Brief regering : Reactie op de motie van het lid Beckerman c.s. over een brede evaluatie van de Erfgoedwet met de sector en betrokkenen
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 331
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2019
Bij motie van het lid Beckerman c.s. heeft uw Kamer de regering verzocht om de Erfgoedwet
met de sector en betrokkenen breed te evalueren, hierbij aandacht te besteden aan
enkele specifieke knelpunten en een internationale vergelijking te maken om te leren
van andere landen.1 Verder verzocht de motie om de Kamer bij deze evaluatie te betrekken door de aanpak
toe te zenden. Met deze brief geef ik aan dat laatste invulling.
Reikwijdte van de evaluatie
Bij de behandeling van de Erfgoedwet in de Eerste Kamer op 8 december 2015 heeft de
Minister van OCW toegezegd de Erfgoedwet binnen vijf jaar na inwerkingtreding, dus
voor 1 juli 2021, te evalueren (Handelingen I 2015/16, nr. 11, item 7). Wat de motie van het lid Beckerman c.s. feitelijk vraagt, is deze evaluatie naar
voren te halen.
Hoewel de motie dit niet expliciet maakt, concludeer ik aan de hand van de gedachtewisseling
tijdens het Algemeen Overleg van 5 juni 2019 over Erfgoed en Monumenten, in combinatie
met de genoemde knelpunten, dat de gevraagde evaluatie betrekking heeft op die artikelen
van de Erfgoedwet die gaan over archeologie. Desalniettemin hebben sommige elementen
uit de motie, met name de rol van gemeenten en provincies, een relatie met de omgang
met gebouwde monumenten. Ik zal daar waar relevant verbindingen leggen.
Een niet onbelangrijk gegeven is dat de zorg die in de motie genoemd wordt ten aanzien
van de rol van gemeenten, geen relatie heeft met de Erfgoedwet, maar met bepalingen
in de Omgevingswet. De evaluatie van die wet zal, uitgaande van inwerkingtreding per
2021, op zijn vroegst in 2026 aan de orde zijn.
Voorlopige vraagstelling
De evaluatie van een wet brengt de gevolgen van de wet voor de praktijk in beeld en
geeft inzicht in de effectiviteit en de efficiëntie van het beleid dat met die wet
is beoogd. Gehoord de discussie, en gelet op de in de toelichting op de Erfgoedwet
verwoorde doelstellingen, zou ik als voorlopige algemene vraagstelling voor de evaluatie,
het volgende willen formuleren.
– Zijn de bepalingen van de Erfgoedwet voldoende ondersteunend aan het doel van de wet
om archeologisch erfgoed zoveel als mogelijk te behouden, waarbij behoud in situ (in
de bodem) de voorkeur heeft boven opgraven (ex-situ)?
– Wordt ook de overige maatschappelijke opbrengst (wetenschappelijke kennis, beleving)
voldoende door de wet geborgd?
– Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak zich tot die in het buitenland? Wat kan van het
buitenland worden geleerd?
– Hoe hebben de met de Erfgoedwet geïntroduceerde nieuwe elementen (certificering, aanscherping
opgravingsverbod onder water) uitgepakt?
Ik zal aan de hand van deze voorlopige vraagstelling in gesprek gaan met het veld
om zicht te krijgen op hoe de stakeholders de werking van de wet in de praktijk ervaren.
Dit zal leiden tot aanscherping van de vraagstelling. Ook wil ik met het veld de precieze
vorm van de evaluatie bespreken.
Reeds in gang gezet onderzoek
Mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer is reeds een aantal onderzoeken in gang
gezet of uitgevoerd. Deze zullen worden betrokken bij de evaluatie. Het gaat om:
– Casestudies gemeentelijke praktijk (toezegging Kamer, uitvoering door RCE, Arbitrarch
en Convent van Gemeentelijk Archeologen, gereed voorjaar 2020)
– Onderzoek naar het interbestuurlijk toezicht op erfgoed door provincies (toezegging
Kamer, uitvoering door Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, gereed zomer 2020)
– Evaluatie van de wijze van implementeren certificering (afgesproken bij invoering
certificering, uitvoering in handen van Centraal College van Deskundigen in de Archeologie,
gereed maart/april 2020)
– Onderzoeken naar tarieven en collectieve onderhandelingen in de culturele sector (o.a.
de verkenning die in 2019 is uitgevoerd in opdracht van de Kunstenbond).
– Nulmeting archeologische rapporten (toezegging in Erfgoedbalans 2017, publicatie is
beschikbaar).2
Tot slot
Ik wil de evaluatie op een zorgvuldige manier samen met het veld uitvoeren. Waarschijnlijk
zal ook een aantal aanvullende onderzoeken moeten worden uitgezet (waaronder de gevraagde
internationale vergelijking). Ik streef ernaar om de eerste rapportage over de uitkomsten
van de evaluatie in het najaar van 2020 gereed te hebben.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap