Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over reactie op CPB onderzoek "Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond"
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 966
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 december 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 9 oktober 2019 over reactie op CPB onderzoek «Inkomensongelijkheid naar
migratieachtergrond» (Kamerstuk 29 544, nr. 951).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 november 2019 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 19 december 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met zijn reactie op het onderzoek
«Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond» van het Centraal Planbureau (CPB).
De leden van de VVD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de inkomensachterstanden
bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, die naar de mening van deze
leden een belangrijk symptoom zijn van gebrekkige integratie en gebrekkige arbeidsmarktparticipatie
van een te groot deel van Nederlanders met een migratieachtergrond. Wat deze leden
betreft zijn het spreken van de Nederlandse taal, het hebben van werk en het volledig
inburgeren de essentie om volwaardig mee te kunnen doen in de Nederlandse maatschappij.
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de mate van deelname aan
de arbeidsmarkt van Nederlanders met een migratieachtergrond en over het feit dat
het bij een deel van deze groep over generaties heen niet lijkt te lukken om daar
een significante verandering in te brengen. Het aandeel personen met betaald werk
is ruim 10 tot 20%-punt lager bij mannen met een migratieachtergrond (in Turkije,
Marokko, Suriname of de Antillen) dan zonder migratieachtergrond. Bij vrouwen bedraagt
de achterstand zelfs 15 tot 35%-punt. Wat is volgens de Minister de oorzaak van deze
beperktere deelname aan de arbeidsmarkt? Is het waar dat een van de redenen is dat
de sociale zekerheid niet activerend genoeg blijkt te zijn? Is de Minister bekend
hoe het staat met de arbeidsparticipatie van mensen met een migratieachtergrond in
gemeenten waar de taaleis en tegenprestatie streng worden uitgevoerd ten opzichte
van gemeenten waar dit niet gebeurt?
Wat kan de Minister zeggen over andere redenen? In hoeverre is er een correlatie en
een causaliteit tussen het niet spreken van de taal en het niet ingeburgerd zijn en
de achtergestelde positie qua inkomen en werk? Hoeveel van de inburgeringsplichtigen
voldoet niet aan het afronden van de inburgering of heeft een vrijstelling gekregen
en zit momenteel in de bijstand? Hoeveel van zowel de eerste, tweede als derde generatie
mensen met een migratieachtergrond zit in de bijstand?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre arbeidsdiscriminatie een rol
speelt in de inkomensongelijkheid en of daar nog verschil in zit tussen generaties.
Welke knelpunten worden geconstateerd en welke acties zet het Minister hiertegenover?
Uit het rapport blijkt dat de participatie van vrouwen met een migratieachtergrond
niet in gelijke trend meestijgt vergeleken met die van Nederlandse vrouwen. De leden
van de VVD-fractie maken zich hard voor de participatie van vrouwen, juist ook met
een migratieachtergrond, en constateren dat ook een recent rapport van het Kennisplatform
Integratie & Samenleving (KIS)1 weer laat zien dat gemeenten bij een gezin dat in de bijstand zit, vrouwen nog steeds
onvoldoende bemiddelen naar werk. Te vaak wordt alleen de man opgeroepen om te solliciteren.
Is de Minister bereid hier niet alleen in het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA) aandacht aan te besteden, maar ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
hierop aan te spreken en zelf te monitoren of gemeenten hier verbetering in aanbrengen?
De leden van de VVD-fractie zien een aantal beleidsmaatregelen die de Minister neemt
om de achterstandspositie van mensen met migratieachtergrond aan te pakken. Zij vinden
het belangrijk dat de Minister verder gaat met de aanpak. Deze leden vragen hoe de
extra investering van € 170 miljoen aan vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) zich
concreet verhoudt tot de praktische moeilijkheden die de Minister benoemt als redenen
van geen deelname aan de VVE. Ook wordt gesproken over een beperkte kennis van de
arbeidsmarktperspectieven van specifieke opleidingsrichtingen die een rol spelen bij
slechte uitkomsten op de arbeidsmarkt. In hoeverre is dat aan de orde bij mensen met
een migratieachtergrond? De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van doelmatig
opleiden en dus vragen zij hoe verhoging van doelmatige opleidingskeuzes zou kunnen
bijdragen aan het terugdringen van deze achterstandspositie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de resultaten van het CPB-onderzoek «Inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond» laten zien dat er helaas nog steeds sprake is van forse
inkomensachterstanden bij personen met een niet-westerse migrantenachtergrond. De
arbeidsmarktachterstanden zijn hardnekkig en niet eenvoudig weg te werken. Deze leden
vinden het positief dat de Minister zich inzet om deze arbeidsmarktachterstand tegen
te gaan en dat de Minister de kansrijke beleidsrichtingen die het CBP in het rapport
meegeeft, omarmt en daarmee aan de slag is en/of gaat. Maatregelen van de Minister
op het gebied van VVE, minder voortijdig uitval van school, het meer en beter kunnen
stapelen, hulp bij het vinden van stages, het bieden van betere informatie over studiekeuzes
en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt worden door de leden van de
CDA-fractie uiteraard van harte ondersteund. Zij hebben hierbij nog wel een aantal
vragen.
Om voortijdig schoolverlaten te voorkomen wordt in elke Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
(RMC)-regio een regionaal programma met maatregelen opgesteld. Op welke manier richt
dit programma zich specifiek op de doelgroep mensen met een migrantenachtergrond?
Zoals aangegeven vinden de leden van de CDA-fractie het positief dat er ook wordt
ingezet op betere informatievoorziening wat betreft studiekeuze om te bewerkstelligen
dat een studiekeuze wordt gemaakt in een richting waarin ook volop vraag naar arbeidskrachten
is. Dit is hard nodig, immers ook uit eerdere onderzoeken blijkt dat een verkeerde
studiekeuze met name voor migranten kan leiden tot inkomensongelijkheid. Kan de Minister
aangeven of en in hoeverre mensen met een migrantenachtergrond oververtegenwoordigd
zijn in de zogenaamde krimpberoepen/sectoren?
Welke kansen ziet de Minister in het programma Leven Lang Ontwikkelen (LLO) om aan
deze doelgroep eventueel handreikingen te bieden zich om te scholen naar sectoren
waar grote vraag is naar arbeidskrachten? Welke kansen ziet de Minister in het kader
van LLO om eventuele achterstanden bij mensen met een migrantenachtergrond te overbruggen?
Kan de Minister hier nader op ingaan?
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de Minister de gelijke kansen
van jongeren met een niet-westerse achternaam bij het zoeken naar stages wil bevorderen.
De Minister zet in op bewustwording van vooroordelen en stereotypen, het bieden van
ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming te overbruggen, het versterken
van netwerken en op het vergroten van de bekendheid van het meldpunt stagediscriminatie.
Allemaal mooi, maar dit betreft of achteraf bestraffen (meldpunt), of vrij algemene
preventie waarvoor een lange adem nodig is (bewustwording/ overbruggen negatieve beeldvorming).
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader aan te geven wat concreet wordt
verstaan onder het bieden van ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming
te overbruggen. Waar bestaat deze ondersteuning uit? Wat hebben studenten in individuele
gevallen hieraan?
Tenslotte hebben deze leden vernomen dat er op initiatief van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) dit schooljaar honderden bedrijfsbezoeken worden georganiseerd
waarbij studenten en bedrijven elkaar ontmoeten. Ook krijgen bedrijven trainingen
aangeboden over hoe ze studenten onbevooroordeeld kunnen selecteren. In hoeverre wordt
hier door het Ministerie van SZW aan meegewerkt? Zijn er al resultaten over te melden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het CPB-onderzoek
«Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond». Deze leden hebben met zorgen het
rapport van het CPB gelezen, maar staan over het algemeen positief tegenover de reactie
van de Minister. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de D66-fractie vragen of er meer inzicht kan worden gegeven in hoe de
verschillende mogelijke verklaringen voor inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond,
zoals studiekeuze, sociale netwerken, culturele verschillen en discriminatie zich
verhouden tot elkaar. Zou dit nog nader kunnen worden onderzocht om het belang van
verschillend beleid beter in beeld te krijgen?
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Minister kijkt naar het belang
van onderwijs in het verminderen van de inkomensongelijkheid. Het rapport toont dat
investeringen in onderwijs van groot belang zijn voor het verminderen van de inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond. Het CPB geeft specifiek aan dat meer (gerichte) VVE en minder
voortijdig schoolverlaten kansrijke beleidsrichtingen zijn. De Minister geeft hier
als reactie op dat hij € 170 miljoen extra in de VVE investeert en dat onderwijsinstellingen
en gemeenten aanvullende financiering ontvangen voor het voorkomen van voortijdig
schoolverlaten. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier deze middelen tot
besteding komen, en of bekend is bij welke groepen extra investeringen in VVE het
beste werken. Zijn er onderzoeken beschikbaar die ook op lange termijn laten zien
wat de baten van investeringen in VVE zijn? Is op buurtniveau binnen gemeenten ook
bekend waar de middelen heengaan? Voor welke groepen en in welke buurten zouden extra
investeringen in VVE- of voortijdig schoolverlaten (VSV)-middelen nog kunnen leiden
tot het verminderen van de inkomensongelijkheid?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister deelt dat arbeidsmarktdiscriminatie
een hardnekkig probleem is en een belangrijke rol speelt in het verklaren van het
verschil van inkomensmobiliteit naar migratieachtergrond. Zij vragen of de Minister
denkt dat het genoemde actieplan arbeidsmarktdiscriminatie hier materieel verschil
kan maken. Deze leden zijn stellig dat het probleem van arbeidsdiscriminatie goed
moeten worden aangepakt en willen dus ook dat dit plan slaagt. Zij vragen of er al
eerste resultaten bekend zijn van het actieplan. Daarnaast vragen deze leden wat andere
landen aan beleid hebben om arbeidsmarktdiscriminatie te bestrijden. Richten andere
landen zich ook vooral op discriminatie op de werkvloer, of bijvoorbeeld ook op de
fase daarvoor bij werving en selectie? Deze leden vragen of bekend is waar de drempel
zit voor toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond. Vindt
er al een selectie plaats bij stageplekken of opleidingsplekken, of gaat het vooral
om sollicitaties bij de eerste baan na afstuderen?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de analyse deelt dat het probleem
van arbeidsmarktdiscriminatie extra lastig is in de werving- en selectiefase, omdat
de benadeelde dan moeilijk aangifte kan doen of kan aantonen dat er discriminatie
plaatsvindt. Wat is er bekend over de meldingsbereidheid van mensen die mogelijk gediscrimineerd
worden? Waar kunnen zij op dit moment terecht als het vermoeden bestaat dat een sollicitatieprocedure
niet eerlijk verloopt?
Het rapport van het CPB stelt ook dat Nederlanders met een migratieachtergrond een
lager uurloon verdienen dan Nederlanders zonder een migratieachtergrond, ook bij dezelfde
opleiding. De leden van de D66-fractie vinden dit zeer onwenselijk en stellen dat
dit tegen alle principes van kansengelijkheid ingaat. Hoe zou de Minister deze pay gap concreet kunnen oplossen? Wat zijn internationale voorbeelden van wetgeving om mensen
tegen ongelijke beloning te beschermen? Wat is er bekend over de werking van dit beleid?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de verschillen
tussen mannen en vrouwen bij het arbeidsinkomen tussen de 30–40 jaar naar migratieachtergrond.
Wat zou de verklaring kunnen zijn dat vrouwen met een Turkse en Marokkaanse migratieachtergrond
zoveel minder arbeidsinkomen hebben dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond? Speelt
hier de opleidingskeuze een rol of juist niet? Is er specifiek beleid om deze groep
te bereiken?
De leden van de D66-fractie zien diversiteit binnen bedrijven en de overheid als een
principiële kwestie, omdat iedereen dezelfde kansen moet hebben. Maar zij zien ook
dat diversiteit een aangetoonde meerwaarde heeft voor bedrijven2. Is de Minister van mening dat die visie ook bij de meeste bedrijven heerst? Zo nee,
hoe zou de Minister dit meer kunnen uitdragen naar bedrijven? In het Sociaal Economische
Raad (SER)-advies «Diversiteit in de top»3 wordt aangegeven dat er te weinig culturele diversiteit is op hoge posities. De leden
van de D66-fractie betreuren dit, omdat zij vinden dat dit goed zou zijn voor bedrijven
en dat iedereen dezelfde kansen zou moeten hebben. In het SER-advies worden verschillende
oplossingsrichtingen voor meer diversiteit gegeven. De SER geeft aan dat het belangrijk
is om meer inzicht en transparantie te hebben over diversiteit. De leden van de D66-fractie
zijn het daarmee eens en zouden graag willen dat instrumenten, zoals de Barometer
culturele diversiteit, beter worden ontwikkeld, zodat het duidelijker wordt hoe het
staat met de culturele diversiteit binnen een bedrijf en haar top. Alleen op deze
manier wordt het mogelijk om in de toekomst eventuele stappen te nemen om culturele
diversiteit op hoge posities binnen bedrijven en de overheid te bevorderen. Hoe staat
de Minister tegenover de oplossingsrichtingen gegeven door de SER met betrekking tot
culturele diversiteit? Is de Minister bereid om verdere concrete stappen te nemen
om meer inzicht en transparantie over culturele diversiteit te krijgen, bijvoorbeeld
door de Barometer culturele diversiteit verder te ontwikkelen?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister inzicht kan geven in de
voortgang van de pilots uit het programma VIA. Zijn er al eerste resultaten uit deze
pilots beschikbaar over wat goed werkt en niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
reactie op het CPB-onderzoek «Inkomensongelijkheid naar Migratie-achtergrond». Deze
leden zijn blij dat de Minister in zijn beleidsinzet meegaat met verschillende door
het CBP genoemde voorstellen. Toch hebben zij nog enkele vragen bij deze inzet.
Bevordering van de kansengelijkheid in het onderwijs is ook voor de leden van de GroenLinks-fractie
een van de speerpunten. In de huidige tijd van hoogconjunctuur zien zij een tendens
vanuit werkgevers om aan «groenpluk» te doen, dat wil zeggen het rekruteren van studenten
vanuit bijvoorbeeld het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), voordat zij hun opleiding
met diploma hebben afgerond. De leden van de GroenLinks-fractie zien dit niet per
se als een negatieve ontwikkeling, omdat zowel de student als werkgever profijt kunnen
hebben. Een betaalde baan waarin werkervaring wordt opgedaan voor de student en een
gemotiveerde werknemer voor de werkgever. Toch kleven hier ook gevaren aan. In tijden
van (plotselinge) laagconjunctuur kan de werknemer op straat komen te staan zonder
diploma. Wat is de inzet van de Minister wanneer hij hierover in gesprek gaat met
werkgevers? Welke concrete steun biedt de Minister werkgevers om deze studenten structureel
te begeleiden in het behalen van een (eind-)kwalificatie?
Ook met de inzet van de Minister op het gebied van stagediscriminatie zijn de leden
van de GroenLinks-fractie verheugd. Bewustwording vanuit werkgevers van vooroordelen
en stereotypen is hierbij een belangrijke eerste stap. Tegelijkertijd horen deze leden
vanuit het veld steeds luider de roep om laagdrempeligere manieren voor de student
om (gevoelens van) discriminatie bespreekbaar te maken. Vaak wordt van (vermoede)
discriminatie geen melding gemaakt, omdat dergelijke vermoedens moeilijk hard te maken
zijn en men het gevoel heeft in de slachtofferrol geduwd te worden. Het meldpunt Stagediscriminatie
dekt daarom waarschijnlijk slechts zeer ten dele de daadwerkelijke gevoelens van uitsluiting.
Is de Minister zich hiervan bewust en zo ja, wat doet hij om deze meer onzichtbare
vorm van (ervaren) stagediscriminatie tegen te gaan?
De leden van de GroenLinks-fractie staat in principe positief ten opzichte van het
bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen. Toch vragen
zij zich wel af in hoeverre de vrije studiekeuzeruimte hierdoor al dan niet ingeperkt
wordt. Kan de Minister aangeven welke studiegebieden extra onder de aandacht gebracht
worden en op welke manier?
De leden van de GroenLinks-fractie juichen toe dat met behulp van nieuwe wetgeving
de Inspectie SZW meer ruimte krijgt om wervings-en selectiebeleid bij werkgevers mogelijk
te maken. Dat in zichzelf zal echter niet voldoende zijn om een mentaliteitsverandering
bij werkgevers teweeg te brengen. Kan de Minister concreet aangeven welke handvatten
werkgever op dit moment hebben om een inclusief wervings- en selectiebeleid te voeren?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de Minister eens dat de achterstanden
vaak te maken hebben met een ingewikkelde combinatie van problematieken. Zij zijn
daarom benieuwd naar de uitkomsten van de evidence-based aanpak eind dit jaar. Wel vragen deze leden op welke manier de uitkomsten van dit
onderzoek geïntegreerd zullen worden in de ambitie om inkomensverschillen van personen
met een niet-westerse migratie-achtergrond weg te werken. Immers dat arbeidsmarktachterstanden
eventueel weggewerkt worden, betekent nog niet automatisch dat daarmee ook de inkomensverschillen
verdwijnen. Deze leden ontvangen graag een beschouwing van de Minister hierop.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief CPB-onderzoek «Inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond». Zij hebben hier nog enkele vragen over.
Welk beleid werd toegepast tussen 2003 en 2017 om de verschillen in inkomen tussen
mensen met een niet-westerse achtergrond en personen zonder migratieachtergrond te
verkleinen? Neemt de Minister nu afstand van dit beleid nu in deze periode de achterstanden
ongeveer gelijk zijn gebleven?
In het rijtje beleidsmaatregelen in het onderwijs noemt de Minister het voorkomen
van voortijdig schoolverlaten. Welke verklaringen zijn er te vinden voor het voortijdig
schoolverlaten van jongeren met een migratieachterstand? In datzelfde rijtje beleidsmaatregelen
in het onderwijs benoemt de Minister gelijke kansen bij het zoeken naar stages. Welk
effect heeft de aan- of afwezigheid van een stagemakelaar op het vinden van een stageplaats?
Ook het bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen is een
beleidsmaatregel uit het pakket VIA. Wordt in dit programma ook gekeken naar de effecten
die uitstel van studiekeuze naar een later moment kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
In het rijtje beleidsmaatregelen op de arbeidsmarkt noemt de Minister de aankomende
Wet Arbeidsmarkt in Balans. Als een van de risico’s van deze wet wordt het uitwijken
naar meer zelfstandigen zonder personeel (zzp)-constructies genoemd. In hoeverre is
in beeld of dit risico in meerdere mate terecht zal komen bij mensen met een niet-westerse
achtergrond?
In het programma VIA wordt een evidence base over effectieve oplossingen verzamelt, omdat «er zo goed als geen harde inzichten
zijn in wat echt werkt». Kunnen de leden van de SP-fractie dan concluderen dat alle
voorgaande activiteiten om arbeidsmarktachterstanden weg te werken zonde van inzet,
tijd en geld zijn geweest?
Hoe denkt de Minister te voorkomen dat de voordelen van de hoogconjunctuur, namelijk
sneller afnemende werkloosheid, bij een daling van de conjunctuur weer ongedaan gemaakt
worden om vervolgens weer bij dezelfde groep terechtkomt?
In hoeverre baseert de Minister zich op het Panteia-onderzoek4 dat meldt dat er nog steeds sprake is van discriminatie? De onderzoekers melden in
dit onderzoek namelijk dat het moeilijk was om data uit twee perioden met elkaar te
vergelijken vanwege veranderingen in de ICT.
De Minister vertrouwt erop dat met het ingezette beleid gelijke kansen verwezenlijkt
zullen worden. In hoeverre zijn de ontwikkelingen in onderwijsland (lerarentekort,
lesuitval, onbevoegden voor de klas, enzovoort) een doorkruising van dit beleid?
Het CPB adviseert dat de overheid het goede voorbeeld kan geven. In hoeverre lukt
dit? Wat zijn daarbij de belemmeringen?
II Antwoord/ Reactie van de Minister
Vragen over inkomensverschillen of positie op de arbeidsmarkt
1. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: Hoeveel van zowel de eerste,
tweede als derde generatie mensen met een migratieachtergrond zit in de bijstand?
Antwoord op vraag 1:
Het CBS publiceert de statistieken over personen met een niet-westerse migratieachtergrond
en de personen met een westerse migratieachtergrond los van elkaar.
De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat van de eerste generatie met een
niet-westerse migratieachtergrond 18,3 procent in de bijstand zit, voor de tweede
generatie met een niet-westerse migratieachtergrond geldt een percentage van 4,3.
Van de eerste generatie met een westerse migratieachtergrond zit 3,5 procent in de
bijstand, voor de tweede generatie met een westerse migratieachtergrond geldt een
percentage van 3,15.
Volgens de definitie van CBS heeft een persoon een migratieachtergrond als deze persoon
in het buitenland geboren is (eerste generatie), of als een of beide ouders van deze
persoon in het buitenland geboren zijn (tweede generatie). Personen die zelf in Nederland
geboren zijn, en waarvan de ouders ook in Nederland geboren zijn worden gerekend tot
de mensen zonder migratieachtergrond in de CBS-statistieken. Hier vallen ook de personen
waarvan een of meerdere grootouders in het buitenland geboren zijn, de «derde generatie»,
deze behoren volgens de definitie van het CBS niet tot de groep personen met een migratieachtergrond
en worden niet onderscheiden in de statistieken van het CBS.
2. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: Het aandeel personen met
betaald werk is ruim 10 tot 20%-punt lager bij mannen met een migratieachtergrond
(in Turkije, Marokko, Suriname of de Antillen) dan zonder migratieachtergrond. Bij
vrouwen bedraagt de achterstand zelfs 15 tot 35%-punt. Wat is volgens de Minister
de oorzaak van deze beperktere deelname aan de arbeidsmarkt? Is het waar dat een van
de redenen is dat de sociale zekerheid niet activerend genoeg blijkt te zijn?
Antwoord op vraag 2
Een groot aantal factoren leidt tot de arbeidsmarktachterstanden van mensen met een
niet-westerse migratieachtergrond. Het gaat onder meer over een gemiddeld lager opleidingsniveau,
het kiezen van studies die leiden tot kleinere arbeidsmarktkansen, stagediscriminatie,
arbeidsmarktdiscriminatie en beperkte relevante netwerken en rolmodellen. Bij een
deel van de personen met migratieachtergrond speelt ook zaken als taalachterstand
een rol, evenals problemen met waardering van in het buitenland behaalde diploma’s,
gezondheidsklachten en een traditionele rolverdeling in het gezin. De combinatie van
deze factoren maakt dat er geen eenvoudige oplossing bestaat om de arbeidsmarktkansen
en arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren.
Dit geldt ook voor het activeren van diegenen die momenteel geen betaald werk hebben.
Dit is terug te zien in de cijfers, waar de leden van de VVD-fractie terecht op wijzen.
De mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn vaker afhankelijk van de
bijstand dan de mensen zonder migratieachtergrond. Ze stromen ook minder makkelijk
vanuit de bijstand en WW naar werk.
Het kabinet wil de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond
verbeteren. Daartoe werkt het kabinet binnen het programma Verdere Integratie op de
Arbeidsmarkt (VIA) onder meer samen met verschillende gemeenten, werkgevers en UWV
aan de ontwikkeling van effectieve interventies om deze groep beter richting werk
te begeleiden, zoals ik Uw Kamer onlangs geïnformeerd heb middels de voortgangsbrief
over dit programma6. Naast inzichten uit VIA ontwikkelt het kabinet breder arbeidsmarktbeleid, dat ook
bij zal dragen aan de activering van deze groep. In mijn reactie op het CPB-onderzoek
Inkomensverschillen naar migratieachtergrond informeerde ik Uw Kamer bijvoorbeeld
al over de bijdrage van het Actieplan Arbeidsmarkdiscriminatie. Daarnaast is de Kamer
op 20 november door de Staatssecretaris van SZW geïnformeerd over de taaleis, tegenprestatie
en de uitvoering van de motie van het lid Raemakers c.s.7 waarin het kabinet verzocht is om, binnen de bij gemeenten voor participatie beschikbare
middelen, te verkennen hoe gemeenten mensen in de bijstand een niet-vrijblijvend aanbod
kunnen doen dat bij hen past.
3. De leden van de D66-fractie vragen of er meer inzicht kan worden gegeven in hoe
de verschillende mogelijke verklaringen voor inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond,
zoals studiekeuze, sociale netwerken, culturele verschillen en discriminatie zich
verhouden tot elkaar. Zou dit nog nader kunnen worden onderzocht om het belang van
verschillend beleid beter in beeld te krijgen?
Antwoord op vraag 3
Bij de beantwoording van vraag 2 ben ik ingegaan op verschillende factoren die van
invloed zijn op de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Hun inkomenspositie hangt hiermee samen. Het gaat daarbij om een groot aantal factoren,
die elkaar over en weer beïnvloeden. Deze factoren zijn niet allemaal even goed te
kwantificeren. Daarom is het niet mogelijk om voor alle individuele factoren onderbouwde
uitspraken te doen over de mate waarin ze verantwoordelijk zijn. Bovendien is er relatief
veel kennis over de oorzaken van de inkomensongelijkheid, maar is er zo goed als geen
inzicht in wat effectieve aanpakken zijn om deze oorzaken aan te pakken. Daarom legt
het kabinet in deze periode prioriteit bij het ontwikkelen van inzichten in wat werkt,
in het bijzonder in het eerdergenoemde programma VIA.
4. Het rapport van het CPB stelt ook dat Nederlanders met een migratieachtergrond
een lager uurloon verdienen dan Nederlanders zonder een migratieachtergrond, ook bij
dezelfde opleiding. De leden van de D66-fractie vinden dit zeer onwenselijk en stellen
dat dit tegen alle principes van kansengelijkheid ingaat. Hoe zou de Minister deze
pay gap concreet kunnen oplossen?
5. De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de Minister eens dat de achterstanden
vaak te maken hebben met een ingewikkelde combinatie van problematieken. Zij zijn
daarom benieuwd naar de uitkomsten van de evidence-based aanpak eind dit jaar. Wel
vragen deze leden op welke manier de uitkomsten van dit onderzoek geïntegreerd zullen
worden in de ambitie om inkomensverschillen van personen met een niet-westerse migratie-achtergrond
weg te werken. Immers dat arbeidsmarktachterstanden eventueel weggewerkt worden, betekent
nog niet automatisch dat daarmee ook de inkomensverschillen verdwijnen. Deze leden
ontvangen graag een beschouwing van de Minister hierop.
Antwoord op de vragen 4 en 5
De inkomensverschillen en de lagere uurlonen hebben voor een belangrijk deel te maken
met zwakkere positie op de arbeidsmarkt van de mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Net als u vindt het kabinet de geconstateerde inkomensverschillen en de pay gap zeer onwenselijk. Daarom zet het kabinet in op de versterking van de arbeidsmarktpositie
van deze groep, hetgeen de basis biedt voor gelijkere inkomensposities en lonen. Dit
doet het kabinet via maatregelen in het onderwijs, maatregelen op de arbeidsmarkt
en het programma VIA, waarover ik u in mijn reactie op het CPB-onderzoek geïnformeerd
heb8.
Als concrete voorbeelden noem ik de pilots «Behoud en Doorstroom» en «Nudging in Werving
en Selectie» van het Programma VIA. In de pilot «Nudging in Werving en Selectie» wordt
samen met TNO en werkgevers gezocht naar aanpassingen in de werving en selectie die
ervoor kunnen zorgen dat onbewuste vooroordelen minder bepalend zijn. Hiermee nemen
de kansen op het vinden van een passende baan toe voor mensen met een niet-westerse
migratieachtergrond. In de pilot «Behoud en Doorstroom» wordt gezocht naar HR-interventies
om de werknemers met een niet-westerse migratieachtergrond te behouden voor de werkgever
en beter te laten doorstromen naar beter betaalde functies. Het makkelijker kunnen
vinden van een passende baan, het beter kunnen behouden van die baan en verder doorstromen
naar beter betaalde banen zal op termijn leiden tot kleinere verschillen in uurlonen
en inkomens.
6. De leden van de D66-fractie vragen het volgende: Wat zijn internationale voorbeelden
van wetgeving om mensen tegen ongelijke beloning te beschermen? Wat is er bekend over
de werking van dit beleid?
Antwoord op vraag 6
Binnen Europa is in een aantal landen wetgeving ingevoerd gericht op het tegengaan
van ongelijke beloning. Deze wetgeving richt zich op de gelijke beloning van mannen
en vrouwen. Bij deze wetgeving staat transparantie veelal centraal: de werkgever moet
inzichtelijk maken hoe mannen en vrouwen binnen de organisatie beloond worden en hierover
rapporteren. Voorbeelden van landen waar dit van kracht is zijn het VK, Duitsland,
IJsland en Oostenrijk. In Duitsland wordt daarnaast aan werknemers van bedrijven met
meer dan 200 medewerkers de mogelijkheid geboden om een interne inkomensvergelijking
uit te laten voeren. Deze wetgeving is in veel gevallen nog vrij recent ingevoerd
en daarom nog niet geëvalueerd. Wel is duidelijk dat de wetgeving bijdraagt het bij
aan het aanjagen van een maatschappelijke discussie over gelijke beloning. In Nederland
kunnen werknemers als zij beloningsdiscriminatie vermoeden hun zaak aanhangig maken
bij het College voor de Rechten van de Mens.
7. De leden van de SP-fractie vragen het volgende: Hoe denkt de Minister te voorkomen
dat de voordelen van de hoogconjunctuur, namelijk sneller afnemende werkloosheid,
bij een daling van de conjunctuur weer ongedaan gemaakt worden om vervolgens weer
bij dezelfde groep terechtkomt?
Antwoord op vraag 7
In het verleden leidde een verslechtering van de economische situatie telkens tot
een verslechtering van de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Het kabinet wil dit doorbreken. Juist daarom zet het kabinet met het Programma VIA
in op ontwikkeling van inzichten in wat echt werkt in het aanpakken van de achterstanden
en het structureel versterken van de arbeidsmarktkansen van mensen met een niet-westerse
migratieachtergrond. VIA richt zich daarbij op cruciale momenten in de loopbaan waarop
achterstanden (kunnen) ontstaan en waar effectieve oplossingen een groot verschil
kunnen maken. Hierbij wordt vooral ook gezocht naar oplossingen die zich richten op
duurzame verbetering van de arbeidsmarktpositie.
Vragen over programma VIA en eerder arbeidsmarktbeleid
8. De leden van de D66-fractie vragen het volgende: of de Minister inzicht kan geven
in de voortgang van de pilots uit het programma VIA. Zijn er al eerste resultaten
uit deze pilots beschikbaar over wat goed werkt en niet?
Antwoord op vraag 8
Op 12 november jl. heb ik Uw Kamer de tweede voortgangsbrief van Programma VIA gestuurd9. Over de eerste tussenresultaten ten aanzien van de effectiviteit van de pilots kan
ik Uw Kamer in het najaar van 2020 informeren. Voor een nadere toelichting op de aanpak
van VIA zal in februari 2020 een technische briefing plaatsvinden voor de Vaste Kamercommissie
van SZW.
9. De leden van de SP-fractie vragen het volgende: In het programma VIA wordt een
evidence base over effectieve oplossingen verzamelt, omdat «er zo goed als geen harde
inzichten zijn in wat echt werkt». Kunnen de leden van de SP-fractie dan concluderen
dat alle voorgaande activiteiten om arbeidsmarktachterstanden weg te werken zonde
van inzet, tijd en geld zijn geweest?
Antwoord op vraag 9
Dat er geen inzicht is in wat echt werkt voor mensen met een niet-westerse migratieachtergrond
hoeft niet te betekenen dat alle voorgaande activiteiten niet werkten voor deze groep.
Het is simpelweg onbekend of, en zo ja in hoeverre, ze effectief waren. Dit komt omdat
bij evaluaties van beleid zelden onderzocht is in hoeverre bepaalde activiteiten en
initiatieven effectief waren specifiek voor mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Binnen het Programma VIA wordt daarom in 8 pilots inzichtelijk gemaakt wat effectief
is voor het aanpakken van de arbeidsmarktkansen van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Daarnaast wordt binnen VIA onderzocht welke aanpakken uit het verleden effectief waren voor hen en welke niet. Dit gebeurt door bestaand onderzoek waarin
alleen effectiviteit van beleid onderzocht is voor de totale populatie in retrospectief
uit te splitsen naar migratieachtergrond. Het eerste rapport in deze reeks, heb ik
op 12 november jl. samen met de voortgangsbrief van Programma VIA naar Uw Kamer gestuurd10. Dit onderzoek laat zien dat de interventies die in dat rapport onderzocht werden
ook effectief waren voor mensen met een migratieachtergrond.
10. De leden van de SP-fractie vragen het volgende: Welk beleid werd toegepast tussen
2003 en 2017 om de verschillen in inkomen tussen mensen met een niet-westerse achtergrond
en personen zonder migratieachtergrond te verkleinen? Neemt de Minister nu afstand
van dit beleid nu in deze periode de achterstanden ongeveer gelijk zijn gebleven?
Antwoord op vraag 10
De voorbije jaren zijn verschillende beleidsinitiatieven ontplooid die (mede) als
doel hadden om de arbeidsmarktpositie van verschillende groepen te verbeteren, waaronder
die van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Hoewel het onderzoek van
CPB laat zien dat inkomensachterstanden ongeveer gelijk zijn gebleven, hoeft het niet
te betekenen dat het beleid dat in de afgelopen jaren gevoerd is niet effectief is
geweest. Dit blijkt ook uit het onderzoek dat ik bij de beantwoording van vraag 9
heb aangehaald. Daaruit blijkt dat verschillende re-integratietrajecten die in de
WW en bijstand zijn ingezet tussen 2003 en 2006 effectief zijn geweest voor de mensen
met een niet-westerse migratieachtergrond. Het ging daarbij onder meer om arbeidsbemiddeling,
scholing en Individuele Re-integratieovereenkomsten.
Tegelijkertijd constateert het kabinet, mede op basis van het CPB-onderzoek, dat meer
nodig is om de hardnekkige arbeidsmarktachterstanden van de mensen met een niet-westerse
migratieachtergrond structureel aan te pakken. Om dit echt goed te kunnen doen is
het van belang om maatregelen te kunnen inzetten die bewezen effectief zijn. Om die
reden werkt het kabinet binnen Programma VIA aan ontwikkeling van die inzichten.
Vragen met betrekking tot culturele diversiteit
11. De leden van de D66-fractie stellen de volgende vraag: Hoe staat de Minister tegenover
de oplossingsrichtingen gegeven door de SER met betrekking tot culturele diversiteit?
Antwoord op vraag 11
In februari 2020 komt het kabinet met een reactie op het SER-advies Diversiteit in
de Top.
12. De leden van de D66-fractie stellen de volgende vraag: Is de Minister bereid om
verdere concrete stappen te nemen om meer inzicht en transparantie over culturele
diversiteit te krijgen, bijvoorbeeld door de Barometer culturele diversiteit verder
te ontwikkelen?
Antwoord op vraag 12
Het kabinet deelt de noodzaak om culturele diversiteit in organisaties beter te kunnen
meten, zodat werkgevers op feiten gebaseerd diversiteitsbeleid kunnen maken en evalueren.
De Barometer Culturele Diversiteit is samen met het CBS en enkele werkgevers succesvol
getest. Momenteel worden, samen met het CBS, de wettelijke grondslag en kaders voor
het beschikbaar maken van de Barometer Culturele Diversiteit voor middelgrote en grote
werkgevers onderzocht. Bij positieve uitkomst hiervan kan de barometer begin 2020
beschikbaar komen voor werkgevers.
13. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: Het CPB adviseert dat de
overheid het goede voorbeeld kan geven. In hoeverre lukt dit? Wat zijn daarbij de
belemmeringen?
Antwoord op vraag 13
Het kabinet hecht aan een inclusieve organisatiecultuur. Om aantrekkelijk te blijven
als werkgever en voldoende gekwalificeerd personeel binnen te halen én te behouden,
mede bij een toenemende krapte op de arbeidsmarkt, blijft het Rijk daarom komende
jaren actief inzetten op diversiteit en inclusie. De grote lijnen van het beleid op
dit thema zijn door de Minister van BZK vormgegeven in het Strategisch Personeelsbeleid
2025. Ieder departement is als werkgever verantwoordelijk voor verdere invulling van
haar eigen beleid op het vlak van diversiteit en inclusie. Elk departement kent hierin
eigen aandachtspunten en uitdagingen, die passen bij de eigenheid van het departement.
De departementen wisselen de verschillende aanpakken onderling uit.
Binnen de rijksoverheid is er een lichte maar consequente groei van medewerkers met
een niet-westerse migratieachtergrond. Er is extra aandacht voor het bevorderen van
culturele diversiteit in managementfuncties. Om de culturele diversiteit in topfuncties
te bevorderen, is het belangrijk dat er voldoende instroom en doorgroei is. Daartoe
zijn er maatregelen als het divers samenstellen van selectiecommissies, het laten
volgen van trainingen om selectiegesprekken te verbeteren, een open selectieproces
waarbij vacatures via netwerken actief onder de aandacht komen personen met een migratieachtergrond.
Ook bestaan verschillende mentorprogramma’s waarin leidinggevenden een mentorrol vervullen
ten behoeve van de inclusieve organisatie.
Verder verkent het kabinet in hoeverre diversiteit bij bedrijven in aanbestedingstrajecten
van het Rijk meegenomen kan worden. Dit is in lijn met de toezegging van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tijdens het AO Emancipatie van 18 juni 2019 en
het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 30 420, nr. 329). In het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is afgesproken dat de overheid zijn inkoopkracht beter gaat benutten voor het versnellen
van duurzame transities, inschakelen van kwetsbare groepen en om innovatief in te
kopen.
Vragen m.b.t. arbeidsmarktdiscriminatie
14. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister denkt dat het genoemde actieplan
arbeidsmarktdiscriminatie hier materieel verschil kan maken. Deze leden zijn stellig
dat het probleem van arbeidsdiscriminatie goed moet worden aangepakt en willen dus
ook dat dit plan slaagt. Zij vragen of er al eerste resultaten bekend zijn van het
actieplan.
15. De leden van de GroenLinks-fractie stellen de volgende vraag: De leden van de
GroenLinks-fractie juichen toe dat met behulp van nieuwe wetgeving de Inspectie SZW
meer ruimte krijgt om wervings-en selectiebeleid bij werkgevers mogelijk te maken.
Dat in zichzelf zal echter niet voldoende zijn om een mentaliteitsverandering bij
werkgevers teweeg te brengen. Kan de Minister concreet aangeven welke handvatten werkgevers
op dit moment hebben om een inclusief wervings- en selectiebeleid te voeren?
