een loonstijging
                     van 14%. Dat is natuurlijk niet voor niks, omdat we het als kabinet ook belangrijk
                     vinden dat er goede leraren voor de klas staan die het onderwijs kunnen vormgeven.
                     Ik vind het verzoek redelijk. Ik heb ook aangegeven, wat ik zelf al eerder heb aangegeven,
                     dat het niet de bedoeling kan zijn dat constructies ertoe leiden dat geld uit bijvoorbeeld
                     het onderwijs of de gezondheidszorg weglekt. Maar de heer Nijboer gaf in zijn interruptie
                     zelf aan dat het niet alleen een oplossing met wetgeving is. Het is ook een kwestie
                     van de instellingsbesturen een positie geven om hier afspraken over te kunnen maken,
                     tenzij het de spuigaten uitloopt. Ik denk dus dat we het, in alle redelijkheid, niet
                     zozeer oneens zijn met elkaar.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Ik wil toch proberen om nog dichter bij elkaar te komen. Daarvoor hebben we ook debatten
                     in de Kamer, gelukkig. Het gaat mij er ook om dat leraren die jaren voor een school
                     werken collega's krijgen ingevlogen die heel veel verdienen. Dat ontwricht een school.
                     Ook een zorginstelling is een samenwerkingsverband. Het gaat aan de ene kant om publiek
                     geld. Aan de andere kant gaat het erom of het nog een beetje redelijk is. Het enige
                     wat ik vraag, is om het gesprek aan te gaan met de sectoren onderwijs en zorg of het
                     wel de goede kant op gaat of dat we het als collectief moeten doen. De Minister van
                     Sociale Zaken doet niks anders dan polderen. Dat kan hij ook goed. Ik heb daar alle
                     vertrouwen in. Leg dit eens op tafel en probeer eens te kijken wat we nog redelijk
                     vinden. Piek en ziek is ongetwijfeld redelijk en we kunnen misschien ook nog wel wat
                     verder gaan dan dat, maar sommige dingen die nu gebeuren, zijn niet redelijk. Dat
                     is wat ik de Minister verzoek.
                  
Minister Koolmees:
Dat ben ik ook met de heer Nijboer eens. Helaas zit de heer Nijboer niet in onze commissie.
                     Ik vind het hartstikke leuk dat ik hem weer eens zie. Ik heb bijvoorbeeld vóór de
                     kerst ook een brief gestuurd over het zzp-pakket. Dan gaat het om de discussie over
                     de webmodule, waarbij het ook gaat om de vraag wie ondernemer is en wie werknemer.
                     Daar zie je dat in sommige sectoren deze discussie ook opspeelt op de werkvloer. Voor
                     de kerst hebben we aangekondigd dat Hugo de Jonge en ik samen het gesprek willen starten
                     in de gezondheidszorg hoe we hier nu tegenaan kijken. Daar zijn inderdaad ondernemers,
                     die de vrijheid moeten hebben om te ondernemen, maar daar komen ook af en toe voorbeelden
                     naar boven waarvan we ons kunnen afvragen of dat niet eigenlijk werknemers zijn. Juist
                     dat gesprek gaan wij de komende tijd aan, dat ik voor de kerst het maatschappelijke
                     gesprek over deze webmodulediscussie heb genoemd, om dit soort punten te adresseren.
                     Dus volgens mij zijn de heer Nijboer en ik het met elkaar eens. Alles in wetgeving
                     verankeren – maar dat zegt de heer Nijboer ook niet – is volgens mij niet altijd de
                     oplossing voor de problemen, of de uitdagingen die we zien.
                  
De voorzitter:
Ik ga op een gegeven moment de interrupties wel een beetje maximeren, maar eerst de
                     heer Stoffer.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ik wil toch nog even terugkomen op die overlast naar aanleiding van de WAB. Mooi dat
                     er drie maanden extra wordt gegeven, maar ik wil het wel even wat nader duiden. Ik
                     was bijvoorbeeld in november op bezoek bij een banketbakker die 35 of 36 mensen in
                     dienst heeft. Hij zei me: «Chris, ik stuur al die mensen zelf aan. Nu moet ik voor
                     iedereen een nieuw contract opstellen; dat moet ik allemaal zelf doen, want ik ben
                     te klein voor een HR-afdeling. Maar als ik dan met zo'n contract kom, wordt iedere
                     werknemer een beetje wantrouwig: wordt me iets afgepakt of zo? Het is echt een brei,
                     ik kom aan banketbakken bijna niet meer toe.» Had de Minister dat voorzien? Ik namelijk
                     niet, en ik had dat ook niet gehoord toen we ermee bezig waren. Is de Minister daar
                     ook wel een beetje van geschrokken? Ik denk dat er niet veel meer aan te doen is;
                     het is nu eenmaal zo. Zeker dit soort ondernemers heeft er last van. Ik ben benieuwd
                     of hij daar ook zicht op heeft.
                  
Minister Koolmees:
Dit is een terechte vraag van de heer Stoffer. Hoe is het vorig jaar gegaan bij de
                     wetsbehandeling? We hebben die premiedifferentiatie. Dat scheelt 5 procentpunt van
                     de loonsom, dat is een fors bedrag. Dus er zit een financiële prikkel in om dit te
                     ontwijken; laat ik het maar even zo noemen. We hebben nagedacht over de handhaafbaarheid
                     van die regeling. Er was een breed politiek draagvlak voor deze premiedifferentiatie,
                     maar hoe gaan we dat dan in de praktijk handhaven?
                  
Een van de afspraken die we daarover gemaakt hebben, is de zichtbaarheid op de loonstrook,
                     zodat je als werknemer ziet of je een contract hebt voor onbepaalde tijd of voor bepaalde
                     tijd, ook om een soort alignment, een samen optrekken tussen werkgever en werknemer,
                     te voorkomen. Daar hoort ook bij – dat is het schriftelijkheidsvereiste in de loonadministratie
                     – of er dan ook contracten voor onbepaalde tijd zijn die door beiden zijn getekend.
                     Dat is voor de Belastingdienst een voorwaarde om te kunnen handhaven. Want als die
                     contracten er niet zijn, wat gaan we dan toetsen in de praktijk?
                  
Dus op zich is dat heel logisch en tegelijkertijd zeg ik u eerlijk dat ik niet had
                     verwacht dat dit een probleem zou worden, omdat ik de signalen die u heeft van een
                     banketbakker ook van de werkgeversorganisaties heb gehoord. De werkgever komt met
                     een stukje papier bij de werknemer, die zegt dat er dan wel iets veranderd zal zijn.
                     Dat is een van de redenen waarom wij ook gecommuniceerd hebben dat alleen maar een
                     addendum daarop ook al voldoende is. Het gaat er met name om dat twee partijen erkennen
                     dat er een contract is voor onbepaalde tijd, om gebruik te kunnen maken van de lage
                     WW-premie.
                  
Zo zul je in de praktijk proberen tot elkaar te komen om dit te regelen. Normaal zou
                     je zeggen: 35 mensen, dat is zo gebeurd. Dat is niet het grootste probleem, maar deze
                     psychologische punten hadden we misschien een beetje onderschat.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Koolmees:
Voorzitter. Dan ga ik naar mijn tweede blok, de Wet aanpak schijnconstructies, de
                     WAS, en eerlijk werk uit arbeidsmigratie. De WML zit hier ook in.
                  
Ik begin maar even met de voorstellen van CDA en GroenLinks als het gaat over de drie
                     voorstellen die vanmorgen ook in de krant stonden – sowieso was het een hele dikke
                     ochtendkrant met arbeidsmarktthema's – tot aanpak van schijnconstructies. Het eerste
                     voorstel is de mogelijkheid voor vakbonden om een claim in te dienen namens werknemers
                     gezamenlijk. Dus niet namens de individuele werknemer maar gezamenlijk. De vakbonden
                     hebben de mogelijkheid om met een beroep op artikel 3.305a BW – van Burgerlijk Wetboek
                     – een collectieve actie in te zetten voor werknemers. Per 1 januari van dit jaar kunnen
                     vakbonden op grond van dit artikel ook een schadevergoeding voor werknemers eisen.
                     Hiermee gaat van dit artikel een verdere afschrikwekkende werking uit. Maar om de
                     ondersteunende rol van vakbonden in de keten verder te versterken ben ik, zoals ook
                     aangekondigd in de evaluatie van de WAS, een verkenning gestart of het mogelijk kan
                     worden gemaakt dat vakbonden gegevens vorderen over schakels in een keten zonder machtiging
                     van de werknemers. Dus dat is een verkenning die we nu hebben uitgezet, juist om dit
                     punt dat GroenLinks en CDA adresseren ook nader uit te zoeken. Ik probeer u voor de
                     zomer over de uitkomst van deze verkenning te informeren, om te kijken of we dat ook
                     vorm kunnen geven. Dat is het eerste voorstel.
                  
Het tweede voorstel is de ketenaansprakelijkheid, met name op arbeid in en vanuit
                     Nederland, dus voor mensen die ook in het buitenland actief zijn. Ik onderschrijf
                     het belang van de ketenaansprakelijkheid, met name voor goederenvervoer over de weg.
                     Sinds de uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid per 1 januari 2017 is dit ook van
                     toepassing op opdrachten die buiten Nederland worden uitgevoerd, mits Nederlands recht
                     van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Dat is natuurlijk juist vaak het probleem,
                     of het aandachtspunt, want als Nederlands recht niet van toepassing is, dan geldt
                     de ketenaansprakelijkheid alleen voor de arbeid die in Nederland wordt uitgevoerd.
                     Dit is dus een van de dingen waar je in de praktijk tegenaan loopt. Het heeft wel
                     een reden, want daarmee wordt gewaarborgd dat er voldoende band is tussen de verrichte
                     arbeid en Nederland. Dat is de centrale gedachte achter deze afspraak. Ik zie eerlijk
                     gezegd geen ruimte om de ketenaansprakelijkheidsregeling uit te breiden naar situaties
                     waarin deze band te vluchtig is, qua werkingsgebied en ook qua handhaafbaarheid, zeg
                     ik er eerlijk bij.
                  
Het derde punt – daarbij ben ik toch weer wat positiever – van het voorstel van het
                     CDA en GroenLinks gaat over de vervoerssectoren, dus zorg- en leerlingenvervoer. Het
                     gaat in de regel om publieke aanbestedingen waarbij ook andere regels, andere handreikingen
                     bijdragen aan een eerlijke prijsstelling en kwaliteit van de uitvoering. Ik ben bereid,
                     zo wil ik graag toezeggen, nader te verkennen of er sprake is van situaties waarin
                     een uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid kan bijdragen aan correcte betaling
                     in deze sectoren. Ik moet dat wel in overleg met VWS en OCW doen, want die zijn natuurlijk
                     regelingbeheerder, maar ik ben wel bereid aan u beiden toe te zeggen om dit te verkennen.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Dank. Ik heb nog wel een vraag over het goederenvervoer in en vanuit Nederland. U
                     geeft aan dat de voorwaarde is ook dat Nederlands recht van toepassing is. Dat snap
                     ik. Ik heb begrepen dat juist vanuit de praktijk bij rechtszaken het probleem is dat
                     niet duidelijk in de wet staat dat in en vanuit Nederland van toepassing is, dus dat
                     niet zozeer het punt is dat Nederlands recht van toepassing moet zijn, maar dat in
                     de wet niet concreet dat «in en vanuit Nederland» is opgenomen. Ik snap dat het vrij
                     technisch is, er wordt wat paniekerig gekeken.
                  
Minister Koolmees:
Is het goed als ik er in tweede termijn even op terugkom?
Mevrouw Palland (CDA):
Jazeker.
Minister Koolmees:
Deze technische vraag gaat mijn hoofd ver te boven.
Mevrouw Palland (CDA):
Dat snap ik. Maar dat in ieder geval even als reactie. Volgens mij zit daar de kneep
                     en is het misschien goed om er nog eens een keer met elkaar naar te kijken of we daar
                     een slag kunnen maken op het moment dat er een rechtszaak loopt, zodat we succesvol
                     kunnen zijn om de handhaafbaarheid van de WAS te versterken.
                  
Over het punt van het uitbreiden naar vervoer, is het goederenvervoer er natuurlijk
                     later bijgekomen. We zien inderdaad dat TLN dat met PayChecked, dat stond ook in de
                     stukken, mooi oppakt en dat dat in de keten gewoon wordt geborgd, ook vanuit de sector
                     zelf. Ik begrijp dat u zegt dat u wel nader wilt verkennen hoe dat nu in de keten
                     zit, maar niet nader verkennen om dit toe te voegen aan de WAS. Dat ging me net even
                     iets te snel. Ik was nog aan het nadenken over het innen vanuit Nederland.
                  
Minister Koolmees:
Dat kan verschillende vormen hebben. We zullen verkennen of dit probleem er is en
                     hoe je dat zou kunnen oplossen. Ik weet niet of dat per se in de WAS moet. Misschien
                     moet het in de aanbestedingsregeling van VWS naar OCW. Dus laten we daarnaar kijken.
                     Het punt adresseren vind ik terecht. Daar wil ik graag naar kijken. Zoals ik in de
                     evaluatie van de WAS al had aangekondigd dat ik sowieso vóór de zomer uw Kamer wil
                     informeren, zal ik dit daarin meenemen.
                  
De heer Smeulders (GroenLinks):
Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ook twee punten van mij, te beginnen met
                     het personenvervoer. Er is gewoon een paar jaar geleden een keus gemaakt om het personenvervoer
                     in Nederland niet in de WAS op te nemen. Volgens mij is het dan ook best simpel om
                     te zeggen: we gaan het wel weer in de WAS opnemen. Dus ik vind het prima dat er ook
                     gesproken wordt met OCW en VWS, maar wij zien heel nadrukkelijk dat Sociale Zaken
                     hier gewoon in de lead is. Ik wil graag van de Minister weten of hij dat ook zo ziet.
                  
Minister Koolmees:
De invoering was 1 januari 2017, nog voor mijn tijd. Toen is er bewust voor gekozen
                     om het niet uit te breiden naar andere vervoerssectoren, zoals het zorg- en leerlingenvervoer,
                     omdat de problemen zich vooral voordeden in het goederenvervoer. Dat was de aanleiding
                     om die twee apart eruit te halen, plus dat het bij zorg- en leerlingenvervoer gaat
                     over publieke aanbestedingen. Daar zijn de gemeenten maar ook de ministeries voor
                     verantwoordelijk. Eigenlijk in het verlengde van wat ik richting mevrouw Palland zei:
                     ik wil gewoon eens kijken of dit nou problemen zijn waar we tegenaan lopen die rechtvaardigen
                     dat het in de WAS moet, of zijn er andere manieren waarop je dit zou kunnen oplossen?
                     Waar mijn terughoudendheid even in zit, is dat het primair natuurlijk een verantwoordelijkheid
                     van OCW en VWS is en dat ik dit niet zomaar op een prachtige woensdagmiddag kan toezeggen.
                     Maar omdat u allebei aangeeft dat dit in het kader van de WAS echt wel een aandachtspunt
                     is, wil ik het graag meenemen in die nadere verkenning.
                  
De heer Smeulders (GroenLinks):
Volgens mij is dit de Minister van Sociale Zaken en hebben wij arbeidsrecht in Nederland.
                     Voor dat arbeidsrecht maakt het helemaal niet uit of je op een busje rijdt dat uiteindelijk
                     door de gemeente wordt betaald of dat je iets privaats doet. Het moet gewoon nageleefd
                     worden. Wat ik heel gek vind van de huidige situatie is dat juist private dingen nu
                     via de WAS wél goed geregeld zijn en de meer publiek gefinancierde kant niet. Als
                     er ook gewoon lokale overheden zijn die misschien een aanbesteding doen en als dat
                     uiteindelijk in de keten niet goed gaat, dan moeten we daar volgens mij net zo hard
                     tegen optreden. Ik zie de Minister knikken, dus ik ga ervan uit dat hij hier heel
                     serieus naar zal kijken.
                  
Mijn andere punt gaat erover om vakbonden een grotere positie te geven. Volgens mij
                     geeft de Minister terecht aan dat ze nu ook voor groepen loon kunnen gaan terugvragen.
                     Wat wij vragen is of ze ook schadevergoedingen kunnen gaan vragen voor collectieven.
                     Eigenlijk het ergste wat je kan gebeuren als werkgever op dit moment is als je iemand
                     te weinig betaald hebt, dat er een rechtszaak komt en dat je dan het achterstallig
                     loon moet gaan betalen. Dat is niet echt een flinke straf. Dat risico kun je nog best
                     wel lopen als je een beetje kwaadwillend bent. Wat ons interessant lijkt is dat er
                     echt een afschrikkende werking komt, namelijk dat je bijvoorbeeld een schadevergoeding
                     moet gaan betalen. Dat lijkt ons heel erg interessant. Dus zou de Minister daarop
                     kunnen reflecteren?
                  
Minister Koolmees:
Ik dacht dat ik daar antwoord op had gegeven. Dat kan per 1 januari van dit jaar.
De heer Smeulders (GroenLinks):
Ook schadevergoeding?
Minister Koolmees:
Ja, ook schadevergoeding. Je kunt ook schadevergoeding voor werknemers eisen.
Dan kom ik bij de WML, de Wet minimumloon. Voordat ik inga op de specifieke vragen,
                     ik heb inderdaad vorige week – of was het twee weken geleden? – een soort technische
                     evaluatie van het wettelijk minimumloon aan de Kamer gestuurd. Dan gaat het met name
                     om de huidige systematiek die we in Nederland hebben, die in de wet is verankerd.
                     Hoe volgt het wml de ontwikkeling van de contractlonen? Dat was geen fundamentele
                     discussie over het instrument van het wml. Zo was de evaluatie ook niet bedoeld. Het
                     is een verplichting die uw Kamer van mij vraagt om één keer in de zoveel tijd te evalueren
                     of de regeling die we hebben in de wet nog voldoet aan de doelen die we ooit hebben
                     gesteld bij de invoering van de wet. Dat hebben we netjes gedaan, overigens nog langer
                     dan vier jaar omdat het in de vorige periode helaas niet was gebeurd, zeg ik ook in
                     de richting van de heer Nijboer.
                  
De heer Nijboer (PvdA):
Het is weer de schuld van de PvdA.
Minister Koolmees:
Per definitie is het de schuld van de heer Nijboer, maar ik vind het een beetje flauw
                     om dat steeds te zeggen. Dit is een technische evaluatie en ik begrijp heel goed de
                     meer fundamentele vragen die zijn gesteld over het wml. Sterker nog, bij de begrotingsbehandeling
                     hebben we die discussie ook gehad. Maar ik heb gezegd: ik zie heel goed dat er ook
                     in de internationale literatuur, onder arbeidseconomen, verschillen van opvatting
                     zijn, bijvoorbeeld of de verhoging van het wml nu zorgt voor verlies van banen. Er
                     zijn ook echt voorbeelden uit de Verenigde Staten, waar andere resultaten zijn gezien.
                  
Daar geldt dan wel weer de kanttekening bij dat Nederland wel een relatief hoog wml
                     heeft, ook als je het vergelijkt met de landen om ons heen, dus dat je ook moet oppassen
                     dat bij zo'n verhoging geen werkgelegenheid verloren gaat. Ik heb dat toen proberen
                     te schetsen op een heel redelijke en evenwichtige manier. Bij de begrotingsbehandeling
                     heb ik gezegd dat het Centraal Planbureau daarom ook in het rapport Kansrijk arbeidsmarktbeleid
                     gaat kijken naar wat dus een verhoging van het wml zou betekenen voor bijvoorbeeld
                     belastinginkomsten. Dan gaat het om tweedeorde-effecten, zal ik maar zeggen, dus het
                     hogere reserveringsloon als gevolg van hogere uitkeringen, als je het koppelt: de
                     hogere bestedingen, de hogere prijzen en inflatie. Dus juist de maatschappelijke effecten
                     waar de heer Nijboer naar verwees, worden dan ook meegenomen in zo'n effect, naast
                     de werkgelegenheidseffecten. Dus dat gebeurt in de update van Kansrijk arbeidsmarktbeleid.
                     Dat is één kanttekening die ik hierbij heb.
                  
Een andere kanttekening is dat het wml natuurlijk niet het enige instrument is waarmee
                     we een inkomensvoorziening doen, dus inkomens op peil houden. Dat zijn bijvoorbeeld
                     ook toeslagen. Nu heeft uw Kamer vlak voor het reces de motie-Bruins/Van Weyenberg
                     aangenomen, waarin het kabinet is gevraagd om een fundamenteel andere invulling te
                     geven van het toeslagensysteem. Daarmee moeten we aan de slag.
                  
Dat heeft natuurlijk ook effect op de discussie over de hoogte van het wml en het
                     voorkomen van armoede. Maar deze technische evaluatie van het wml gaat uit van de
                     huidige wet en de huidige doelen die daarin zijn gesteld. Dat heb ik netjes op papier
                     geschreven en naar uw Kamer gestuurd.
                  
Dat bij wijze van algemene introductie.
Een andere discussie is dat het wml niet toereikend is. Dat klopt, want daarom hebben
                     we toeslagen. We hebben juist huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag om inkomensaanvullingen
                     te doen omdat wij vinden dat mensen een bepaald inkomen moeten hebben om goed rond
                     te kunnen komen. Maar daarom is het ook belangrijk om die instrumenten in samenhang
                     te zien en daar niet één ding uit te halen.
                  
Dat gaan we doen. Ik heb ook al aangegeven bij de begrotingsbehandeling dat dit punt
                     in deel 2 van het ibo Toeslagen meegenomen gaat worden. Dus dat over het wml. Ik heb
                     de heer Nijboer overtuigd, zie ik.
                  
Voorzitter: Tielen
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zou zelf iets willen vragen. Dit blijft altijd een interessant toneelstukje, maar
                     het hoort bij de regels. Ik heb twee vragen. Ik hoorde de Minister dus goed dat in
                     de analyse waarbij veel minder mensen een toeslag krijgen een verhoging van het minimumloon
                     gewoon een onderdeel is van de knoppen waaraan kan worden gedraaid in de varianten.
                     Dus als wij varianten krijgen, dat daar ook varianten bij zitten met een hoger minimumloon.
                     Dat lijkt mij verstandig.
                  
En de tweede vraag. Ik krijg vaak te horen, wat ik eerlijk gezegd miste in de evaluatie,
                     dat het huidige onderscheid tussen 36 en 40 uur waar de heer Nijboer het over had
                     juist in de handhaving door de Arbeidsinspectie bijvoorbeeld vaak een belemmering
                     is als het gaat om het tegengaan van schijnconstructies en uitbuiting op de arbeidsmarkt.
                     Herkent de Minister dat signaal?
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat signaal herken ik. Dat heeft de Inspectie SZW ook opgeschreven. De heer Gijs
                     van Dijk is overigens bezig met een initiatiefwetsvoorstel op dit punt. Dat is natuurlijk
                     een langer lopende discussie, maar inderdaad zegt de de Inspectie SZW dat het makkelijker
                     handhaafbaar wordt als er één minimumuurloon zou zijn. Daar staat wel weer tegenover
                     dat je dan een discussie krijgt over wat dan je uitgangspunt is. Is dat 36 uur, zoals
                     de heer Gijs van Dijk wil, of is het 40 uur? Ik denk dat de heer Nijboer het daar
                     niet mee eens is. Maar dan krijg je een andere politieke discussie over hoe hoog dat
                     minimumuurloon is. Dat is nu afhankelijk van sectorale cao-afspraken. Die discussie
                     gaan we zeker krijgen bij het initiatiefwetsvoorstel van de heer Gijs van Dijk, dat
                     ik volgens mij nog niet heb gezien en waar nog een kabinetsreactie op moet komen.
                     Dan kunnen we de discussie vervolgen.
                  
De voorzitter:
Een vervolgvraag?
De heer Van Weyenberg (D66):
En het minimumloon omhoog is dus onderdeel van de variant om van de toeslagen af te
                     komen? Dit interpreteer ik dan maar als een ja. Dat lijkt mij eerlijk gezegd ook een
                     onvermijdelijk onderdeel van de discussie, even los van waar je voor kiest. Maar dat
                     niet in beeld brengen lijkt mij ook echt buitengewoon raar. Dat kan ik me eigenlijk
                     niet voorstellen.
                  
Minister Koolmees:
U stelt mij dus eigenlijk een retorische vraag.
De heer Van Weyenberg (D66):
Als u hier ja op zegt is hij retorisch, anders niet.
Minister Koolmees:
Ik heb al ja gezegd bij de begrotingsbehandelling op dit punt, dat die meegenomen
                     moet worden. Maar ik hecht eraan om in alle volledigheid nog één kanttekening te maken.
                     Het is natuurlijk wel relevant om na te zoeken wat voor werkgelegenheidsaspecten er
                     dan weer bij zitten. Het is niet één instrument waar je aan kan draaien, waarna alle
                     problemen opgelost zijn. Het heeft allerlei effecten op elkaar. Het antwoord is dus:
                     ja.
                  
Maar twee, het is ook goed om na te denken over wat voor consequenties dat heeft,
                     bijvoorbeeld op de werkgelegenheid. Want we hebben natuurlijk ook allerlei instrumenten
                     in het leven geroepen, denk aan het LIV en het jeugd-LIV, juist ook om aan de andere
                     kant van het loongebouw werkgelegenheid – banen – te behouden, dan wel extra banen
                     te creëren. Daar kunnen we ook een heel leuke discussie over voeren, maar dat ga ik
                     niet doen vandaag.
                  
