Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de integrale aanpak van lachgas (Kamerstuk 24077-452)
2020D01748 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid over de
brief van 9 december 2019 over de integrale aanpak van lachgas (Kamerstuk 24 077, nr. 452).
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de bewindspersonen
10
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de integrale aanpak
van lachgas. Deze leden zijn het met de bewindspersonen eens dat de problematiek rondom
lachgas om een aanpak vraagt. Het oneigenlijke gebruik van lachgas is de afgelopen
jaren flink toegenomen met alle risico’s van dien voor de gezondheid van gebruikers
en van verkeersdeelnemers in het bijzonder. Genoemde leden zijn ervan overtuigd dat
enerzijds ingezet moet worden op preventie en voorlichting om oneigenlijk gebruik
te verminderen, maar dat anderzijds maatregelen genomen moeten worden om het aanbod
van lachgas te beperken. Het beperken van het aanbod kan op verschillende manieren
bewerkstelligd worden. Deze leden vinden het belangrijk inzicht te hebben in deze
verschillende mogelijkheden. Daarbij is het voor deze leden van belang dat zowel de
volksgezondheid als de belangen van de eigenlijke gebruikers van lachgas worden meegewogen.
Vanuit die gedachten hebben deze leden een aantal vragen.
Allereerst hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen over de interpretatie
van de bewindspersonen inzake het met de brief meegestuurde rapport Risicobeoordeling
lachgas van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM).1 Zo maakt de Commissie Risicobeoordeling nieuwe drugs onderscheid tussen individuele
gezondheid en volksgezondheid in het algemeen. In de onderhavige brief van de bewindspersonen
wordt allereerst op pagina 2 gesproken over een substantieel risico voor de gezondheid
van gebruikers. In de zin daarna wordt gesproken over de risico’s voor de individuele
gezondheid. Genoemde leden vragen wat het verschil is tussen de gezondheid van gebruikers
en de individuele gezondheid. De bewindspersonen schrijven verder dat de effecten
op de individuele gezondheid substantieel zijn. Hoe komen zij tot deze beoordeling?
Waar is de term «substantieel» op gebaseerd? De Commissie Risicobeoordeling rapporteert
namelijk in categorieën van risico’s van gering tot matig. In de brief schrijven de
bewindspersonen tevens: «Daarnaast merkt de Commissie Risicobeoordeling op dat het
niet eenvoudig is een bovengrens van veilig gebruik te formuleren». De bewindspersonen
stellen vervolgens in hun brief: «Dit betekent dat de grens zoals destijds opgesteld
door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet meer kan worden
toegepast». Hoe komen zij tot deze conclusie?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de bewindspersonen op pagina 4 dat
de Commissie Risicobeoordeling stelt dat plaatsing onder de Opiumwet gezien het substantiële
risico van lachgas gerechtvaardigd is. De Commissie schrijft echter in haar rapport
dat het plaatsen van lachgas op een van de lijsten van de Opiumwet gerechtvaardigd
lijkt, maar dat voor veel legale toepassingen van lachgas een uitzondering nodig zou
zijn. Plaatsing lijkt, aldus de Commissie, daarmee een complexe maatregel om de doelen
te bereiken. Genoemde leden vragen waarom de bewindspersonen dan toch de conclusie
trekken dat dit wenselijk is. De Commissie Risicobeoordeling doet een aantal aanbevelingen.
Lachgas onder de Opiumwet laten vallen, staat daar niet bij. Welke overwegingen en
inzichten liggen ten grondslag aan het besluit van de bewindspersonen om toch tot
deze maatregel over te gaan? De bewindspersonen geven verder aan dat zij zullen inzetten
op een algemene uitzondering op de verboden van de Opiumwet. De leden van de VVD-fractie
vragen wat hier verstaan worden onder de woorden «inzetten op». Betreft dit een resultaatverplichting?
De bewindspersonen schrijven verder op pagina 4 graag in gesprek te gaan met groothandels
en brancheverenigingen om tot een werkbare definitie van eigenlijke toepassingen te
komen, maar dat zij onverminderd voornemens zijn particulier gebruik via de Opiumwet
te verbieden. Hoe moeten genoemde leden dit interpreteren? Hoeveel zin hebben deze
gesprekken met de eigenlijke gebruikers als de bewindspersonen hun keuze al hebben
gemaakt?
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van het CAM dat wordt geschreven:
«Het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel lijkt niet onder de werking van
de Geneesmiddelenwet te kunnen worden gebracht».2 Deze formulering geeft aan dat het niet volledig uitgesloten is dat lachgas onder
de Geneesmiddelenwet kan worden gebracht. Voor genoemde leden rechtvaardigt dat derhalve
nader onderzoek. Waarom hebben de bewindspersonen dit niet gedaan? Deze leden vernemen
graag van de bewindspersonen of er mogelijkheden zijn om lachgas onder te brengen
bij de Geneesmiddelenwet, daarbij uiteraard rekening houdend met de uitspraak van
de Hoge Raad in februari 2016.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat in de brief aangegeven wordt dat de Warenwet
ontoereikend geacht wordt voor de lachgasproblematiek. Regulering op basis van de
Warenwet zou het idee van lachgas als consumentenwaar versterken en de schijn wekken
van legitimering van de recreatieve lachgasmarkt. Toch schrijft de Commissie Risicobeoordeling
dat het mogelijk is op te treden aan de hand van artikel 18 van de Warenwet.3 Om op artikel 18 te kunnen handhaven, zo schrijft de Commissie, moet door de Nederlandse
Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) worden aangetoond dat een waar schadelijk is. Genoemde
leden vragen de bewindspersonen of de NVWA, op basis van de nieuwe gegevens, een nieuwe
risicobeoordeling kan uitvoeren. Kunnen de bewindspersonen inzicht verschaffen in
wat er zou gebeuren indien uit die risicobeoordeling zou blijken dat het gebruik van
lachgas risico’s heeft? Wat zouden daarvan de gevolgen zijn? Deze leden vragen waarom
dat precies ontoereikend zou zijn. Waarop baseren de bewindspersonen de aanname dat
dit de schijn zou wekken van de legitimering van de recreatieve lachgasmarkt?
Tot slot, de leden van de VVD-fractie zijn het met de bewindspersonen eens dat de
toename van het aantal incidenten, in het bijzonder in het verkeer, het treffen van
maatregelen rechtvaardigt. Voor het treffen van de juiste en passende maatregelen
is inzicht in de effecten van de verschillende opties noodzakelijk. Alleen dan kan
zorgvuldige besluitvorming plaatsvinden; besluitvorming over maatregelen die het doel
bereiken, zonder dat ondernemers daar onnodig en onevenredig door getroffen worden.
In hoofdstuk 9 van het rapport van het CAM geeft de Commissie Risicobeoordeling een
viertal wettelijke reguleringsmaatregelen ter overweging.4 Genoemde leden willen graag inzicht in de overwegingen van de bewindspersonen bij
elk van die voorstellen (paragrafen 9.1, 9.2, 9.3 en 9.4). Daarbij willen deze leden
tenminste een objectief overzicht van voor- en nadelen van elk van de maatregelen
afgezet tegen a) het te bereiken doel, namelijk het verminderen van oneigenlijk gebruik
en beperken van de beschikbaarheid en b) de effecten op eigenlijke gebruikers van
lachgas.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de integrale aanpak van lachgas
en delen de mening dat de huidige lachgasproblematiek is ontaard in een drugsprobleem.
Er is een duidelijke toename in het gebruik van lachgas. Deze leden delen de zorgen
over het oneigenlijk lachgasgebruik onder jongeren en het gebruik van lachgas in het
verkeer. Deze leden hebben echter nog wel enkele vragen.
De bewindspersonen zijn voornemens om de eigenlijke toepassingen van lachgas vrij
te stellen van de Opiumwetverboden, zo lezen de leden van de PVV-fractie in de brief.
Om de aanbieders van de oorspronkelijke eigenlijke toepassingen van lachgas zo min
mogelijk te raken met de voorgestelde maatregel, wordt ingezet op een algemene uitzondering
op de verboden in de Opiumwet. Er zijn vele legale toepassingen van lachgas waarvoor
uitzonderingen nodig zijn. Genoemde leden vragen welke consequenties dit heeft voor
de handhaving. Deze leden vragen voorts op welke manier gehandhaafd zal worden en
wie, waar verantwoordelijk voor worden (gemeenten, buitengewoon opsporingsambtenaren
(boa’s) politie)?
De leden van PVV-fractie lezen in de brief dat in het voorjaar van 2020 de campagne
«lachgas in het verkeer» zal worden uitgewerkt en dat aansluitend deze campagne gestart
zal worden. Waaruit zal de campagne bestaan? Hoe kunnen juist de jongeren met deze
campagne worden bereikt?