16. De leden van de D66-fractie stellen de volgende vraag: Is de Minister van mening
dat die visie («diversiteit biedt aangetoonde meerwaarde voor bedrijven») ook bij
de meeste bedrijven heerst? Zo nee, hoe zou de Minister dit meer kunnen uitdragen
naar bedrijven?
Antwoord op de vragen 14, 15 en 16
De resultaten van de maatregelen van het Actieplan worden zoveel mogelijk meetbaar
en inzichtelijk gemaakt en hierover wordt gerapporteerd aan de Kamer. In juli 2019
is de eerste voortgangsrapportage van het Actieplan aan de Kamer verzonden met daarin
een tussentijdse stand van zaken11. Ook in 2020 zal gerapporteerd worden over de voortgang van het Actieplan.
Het toezicht door de Inspectie SZW zal, als onderdeel van een integrale aanpak van
arbeidsmarktdiscriminatie, een extra stimulans voor de werkgevers zijn om zich in
het thema arbeidsmarktdiscriminatie te verdiepen en om een discriminatievrij werving-
en selectiebeleid op te stellen. Er zijn op dit moment al veel instrumenten en inzichten
beschikbaar om hier werk van te maken. Voorbeelden zijn de scan voor bedrijven die
in opdracht van de Inspectie SZW is ontwikkeld door TNO12 en de kennisdocumenten van Diversiteit in Bedrijf.
Onder bedrijven zijn voorlopers die de meerwaarde van diversiteit op de werkvloer
onderkennen en hier actief werk van maken. Dit zijn bijvoorbeeld de ondertekenaars
van het Charter Diversiteit van Diversiteit in Bedrijf. Recentelijk bleek uit onderzoek
van het SCP dat de inclusieve arbeidsmarkt voor veel bedrijven nog geen prioriteit
is13. Daarom is van belang dat de groep voorlopers zich steeds verder uitbreidt. Hier
wordt binnen de pijler kennis & bewustwording van het actieplan op ingezet. Zo is
er in november 2019 een drietal bijeenkomsten georganiseerd met werkgevers en wordt
samengewerkt met BNR Nieuwsradio in de campagne Verderkijkers.nl.
17. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister deelt dat arbeidsmarktdiscriminatie
een hardnekkig probleem is en een belangrijke rol speelt in het verklaren van het
verschil van inkomensmobiliteit naar migratieachtergrond.
18. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de analyse deelt dat het probleem
van arbeidsmarktdiscriminatie extra lastig is in de werving- en selectiefase, omdat
de benadeelde dan moeilijk aangifte kan doen of kan aantonen dat er discriminatie
plaatsvindt.
19. Verder vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre arbeidsdiscriminatie een
rol speelt in de inkomensongelijkheid en of daar nog verschil in zit tussen generaties.
Welke knelpunten worden geconstateerd en welke acties zet het Minister hiertegenover?
20. De leden van de D66-fractie stellen de volgende vraag: Deze leden vragen of bekend
is waar de drempel zit voor toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond.
Vindt er al een selectie plaats bij stageplekken of opleidingsplekken, of gaat het
vooral om sollicitaties bij de eerste baan na afstuderen?
Antwoord op de vragen 17, 18, 19, 20
Nederlanders met een migratieachtergrond zijn 2 tot 3 maal vaker werkloos dan autochtone
Nederlanders. Deze achterstand kan slechts beperkt worden verklaard door harde kenmerken
als opleidingsniveau, studierichting of werkervaring. De rest wordt onverklaarde achterstand
genoemd en wordt volgens het ROA en SCP waarschijnlijk veroorzaakt door minder effectief
zoekgedrag, discriminatie en (onbewuste) vooroordelen.
Deze onverklaarde achterstand geldt breed voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Dus 1e en 2e generatie, oud en jong, man en vrouw. Ook geldt onverklaarde achterstand voor zowel
de zoektocht naar een stage, 1e werkplek als de doorstroom naar een andere functie.
Dit beeld wordt bevestigd door talloze zogenoemde CV-studies waarbij met gelijkwaardige
CV’s waarbij alleen de naam verschilt, wordt gesolliciteerd op echte vacatures. Kandidaten
met een migratieachtergrond hebben stelselmatig minder kans op een uitnodiging. Op
basis van deze onderzoeken is het waarschijnlijk dat arbeidsmarktdiscriminatie een
rol speelt bij het verklaren van verschillen in inkomensmobiliteit en/of inkomensongelijkheid.
Arbeidsmarktdiscriminatie moet daarom stevig aangepakt worden. Dit doet het kabinet
door een inclusieve arbeidsmarkt te stimuleren en nieuwe instrumenten te laten ontwikkelen
binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt. Daarnaast investeert het
kabinet in het toezicht op het voorkomen en tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie
door de Inspectie SZW, om zo effectief op te kunnen treden tegen deze vorm van discriminatie.
21. De leden van de D66-fractie stellen de volgende vraag: Daarnaast vragen deze leden
wat andere landen aan beleid hebben om arbeidsmarktdiscriminatie te bestrijden. Richten
andere landen zich ook vooral op discriminatie op de werkvloer, of bijvoorbeeld ook
op de fase daarvoor bij werving en selectie?
Antwoord op vraag 21
Bij de ontwikkeling van de wetswijziging van de Arbowet en de Waadi, waarmee de Inspectie
SZW bevoegd wordt om toezicht te houden op arbeidsmarktdiscriminatie, is uitgevraagd
of andere Europese landen hier reeds toezicht op hebben ingericht. Dit bleek niet
het geval. Wel is het in veel landen gemeengoed om toezicht te houden op discriminatie
op de werkvloer.
22. De leden van de D66-fractie stellen de volgende vraag: Wat is er bekend over de
meldingsbereidheid van mensen die mogelijk gediscrimineerd worden? Waar kunnen zij
op dit moment terecht als het vermoeden bestaat dat een sollicitatieprocedure niet
eerlijk verloopt?
Antwoord op vraag 22
Bij vermoedens van discriminatie kunnen mensen terecht bij een antidiscriminatiebureau.
Men kan tevens een verzoek indienen bij het College voor de Rechten van de Mens om
de discriminatieklacht te beoordelen. Ieder jaar verschijnt er een cijferrapportage
met daarin alle meldingen van discriminatie bij ADV, het College voor de Rechten van
de Mens en de registratie van incidenten bij de politie. Hieruit blijkt dat 28% van
de meldingen bij de ADV in 2018 betrekking hadden op een ervaring met discriminatie
op de arbeidsmarkt. Ook 54% van de verzoeken om een oordeel aan het College voor de
Rechten van de Mens hadden betrekking op arbeid. Tegelijkertijd bleek uit het SCP-onderzoek
«Ervaren discriminatie in Nederland» uit 2014 dat van de bevraagde mensen die discriminatie
op de arbeidsmarkt hadden ervaren, slechts 5% hier melding van deed. Een herhaling
van dit onderzoek verschijnt in maart 2020.
Momenteel geeft antidiscriminatiebureau RADAR als onderdeel van de onderzoeksagenda
van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie uitvoering aan de Monitor Discriminatie
Arbeidsmarkt. Doel van deze monitor is om op gestructureerde wijze inzicht te verkrijgen
en te verdiepen in de voorkomende ongelijke behandeling en discriminatie op de arbeidsmarkt,
zowel kwantitatief als door het uitwerken van veelvoorkomende casuïstiek. Deze monitor
wil daarbij verder reiken dan slechts een weergave van de geregistreerde meldingen
en incidenten. De monitor kan na afronding gebruikt worden voor het vergroten van
de meldingsbereidheid. Hier zal in 2020 middels communicatie op ingezet worden binnen
de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie.
23. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: In hoeverre baseert de Minister
zich op het Panteia-onderzoek14 dat meldt dat er nog steeds sprake is van discriminatie? De onderzoekers melden in
dit onderzoek namelijk dat het moeilijk was om data uit twee perioden met elkaar te
vergelijken vanwege veranderingen in de ICT.
Antwoord op vraag 23
Tijdens de uitvoering van dit herhalingsonderzoek naar discriminatie bij werving en
selectie liepen de onderzoekers tegen het probleem aan dat bij het plaatsen van CV’s
op CV-banken veel profielen werden geblokkeerd. Dat leidde tot een kleiner aantal
waarnemingen dan oorspronkelijk beoogd. Op grond van de geringere aantallen kon bij
een aantal analyses niet het detailniveau worden gerealiseerd dat in de bedoeling
lag en die ontbreken dan ook in de rapportage.
Niettemin levert het onderzoek wel een aantal inzichten op, waarvoor het bereikte
aantal waarnemingen wel voldoende was om robuuste conclusies te trekken. Eén daarvan
was «Hoewel hiervan ten opzichte van 2015 minder sprake lijkt, blijft de discriminatie
naar migratieachtergrond in 2019 nog steeds bestaan.»
Vragen met betrekking tot Wet Arbeidsmarkt in Balans
24. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: In het rijtje beleidsmaatregelen
op de arbeidsmarkt noemt de Minister de aankomende Wet Arbeidsmarkt in Balans. Als
een van de risico’s van deze wet wordt het uitwijken naar meer zelfstandigen zonder
personeel (zzp)-constructies genoemd. In hoeverre is in beeld of dit risico in meerdere
mate terecht zal komen bij mensen met een niet-westerse achtergrond?
Antwoord op de vraag 24
Het kabinet erkent dat het risico van een zogenoemd waterbed-effect aanwezig is en
een uitdaging vormt bij het bijstellen van het arbeidsmarktbeleid. Dit risico op een
eventueel waterbed-effect zal naar verwachting zwaarder wegen voor groepen waar flexibele
arbeid relatief vaker voorkomt. Dat geldt o.a. voor mensen met een niet-westerse achtergrond:
uit cijfers van het CBS blijkt dat zij in 2017 relatief vaker in een flexibele arbeidsrelatie
werkten dan werkenden zonder een migratieachtergrond (resp. 34% en 21%). Het is echter
niet bekend in hoeverre het risico op uitwijking naar zzp-constructies verschilt tussen
groepen met een groot aandeel flexibele arbeid.
Overigens is het, zoals reeds in de nota naar aanleiding van het verslag bij Kamerbehandeling
van de WAB is aangegeven, de verwachting van het kabinet dat een eventueel waterbed-effect
beheersbaar zal zijn. Juist omdat de WAB onderdeel uitmaakt van een breder pakket
aan arbeidsmarktmaatregelen (waaronder ook maatregelen die zien op het werken als
zelfstandige) dat nog deze kabinetsperiode in zijn geheel in werking zal treden. De
verwachting is dan ook niet dat mensen met niet-westerse migratieachtergrond onevenredig
risico lopen als gevolg van de invoering van de WAB.
Vragen met betrekking tot Participatiewet
25. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: Is de Minister bekend hoe
het staat met de arbeidsparticipatie van mensen met een migratieachtergrond in gemeenten
waar de taaleis en tegenprestatie streng worden uitgevoerd ten opzichte van gemeenten
waar dit niet gebeurt?
Antwoord op vraag 25
Over het verband tussen de taaleis als tegenprestatie en de arbeidsparticipatie van
mensen met een migratieachtergrond is geen informatie beschikbaar uit registraties.
Gemeenten gaan ook verschillend om met de taaleis en de tegenprestatie en voeren deze
niet altijd volledig conform de wet uit15.
In het evaluatierapport van de taaleis dat op 20 november aan de Kamer is aangeboden
wordt geconcludeerd dat uitstroom uit de bijstand als direct gevolg van de taaleis
niet kan worden aangetoond16. Dat kan niet geheel geweten worden aan de werkwijze van de taaleis. Om uitstroom
te bereiken spelen namelijk ook vaak andere belemmeringen (zoals gezondheid, scholing
en schulden) een rol. Bovenal is het van belang mensen te kennen en op maat te ondersteunen.
Vragen met betrekking tot Inburgering
26. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: In hoeverre is er een correlatie
en een causaliteit tussen het niet spreken van de taal en het niet ingeburgerd zijn
en de achtergestelde positie qua inkomen en werk?
Antwoord op vraag 26
Regioplan Beleidsonderzoek heeft in 2013 in een kwantitatief effectonderzoek naar
de bijdrage van de inburgering aan de mate van participatie vastgesteld dat inburgering
een positief effect heeft op de arbeidsparticipatie17. Regioplan concludeerde destijds dat de groep die de inburgering succesvol afgerond
had na het behalen van het inburgeringsdiploma vaker een betaalde baan had dan vergelijkbare
groepen zonder inburgeringsdiploma en dat er dus een zelfstandig (causaal) effect
is van inburgering op arbeidsparticipatie. In het experimentele onderzoek presteerde
de experimentgroep (zij die hun inburgering hadden afgerond) significant beter dan
de (vergelijkbare) controlegroep. In eerder onderzoek (SCP, 2011) was al aangetoond
dat inburgering leidt tot een betere taalbeheersing en dat het effect van de inburgering
op de arbeidsparticipatie onder meer via die verbeterde taalbeheersing verloopt (Regioplan
2013).
27. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: Hoeveel van de inburgeringsplichtigen
voldoet niet aan het afronden van de inburgering of heeft een vrijstelling gekregen
en zit momenteel in de bijstand?
Antwoord op vraag 27
Uit de gegevens van DUO blijkt dat van de ca. 94.000 asielmigranten die tussen 1 januari
2013 en 1 november 2019 de inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen, er in deze
periode 12.967 een ontheffing hebben gekregen. Van de circa 50.000 gezins- en overige
migranten die in deze periode inburgeringsplichtig zijn geworden, zijn er 1.209 ontheven.
Van de inburgeraars onder de Wet Inburgering 2013 die nog moeten voldoen aan de inburgeringsplicht,
hebben op peildatum 1 november 1625 asielmigranten en 2233 gezins- en overige migranten
hun inburgeringstermijn overschreden18. Het is niet bekend hoeveel mensen uit bovengenoemde groepen een bijstandsuitkering
hebben. In algemene zin is een relatief groot deel van de asielmigranten in de eerste
jaren na vestiging in een gemeente nog bijstandsgerechtigd, terwijl de meeste gezinsmigranten
vanwege het inkomen van de partner niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.
Vragen met betrekking tot de inkomens- en arbeidsmarktpositie van de vrouwen met een
migratieachtergrond
28. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de verschillen
tussen mannen en vrouwen bij het arbeidsinkomen tussen de 30–40 jaar naar migratieachtergrond.
Wat zou de verklaring kunnen zijn dat vrouwen met een Turkse en Marokkaanse migratieachtergrond
zoveel minder arbeidsinkomen hebben dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond? Speelt
hier de opleidingskeuze een rol of juist niet? Is er specifiek beleid om deze groep
te bereiken?
29. Uit het rapport blijkt dat de participatie van vrouwen met een migratieachtergrond
niet in gelijke trend meestijgt vergeleken met die van Nederlandse vrouwen. De leden
van de VVD-fractie maken zich hard voor de participatie van vrouwen, juist ook met
een migratieachtergrond, en constateren dat ook een recent rapport van het Kennisplatform
Integratie & Samenleving (KIS)19 weer laat zien dat gemeenten bij een gezin dat in de bijstand zit, vrouwen nog steeds
onvoldoende bemiddelen naar werk. Te vaak wordt alleen de man opgeroepen om te solliciteren.
Is de Minister bereid hier niet alleen in het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA) aandacht aan te besteden, maar ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
hierop aan te spreken en zelf te monitoren of gemeenten hier verbetering in aanbrengen?
Antwoord op de vragen 28 en 29
Een groot aantal factoren leidt tot de arbeidsmarktachterstanden van mensen met een
niet-westerse migratieachtergrond. Voorbeelden zijn een gemiddeld lager opleidingsniveau,
studiekeuze, discriminatie op de stagemarkt, beperktere netwerken, (ervaren) gezondheid
en discriminatie op de arbeidsmarkt. Deze factoren gelden voor zowel mannen als vrouwen.
Voor vrouwen met een (niet-westerse) migratieachtergrond speelt daarnaast in sommige
gevallen ook de (traditionele) rolverdeling tussen mannen en vrouwen een rol. Dit
geldt ook voor een deel van de vrouwen zonder migratieachtergrond.
Het kabinet vindt het onwenselijk als groepen mensen in de Nederlandse samenleving
minder kansen krijgen, of minder gestimuleerd wordt om te participeren. Dit geldt
zo ook voor de vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Om deze reden heeft het kabinet verschillende activiteiten ondernomen om beter inzichtelijk
te krijgen hoe de vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond beter bereikt
kunnen worden en hoe ze het beste naar werk begeleid kunnen worden:
– binnen de VIA pilots wordt waar mogelijk gekeken naar verschil in effectiviteit van
de onderzochte maatregelen tussen vrouwen en mannen. Binnen een van de pilots is er
specifieke aandacht voor vrouwen met een Somalische migratieachtergrond20
– KIS zal volgend jaar, samen met een drietal gemeenten, een project opstarten over
actievere en betere toeleiding van vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond
naar werk
– de NWO zal in de Nationale Wetenschapsagenda binnen het thema «Economische veerkracht
van vrouwen» specifiek aandacht besteden aan de vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond;
– ZonMw zal een nieuwe subsidieronde binnen het programma Vakkundig aan het werk invoegen
die zich richt op deze thematiek;
– Ten slotte zal het nieuwe inburgeringsstelsel voor élke inburgeraar, man of vrouw,
een brede intake worden afgenomen, en een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie
(PIP) worden opgesteld.
De resultaten van deze activiteiten worden ingebracht in overleg met relevante partijen
als de VNG, de G40, Divosa, BVK, Programmaraad Sociaal Domein, de Sociale Partners,
en UWV. Dit zal gebeuren in het kader van verspreiding van lessen van VIA. zoals ik
Uw Kamer heb geïnformeerd in de voortgangsbrief over dit programma21. Ik neem uw suggestie voor monitoring mee in deze verkenning.
Vragen met betrekking tot LLO
30. De leden van de CDA-fractie stellen de volgende vraag: Welke kansen ziet de Minister
in het programma Leven Lang Ontwikkelen (LLO) om aan deze doelgroep eventueel handreikingen
te bieden zich om te scholen naar sectoren waar grote vraag is naar arbeidskrachten?
Welke kansen ziet de Minister in het kader van LLO om eventuele achterstanden bij
mensen met een migrantenachtergrond te overbruggen? Kan de Minister hier nader op
ingaan?
Antwoord op vraag 30
Met de invoering van het STAP-budget per 1 januari 2022 wordt iedereen met een band
met de Nederlandse arbeidsmarkt in de gelegenheid gesteld om een subsidie van maximaal
€ 1.000 aan te vragen voor het volgen van een scholingsactiviteit. Het STAP-budget
kan worden ingezet voor omscholing richting sectoren met tekorten. Voor specifieke
groepen die minder aan scholing doen wordt er flankerend aan het STAP-budget scholingsadvies
beschikbaar gesteld. Onder deze groepen bevinden zich ook veel recente nieuwkomers
en lager geschoolde mensen met een migratieachtergrond. Het scholingsadvies kan bijdragen
aan het inzichtelijk maken het belang van scholing, ontwikkelmogelijkheden en kansen
op de arbeidsmarkt, juist ook voor de genoemde groepen.
Vragen met betrekking tot bedrijfsbezoeken
31. De leden van de CDA-fractie stellen de volgende vraag: Tenslotte hebben deze leden
vernomen dat er op initiatief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) dit schooljaar honderden bedrijfsbezoeken worden georganiseerd waarbij studenten
en bedrijven elkaar ontmoeten. Ook krijgen bedrijven trainingen aangeboden over hoe
ze studenten onbevooroordeeld kunnen selecteren. In hoeverre wordt hier door het Ministerie
van SZW aan meegewerkt? Zijn er al resultaten over te melden?