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. Dan geef ik het voorzitterschap terug aan de heer Van Weyenberg.
Voorzitter: Van Weyenberg
Minister Koolmees:
Ik kom op het onderwerp arbeidsmigratie binnen dit blokje. De heer Van Weyenberg vroeg:
                     Kan de Minister bevestigen dat het huidige kabinet nog steeds voor Europese arbeidsmigratie
                     staat maar wel de randvoorwaarden waaronder dit gebeurt wil verbeteren? Ja, dat wil
                     ik bevestigen. Ik heb al eerder gezegd, ook in de discussie over het UWV bijvoorbeeld,
                     dat arbeidsmigranten in Nederland een belangrijke bijdrage leveren aan onze economie.
                     Denk aan de land- en tuinbouw, denk aan het transport, denk aan de voedingsindustrie,
                     waar heel veel mensen uit andere landen werkzaam zijn. Denk ook aan kennismigranten
                     die in Nederland werkzaam zijn. Denk aan de Brainport Eindhoven, of de start-ups,
                     die voor de toekomstige economische groei ontzettend belangrijk zijn. Het gaat natuurlijk
                     om het proces van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, waar arbeidsmigratie een onderdeel
                     van is, ook gegeven het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie. Maar er
                     zijn natuurlijk wel degelijk misstanden. Voor de kerst heb ik de Kamer een brief daarover
                     gestuurd samen met de Minister van Binnenlandse Zaken – dat is op dit moment de heer
                     Knops – en de Staatssecretaris van SZW. Er zijn wel degelijk misstanden, bijvoorbeeld
                     misstanden op het gebied van huisvesting en uitbuiting. De heer Léon de Jong refereerde
                     daar net ook aan. We moeten echt stappen zetten om dat beter te krijgen. Er komen
                     nu gelukkig ook allerlei nieuwe initiatieven aan om de huisvesting te verbeteren.
                     Het gaat om gelijk loon voor gelijk werk. Dat zijn allemaal randvoorwaarden die wel
                     van belang zijn om draagvlak te houden voor werkgelegenheid voor arbeidsmigranten
                     in Nederland.
                  
De heer De Jong van de PVV vroeg of ik bereid ben om weer tewerkstellingsvergunningen
                     in te voeren. Het vrije verkeer is een van de pijlers onder de Europese samenwerking.
                     Daarbij is afgesproken dat er geen tewerkstellingsvergunningen worden ingevoerd. Tewerkstellingsvergunningen
                     zijn voor mensen van buiten de Europese Unie. Ook die vergunningen verleent het UWV,
                     en dan met name voor krapteberoepen of kennismigranten. Die vraag van de heer De Jong
                     moet ik dus negatief beantwoorden. We zijn hier wel mee bezig in Europees verband.
                     In december hebben we nog een EPSCO, een Europese Raad voor Ministers van Sociale
                     Zaken, gehad over het beter reguleren van arbeidsmobiliteit, bijvoorbeeld door de
                     ELA, de Europese Arbeidsmarktautoriteit, als het gaat om de Detacheringsrichtlijn,
                     het bevorderen van gelijk loon voor gelijk werk, of het tegengaan van fraude met A1-verklaringen,
                     en ga zo maar door. Dat zijn allemaal terechte aandachtspunten waarmee we aan de slag
                     moeten en ook aan de slag zijn.
                  
De heer Stoffer had een vraag over de mooie brief van de inspecteur-generaal van de
                     Inspectie SZW. Ik hecht eraan om te benadrukken dat die een onafhankelijk onderdeel
                     van mijn ministerie is en een onafhankelijke rol heeft. De inspectie heeft het rapport
                     de Staat van eerlijk werk gepubliceerd, waarin aandacht wordt gevraagd voor een aantal
                     misstanden. Het is terecht dat de inspecteur-generaal dat doet. Hij signaleert eigenlijk
                     dat er een paar institutionele discussies zijn, maar hij signaleert ook dat de pakkans
                     bij misstanden te laag zou zijn. Dat is een terecht punt.
                  
In het regeerakkoord hebben we daarom ook 50 miljoen euro extra uitgetrokken om de
                     capaciteit van de Inspectie SZW te versterken, juist om de pakkans te vergroten en
                     meer inspecteurs aan het werk te zetten. Van die 50 miljoen wordt 30 miljoen besteed
                     aan het thema eerlijk werk. Een deel wordt ingezet voor het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie
                     en voor gezond en veilig werken, maar het grootste deel van het geld wordt besteed
                     aan eerlijk werk. De inspectie heeft in het vervolg op het rapport de Staat van eerlijk
                     werk, de socialmediacampagne #Daspaseerlijk gelanceerd. Het doel daarvan is om het
                     bewustzijn bij werkgevers te versterken dat we in Nederland een eerlijke arbeidsmarkt
                     willen, waar bijvoorbeeld niet zwart wordt betaald. Dat is iets waar we in de praktijk
                     nog steeds tegenaan lopen.
                  
Het is dus een terecht punt. Ik vond het een goede brief van de inspecteur-generaal,
                     waar we als politiek ook echt wat mee moeten. We zijn daar langs verschillende lijnen
                     mee bezig, maar ik vind het goed dat dit signaal wordt afgegeven.
                  
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Dat waren mooie woorden van de Minister. Omdat die inspecteur onafhankelijk is, dacht
                     ik: daar moet ik ook even aan refereren. Ziet de Minister al resultaten? Is er een
                     punt waarvan hij zegt dat we daarin aan het eind van de kabinetsperiode echt stappen
                     hebben gezet? Kan hij dat wat concreter maken? 30 miljoen is natuurlijk prachtig,
                     maar dan moet er ook wel iets gepresteerd worden. Daar zou ik dus graag wat meer over
                     willen weten.
                  
Minister Koolmees:
Het probleem is dat de Staatssecretaris natuurlijk verantwoordelijk is voor de Inspectie
                     SZW. Zij heeft ook met de Kamer gesproken over de inzet van die 50 miljoen en de opbouw
                     daarvan. Er moeten inspecteurs worden opgeleid. Die moeten eerst worden geworven.
                     In een krappe arbeidsmarkt is dat sowieso een issue. Vervolgens moeten ze worden opgeleid
                     en dan kunnen ze worden ingezet. Maar het heeft ook te maken met de gemaakte afspraken,
                     bijvoorbeeld over risicogericht toezicht. Waar zet je inspecteurs op neer? En wat
                     zijn de bevindingen daarvan? Ik meen dat de Staatssecretaris afspraken met uw Kamer
                     heeft gemaakt over het moment waarop de volgende stappen in beeld komen. Ik zie nu
                     allemaal holle blikken.
                  
De voorzitter:
Mag ik een procesvoorstel doen? Ik zal straks aan de griffier vragen of in het volgende
                     overleg over handhaving specifiek kan worden gerapporteerd over de voortgang ten aanzien
                     van de uitbreiding van de capaciteit en over de vraag welke resultaten op welk moment
                     verwacht worden en hoe die worden beoordeeld. Ik kijk even naar de collega's. Als
                     zij het goed vinden, ben ik zo vrij om dit onder vermelding van het idee van de heer
                     Stoffer alvast namens de commissie als wens neer te leggen. Anders moet de Minister
                     nu gaan speculeren en daar schiet niemand van ons wat mee op. Als u dat een goed procesvoorstel
                     vindt, dan stel ik voor het zo te doen. Ik zie u...
                  
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, ik vind het een uitstekend voorstel, want dan hebben we het over echte
                     feiten.
                  
Minister Koolmees:
Ik ben blij dat de voorzitter mij gered heeft.
De voorzitter:
U mag wel uw betoog vervolgen.
Minister Koolmees:
Ik kom op het derde blokje, het blokje krapte en crisis. Mevrouw Palland vroeg naar
                     de combinatiebanen en de daarover ingediende motie. Tijdens het debat in september
                     heb ik aangegeven dat ik met de SER van gedachten wil wisselen over hoe je dit zou
                     kunnen vormgeven. Helaas was het een ad-hoc-commissie van de SER. Die was alweer opgeheven.
                     Daarom zijn we nu aan het kijken welke stappen we hier verder in kunnen zetten, in
                     lijn met uw motie. In februari heb ik daar met de sociale partners in de Stichting
                     van de Arbeid een gedachtewisseling over. Daarin wordt ook aandacht besteed aan de
                     goede voorbeelden die er ook zijn en die we ook kennen, bijvoorbeeld in de zorg- en
                     in de onderwijssector, waar dit soort initiatieven van de grond komt, onder andere
                     in reactie op de krapte. Ik heb beloofd om de Kamer daar in het eerste kwartaal over
                     te informeren. Daarom staat die afspraak al in februari.
                  
Mevrouw Tielen deed eigenlijk de oproep aan mij om iets meer regie te voeren op het
                     punt van de deeltijdfactor, met name gezien de situatie in het onderwijs en de gezondheidszorg.
                     Zoals u weet, hebben de collega's van OCW en VWS sectorplannen om de krapte aan te
                     pakken. Ik vind het mijn verantwoordelijkheid als Minister van de arbeidsmarkt om
                     na te denken over de vraag of onze algehele instituties daar nu aan in de weg staan.
                     Binnenkort komt het ibo deeltijd. Daar komt ook een kabinetsreactie op waarin we nadenken
                     over de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat meer mensen bijvoorbeeld meer uren gaan
                     werken.
                  
In het WRR-rapport dat vanmorgen is gepresenteerd stond trouwens ook iets interessants
                     wat ook voor mij een relatief nieuw inzicht was. De heer Van Weyenberg refereerde
                     daar in de eerste termijn al aan. In dat rapport stond namelijk dat er juist in die
                     sectoren heel veel klachten zijn over de werkdruk en de autonomie. Het is dus niet
                     alleen maar een kwestie van institutionele belemmeringen wegnemen. Ook personeelsbeleid
                     en de inrichting van het werk zijn belangrijk om voor elkaar te kunnen krijgen dat
                     mensen meer uren gaan werken. Heel veel mensen zeggen: ik wil niet meer uren werken,
                     want dat kan ik gewoon niet aan. Dat is natuurlijk wel een zorgelijk signaal, waar
                     we echt wel iets mee moeten.
                  
Als Minister van Sociale Zaken probeer ik het wel aan te moedigen dat ervaringen worden
                     gedeeld, zodat we uit die gedeelde ervaringen uit al die sectoren lessen kunnen trekken.
                     Ik heb dat ook toegezegd. Laat ik één voorbeeld noemen van een domein waarop we volgens
                     mij echt wel goed bezig zijn, namelijk het veiligheidsdomein. Daarin wordt er veel
                     meer samengewerkt tussen de Ministeries van Defensie en Justitie, bijvoorbeeld als
                     het gaat om de politie en de DJI. Mensen die in de ene sector op een bepaalde leeftijd
                     worden ontslagen, bijvoorbeeld bij Defensie, kunnen daardoor toch aan het werk in
                     een andere veiligheidssector. Die ervaringen binnen de publieke sector willen we met
                     elkaar delen, zodat we een oplossing kunnen vinden voor de krapte in die sectoren.
                  
Tegelijkertijd – dit geldt breed in de hele economie – hebben we ervoor gekozen dat
                     sectorale afspraken of ondernemingsafspraken het uitgangspunt zijn voor de arbeidsverhoudingen
                     in Nederland en dat er juist wordt aangesloten bij de specifieke omstandigheden in
                     de sector, of dat nu het vervoer, de zorg of het onderwijs is, waarin er ook weer
                     specifieke werknemerskenmerken zijn waarmee je rekening moet houden. Op die manier
                     probeer ik invulling te geven aan mijn verantwoordelijkheid. En met succes, zou ik
                     willen zeggen, want de werkloosheid is 3,5%.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Het ligt er maar aan welke KPI je gebruikt om succes te meten. De krapte wordt alleen
                     maar groter. Ik hoor wat de Minister zegt. Ik wil daar twee reacties op geven. Punt
                     één. Ik vroeg niet alleen om regie op deeltijd, maar eigenlijk überhaupt om regie
                     op die krapte. Ik hoor allerlei aanknopingspunten. Ik hoorde de heer Nijboer ook vragen
                     stellen waardoor ik dacht: misschien vragen we toch echt wel om een regierol die zichtbaarder
                     is dan dat interdepartementale gesprek dat bij de Minister op de agenda staat, zoals
                     het volgens mij ergens in een brief is verwoord. Ik krijg daar dus nog graag een reactie
                     op.
                  
Dan punt twee. In de sectoren waar het meeste deeltijd wordt gewerkt is er sprake
                     van een hoge werkdruk en het hoogste ziekteverzuim. Het zou ook zomaar eens zo kunnen
                     zijn dat het minder fijn voelt als je minder autonomie in je baan hebt. Het zou ook
                     tegenovergesteld kunnen zijn. Het zou ook zo kunnen zijn dat de ervaren werkdruk juist
                     minder wordt als banen groter worden. Daar zouden we wat dieper op in moeten gaan.
                     Daarom kijk ik ook echt reikhalzend uit naar het rapport over deeltijd. Volgens mij
                     moeten we ook niet te snel conclusies trekken, maar ik zie de Minister nu knikken.
                     Laten we daar op een later moment eens op doorgaan met feiten, «echte feiten» zoals
                     de heer Stoffer ze noemt, in de hand.
                  
Minister Koolmees:
Dat tweede punt vind ik terecht. Je kan twee kanten op redeneren. Welke kant waar
                     is, is wat mij betreft nog onduidelijk. De WRR heeft TNO onderzoek laten doen naar
                     die autonomie en naar bijvoorbeeld ziekteverzuim en dat soort zaken. Dat was voor
                     mij eerlijk gezegd wel een soort nieuw inzicht. Ik dacht: ja, het is inderdaad een
                     aspect waar je rekening mee moet houden. Maar het omgekeerde kan natuurlijk ook. Een
                     deel van de werkdruk ontstaat bijvoorbeeld in de overdrachten. Daar ben ik het ook
                     mee eens. Dus aan beide kanten valt misschien een deel te winnen.
                  
Dan wat betreft de regierol. Ik begrijp wat u zegt, maar tegelijkertijd ben ik wel
                     enigszins terughoudend, want ik weet niet of ik het waar kan maken. De vakministers,
                     de Minister van Onderwijs en de Ministers van VWS, zowel de heer Bruins als de heer
                     De Jonge, hebben hun eigen sectorplannen gemaakt als het gaat om het tackelen van
                     tekorten. In de praktijk lopen we er ook weleens tegen aan dat we als publieke sector
                     concurreren om dezelfde mensen, denk bijvoorbeeld aan de discussie over verzekeringsartsen
                     bij het UWV om maar eens een zijpad te noemen. Ik weet niet of het dan helpt als ik
                     erbij ga zitten. Ik denk dat mijn toegevoegde waarde als Minister van SZW zou zijn
                     om na te denken over de instituties die belemmerend werken en die voor de hele economie
                     een probleem vormen. Dan kan de vakminister het op sectoraal niveau nader invullen
                     dan wel nadere accenten leggen.
                  
Wees wel gerust: tekorten in de publieke sector, zowel in het onderwijs en de zorg
                     als ook bij de politie, hebben de volle aandacht van ons als kabinet, want die tekorten
                     vormen echt een probleem.
                  
Ik ga verder. 50PLUS had ook een vraag over meer uren werken, de deeltijddiscussie.
                     Tijdens de begrotingsbehandeling en ook zonet, in reactie op de vraag van mevrouw
                     Tielen ben ik hier ook al op ingegaan. We hebben het ibo deeltijd, het interdepartementaal
                     onderzoek naar deeltijd. Ik kom binnenkort met een kabinetsreactie. Daarin wordt ook
                     nagedacht over de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat we het arbeidspotentieel kunnen
                     inzetten van mensen die in deeltijd werken en die aangeven meer uur te willen werken.
                     Daar komt binnenkort een kabinetsreactie op met daarin wat we van plan zijn.
                  
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Zonder erop vooruit te lopen; wordt er in in die kabinetsreactie dus ook breder gekeken
                     naar het mogelijk ontbreken van voldoende voorzieningen voor mensen om meer te gaan
                     werken?
                  
Minister Koolmees:
De combinatie arbeid en zorg en de verlofvormen die er zijn, vormen een van de knelpunten
                     die voorkomen dat mensen meer uren gaan werken. Dit staat trouwens ook in het WRR-rapport
                     van vanmorgen. Dat is dus onderdeel daarvan.
                  
Mevrouw Tielen vroeg: stel, er komt weer een crisis, hoe gaan we ons daarop voorbereiden?
                     Zij vroeg met name specifiek naar de bouw. Ik begrijp dit punt heel erg goed, gegeven
                     ook de discussie over stikstof, maar ook gegeven de ervaringen uit de vorige crisis.
                     De bouw is een ontzettend cyclische sector en je ziet al heel snel dat opdrachten
                     opdrogen en dat ook overheidsopdrachten stoppen. Het is een soort boom-busteffect.
                     Overigens ben ik al voor de stikstofdiscussie in overleg geweest met bijvoorbeeld
                     de heer Verhagen van Bouwend Nederland om na te denken over de vraag hoe de overheid
                     een meer dempende werking kan hebben op de bouwsector, door investeringen in infrakunstwerken
                     – zo heet dat, geloof ik – gelijkmatiger te plannen en langjariger te plannen. Zo
                     ontstaat er een soort voorspelbaarheid in de sector, zeker de grond-, weg- en waterbouwsector.
                     Dus dat je het gelijkmatiger doet.
                  
Stikstofproblemen vormen nu gewoon echt een hoofdpijndossier voor het kabinet. Dat
                     weet u. We zijn heel hard bezig met z'n allen op het op te lossen en daarmee de opdrachten
                     weer los te trekken, niet alleen voor de grond-, weg- en waterbouw, maar ook voor
                     de woningbouw, waar er ook grote tekorten zijn op dit moment.
                  
In de Kamerbrief over arbeidsmarktbeleid in crisistijd, die we vorige zomer naar de
                     Tweede Kamer hebben gestuurd, heeft het kabinet een soort pakket gepresenteerd over
                     hoe je je voorbereidt op zo'n crisis. Daarin gaan we onder andere in op de mogelijke
                     inzet van instrumenten als de deeltijd-WW en de werktijdverkorting, de wtv, naast
                     de anticyclische maatregelen waar ik het net over had, dus die gelijkmatige planning.
                     Ook is het onze inzet om bijvoorbeeld de re-integratiemiddelen die we hebben vrijgemaakt
                     en de persoonlijkebegeleidingsmiddelen bij het UWV juist op peil te houden, ook om
                     die middelen beschikbaar te hebben voor het UWV als de werkloosheid weer oploopt.
                     De heer Van Weyenberg heeft daar een aantal keer naar gevraagd.
                  
Een aantal van die dingen zijn we aan het uitwerken. Het is wel ingewikkeld, want
                     bijvoorbeeld de deeltijd-WW werd uitgevoerd door het UWV, maar sinds de invoering
                     van de Wet werk en zekerheid past dat niet meer binnen de systemen van het UWV. Dus
                     ook daar moeten we gaan zoeken hoe je dat op een verantwoorde en en met name ook handhaafbare
                     manier kunt uitvoeren. We zijn dat pakket aan het uitwerken, ook in de uitvoeringstechniek.
                  
De voorzitter:
Wanneer?
Minister Koolmees:
Daar kom ik op terug in de tweede termijn. Dan weet ik wanneer ik daar meer duidelijkheid
                     over kan geven.
                  
Dan het blokje leven lang ontwikkelen en scholing. Mevrouw Palland vroeg naar branchediploma's
                     en meer in het bijzonder naar de horeca, als ik het goed heb. We hebben de SLIM-regeling.
                     Doel van die regeling, naar aanleiding van de motie-Wiersma/Heerma/Van Weyenberg/Bruins
                     is om de leerrijke werkomgeving in het mkb en in drie specifieke sectoren waaronder
                     de horeca te versterken. De SLIM-regeling voorziet in beginsel niet in scholingskosten.
                     De enige uitzondering daarop vormen de beroepsopleidingen in de derde leerweg. Ook
                     is aan de Tweede Kamer toegezegd om in de regeling aandacht te geven aan mensen zonder
                     startkwalificatie. Dat is toen specifiek gewisseld bij die motie. Juist met beroepsopleidingen
                     in de derde leerweg kunnen mensen alsnog een startkwalificatie krijgen.
                  
Bovendien komt in 2022 het STAP-budget beschikbaar. STAP is in principe bedoeld voor
                     het financieren van scholingskosten. Daarom zijn die scholingskosten niet opgenomen
                     in de SLIM-regeling. Dat was de argumentatie daarvoor, want ze worden al gedekt door
                     het STAP-budget.
                  
Mevrouw Tielen vroeg wat er is gebeurd met de aftrek voor scholing in de transitievergoeding.
                     Gebeurt het al voldoende, was eigenlijk de vraag. We hebben inderdaad in het regeerakkoord
                     afgesproken om de voorwaarden te verruimen voor de kosten voor scholing die in mindering
                     mogen worden gebracht op de transitievergoeding. Werkgevers kunnen na deze wijziging
                     ook inzetbaarheidskosten die gericht zijn op de andere functie in de eigen onderneming
                     in mindering brengen op de verschuldigde transitievergoeding. Het was altijd beperkt
                     tot dezelfde functie in de eigen onderneming, maar nu is het ook gericht op een andere
                     functie in de onderneming.
                  
Het ontwerpbesluit is in voorbereiding. Eind vorig jaar is van de Raad van State advies
                     ontvangen. Er wordt nu gewerkt aan de vaststelling. Beoogd is dat deze wijziging in
                     de eerste helft van dit jaar wordt vastgesteld.
                  
Mevrouw Palland vroeg aandacht voor de individuele leerbudgetten en ook voor de fiscale
                     kant ervan. Ik heb vlak voor het kerstreces in het debat over leven lang ontwikkelen
                     vrij uitgebreid stilgestaan bij wat er kan. Op korte termijn proberen de Staatssecretaris
                     van Financiën, die er nu even niet is, en ik samen helderheid te geven aan werkgevers
                     en werknemers over de scholingsbudgetten die meegenomen kunnen worden naar een andere
                     werkgever en om ook handleidingen daarbij te geven, zodat het duidelijker wordt.
                  
Een meer fundamentele vraag is hoe je het regelt als je het zou willen uitbreiden,
                     iets waar, denk ik, politiek wel draagvlak voor is. Want het wordt natuurlijk door
                     de fiscaliteit gewoon gezien als loon waarover belasting betaald moet worden. Wat
                     je niet wil, is dat iets wordt uitbetaald als scholingsgeld dat later alsnog loon
                     blijkt te zijn waarover dan geen belasting is betaald. In de systemen van de Belastingdienst
                     is dat een fundamenteel ding. Je moet er goed over nadenken hoe je het regelt. Dit
                     nog los van de budgettaire kant, want dat is gewoon een kwestie van: ben je bereid
                     er geld voor uit te trekken? Maar ook in de uitvoering is het echt ingewikkeld, want
                     je moet precies kunnen afbakenen wat scholingsgeld is en wat loon. Daarom duurt het
                     een tijdje en is het iets moeilijker dan zomaar oplosbaar, in de trant van: definieer
                     het als volgt en dan is het klaar. Want dat is gewoon niet handhaafbaar.
                  
We hebben natuurlijk wel toegezegd dat we in de analyse voor de toekomst, de bredere
                     maatschappelijke heroverweging, dat punt mee gaan nemen en gaan adresseren. Het is
                     geen kwestie van onwil. Ik ben het met u eens: het lijkt mij een uitstekend idee.
                     Maar het moet wel uitvoerbaar zijn.
                  
De voorzitter:
Eerst de heer Van Otterloo en dan mevrouw Palland.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Dank. Ik mag toch aannemen dat in de gesprekken met de Belastingdienst ook het verschijnsel
                     «vouchers» wordt meegenomen? Wanneer die scholingsrechten in welke vorm dan ook beschikbaar
                     worden gesteld, kunnen ze worden meegenomen, waarmee het element «loon» in een ander
                     perspectief wordt geplaatst en op een ander moment wordt verzilverd. Wanneer ze niet
                     worden verzilverd, blijft het recht en de belastingbetaling over dat loon in de oude
                     situatie gehandhaafd.
                  
Minister Koolmees:
Die vouchers hebben we gehad, ook bij het UWV. Daar waren er wat problemen mee in
                     de handhaafbaarheid en de uitvoering. Anderhalf jaar geleden heb ik uw Kamer daar
                     al over geïnformeerd. Het zou een vorm kunnen zijn voor het meenemen van het geld
                     waar het afgebakend is voor het thema «scholing». Dan zou het het probleem inderdaad
                     kunnen oplossen. Maar het punt is steeds dat als je het niet aan scholing besteed,
                     de belastingclaim herleeft. Dat blijft het ingewikkelde in de uitvoering. De heer
                     Van Weyenberg zei dat volgens mij ook: de nieuwe werkgever neemt als het ware die
                     latente belastingclaim mee. Er is niks aan de hand als je het daadwerkelijk aan scholing
                     besteedt, want dan is het gewoon vrijgesteld van die belastingheffing en komt het
                     goed. Maar als dat niet gebeurt, blijft wel de vraag wie er ooit belasting over moet
                     betalen. Dat klinkt makkelijk, maar dat is het niet in de techniek. Maar we zijn wel
                     bezig om hier een oplossing voor te vinden, zodat het inderdaad beschikbaar is en
                     blijft voor het doel, namelijk scholing, dat we allemaal belangrijk vinden.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Hoe kijkt de Minister aan tegen de suggestie om de verantwoordelijkheid dat het correct
                     wordt besteed en dat het risico wat wordt weggenomen bij werkgevers omdat die er in
                     de praktijk wat huiverig voor blijken te zijn, neer te leggen bij de uitvoerder?
                  
Minister Koolmees:
Dan zou de uitvoering ook de latente belastingclaim moeten overnemen. En dan krijg
                     je weer de discussie dat 40% van het bedrag niet vrij beschikbaar is. Er is natuurlijk
                     wel gedacht aan deze variant. Daarom is nu de tussenoplossing voor de korte termijn
                     om een leidraad te maken, zodat helder is onder welke voorwaarden je het belastingvrij
                     kunt meenemen naar je nieuwe werkgever en zodat die nieuwe werkgever weet waar hij
                     aan toe is en dat hij niet te veel belast wordt. Maar als je het fundamenteler wil
                     oplossen, kom je echt terecht in de loonheffingsdiscussie. Daarom hebben we er iets
                     meer tijd voor nodig. «Helaas», zeg ik daarbij.
                  
Mevrouw Palland vroeg ook naar regionale initiatieven en naar de brief over regionale
                     initiatieven bij een leven lang ontwikkelen. Wat houden de «goede randvoorwaarden»
                     precies in? Een aantal voorbeelden. De partijen in de arbeidsmarktregio's kunnen gebruikmaken
                     van de landelijke regelingen. Denk hierbij aan STAP, SLIM en de financiering van re-integratie,
                     scholing bij het UWV. Ook zijn we op zoek naar een passende wijze van ondersteuning
                     voor die regio's vanuit het Rijk. Ik noem de structurele cofinanciering gedurende
                     vijf jaar voor de regionale Leerwerkloketten, die de praktijk uitvoeren. Ook noem
                     ik de regelgeving van het regionaal overleg van het UWV en de gemeenten en sociale
                     partners via regionale werkbedrijven en ook de regionale pilots praktijkverklaring,
                     een voorbeeld van de samenwerking tussen het UWV en de gemeenten en het mbo in de
                     regio's. Dit zijn als het ware een soort randvoorwaarden of ondersteuningsstructuren
                     die vanuit het Rijk aan die 35 arbeidsmarktregio's beschikbaar worden gesteld om dit
                     verder vorm te geven. In het kader van de motie-Palland/Bruins ga ik in gesprek met
                     de regio's over wat er werkt en waar ze tegenaan lopen en wat dus beter zou kunnen.
                  
De heer Van Weyenberg vraagt of we genoeg doen aan scholing en opleiding van mensen
                     in een uitkering. Er gebeurt al veel. Zoals u weet, heb ik de scholingsregeling uitgebreid
                     en toegankelijker gemaakt met de 30 miljoen uit de motie van de coalitie van anderhalf
                     jaar geleden. Het STAP-budget staat ook open voor mensen met een uitkering. Helaas
                     pas vanaf 2022, maar de regeling staat wel open voor mensen met een uitkering, juist
                     ook om dit punt te adresseren. Ook zijn er mogelijkheden in de bijstand die op gemeentelijk
                     niveau kunnen worden ingevuld.
                  
De vraag is of er niet meer moet zijn. Daar kom ik graag op terug in de brief over
                     een leven van ontwikkelen, voor de zomer. Dit ook al omdat ik sociale partners heb
                     gevraagd om hierover na te denken in het kader van de motie van ik meen de heren Wiersma
                     en Van Weyenberg, of alleen Wiersma, om na te denken over activering in de sociale
                     zekerheid.
                  
Voorzitter: Tielen
De voorzitter:
Daar heeft de heer Van Weyenberg een vraag over.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ja, opdat ik het goed begrijp. In die brief lees ik dus een soort verkenning, met
                     de varianten en wat daarvan de voor- en nadelen zijn als je het zou willen uitbreiden?
                     Begrijp ik dat goed? Ik probeer een beeld te krijgen van wat ik in die brief mag verwachten.
                     Ik wil dat er echt serieus wordt gekeken, dat het dus niet maar één alinea is, want
                     ik denk dat we in de vorige crisis op dit punt echt kansen hebben gemist.
                  
Minister Koolmees:
Ja, daar kom ik op terug. Zoals u weet, heb ik een aantal keer met de voorganger van
                     mevrouw Tielen en ook met u gesproken over de mogelijkheden, bijvoorbeeld met het
                     inleveren van een deel van je rechten, die je kunt inzetten voor scholing. Daar werd
                     heel dubbel op gereageerd. Er zaten ook wat deadweightloss-argumenten in. Maar ik
                     vind het wel interessant om na te denken of je in de preventieve sfeer – zoals de
                     heer Van Weyenberg al zei: je kan beter vooraf investeren dan achteraf compenseren
                     – instrumenten hebt die het mogelijk maken. We hebben er daar een aantal van. Hoe
                     meer, hoe beter, maar ze moeten wel effectief zijn. Dus ik wil u graag erover informeren.
                     Maar als u vraagt wanneer, moet ik even gaan zoeken wanneer die gespreken precies
                     zijn.
                  
De voorzitter:
Korte vervolgvraag.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank. Dan gaat het wat mij betreft inderdaad niet alleen erover dat je er iets van
                     jezelf voor inlevert; ik vind wel degelijk dat we ook moeten kijken of het gewoon
                     een goede publieke investering zou zijn, vraagteken, om daar meer in te investeren.
                     Want ik wil heel veel doen aan preventie zolang iemand nog een baan heeft, maar ik
                     denk ook dat we van een land als Denemarken kunnen leren dat we meer moeten doen als
                     iemand werkloos wordt en we toch al denken dat die een kleine kans heeft om het te
                     redden. We hebben nu hele strenge criteria om überhaupt vrijstelling te krijgen voor
                     scholing. Is dat nou de optimale uitkomst? Ik hoop dat ik de analyse daarvan in de
                     brief terugvind.
                  
Minister Koolmees:
We gaan ons best doen.
Voorzitter: Van Weyenberg
Minister Koolmees:
De heer Van Otterloo sprak over de overbruggingsbaan. Ik bespreek dat met sociale
                     partners en krijg advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Het kabinet
                     vindt duurzame inzetbaarheid ontzettend belangrijk, zelfs zo belangrijk dat we 800
                     miljoen euro hebben uitgetrokken in het pensioenakkoord om de komende jaren die duurzame
                     inzetbaarheid echt een boost te geven. Dit is ook het antwoord op uw vraag hoeveel
                     geld ervoor beschikbaar is. Veel. Vanaf 2021 komen er vier tranches van 200 miljoen
                     beschikbaar voor het stimuleren van duurzame inzetbaarheid, om er zo voor te zorgen
                     dat mensen op een goede en gezonde manier hun pensioenleeftijd kunnen halen.
                  
Over de uitwerking van het pensioenakkoord zijn we in overleg met sociale partners
                     in een stuurgroep. Daarin gaat het om de vraag hoe we het gaan vormgeven en hoe je
                     het sectoraal kunt vertalen. Bij de politie zal dat anders zijn dan in de land- en
                     tuinbouw of in het onderwijs. We zijn er nu mee bezig om dat uit te werken.
                  
De overbruggingsbaan is eigenlijk een extra instrument of een extra manier om het
                     vorm te geven. Vóór de AOW-leeftijd heb je het dan over het deeltijdpensioen of de
                     generatiepactregeling. Na de AOW-leeftijd heb je het dan over de overbruggingsbaan.
                     Beide manieren passen wat mij betreft heel erg goed bij de veranderingen die er op
                     de arbeidsmarkt zijn, zoals langer moeten doorwerken maar ook mensen de mogelijkheid
                     geven om langer door te kunnen werken als ze dat willen. Dit zie je ook steeds meer
                     gebeuren. Met de heer Van der Linde van de VVD heb ik bijvoorbeeld de discussie gehad
                     over de vraag hoe we het zo kunnen regelen dat mensen het recht hebben om langer door
                     te werken. Dat leidt weer tot allerlei bezwaren aan werkgeverszijde. Wat we in ieder
                     geval hebben gedaan, is alle belemmeringen wegnemen die voorkomen dat mensen die door
                     willen werken ook door kúnnen werken. Dat is een eerste stap. Ik ben het eens met
                     de heer Van Otterloo dat een overbruggingsbaan dan een hele mooie manier is om gebruik
                     te maken van de kennis, ervaring en inzet van mensen die nog actief willen blijven
                     op de arbeidsmarkt en die hartstikke nuttig, noodzakelijk en belangrijk zijn voor
                     die arbeidsmarkt. Dat steun ik dus van harte.
                  
De heer Van Otterloo vroeg ook naar de SLIM-regeling. Is daar meer budget voor nodig?
                     Het is belangrijk dat de SLIM-regeling een leven lang ontwikkelen in het mkb stimuleert.
                     We weten namelijk dat juist op mkb-niveau het niet vanzelf van de grond komt; laat
                     ik het maar even zo formuleren. Daarom ook moet de regeling bijdragen aan de leerrijke
                     werkomgeving in het mkb. De regeling is op 1 januari in werking getreden. Vanaf maart
                     kunnen individuele mkb-ondernemingen, samenwerkingsverbanden in het mkb en grootbedrijven
                     uit de sectoren landbouw en horeca een subsidie aanvragen. Dat gaat in twee tijdvakken,
                     hoorde ik vanmorgen. Als de projecten zijn ingediend vanuit de sectoren die er een
                     beroep op kunnen doen, komt het geld beschikbaar.
                  
Om het gebruik en de benutting te monitoren, vindt er al na één jaar een procesevaluatie
                     plaats om te kijken of het lukt om het geld op een goede manier zinnig te besteden
                     en of de regeling wordt gebruikt. Als er aanleiding toe is, kunnen we de regeling
                     dan ook snel aanpassen, zodat die aansluit bij de behoefte in de markt bij bijvoorbeeld
                     mkb-bedrijven. Daarnaast vindt in 2023 een tussenevaluatie plaats en in 2025 de eindevaluatie,
                     beide gericht op de effectiviteit en de doelmatigheid van de regeling. Doet het wat
                     we willen dat het doet?
                  
De heer Van Otterloo vroeg of een investeringsfonds voor leven lang leren belangrijk
                     is. Hij doelt op het Wopke/Wiebes Welvaartsfonds, de WWW. Zoals u hebt kunnen lezen
                     in de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de groeibrief van Eric
                     Wiebes, vindt het kabinet dat er meer nodig is om de arbeidsproductiviteit en de toekomstige
                     groei te verhogen. De groeistrategie uit de brief van Eric Wiebes is volgens mij vlak
                     voor de kerst naar uw Kamer gestuurd. Een leven lang ontwikkelen is daarin een van
                     de zes speerpunten, die een groeisprong mogelijk maken. Ik denk dus dat dit een belangrijk
                     onderdeel is van de toekomstige welvaartsgroei in Nederland. Dat zit dus in de plannen
                     van het kabinet. De plannen voor een leven lang ontwikkelen worden ook meegenomen
                     in het rapport van de commissie-Borstlap en de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen.
                     Het heet Talenten benutten op de arbeidsmarkt. Dat moet beter vorm worden gegeven.
                     Over het fonds zelf kan ik nog geen uitspraken doen, want de Ministers Wiebes en Hoekstra
                     zijn daarover met de uitwerking bezig.
                  
Het laatste blok, voorzitter: overig. Daarvoor heb ik nog anderhalf uur de tijd. Ik
                     ga daar dus rustig de tijd voor nemen. In reactie op de heer Stoffer: ik heb in mijn
                     inleiding al iets gezegd over hoe het zit bij loondoorbetaling bij ziekte en een mogelijke
                     verkorting. Ook de heer Van Otterloo stelde een vraag over de instroom in de WIA,
                     die we de laatste tijd zien stijgen. Ik begin met de loondoorbetaling bij ziekte.
                     Vlak voor de kerst vorig jaar heb ik met werkgevers overeenstemming bereikt over loondoorbetaling
                     bij ziekte, en met name over de verzuim- en ontzorgverzekering bij het mkb. Die verzekeringen
                     zijn per 1 januari van start gegaan voor die mkb'ers. Zoals u weet ben ik daarnaast
                     ook bezig met de uitwerking van een ander onderdeel van die afspraken, de premiekorting
                     voor mkb-werkgevers, om een tegemoetkoming te geven voor de extra kosten voor die
                     verzuim- en ontzorgverzekering. Ik geloof dat er zes of zeven partijen in de markt
                     zijn die dit product nu aanbieden. Ik volg dat met veel belangstelling, omdat ik echt
                     denk dat dit een oplossing kan zijn, niet eens zozeer voor de financiële lasten van
                     loondoorbetaling bij ziekte. 90% van de werkgevers is daarvoor verzekerd. Maar het
                     gaat vooral om alle re-integratielasten, de onzekerheid en de administratieve lasten
                     voor de re-integratieverplichtingen in het eerste en tweede spoor en het risico op
                     naheffingen bij het UWV. Dat risico hebben we in die deal weggenomen. Vanaf 1 januari
                     van dit jaar zijn die afspraken gaan lopen.
                  
Tegelijkertijd zie je ook dat als gevolg van het afschaffen van de VUT-prepensioenregelingen
                     en daarna de stijging van de AOW-leeftijd er een veel grotere participatie is van
                     ouderen op de arbeidsmarkt. In de categorie 60 tot 65 jaar is de participatie de afgelopen
                     jaren heel fors gestegen. Dat gaat echt heel erg hard. In 2002 was de gemiddelde uittredingsleeftijd
                     59 jaar, en die is inmiddels opgelopen tot bijna 65 jaar. Door die hogere participatie
                     stromen er meer mensen in in de WIA. Dat klopt, en dat is zoals gezegd een gevolg
                     van de hogere participatie. Wat ook klopt, is dat het instroompercentage voor oudere
                     werknemers iets hoger is dan voor jongere werknemers. Dat is begrijpelijk. Niet zozeer
                     het ziektepercentage is hoger, maar het risico dat mensen langduriger ziek zijn is
                     hoog. Dat zijn de verklaringen voor de hogere WIA-instroom. Tegelijkertijd was er
                     wel degelijk rekening mee gehouden bij de berekeningen over de verhoging van de AOW-leeftijd
                     en de afschaffing van de VUT-prepensioen. Het is dus niet totaal onverwachts wat hier
                     gebeurt. Dat laat onverlet dat het nog steeds belangrijk is dat wij de instroom in
                     de WIA voorkomen en dat ook werkgevers investeren in preventie. We moeten ervoor zorgen
                     dat in duurzame inzetbaarheid, waar de heer Van Otterloo naar vroeg, wordt geïnvesteerd
                     en dat mensen gezond hun pensioenleeftijd kunnen halen. Ik heb het antwoord niet voorgelezen,
                     maar volgens mij wel een heel goed antwoord gegeven!
                  
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Het gaat er niet om dat het onverwacht is, want er is voor gewaarschuwd dat niet iedereen
                     gelijk doorwerkt tot aan zijn 65ste of daarna tot aan de verhoogde pensioenleeftijd. Maar wat in alle statistieken al
                     wel opviel, was het lage percentage van mensen die toch nog in loondienst de AOW-gerechtigde
                     leeftijd bereiken. De vraag die ik hieraan wil koppelen, is of we er een stijging
                     in zien dat mensen gezond de AOW-gerechtigde leeftijd kunnen bereiken of niet. Want
                     die cijfers van twee jaar geleden waren dat maar zo'n 25% van de AOW-gerechtigden
                     in loondienst de AOW-gerechtigde leeftijd bereikten. De rest bestaat echt niet alleen
                     maar uit zelfstandigen. Het duidt op een probleem, in die zin dat daar een beroep
                     op andere regelingen wordt gedaan. Voor een gedeelte kan dat een prepensioenregeling
                     zijn geweest, maar ook de arbeidsongeschiktheid speelt daarbij een rol.
                  
Minister Koolmees:
Ik ben hard aan het denken, maar ik zeg uit mijn hoofd: ik kan me herinneren dat ik
                     de Kamer geïnformeerd heb over cijfers, waarin is uitgesplitst wat er de afgelopen
                     jaren is gebeurd. Maar als u het goedvindt, kom ik daar schriftelijk op terug. We
                     laten het UWV ook tot twee keer toe een apart onderzoek doen naar de WIA-instroom.
                     Maar als u het goedvindt, kom ik daar schriftelijk op terug. Ik begrijp uw vraag goed.
                  
De voorzitter:
Meneer Stoffer heeft een vraag. Mag ik voorstellen dat we de Minister eerst het zeer
                     diverse blokje overige laten afmaken en daarna inventariseren of daarover nog vragen
                     zijn? Is dat goed?
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ja, dat is goed.
Minister Koolmees:
De heer Smeulders vroeg of het UWV maatwerk kan leveren op werkloze ouders in de jeugdzorg,
                     met name als het gaat om mantelzorg voor kinderen. De WW biedt in deze gevallen ruimte
                     voor maatwerk. De vrijstelling van de sollicitatieplicht, bijvoorbeeld, is mogelijk
                     als bij de WW-gerechtigde tijdelijk sprake is van een crisissituatie in de privésfeer.
                     Maatwerk is dus mogelijk. Ontheffing van de sollicitatieplicht is mogelijk voor zes
                     maanden, met de mogelijkheid van verlenging door het UWV met nog eens zes maanden,
                     om zo maatwerk mogelijk te maken. Ik kijk graag naar de cases die de heer Smeulders
                     heeft aangekondigd. Hij kan ze bij mij inleveren, dan kijken we of er nog voorbeelden
                     zijn waar we in de regelgeving tegenaan lopen. Ik zie die voorbeelden graag tegemoet.
                  
De heer Van Otterloo stelde nog een vraag over ondermaats beschermde schijn-zzp'ers.
                     Moeten we toe naar een dergelijke minimale bescherming? Ik heb daar in mijn inleiding
                     al iets over gezegd. Als ik de berichtgeving van de afgelopen dagen zie, dan zie ik
                     dat er in het WRR-rapport iets over wordt gezegd. Daar wordt gesproken over een soort
                     universele bescherming voor ziekte, ouderdom en arbeidsongeschiktheid. Ook de commissie-Borstlap
                     zal dat naar mijn verwachting doen. Die heeft dat althans wel gedaan in zijn tussenrapportage,
                     deze zomer. Ik verwacht dat de heer Borstlap daar volgende week op terugkomt. Ik zag
                     ook een persbericht van ONL en modern werkenden, die daar een voorstel voor hebben.
                     Zoals u weet heb ik in het kader van het pensioenakkoord aan de Stichting van de Arbeid
                     gevraagd om met een voorstel te komen op het punt van het arbeidsongeschiktheidsrisico.
                     Dat voorstel verwacht ik in januari/februari. Dit is dus een hot issue, waarover steeds
                     meer overeenstemming lijkt te bestaan tussen de betrokken partijen, en dan niet over
                     de specifieke vormgeving, maar wel over de richting waarin gedacht wordt, namelijk
                     dat mensen een verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico moeten hebben. Ik
                     denk dat dat wel terecht is, gegeven het feit dat minder dan 20% van de mensen verzekerd
                     is tegen arbeidsongeschiktheid, wat toch iedereen kan overkomen.
                  
De heren Nijboer en Stoffer stelden een vraag over de basisbaan. De achterliggende
                     gedachte van de WRR lijkt in lijn met het streven naar die inclusieve arbeidsmarkt
                     en de inspanningen in de Participatiewet en de banenafspraak waar de Staatssecretaris
                     mee bezig is. In deze kabinetsperiode gaan we met kracht voort op de ingeslagen weg
                     om meer mensen uit de doelgroep aan het werk te helpen, onder meer via het Breed Offensief,
                     en ook het passend aanbod waarnaar mevrouw Tielen verwees in een interruptie. Daarbij
                     werken sommige gemeenten samen met sociale ontwikkelbedrijven in de regio, om mogelijkheden
                     op de reguliere arbeidsmarkt voor de doelgroep te benutten, al dan niet op detacheringsbasis.
                     Ik ben vanavond in Amsterdam om de WRR-studie in ontvangst te nemen en ik ga die concrete
                     voorstellen goed lezen. Daarna komt daar, zoals u weet, een kabinetsreactie op.
                  
De heer Van Otterloo vroeg wat ik vind van het idee van open hiring, en toen keek
                     ik naar de heer Van Weyenberg, want ik dacht dat ik daar een brief over had geschreven,
                     waarin ik een reactie gaf op de motie van mevrouw Van Brenk en de heer Van Weyenberg.
                     Er loopt een pilot van de Start Foundation naar open hiring. Ik ben in contact met
                     hen en volg die pilot met veel belangstelling. Ik zie dat dit initiatief ook bij veel
                     gemeenten en arbeidsmarktregio's onder de aandacht is gebracht, onder andere door
                     informatiebijeenkomsten die wij als departement hebben georganiseerd. Je ziet het
                     ook terugkomen in de plannen in het traject Perspectief op werk in de 35 arbeidsmarktregio's
                     die er zijn. Ik juich dit absoluut toe. In augustus 2020 wordt de evaluatie van de
                     pilot verwacht. Dat had ik opgeschreven in een brief aan uw Kamer. Dan zal ik de evaluatie
                     met die pilot met u delen. Dan ga ik de evaluatie met de Start Foundation, de VNG
                     en de sociale partners bespreken.
                  
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Mijn opmerking was vooral wat u er zelf verder aan deed, behalve een brief schrijven.
Minister Koolmees:
Nou ja, dat is wel de kern van mijn werk, hoor.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Ja, dat begrijp ik. Dat herken ik ook, maar daar gaat het even niet om. Het gaat mij
                     erom wat u verder nog heeft gedaan met die motie om het onderwerp onder de aandacht
                     te brengen bij andere partijen. Ik begrijp uit dit antwoord dat er in ieder geval
                     een aantal partijen mee bezig zijn, maar het gaat mij meer om het verder propageren
                     van dit idee.
                  
Minister Koolmees:
Zoals ik net al zei, heeft het departement het onder de aandacht gebracht bij de gemeenten
                     en bij die 35 arbeidsmarktregio's, van: denk hieraan! Het initiatief van de Start
                     Foundation vind ik zelf heel interessant. Daarom sluiten wij daarbij aan, om te kijken
                     wat we daarvan kunnen leren. Het wordt dan ook geëvalueerd zodat wij te weten komen
                     of het in de praktijk ook werkt. Dat is mijn concrete antwoord op uw vraag.
                  
De laatste vraag, ook van de heer Van Otterloo en van de heer Stoffer. Wat is de stand
                     van zaken in de aanpak van de werkloosheid onder 50-plussers? De werkloosheid onder
                     50-plussers wordt door dit kabinet samen met UWV, gemeenten en sociale partners langs
                     diverse lijnen aangepakt. Ik haal er drie punten uit die voor mij heel belangrijk
                     zijn. Ten eerste het actieplan perspectief voor 50-plussers, dat in 2017/2018 als
                     gemeenschappelijk aanpak van kabinet en de sociale partners is gestart. John de Wolf
                     was toentertijd ambassadeur om dat perspectief te verbeteren. De maatregelen uit het
                     actieplan zijn in 2019 gecontinueerd. Het zou eigenlijk aflopen begin 2019, toen hebben
                     we het voortgezet omdat we er de positieve resultaten van zagen. 8 juli is de tussenevaluatie
                     van het plan naar uw Kamer gestuurd. Die is ook geagendeerd voor dit AO. De eindevaluatie
                     volgt in het eerste kwartaal van 2020 en mede aan de hand van die uitkomsten gaan
                     we een vervolgbeleid uitstippelen. We gaan dus kijken wat werkt, wat aanslaat en wat
                     ervoor zorgt dat mensen ook een baan vinden.
                  
Ten tweede is er Perspectief op werk. Ook dit gaat met name in op 50-plussers. Dat
                     gaat over publiek-private samenwerking. Het gaat erom, mensen die willen en kunnen
                     werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden, te helpen aan een baan, een
                     leerwerkplek of een aangepaste plek zoals een basisbaan. Ten derde doet het UWV veel
                     voor de oudere werkzoekenden. Het doet bijvoorbeeld aan persoonlijke dienstverlening
                     voor mensen met een risico op langdurige werkloosheid. De 70 miljoen die we beschikbaar
                     hebben gesteld aan het UWV om hier handen en voeten aan te geven, wordt met name ingezet
                     op deze doelgroep, want de heer Van Otterloo heeft gelijk: het risico op langdurig
                     verblijf in de WW is voor oudere werklozen groter. Helaas, zeg ik daar bij. Daarom
                     is die persoonlijke dienstverlening er ook op gericht hoe men mensen kan helpen, ook
                     bijvoorbeeld met scholing, om weer aan de slag te gaan.
                  
Het laatste wat ik onder de aandacht wil brengen, is dat we een aantal instrumenten
                     hebben, het loonkostenvoordeel bijvoorbeeld, subsidies voor werkgevers die oudere
                     werklozen in dienst nemen. De heer Van Weyenberg heeft het initiatief genomen voor
                     de – hoe heet dat ding ook alweer? – de financiële bijsluiter, die werkzoekenden kunnen
                     printen. «Financieel cv» is de goede term. Een heel simpele tool die ze kunnen printen
                     en meenemen naar hun werkgever, van: als u mij in dienst neemt, dan heb ik recht op
                     bijvoorbeeld een loonkostenvoordeel voor oudere werklozen of een no-riskpolis. Dat
                     is juist om de regelingen die we hebben, beter onder de aandacht te brengen bij werkgevers.
                     Het is namelijk wel een probleem in de praktijk dat we die regelingen hebben, maar
                     dat hun bekendheid niet heel groot is. Generieke campagnes om ze onder de aandacht
                     te brengen, werken vaak niet. Door de koppeling aan de werkzoekenden, die in een bijlage
                     bij zijn cv kan zeggen: als u mij in dienst neemt, heeft u hier recht op, hopen we
                     dat dit beter bekend wordt bij werkgevers.
                  
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Ik wil niet gaan miezemuizen over de naam. Een bijsluiter wordt in het algemeen bijgevoegd
                     om aan te geven welke kleine risico's...
                  
De voorzitter:
Het heet het financieel cv, meneer Van Otterloo.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
... met betrekking tot gebruik van een middel. Hierbij gaat het eigenlijk om een aanbevelingsbrief,
                     waaruit blijkt hoe voordelig het kan zijn om een oudere werkloze in dienst te nemen.
                     Los van de naam, hoe je het ook wilt noemen, zijn wij over het gebruik heel positief.
                     We hopen alleen dat het meer oplevert dan tot nu toe het geval is.
                  
Minister Koolmees:
Dat hoop ik ook. Het heet inderdaad het financieel cv en ik heb het zelf mogen lanceren
                     in Gouda, bij een banenplek. Het geeft heel overzichtelijk aan welke regelingen er
                     zijn, van no-riskachtige polissen over loonkostenvoordelen tot aan LIV-achtige dingen.
                     In één overzicht staat: als u mij in dienst neemt, dan heeft u deze voordelen. Dat
                     is, denk ik, wel ontzettend behulpzaam voor individuele werkgevers, die vaak toch
                     niet precies weten waar je precies recht op hebt als je deze persoon in dienst neemt.
                  
De voorzitter:
De heer Stoffer heeft netjes gewacht tot het eind van het blokje. Ik geef hem het
                     woord.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ik luister natuurlijk altijd goed naar de voorzitter, maar ik bewaar het niet voor
                     de tweede termijn. Even heel concreet op dit laatste punt. Ik had in het vorige debat
                     dat we plenair hebben gevoerd, ook nog een heel concrete suggestie gedaan, namelijk
                     om die werkgevers gedurende het eerste jaar te ontzien van lasten en premies, als
                     ze concreet uitzicht geven op zo'n vast contract. Toen verwees de Minister mij door
                     naar dit debat, dus nu ben ik benieuwd of dat in dat actieplan 50PLUS zit of niet.
                     Ik wil wel even boter bij de vis. Zo niet, dan wil ik de argumenten horen waarom niet.
                  
Minister Koolmees:
Ja. Wij gaan hierop terugkomen in tweede termijn.
De voorzitter:
Dan zult u moeten opschieten, want die tweede termijn wordt kort. Ik stel voor ongeveer
                     een minuutje per woordvoerder. Ik heb u ruim de tijd gegeven om al uw vragen in interrupties
                     te stellen. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Palland.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Een heel breed scala aan onderwerpen passeert de revue en
                     de grote rapporten zijn vandaag net ingediend of komen volgende week. Daar gaan we
                     het zeker nog met elkaar over hebben. Dank voor de beantwoording. Even specifiek ten
                     aanzien van de WAS: dank voor de bereidheid om te kijken naar die verbreding van de
                     werking ten aanzien van personenvervoer. Ik hoor de Minister zeggen: ja, dat moet
                     ik ook met mijn collega's doen, want daar zitten aanbestedingen van gemeentes op zorg
                     en dergelijke bij. Dan denk ik dat de werking van de WAS nu ook van toepassing is
                     op de zorg en op de bouw, en dat raakt natuurlijk bij zorgaanbestedingen ook gemeentes.
                     Laat dat dus niet een belemmering zijn om ook te verbreden naar personenvervoer.
                  
Ten aanzien van die collectieve vordering wordt aangegeven dat er een mogelijkheid
                     is om een schadevergoeding te vragen, maar we gaan daar nog eens naar kijken. Ik denk
                     dat dat heel nuttig is, omdat ik begrijp dat daar wel de mogelijkheid toe is – onder
                     Boek 3 van het BW, dat is dan vermogensrecht – maar dat er juist behoefte aan is om
                     dat onder het arbeidsrecht in Boek 7 van het BW onder te brengen, om die groepsvorderingen
                     mogelijk te maken – het is heel technisch – of de werknemersorganisaties daarmee op
                     pad te kunnen laten sturen. Ik roep er toch toe op om daar nog eens goed naar te kijken.
                     Daar is al een toezegging op gedaan. Ik wil zelf ook nog even de antwoorden van de
                     Minister op mij in laten werken en behoud mij de ruimte voor om daar nog even op terug
                     te komen. Dus wellicht komt er toch nog een vervolg aan dit AO.
                  
De voorzitter:
Dat hebt u dan hierbij aangevraagd. Het woord is aan mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank aan de Minister voor zijn heldere en uitgebreide reacties op de verschillende
                     dingen. Als we het hebben over de krapte en de totale sectoren proef ik bij de Minister
                     enige terughoudendheid, omdat hij, zoals hij zelf zei, niet weet of hij het waar kan
                     maken. Dat klinkt heel ambitieus en realistisch, maar ik zou het juist zo goed vinden
                     om beter te zien dat er echt wordt samengewerkt, zoals op JenV en op Defensie gebeurt.
                     Dat wil ik terugzien. Dat geef ik graag nog een keer aan de Minister mee.
                  
Rondom die STAP-regeling: ik weet niet of ik het zelf gemist heb of dat het is verdwenen
                     in de toelichting van de Minister dat we wel gewoon een goede en zorgvuldige uitvoering
                     moeten hebben. Ik snap dat het UWV daar lang over doet, maar ik zou willen kijken
                     wat we al eerder kunnen doen om te bewerkstelligen wat we zo graag willen, namelijk
                     dat het beter werkt en toegankelijker is. Is er een mogelijkheid dat de Minister daar
                     toch al eerder iets over kan zeggen?
                  
Dank.
De voorzitter:
De heer Van Otterloo.
De heer Van Otterloo (50PLUS):
Dank u, voorzitter. Ook ik zal kort zijn, niet in het kader van minder arbeidsuren,
                     maar in het kader van de efficiency vandaag. Ik denk dat het duidelijk is dat we van
                     werk, werk, werk naar meer kwaliteit in werk moeten. Daarmee zorgen we dat mensen
                     het langer volhouden en ook bereid zijn om meer uren te werken, als de kwaliteit van
                     het werk beter is en de voorzieningen er ook zijn. Ik zou voorts graag aandacht willen
                     vragen voor een probleem dat we niet vandaag kunnen oplossen, maar wat er wel is,
                     namelijk dat het feit dat iemand eenmaal in de problemen zit en langdurig werkloos
                     is, een reden wordt waarom die persoon niet meer aan de bak komt. Hoe we dat probleem
                     moeten tackelen, is niet zo simpel, maar zo wordt het ene een selffulfilling prophecy
                     voor het ander.
                  
Tot slot, maar dat leest de Minister vanavond ook in het WRR-rapport: wij scoren zo
                     slecht in Europa als het gaat om arbeidsmarktdiscriminatie en daarvoor zouden wij
                     ons toch zeer moeten schamen, als Nederland.
                  
De voorzitter:
Check. De heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, dank. Ik dank de Minister uiteraard ook voor de uitgebreide beantwoording.
                     Ik heb daar in veel gevallen met genoegen naar geluisterd. Ik ben erg benieuwd naar
                     zijn antwoord op mijn vraag over de zogenaamde no-rompslompbanen, want dat is toch
                     wel de proof of the pudding of de middag slaagt. Nog één ander ding, namelijk de basisbanen.
                     Daarop vond ik de Minister toch een beetje beleidsmatig antwoorden, en ik ben een
                     man van de uitvoering. Ik had hem nog de concrete vraag gesteld of hij ook perspectief
                     ziet voor mensen die zo'n uitkering – je gelooft het niet, maar die zijn er wel –
                     toch wel prettig vinden en niet al te veel aandrang voelen om vanuit die uitkering
                     richting werk te gaan. Zit er, wat hem betreft, in die basisbanen ook nog enig perspectief
                     voor die groep mensen?
                  
Voorzitter. Daar laat ik het bij. Binnen de minuut, denk ik. Dank u wel.
De voorzitter:
Absoluut. Het woord is aan de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Voorzitter. Ik heb drie punten. Op het minimumloon komen we terug. Het wetsvoorstel
                     wordt binnenkort ingediend en dan zal de discussie worden vervolgd. Het tweede punt
                     is de inhuur in de zorg en in het onderwijs. Daarop kwamen we wel een beetje bij elkaar,
                     maar nog niet helemaal, is mijn beeld. Het zou mij toch echt een lief ding waard zijn
                     als het kabinet met de sectoren, of de sectoren zelf, die inhuur een soort norm zouden
                     opleggen, zoals wij die ook als Rijk hebben. Wij hebben maximaal 8% externe inhuur.
                     Ik weet niet wat een redelijk percentage is, maar het zou heel goed zijn als sectoren
                     daar zelf toe zouden komen. Dat is er nog niet, maar het zou er echt voor zorgen dat
                     het geld terechtkomt waar het moet zijn, namelijk in het onderwijs en in de zorg,
                     en niet in allerhande tussendingen. Daartoe roep ik de Minister nogmaals op.
                  
Tot slot ook de basisbaan. De Minister zal daar vanavond ongetwijfeld wat over zeggen.
                     Hij heeft nog behoorlijk wat tijd. Ik zou hem willen uitnodigen om daarop een iets
                     meer inhoudelijke reactie te geven. Daar nodig ik hem toe uit, want we kregen net
                     wel wat beleidsproza te horen, maar dat was nog niet echt een inhoudelijke reactie
                     op de discussie die daaronder ligt. Daar heb ik wel behoefte aan en daar zou ik de
                     Minister toe willen uitnodigen. Dank u wel.
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
Dan ben ik zo vrij om ook de Minister te bedanken voor de beantwoording. Ik zie erg
                     uit naar zijn reactie op het ibo deeltijd. Ik zie echt een grote samenhang tussen
                     enerzijds het zorgen dat mensen meer kunnen werken, zodat er juist in de sectoren
                     met de grootste tekorten minder nee hoeft te worden verkocht, en anderzijds een manier
                     van werken die meer autonomie en minder werkdruk geeft, en die het toelaat dat je
                     op bijzondere momenten genoeg verlof hebt. Daarin zie ik een grote uitdaging. Ik hoop
                     dat de Minister rond de leerrekening echt het maximale wil doen om los van een verkenning
                     te kijken of er niet al op kortere termijn iets kan. Ik dank hem voor de toezegging
                     dat het minimumloon gewoon meeloopt in de varianten rond de aanpak van de toeslagen.
                     Ik denk dat we daar alle opties goed in beeld moeten brengen.
                  
Ik zou nog één zin over de Wet arbeidsmarkt in balans willen zeggen, want ik hoor
                     in de praktijk wel degelijk heel veel voorbeelden van wat grotere organisaties, waar
                     men zegt: payrollen is nu te duur, dus we doen iets goedkopers. Mensen worden zzp'er
                     gemaakt. Ik ben een grote fan van zelfstandig ondernemen, maar niet omdat iemand heeft
                     besloten dat tientallen mensen dan maar een ander contractje moeten, omdat dat misschien
                     goedkoper is. Ik hoop echt dat de Minister ook met de werkgevers hierover goed in
                     gesprek gaat.
                  
Tot slot de WRR. Ik kan er vanavond helaas niet bij zijn, maar ik hoop dat we niet
                     vergeten dat het naast de basisbaan ook heel belangrijk is dat mensen die vanuit de
                     bijstand wel degelijk gewoon regulier aan het werk kunnen in een baan, in een bedrijf
                     of een organisatie, nu allemaal rompslomp ervaren om aan de slag te gaan, bang zijn
                     toeslagen kwijt te raken, omdat het tot grote spijt van mijn fractie nog steeds niet
                     mogelijk is om bijvoorbeeld tijdelijk wat bij te verdienen, waartoe wij ooit samen
                     met de Partij van de Arbeid een oproep hebben gedaan.
                  
Dank u wel.
Dan kijk ik weer even als voorzitter of de Minister meteen kan antwoorden of een paar
                  minuutjes wil schorsen. Het laatste.
               
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De Minister heeft het woord voor zijn beantwoording in de tweede termijn.
Minister Koolmees:
Dank voorzitter. Er waren een paar dingen blijven liggen uit de eerste termijn, waaronder
                     één correctie van mijn kant. Ik heb namelijk iets verkeerd gezegd over het wml. Het
                     CPB gaat in Kansrijk arbeidsmarktbeleid niet in op de tweedeorde-effecten. In Kansrijk
                     arbeidsmarktbeleid kijkt het CPB alleen naar het effect op de vraag. Maar. De tweedeorde-effecten
                     willen we graag in een afzonderlijk onderzoek door het CPB laten onderzoeken, omdat
                     we het wel belangrijk vinden. De heer Nijboer vroeg hier terecht ook aandacht voor.
                     We moeten hierover nog met het CPB in gesprek. Dit zeg ik dus voor de volledigheid.
                  
Ik dacht dat het mevrouw Tielen was die vroeg wanneer ik terugkom op de mogelijkheden
                     voor wtv en deeltijd-WW in een crisispakket, gelet ook op de uitvoeringsproblemen.
                     Allereerst hangt het natuurlijk af van de aard van de crisis of we moeten kiezen voor
                     deeltijd-WW of voor werktijdverkorting. En laten we in sommige gevallen ook proberen
                     te voorkomen dat het tot een crisis komt, bijvoorbeeld als het gaat over de bouw.
                     Deeltijd-WW is een regeling van het UWV, werktijdverkorting is een regeling van het
                     Ministerie van Sociale Zaken. De implementatietermijn van deeltijd-WW is langer. Waarom?
                     Omdat er technische systemen voor moeten worden aangepast. Het kost gewoon tijd om
                     dat te maken. Maar de werktijdverkorting kan zo'n periode overbruggen. Dat zijn we
                     aan het uitwerken en we zijn in overleg met het UWV over de vraag hoelang dat dan
                     zou gaan duren. We overleggen binnenkort met het UWV wat er daarvoor nodig is. Nogmaals,
                     ik hoop dat het überhaupt niet nodig is en dat we het opgelost hebben voor die tijd.
                     Maar ik kan mevrouw Tielen geruststellen; we zijn er wel over aan het nadenken en
                     we zijn het aan het oplossen. Als ik hierover meer duidelijkheid kan geven, zal ik
                     uw Kamer hierover informeren.
                  
Dan moet ik, met het schaamrood op mijn kaken, de heer Stoffer bekennen dat ik beloofd
                     heb vandaag op het volgende terug te komen, maar dat het helaas nog niet is gebeurd.
                     Daarom ga ik hem een toezegging doen. Want inderdaad heeft de heer Stoffer bij het
                     debat over het wetsvoorstel IOW hiernaar gevraagd. Er zijn wel degelijk regelingen,
                     zoals het loonkostenvoordeel en no-riskachtige polissen. Uit evaluatie blijkt dat
                     de bekendheid van de regelingen er wel is, maar dat het gebruik nog echt achterblijft.
                     Zo'n financieel cv, dat we hebben toegevoegd, moet het gebruik en de duidelijkheid
                     vergroten. Maar het zou ook kunnen zijn dat het niet de juiste instrumenten zijn,
                     en dat dus de heer Stoffer gelijk heeft en we een andere vormgeving zouden moeten
                     kiezen om de effectiviteit ervan te vergroten. Zijn suggestie om dan de werkgeverslasten
                     te verlagen, wil ik graag oppakken, ook in overleg met de sociale partners. Ik vind
                     het gewoon een interessante suggestie om na te denken over die vormgeving, maar dan
                     moet dit wel ook omarmd worden door de sociale partners in de vorm van een soort resultaatsverplichting.
                     De heer Stoffer zegt namelijk terecht dat er ook wel zicht moet zijn op een vaste
                     baan, zal ik maar zeggen, of in ieder geval op een langduriger contract. Het moet
                     niet een soort middel worden om op korte termijn een voordeel in te pikken, om daarna
                     alsnog weer in een uitkering te belanden. Ik vind dat dat wel de twee kanten van de
                     medaille zijn. We moeten nog nadenken over de vormgeving; gaat het via de belasting
                     of doen we het via subsidieachtige elementen? Ik ga de Kamer voor de zomer berichten
                     over deze toezegging aan de heer Stoffer, met excuses voor het feit dat ik dit niet
                     actief heb opgebracht.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Die zijn aanvaard met deze toezegging.
Minister Koolmees:
Dank u.
Dan kom ik op de vragen die zijn gesteld in de tweede termijn van de Kamer. Mevrouw
                     Palland heeft het over Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dat ken ik niet uit mijn
                     hoofd.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Het is een vrij uitgebreid boek.
Minister Koolmees:
Het is een vrij uitgebreid boek. Vraag en aanbod begrijp ik, maar het Burgerlijk Wetboek
                     vind ik als niet-jurist altijd heel ingewikkeld. Maar ik wil deze vraag graag meenemen
                     in de toezegging die ik eerder heb gedaan om voor de zomer de positie van de vakbonden
                     hierin te verkennen. Ik hoop dat hiermee een VAO overbodig is, maar dat laat ik aan
                     mevrouw Palland.
                  
Ik begrijp wat mevrouw Tielen zegt over de regie en over de rol van de overheid. Ik
                     moet erbij zeggen dat het best een ingewikkeld samenspel van factoren is. Het Ministerie
                     van Binnenlandse Zaken is namelijk, als overheidswerkgever, verantwoordelijk voor
                     de sectoren. Daarbinnen zitten natuurlijk de grote sectoren zorg en onderwijs, met
                     honderdduizenden werknemers, die een eigen arbeidsmarktpositie en een eigen rol hebben.
                     Ik probeer, zal ik maar zeggen, zaken voor elkaar te krijgen voor de héle arbeidsmarkt.
                     Soms lukt het ook om dingen de goede kant op te krijgen, bijvoorbeeld bij dat ibo
                     deeltijd en de discussie daarover. Ik denk dat daar ook in de publieke sector echt
                     wel de ruimte zit. Dus mijn opmerking in de eerste termijn was niet zozeer gericht
                     op het verlagen van ambitie, als wel op het realistisch zijn over wat je kunt bereiken
                     als generieke wetgever op de arbeidsmarkt. Maar dat gezegd hebbend, zie ik wel dat
                     we in de hele publieke sector worden geconfronteerd met tekorten, en dat we met z'n
                     allen aan de bak moeten om die tekorten weg te werken. Het aantal uren dat wordt gewerkt,
                     zou een onderdeel van de oplossing kúnnen zijn. Daarbij gaat het om het inzetten van
                     onbenut arbeidspotentieel, of om nader samenwerken, bijvoorbeeld in de veiligheidsketen.
                     Dat zijn allemaal stappen die je zou kunnen zetten om dit probleem te adresseren.
                  
De tweede vraag van mevrouw Tielen ging over de STAP-regeling. Het wordt vanwege de
                     zorgvuldigheid ingevoerd in 2022. Ik heb beloofd dat ik voor de zomer samen met mevrouw
                     Van Engelshoven kom met de nadere, concretere stappen voor een leven lang ontwikkelen.
                     Daar zit ook bijvoorbeeld de vraag van mevrouw Palland in over regionale initiatieven,
                     evenals de fiscale kant, en ook de pilots keren daarin terug. Mevrouw Tielen vroeg:
                     wat kun je in de aanloop doen? Dat punt zal ik daarin meenemen. Er is overigens wel
                     een advies verschenen van Gijs de Vries over de technische vormgeving van het individuele
                     leerbudget. Het is een dik rapport, maar het is het lezen waard. Samen met mevrouw
                     Van Engelshoven heb ik dat rapport ook naar uw Kamer gestuurd.
                  
De heer Van Otterloo zei terecht dat Nederland slecht scoort op het vlak van arbeidsmarktdiscriminatie.
                     Dat is ook een van de redenen geweest waarom een deel van de 50 miljoen extra voor
                     de Inspectie SZW gaat naar het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. Volgens mij
                     is er een motie geweest van de heer Van Weyenberg om dat bedrag te verdubbelen. En
                     er is ook het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie van Staatssecretaris Van Ark, die
                     hier juist op inzet, want we weten dit en we maken ons er zorgen over.
                  
De heer Stoffer en de heer Nijboer hebben vragen gesteld over de basisbanen. De heer
                     Nijboer had het daarbij over «beleidsproza». Dank u voor het compliment. Laten we
                     hier genuanceerd naar kijken; het rapport van de WRR is net binnen. We gaan zorgen
                     voor een nette kabinetsreactie daarop. Maar het moet ook wel passen in alle andere
                     initiatieven die lopen. Denk aan het Breed Offensief, denk aan het passend aanbod,
                     denk aan de discussie, ook in de andere commissie, met Tamara van Ark, over de SW-plekken.
                     Dat hoort allemaal bij elkaar. We gaan daar in het kabinet een nette, afgestemde reactie
                     op geven, zodat uw Kamer ook netjes door het hele kabinet wordt geïnformeerd. Dan
                     ga ik daarop reageren.
                  
De heer Nijboer kondigt aan dat de discussie over het wml wordt vervolgd. Daar ging
                     ik ook van uit en dat is mooi.
                  
Hij had het nogmaals over de inhuur van uitzendkrachten in zorg en onderwijs. Ik vind
                     het terecht dat hij daar aandacht voor vraagt. We moeten in gesprek gaan met de sectoren
                     om dit te adresseren. Ik voel op dit moment niet zo veel voor regelgeving of normering.
                     Laten we eerst het gesprek hierover aangaan. En overigens is dat gesprek al gepland,
                     namelijk wat betreft de gezondheidszorg en het onderwijs als het gaat over het zzp-dossier
                     en de webmodule. Een stap verder wil ik op dit moment niet gaan, maar ik zie de motie
                     met veel belangstelling tegemoet. Mevrouw Palland heeft al een VAO aangevraagd.
                  
De heer Van Weyenberg heeft het nog over de leerrekeningen. Daarover hebben we het
                     uitvoerig gehad en we komen erop terug voor de zomer in die brief. Over de wml-variant
                     en toeslagen heb ik een toezegging gedaan.
                  
Er is gevraagd of ik in gesprek blijf met werkgeversorganisaties om ontwijking en
                     nieuwe (schijn)constructies bij de WAB te voorkomen. Jazeker. Je ziet overigens ook
                     al in de eerste weken dat werkgevers overgaan op het aanbieden van vaste contracten.
                     Ik heb een aantal voorbeelden gezien, bijvoorbeeld bij de ANWB. Ik was ook met mensen
                     van een uitzendbureau op werkbezoek. Daar zei men mij grappig genoeg: wij hebben 250
                     mensen een contract voor onbepaalde tijd aangeboden, ook vanwege die financiële prikkel
                     die er in de premiedifferentiatie zit. Je ziet dit dus nu aan twee kanten gebeuren.
                     Je ziet inderdaad werkgevers reageren op die nieuwe wet door vaste banen aan te bieden.
                     En je ziet ook weer «creatieve» manieren bij mensen die proberen om eronderuit te
                     komen. Dat laatste is onwenselijk. Ik zal de werkgevers er zeker op aanspreken als
                     ik daarmee word geconfronteerd.
                  
Dat was het, voorzitter. Dank u wel. U heeft zeker een hele lijst met toezeggingen.
De voorzitter:
Zeker, ja. Er zijn inderdaad zes toezeggingen. En ook nog een wat aparte, namelijk
                     dat we namens de commissie de Staatssecretaris zullen vragen om vóór het volgende
                     algemeen overleg over handhaving een toelichting te geven over de voortgang bij het
                     verbeteren van de pakkans bij misstanden naar aanleiding van de uitbreiding van de
                     capaciteit bij de Inspectie SZW. Dit naar aanleiding van de vraag aan de Minister
                     van collega Stoffer.
                  
Er is een VAO aangevraagd door mevrouw Palland. Zij wacht nog op een brief, dus ik
                     denk dat het goed is om de Griffie Plenair te vragen om dat VAO niet meteen voor komende
                     week in te plannen, zodat mevrouw Palland de brief kan afwachten. Ik kijk even naar
                     mevrouw Palland of dat klopt.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ik ben wel benieuwd welke brief u precies bedoelt. Er komt een brief rond de zomer,
                     maar zo lang zou ik niet willen wachten.
                  
De voorzitter:
Ik had begrepen dat u eerst een antwoord, een beeld wilde hebben voordat het VAO wordt
                     gehouden.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ik moet het even op me laten inwerken, want het is best wel juridische materie. Ik
                     moet ook even de band terugspoelen om nogmaals te horen wat er vandaag is gewisseld.
                     Maar het lijkt me toch goed om het VAO te laten staan.
                  
De voorzitter:
Dat was niet wat ik probeerde te doen, maar ik bedoelde: het is wat zonde als u toch
                     nog een reactie in een of andere vorm krijgt de dag nadat u dat VAO hebt gehouden.
                  
Er zijn zes toezeggingen. Luister u vooral mee of ze kloppen, zeg ik ook tegen de
                     Minister.
                  
– De Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over een verkenning, waarin wordt gekeken
                           naar ruimere mogelijkheden voor vakbonden om op te treden namens groepen. Dit is een
                           reactie op het voorstel van mevrouw Palland en de heer Smeulders.
                        
– De Minister gaat in overleg met het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW nader
                           verkennen of uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid bij personenvervoer mogelijk
                           is, en informeert de Kamer hierover. Dit gebeurt ook op verzoek van mevrouw Palland
                           en de heer Smeulders.
                        
Minister Koolmees:
Dat doe ik in dezelfde brief.
De voorzitter:
Dat zal in dezelfde brief gebeuren.
– De Kamer wordt in de volgende brief over een leven lang ontwikkelen geïnformeerd over
                           de uitbreiding van scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden. Dit gebeurt
                           in reactie op een verzoek van mijzelf.
                        
– De Minister komt schriftelijk terug op de vraag hoeveel mensen gezond de AOW-gerechtigde
                           leeftijd bereiken. Dit gebeurt in reactie op een verzoek van de heer Van Otterloo.
                        
– De Kamer wordt nader geïnformeerd over de uitwerking van de scenario's voor een crisis
                           en de toepassing van deeltijd-WW of werktijdverkorting. Dit gebeurt in reactie op
                           een vraag van mevrouw Tielen.
                        
– De Minister gaat in overleg met sociale partners de optie verkennen of werkgeverslasten
                           verlaagd kunnen worden om mensen aan het werk te helpen, en hij informeert de Kamer
                           hierover voor de zomer. Dit gebeurt in reactie op de al eerder gestelde vraag door
                           de heer Stoffer.
                        
Minister Koolmees:
Het punt van mevrouw Tielen neem ik ook mee in de brief over een leven lang ontwikkelen
                     van vóór de zomer.
                  
De voorzitter:
Prima. Sommige dingen komen samen in één brief.
Ik dank de Minister voor zijn komst naar de Kamer. Ik dank de collega's voor hun inbreng.
                     Ik dank de mensen op de publieke tribune en de ondersteuning van de Minister.
                  
Sluiting 16.15 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