De leden van de PVV-fractie constateren dat er op dit moment lachgaskoeriers zijn,
professionele verkopers op festivals, online verkooppunten, cafés en discotheken die
een extra inkomstenbron gevonden hebben, dat ermee wordt geadverteerd, kortom een
aantal ondernemers verdient inmiddels goed geld aan de verkoop van lachgas voor recreatief
gebruik. Hoe gaan de bewindspersonen voorkomen dat deze verkoop straks in het zwarte
schimmige circuit verdwijnt? Hoe wordt dit gehandhaafd?
Ook zijn er signalen dat criminele organisaties (georganiseerde misdaad) inmiddels
een lucratieve lachgashandel aan het opbouwen zijn. Hoe voorkomen de bewindspersonen
dat lachgas straks in het criminele circuit verdwijnt?
De leden van de PVV-fractie delen de mening van de bewindspersonen dat de voorgestelde
maatregel een complexe uitwerking heeft en zijn van opvatting dat de uitwerking in
de brief dan ook zeer minimaal is. Zij zien dan ook uit naar het concrete voorstel
van deze bewindspersonen.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie
en Veiligheid over de integrale aanpak van lachgas. Deze leden steunen van harte het
voornemen dat er een landelijke aanpak van lachgas komt en dat lachgas op lijst II
van de Opiumwet geplaatst wordt. De gevaren van lachgas voor de gezondheid en de (lokale)
overlast die het recreatief gebruik hiervan veroorzaakt, zijn wat genoemde leden betreft
overduidelijk, waardoor een wettelijk verbod van het recreatief gebruik noodzakelijk
is. Deze leden hebben wel nog enkele vragen bij de desbetreffende brief.
Problematiek
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindspersonen een overzicht kunnen geven
van de ontwikkeling van het recreatief gebruik van lachgas en het aantal incidenten
door de jaren heen. Klopt het dat het lachgasgebruik na de uitspraken van het Europese
Hof in 2014 en de Hoge Raad in 2016 omhoog is geschoten? Delen de bewindspersonen
de mening van deze leden dat dit bewijst dat het wel degelijk uitmaakt of het recreatief
gebruik van lachgas wettelijk wel of niet aan banden gelegd is, en dat een wettelijk
verbod derhalve bewezen effectief is om oneigenlijk gebruik tegen te gaan?
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindspersonen inzicht kunnen geven in de
vraag hoeveel gemeenten aangegeven hebben overlast te ervaren van lachgasgebruik dat
zij niet zelf via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) aan kunnen pakken.
Landelijke aanpak oneigenlijk lachgas
De bewindspersonen geven aan voornemens te zijn het Opiumwetbesluit aan te passen,
zodat een algemene uitzondering op de verboden in de Opiumwet mogelijk gemaakt wordt
voor de «eigenlijke toepassingen van lachgas». De leden van de CDA-fractie vragen
op welke termijn de bewindspersonen het Opiumwetbesluit gewijzigd willen hebben. Deze
leden vragen tevens of de gesprekken over het vaststellen van een werkbare definitie
van «eigenlijke toepassingen van lachgas» al gestart zijn, en welke partijen hiervoor
exact worden en/of zijn uitgenodigd.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de integrale aanpak van lachgas.
Zij geloven niet dat het plaatsen van lachgas op lijst II van de Opiumwet de oplossing
is voor de gezondheidsrisico’s en de overlast waarmee het gebruik gepaard gaat.
Het gebruik van lachgas is niet zonder risico en het zorgt voor overlast. De oplossing
voor de problemen met lachgas zit volgens de leden van de fractie van D66 echter niet
in verbieden of criminaliseren, maar in het aanpakken van overlast en het geven van
goede voorlichting over de gevolgen van overmatig gebruik. Kunnen de bewindspersonen
toelichten waarom zij niet ook kiezen voor een meer realistische aanpak?
Het CAM geeft in zijn rapport aan dat plaatsing van lachgas onder de Opiumwet een
te complexe maatregel zou zijn om de doelen te bereiken, zo lezen de leden van de
D66-fractie.5 Waarom kiezen de bewindspersonen hier dan toch voor? De Commissie pleit juist voor
voorlichting en preventiemaatregelen, en aanvullend onderzoek en monitoring. Waarom
zetten de bewindspersonen niet eerst hierop in? Waarom helpen de bewindspersonen gemeenten
niet concreet met het aanpakken van de overlast?