Antwoord op vraag 31
In de pilot oriënterende bedrijfsbezoeken, die in samenwerking tussen de Ministeries
van OCW en SZW wordt uitgevoerd, wordt bezien of kortdurende bedrijfsbezoeken kunnen
bijdragen aan verbetering van de kansen op de arbeidsmarkt. Uw Kamer zal begin volgend
jaar over de resultaten van deze pilot worden geïnformeerd.
Op verzoek van de Minister van OCW heeft SBB, in samenwerking met het College voor
de Rechten van de Mens, webinars ontwikkeld en verzorgd voor leerbedrijven over het
zonder vooroordelen selecteren van stagiairs en ten behoeve van gelijke behandeling
van hun stagiairs. Er zijn drie webinars die via de website van SBB beschikbaar zijn.
Daarnaast biedt het College voor de Rechten van de Mens voor werkgevers de cursus
«Selecteren zonder oordelen» aan. Deze is gericht op HR-professionals en focust op
het vergroten van het bewustzijn rondom stereotypering bij de werving en selectie
van medewerkers en stagiairs.
Vragen met betrekking tot studiekeuzes
32. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: Ook wordt gesproken over
een beperkte kennis van de arbeidsmarktperspectieven van specifieke opleidingsrichtingen
die een rol spelen bij slechte uitkomsten op de arbeidsmarkt. In hoeverre is dat aan
de orde bij mensen met een migratieachtergrond?
33. De leden van de GroenLinks-fractie staat in principe positief ten opzichte van
het bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen. Toch vragen
zij zich wel af in hoeverre de vrije studiekeuzeruimte hierdoor al dan niet ingeperkt
wordt. Kan de Minister aangeven welke studiegebieden extra onder de aandacht gebracht
worden en op welke manier?
34. De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van doelmatig opleiden en dus vragen
zij hoe verhoging van doelmatige opleidingskeuzes zou kunnen bijdragen aan het terugdringen
van deze achterstandspositie?
35. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: Ook het bevorderen van studiekeuzes
die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen is een beleidsmaatregel uit het pakket VIA.
Wordt in dit programma ook gekeken naar de effecten die uitstel van studiekeuze naar
een later moment kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
36. Zoals aangegeven vinden de leden van de CDA-fractie het positief dat er ook wordt
ingezet op betere informatievoorziening wat betreft studiekeuze om te bewerkstelligen
dat een studiekeuze wordt gemaakt in een richting waarin ook volop vraag naar arbeidskrachten
is. Dit is hard nodig, immers ook uit eerdere onderzoeken blijkt dat een verkeerde
studiekeuze met name voor migranten kan leiden tot inkomensongelijkheid. Kan de Minister
aangeven of en in hoeverre mensen met een migrantenachtergrond oververtegenwoordigd
zijn in de zogenaamde krimpberoepen/sectoren?
Antwoord op de vragen 32, 33, 34, 35 en 36
Jongeren met migratieachtergrond kiezen vaker voor opleidingen met minder kansen op
de arbeidsmarkt zoals economie of administratie (de krimpsectoren). Voor verbetering
van de studiekeuze speelt loopbaan oriëntatie en begeleiding (LOB) door het onderwijs
een belangrijke rol. We zien dat LOB een plek heeft gekregen in het onderwijs. Denk
bijvoorbeeld aan de wettelijke verankering van LOB in het vmbo en de ondersteuning
van scholen door het Expertisepunt LOB. Het Expertisepunt LOB heeft versterking van
de arbeidsmarktvoorlichting als speerpunt opgepakt. OCW zal de subsidie voor het Expertisepunt
LOB verlengen tot medio 2022. Zo kunnen scholen in het voortgezet onderwijs en het
MBO ondersteuning behouden bij de kwaliteitsverbetering van LOB. Ook het HBO zal hierbij
aansluiten. Binnen deze subsidie is ruimte om invulling te geven aan maatregelen gericht
op het realiseren van gelijke kansen. Zoals het versterken van het arbeidsmarktperspectief
in de loopbaanbegeleiding en studiekeuzevoorlichting aan aankomende studenten en hun
ouders, samen met SBB, UWV, decanenverenigingen en LOB-professionals in het MBO. Daarmee
geeft de Minister van OCW uitvoering aan de motie Kuik c.s.22
Toch blijkt het lastig de studiekeuze van jongeren met een migratieachtergrond duurzaam
te verbeteren. Het is onduidelijk of een beperkte kennis over de arbeidsmarktperspectieven
van specifieke opleidingen hierbij een rol speelt zoals de VVD vraagt. Meer in het
algemeen is er onvoldoende inzicht welke maatregelen echt effectief zijn. Het kabinet
wil dit graag verbeteren. Daarom is, in samenwerking tussen SZW en OCW een opdracht
gegeven voor een meerjarig onderzoek naar effectieve mechanismen om de studiekeuze
van jongeren met een migratieachtergrond te verbeteren, dit in het kader van het Programma
VIA. Het gaat bijvoorbeeld om interventies als bliksemstages, verbeteren ouderbetrokkenheid
en informatie over arbeidsmarktkansen. Het gaat om het verbeteren van een beter doordachte
en/of gemotiveerde studiekeuze van de jongeren en daaruit volgend, hopelijk, ook een
studiekeuze die meer rekening houdt met de kans op het vinden van werk. De vrije studiekeuzeruimte,
zoals de GroenLinks fractie vraagt, staat niet onder druk en voorafgaand worden geen
eisen gesteld aan de studiegebieden die extra onder de aandacht moeten worden gebracht.
In dit programma wordt niet gekeken naar de effecten die uitstel van studiekeuze zou
kunnen hebben. Het onderzoek naar de effectiviteit kijkt vooral naar bestaande interventies
zoals deze door scholen worden uitgevoerd.
Vragen met betrekking tot vroeg- en voorschoolse educatie en vroegtijdig schoolverlaten
37. De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vraag: Deze leden vragen hoe de
extra investering van € 170 miljoen aan vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) zich
concreet verhoudt tot de praktische moeilijkheden die de Minister benoemt als redenen
van geen deelname aan de VVE.
Antwoord op vraag 37
De investering aan voorschoolse educatie (ve) is bedoeld om het aanbod uit te breiden
in uren (960 uur per 1,5 jaar) en het inzetten van een pedagogisch beleidsmedewerker
in de ve. Ouders mogen zelf bepalen of en hoeveel gebruik ze maken van het gemeentelijke
aanbod. Vanuit gemeenten wordt ingezet op de toeleiding van doelgroepkinderen naar
ve en financiële toegankelijkheid, om zo te stimuleren dat zoveel mogelijk kinderen
wel ve volgen.
38. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Minister kijkt naar het
belang van onderwijs in het verminderen van de inkomensongelijkheid. Het rapport toont
dat investeringen in onderwijs van groot belang zijn voor het verminderen van de inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond. Het CPB geeft specifiek aan dat meer (gerichte) VVE en minder
voortijdig schoolverlaten kansrijke beleidsrichtingen zijn. De Minister geeft hier
als reactie op dat hij € 170 miljoen extra in de VVE investeert en dat onderwijsinstellingen
en gemeenten aanvullende financiering ontvangen voor het voorkomen van voortijdig
schoolverlaten. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier deze middelen tot
besteding komen, en of bekend is bij welke groepen extra investeringen in VVE het
beste werken. Zijn er onderzoeken beschikbaar die ook op lange termijn laten zien
wat de baten van investeringen in VVE zijn? Is op buurtniveau binnen gemeenten ook
bekend waar de middelen heengaan? Voor welke groepen en in welke buurten zouden extra
investeringen in VVE- of voortijdig schoolverlaten (VSV)-middelen nog kunnen leiden
tot het verminderen van de inkomensongelijkheid?
Antwoord op vraag 38
Investeringen van dit kabinet op voorschoolse educatie (ve) zijn toegevoegd aan de
specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Gemeenten moeten deze
middelen uitgeven aan het aanbieden van ve, volgens de geldende wettelijke kaders.
Ook mogen gemeenten deze middelen uitgeven aan overige (taal)activiteiten ter bestrijding
van onderwijsachterstanden, zoals zomerscholen of schakelklassen. Op dit moment wordt
het onderzoek Pre-COOL uitgevoerd, die over een langere periode meet wat de effecten
zijn van het volgen van ve in Nederland. In 2020 volgt het laatste rapport van dit
onderzoek, wat naar de Kamer zal worden gestuurd. Uit internationaal onderzoek blijkt
dat deelname aan gerichte interventies bijdraagt aan de afname van onderwijsachterstanden,
en daardoor aan het afleggen van een succesvollere schoolloopbaan. Op langere termijn
kan ve bijdragen aan het verminderen van inkomensongelijkheid.
Gemeenten bepalen zelf de doelgroep waaraan ze de middelen besteden, passend bij de
lokale context. Het is dus niet op rijksniveau bekend aan welke buurten dit voornamelijk
wordt besteed. Gemeenten kunnen bij de inzet van de middelen gebruik maken van gemeentekaartjes
die door het CBS worden gemaakt, om zo te bepalen in welke buurten de grootste risico’s
op onderwijsachterstanden gevonden kunnen worden. (https://dashboards.cbs.nl/v1/onderwijskansen_180543/
Voor wat betreft vsv (voortijdig schoolverlaten) is bekend dat het verminderen van
vsv de kansen op de arbeidsmarkt voor jongeren vergroot. Een startkwalificatie geeft
immers de beste uitgangspositie. Extra inzet op vsv – op welke wijze dan ook – zal
daarom zeer waarschijnlijk een positieve invloed hebben op het inkomen van jongeren.
Het is echter niet bekend hoe dit van invloed is op het verminderen van de inkomensongelijkheid
in het geval van jongeren met een migratieachtergrond.