In de brief van de bewindspersonen komt verschillende malen het gebruik van lachgas
in het verkeer aan de orde. De leden van de fractie van D66 delen de zorgen over de
hiermee gepaard gaande gevaren. Daarom zijn deze leden blij dat het gebruik van lachgas
in het verkeer al verboden is volgens artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij
vragen de bewindspersonen waarom zij het gebruik van lachgas in het verkeer derhalve
blijven noemen als reden om lachgas op lijst II van de Opiumwet te plaatsen. Deze
leden ontvangen hierover graag een reactie.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de integrale
aanpak van lachgas. Deze leden hebben naar aanleiding van deze aanpak onderstaande
opmerkingen en vragen.
Op basis van de risicobeoordeling met betrekking tot lachgas door het CAM is besloten
lachgas op lijst II van de Opiumwet te plaatsen. Als de leden van de SP-fractie de
beoordeling van het CAM lezen, zien zij verschillende voorstellen om het gebruik van
lachgas te ontmoedigen en de beschikbaarheid te beperken, maar zij lezen in het rapport
niet dat het advies wordt gegeven om te komen tot een verbod op oneigenlijk gebruik
of een plaatsing op lijst II van de Opiumwet. In het rapport wordt zelfs aangegeven:
«Maar er zijn veel legale toepassingen van lachgas waarvoor uitzonderingen nodig zouden
zijn. Plaatsing onder de Opiumwet lijkt daarmee een complexe maatregel om de doelen,
het tegengaan van excessief gebruik en het tegengaan van gebruik onder jongeren te
bereiken».6 Graag ontvangen genoemde leden over deze passage een nadere toelichting. Hoe verhouden
het advies van het CAM en de brief met het voornemen van de bewindspersonen zich precies
tot elkaar? Wat is de reactie van de bewindspersonen op de hierboven genoemde conclusie
van het CAM met betrekking tot de Opiumwet, zo vragen deze leden.
Problematiek
De leden van de SP-fractie begrijpen uit de toelichting dat het eigenlijk gebruik
van lachgas toegestaan blijft en dat alleen het oneigenlijk gebruik straks wordt verboden.
Genoemde leden vinden het goed dat er aandacht is voor de gezondheid van de gebruikers
en dat maatregelen genomen worden op het gebied van de gezondheid van gebruikers,
het voorkomen van vervuiling en overlast, het bevorderen van de veiligheid in het
verkeer en het verminderen van de ervaren gevoelens van onveiligheid. De negatieve
gezondheidsgevolgen die worden opgesomd zijn ernstig en elk incident is er één te
veel. Dat het verbod de lokale overheden of politie kan ondersteunen zien de leden
van de SP-fractie ook. Deze leden vragen in dat kader wel wat de verwachtingen zijn
ten aanzien van de verplaatsing naar illegale handel en illegaal gebruik als het oneigenlijke
gebruik van het middel verboden wordt.
Risicobeoordeling CAM
Uit de overzichtstabel op pagina 4 van de brief begrijpen de leden van de SP-fractie
dat het risicoprofiel van lachgas relatief hoog scoort in vergelijking met sommige
andere middelen. Ook al begrijpen genoemde leden dat het gaat om een totaalscore voor
de risicobeoordeling, toch ontvangen deze leden hierover graag nog een nadere toelichting
over onder andere de gezondheidsgevolgen van het oneigenlijk lachgasgebruik en over
de gevolgen op het gebied van vervuiling en overlast. Tevens vragen deze leden waarom
lachgas relatief hoger scoort dan MKDB en cannabis, maar lager dan GHB.
Landelijke aanpak oneigenlijk lachgas
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat medisch lachgas onverminderd onder
de Geneesmiddelenwet blijft vallen. Voorheen waren alle toepassingen van lachgas onder
de Geneesmiddelenwet ondergebracht. Hoe was de situatie toen op het gebied van bijvoorbeeld
schadelijk (oneigenlijk) gebruik of overlast? Genoemde leden vragen of het niet een
mogelijkheid is om de oude situatie te herstellen. In de brief wordt geschreven dat
de Geneesmiddelenwet geen grond biedt om oneigenlijk en recreatief gebruik van lachgas
tegen te gaan. Deze leden vragen welke nadelen daar precies aan zitten. Vorig jaar
riepen verschillende gemeenten op tot het weer opnemen van lachgas in de Geneesmiddelenwet.7 Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat de oplossing waartoe verschillende
grote gemeenten hebben opgeroepen, onvoldoende oplossing zou bieden?
De leden van de SP-fractie constateren dat er een duidelijk onderscheid zal komen
tussen aanbieders van lachgas in het kader van eigenlijk en van oneigenlijk gebruik.
Klopt het dat nog niet geheel duidelijk is wat verstaan wordt onder «eigenlijk gebruik»
en dat nog geen definitie beschikbaar is? Zo ja, wanneer kunnen genoemde leden een
dergelijke definitie verwachten?
De handhaving van de voorgestelde maatregelen zal extra gecompliceerd worden omdat
het middel voor bepaalde toepassingen niet wordt verboden. Hoe krijgt dit precies
vorm, zo vragen de leden van de SP-fractie, en hoe wordt een correcte toepassing van
lachgas gecontroleerd? Hoe wordt beoordeeld of de aanschaf van een slagroompatroon
bedoeld is voor oneigenlijk of eigenlijk gebruik?
Op dit moment, zo wordt aangegeven in de brief, voert het Trimbos-instituut een onderzoek
uit naar lachgasgebruik. De leden van de SP-fractie lezen op de website van deze organisatie
dat door het Trimbos-instituut wordt betwijfeld of een algeheel verbod de problemen
met betrekking tot lachgas zal oplossen.8 Aangezien aan de ene kant de expertise van dit kenniscentrum op dit thema wordt gebruikt,
maar aan de andere kant de overtuiging van hetzelfde kennisinstituut over hetzelfde
thema niet wordt toegepast en/of meegenomen, vragen de leden van de SP-fractie om
een nadere toelichting hierover.
Proces
Zoals wordt beschreven in de brief vergt de voorgenomen maatregel nog een complexe
uitwerking. Wanneer kunnen de leden van de SP-fractie een nadere uitwerking verwachten?
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
Problematiek
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling de brief van de bewindspersonen
over de integrale aanpak van lachgas gelezen en delen de geuite zorgen over de effecten
van lachgas op de gezondheid, de veiligheid in het verkeer en de openbare overlast.
Gezien het feit dat politiemensen aangeven steeds vaker te vermoeden dat sprake is
van lachgasgebruik bij verkeersongevallen, willen genoemde leden graag weten of de
bewindspersonen reeds in gesprek zijn getreden met de Nationale Politie en het Openbaar
Ministerie (OM) over een mogelijke aanpak voor het tegengaan van lachgasgebruik in
het verkeer.
Risicobeoordeling CAM
De leden van de fractie van de PvdA willen graag meer inzicht in de betekenis van
het feit dat de bovengrens van veilig gebruik, zoals destijds opgesteld door het RIVM,
niet langer kan worden toegepast vanwege de door het CAM getrokken conclusies. Genoemde
leden vragen of dit voor de bewindspersonen een reden is waarmee wordt gemotiveerd
een verbod in te stellen. Deze leden vragen of er wellicht een mogelijkheid is om
door middel van verder onderzoek een nieuwe bovengrens van veilig gebruik vast te
stellen, waardoor een verbod door plaatsing op lijst II van de Opiumwet wellicht niet
langer nodig is.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de bewindspersonen een overzicht te geven
van de te verwachten voor- en nadelen van een mogelijk lachgasverbod voor recreatief
gebruik. Tevens zouden genoemde leden graag een overzicht ontvangen van zowel alle
nationale onderzoeken en uitkomsten daarvan, als alle internationale onderzoeken naar
de werking en de bijwerkingen van het gebruik van lachgas als reactief middel.
Tevens willen de leden van de PvdA-fractie graag weten of een grotere rol van de NVWA
mogelijk is, gezien het feit dat lachgas momenteel onder de algemene bepalingen van
de Warenwet valt. Zijn de door het CAM getrokken conclusies over de aanzienlijke risico’s
voor de individuele gezondheid voldoende om lachgas gevaarlijk te achten, zoals bedoeld
in artikel 18 van de Warenwet? Deze leden vragen of er een mogelijkheid is om de verkoop
en het oneigenlijk gebruik van lachgas in te dammen wanneer het voldoet aan de stipulaties
van artikel 18.
De leden van de fractie van de PvdA willen graag een reactie van de bewindspersonen
op de vraag of ontmoediging van recreatief lachgasgebruik kan worden behaald door
het gebruik van lachgas in zijn geheel opnieuw onder de Geneesmiddelenwet te laten
vallen. Genoemde leden vragen of het mogelijk is de verkoop van lachgas voor strikte
horecadoeleinden dusdanig te regelen dat oneigenlijk gebruik hiermee wordt tegengegaan.
Achten de bewindspersonen het mogelijk het lachgasgebruik succesvol te ontmoedigen
door het op te nemen in de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc)? Kunnen de bewindspersonen
een overzicht bieden van de juridische mogelijkheden waarmee het gebruik van lachgas
als recreatief middel kan worden tegengegaan? Deze leden vragen tevens of de bewindspersonen
bereid zijn te overwegen de verkoop van lachgas in te perken door het instellen van
een APV, zoals reeds wordt gedaan in Arnhem. Kan tevens een indicatie worden gegeven
van de benodigde doorlooptijd van deze verschillende opties? Daarnaast vragen deze
leden of de bewindspersonen informatie inwinnen over de standpunten van gemeenten
ter zake, aangezien sommige al actie ondernomen hebben. Tenslotte vragen deze leden
of de bewindspersonen bereid zijn in gesprek te treden met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) om de verschillende opties en de haalbaarheid ervan in kaart te brengen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de bewindspersonen te reageren op de stelling
dat veelal jonge gebruikers van lachgas gecriminaliseerd zullen worden door de plaatsing
van lachgas op lijst II van de Opiumwet. Genoemde leden vragen of de bewindspersonen
van mening zijn dat de nadruk moet liggen op het goed informeren van jongeren en hen
met zachte hand op het juiste pad krijgen in plaats van criminalisering, dat gepaard
kan gaan met verdere escalatie op individueel niveau. Kan dergelijke criminalisering
worden voorkomen door het onderbrengen van lachgas onder de Geneesmiddelenwet, in
de Warenwet als gevaarlijke substantie conform artikel 18, door het opnemen in de
Wvmc, of via een APV?
Landelijke aanpak oneigenlijk lachgas
Preventie en monitoring
De leden van de fractie van de PvdA zijn positief over het feit dat de beweegredenen
van jongeren in kaart worden gebracht door middel van focusgroepen en dat de voorlichtingscampagne
daarop wordt afgestemd. Genoemde leden vragen of ook de ervaringen van ouders hierin
mee worden genomen en of er ook plannen zijn om hen te betrekken bij de preventie
van het gebruik van lachgas. Zijn ouders voldoende geëquipeerd om het gesprek met
hun kinderen aan te gaan over de gevaren van lachgas? Ervaren de ouders moeilijkheden
bij het afraden van lachgasverbruik omdat het momenteel niet bij wet verboden is en
jongeren zich hierdoor gesterkt voelen? Op welke manier kunnen en zullen ouders betrokken
worden bij dit proces, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de integrale
aanpak lachgas en het voornemen van de Staatssecretaris van VWS en de Minister van
J&V om het gebruik van lachgas als drugs te verbieden, door de oneigenlijke toepassing
van lachgas onder de Opiumwetverboden te laten vallen. Zij zijn van mening dat deze
stap gerechtvaardigd is, gezien de risico’s en de overlast die het recreatief gebruik
van lachgas met zich meebrengen. Genoemde leden willen de bewindspersonen nog enkele
vragen voorleggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het risicoprofiel van lachgas
hoog scoort ten opzichte van andere middelen waarvoor de Commissie Risicobeoordeling
een risicobeoordeling heeft uitgevoerd. Zij vragen de bewindspersonen nader in te
gaan op de verschillen tussen de totaalscore en het risicoprofiel van een middel,
zoals in de brief wordt benoemd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er voorbeelden zijn van andere middelen
waarvoor alleen de oneigenlijke toepassing is verboden, maar wel eigenlijke toepassingen
mogelijk zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe aanbieders van lachgas straks bij
een verbod kunnen controleren of het lachgas dat zij verkopen bedoeld is voor eigenlijke
of oneigenlijke toepassing. Is het in dat licht niet beter om alle verkoop aan particulieren,
dus ook van lachgaspatronen, te verbieden, in plaats van alleen de verkoop van gasflessen
met lachgas?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de steun vanuit gemeenten voor het
voornemen om lachgas op lijst II van de Opiumwet te plaatsen.
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de bewindspersonen de handhaving
van het verbod willen inrichten. Is de bewindspersonen het met genoemde leden eens
dat een algeheel verbod op de oneigenlijke toepassing van lachgas beter te handhaven
is dan een wirwar van verboden via APV’s?
II. Reactie van de bewindspersonen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.