39. De leden van de CDA-fractie stellen de volgende vraag: Om voortijdig schoolverlaten
te voorkomen wordt in elke Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC)-regio een regionaal
programma met maatregelen opgesteld. Op welke manier richt dit programma zich specifiek
op de doelgroep mensen met een migrantenachtergrond?
40. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: In het rijtje beleidsmaatregelen
in het onderwijs noemt de Minister het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Welke
verklaringen zijn er te vinden voor het voortijdig schoolverlaten van jongeren met
een migratieachterstand?
Antwoord op de vragen 39 en 40
Scholen en gemeenten in een RMC-regio stellen elke vier jaar een programma op om voortijdig
schoolverlaten te voorkomen en uitgevallen jongeren terug naar school of naar werk
te begeleiden. Per regio worden analyses gedaan om te bepalen op welke doelgroepen
het programma zich moet richten. Een voorbeeld is de regio West-Friesland en Noord-Kennemerland
die voor jongeren met een migratieachtergrond extra ondersteuning bieden met betrekking
tot taal zodat zij in het mbo verder kunnen leren.
In het onderzoek van het CPB worden geen verklaringen geboden voor het voortijdig
schoolverlaten van jongeren met een migratieachtergrond. Verklaringen voor voortijdig
schoolverlaten van jongeren ongeacht achtergrond zijn onder andere een aantrekkende
arbeidsmarkt, multiproblematiek onder jongeren en verkeerde studiekeuzes.
Zoals door de Minister van OCW toegezegd in het algemeen overleg d.d. 31 oktober 2019
over voortijdig schoolverlaten (Kamerstuk 26 695, nr. 125), wordt door het CBS nader onderzoek gedaan naar voortijdig schoolverlaten als gevolg
van de aantrekkende arbeidsmarkt en multiproblematiek onder jongeren. Hierbij zal
ook specifiek naar jongeren met een migratieachtergrond gekeken worden.
Vragen met betrekking tot stagediscriminatie
41. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader aan te geven wat concreet
wordt verstaan onder het bieden van ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming
te overbruggen. Waar bestaat deze ondersteuning uit? Wat hebben studenten in individuele
gevallen hieraan?
42. De leden van de GroenLinks-fractie stellen de volgende vraag: Tegelijkertijd horen
deze leden vanuit het veld steeds luider de roep om laagdrempeligere manieren voor
de student om (gevoelens van) discriminatie bespreekbaar te maken. Vaak wordt van
(vermoede) discriminatie geen melding gemaakt, omdat dergelijke vermoedens moeilijk
hard te maken zijn en men het gevoel heeft in de slachtofferrol geduwd te worden.
Het meldpunt Stagediscriminatie dekt daarom waarschijnlijk slechts zeer ten dele de
daadwerkelijke gevoelens van uitsluiting. Is de Minister zich hiervan bewust en zo
ja, wat doet hij om deze meer onzichtbare vorm van (ervaren) stagediscriminatie tegen
te gaan? (GL)
43. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: Welk effect heeft de aan-
of afwezigheid van een stagemakelaar op het vinden van een stageplaats?
Antwoord op de vragen 41, 42 en 43
Binnen de aanpak stagediscriminatie wordt op verschillende wijzen op ingezet op het
vergroten van bewustwording, een essentieel onderdeel bij de aanpak om discriminatie
en negatieve beeldvorming tegen te gaan.23 Een voorbeeld daarvan is het project LOB/Gelijke kansen. Zo worden op diverse mbo-scholen
workshops georganiseerd voor studenten en docenten over (mogelijke) negatieve beeldvorming
en stereotypering. Ook worden onderwijsteams met maatwerk ondersteund om loopbaancompetenties
te versterken van studenten met een achterstandspositie en hen zo beter toe te rusten
voor de samenleving en intrede op de arbeidsmarkt (empowerment). Daarnaast krijgen
studenten binnen de, bij de vraag 31 besproken, pilot oriënterende bedrijfsbezoeken
de kans om kennis te maken met bedrijven en werk, en kunnen zij laten zien wie ze
zijn en wat ze kunnen.
Het kabinet is zich van bewust dat stagediscriminatie door studenten niet altijd goed
wordt gemeld. Uit gesprekken die JOB voert met mbo-studenten maken zij op dat studenten
een (vermoeden) van discriminatie liever delen met een studieloopbaanbegeleider op
of docent op school, omdat dit laagdrempeliger is en meer vertrouwd. De JOB ontwikkelt
een handleiding voor het oprichten van studentenloketten. Deze zijn van én voor studenten.
Ze kunnen er terecht met diverse problemen, zoals bijvoorbeeld bij discriminatie,
en wijzen elkaar op (bestaande) oplossingsmogelijkheden. Daarnaast heeft de Minister
van OCW aangegeven de inzet van een diversiteitscoach serieus te bekijken, zoals tijdens
de begrotingsbehandeling van OCW door het lid Van Den Berge is gevraagd. Op korte
termijn zal in gesprek met de SBB, MBO Raad, JOB en College voor de Rechten van de
Mens. Bezien wordt of de inzet van dergelijke coaches een meer laagdrempelige en herkenbare
manier biedt om mbo-studenten, die worstelen met (vermoede) stagediscriminatie, persoonlijke
aandacht te geven.
Verder zal de bij vraag 15 besproken wetgeving die toezicht door de Inspectie SZW
op aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid bij werkgevers mogelijk zal maken
ook een bijdrage leveren, aangezien deze wet ook bij stages van toepassing zal zijn.
In Amsterdam Nieuw-West wijst de aanwezigheid van de stagemakelaar op een positief
effect bij het vinden van een stageplaats. In samenwerking met de Gelijke Kansen Alliantie
van OCW wordt het als experiment in Amsterdam Nieuw-West en het Albeda College in
Rotterdam-Zuid voortgezet.
De effectiviteit van de stagemakelaar zal onderzocht worden. Dit maakt onderdeel uit
van een breder onderzoek om meer inzicht te krijgen in de werkzame mechanismen en
(onderwijs)maatregelen dat OCW en SZW in het kader van het programma VIA laten uitvoeren.
Dit betreft een onderzoek naar de effectiviteit van bestaande interventies voor het
tegengaan van de achterstand op de arbeidsmarkt van jongeren met een migratieachtergrond.
Overige vragen op het onderwijsterrein
44. De leden van de SP-fractie stellen de volgende vraag: De Minister vertrouwt erop
dat met het ingezette beleid gelijke kansen verwezenlijkt zullen worden. In hoeverre
zijn de ontwikkelingen in onderwijsland (lerarentekort, lesuitval, onbevoegden voor
de klas, enzovoort) een doorkruising van dit beleid?
Antwoord op vraag 44
Ook deze ontwikkelingen vragen om onze inzet om goed onderwijs mogelijk te blijven
maken. Daarom werkt het kabinet hard aan het bestrijden van beide zaken, zowel kansenongelijkheid
als het lerarentekort. Sommige maatregelen helpen op beide fronten. U kunt hierbij
denken aan de extra bekostiging die scholen met veel leerlingen met een risico op
achterstand met name in het primair onderwijs, maar ook in het voortgezet onderwijs.
In het kader van de Subsidieregeling «Regionale aanpak lerarentekort» kunnen regio’s
ervoor kiezen om speciale aandacht te geven aan het werven en behouden van leraren
op scholen met veel leerlingen met een risico op achterstand. En met de subsidieregeling
«Vrijroosteren leraren» wordt tweemaal voor twee schooljaren subsidie gegeven aan
scholen om leraren vrij te roosteren voor deelname aan coachingsactiviteiten en voor
intensieve begeleiding van leerlingen.
45. De leden van de GroenLinks fractie stellen de volgende vraag: In de huidige tijd
van hoogconjunctuur zien zij een tendens vanuit werkgevers om aan «groenpluk» te doen,
dat wil zeggen het rekruteren van studenten vanuit bijvoorbeeld het middelbaar beroepsonderwijs
(mbo), voordat zij hun opleiding met diploma hebben afgerond. De leden van de GroenLinks-fractie
zien dit niet per se als een negatieve ontwikkeling, omdat zowel de student als werkgever
profijt kunnen hebben. Een betaalde baan waarin werkervaring wordt opgedaan voor de
student en een gemotiveerde werknemer voor de werkgever. Toch kleven hier ook gevaren
aan. In tijden van (plotselinge) laagconjunctuur kan de werknemer op straat komen
te staan zonder diploma. Wat is de inzet van de Minister wanneer hij hierover in gesprek
gaat met werkgevers? Welke concrete steun biedt de Minister werkgevers om deze studenten
structureel te begeleiden in het behalen van een (eind-)kwalificatie?
Antwoord op vraag 45
Het is van cruciaal belang dat, als werkgevers jongeren zonder startkwalificatie in
dienst nemen, zij hen stimuleren en de mogelijkheid bieden alsnog een diploma te halen.
De Minister van OCW heeft mede naar aanleiding van de motie van het lid Wiersma c.s.24 VNO-NCW en MKB Nederland gevraagd hun leden op te roepen uitgevallen jongeren alsnog
– als dit haalbaar is – via een BBL25-traject een startkwalificatie te laten behalen. Daarnaast wordt is de SBB gevraagd
het aantal leerwerkplekken te verhogen. Als een werkgever vervolgens een leerwerkplek
aanbiedt kan de werkgever gebruik maken van de expertise en ondersteuning van de SBB
en de subsidieregeling praktijkleren.
Tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van OCW is een motie van de leden Kuik
en Smals26 aangenomen waarmee het kabinet verzocht wordt om met MKB Nederland en VNO-NCW in
overleg te treden om een akkoord te sluiten over hoe deze jongeren alsnog een arbeidsmarkt-kwalificerend
diploma kunnen halen, binnen zes jaar na dato, bijvoorbeeld via een BBL-route. Het
verzoek is om hier voor 1 april 2020 de TK over te informeren. De Minister van OCW
is met partijen in gesprek om uitvoering te geven aan deze motie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier