Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk over de investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30821-97)
2019D51504 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de investeringstoets
op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 97).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 december 2019 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid. Zij hebben nog enkele
vragen en opmerkingen. Deze leden vragen of de Minister kan aangeven in hoeverre het
wetsvoorstel voor een uitvoeringswet de afspraak in het regeerakkoord van «nationale
koppen» op Europese regels in acht neemt.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het beoogde toetsingskader is voor het melden
en delen van informatie over directe investeringen uit derde landen op verzoek van
een andere lidstaat. Wat is het beoogde toetsingskader voor het doen van een verzoek
aan een andere lidstaat voor het delen van informatie over directe investeringen in
derde landen? Welke waarborgen zullen worden ingebouwd om ervoor te zorgen dat bedrijfsgevoelige
informatie wordt beschermd bij de uitwisseling? Deze leden vragen of er al zicht is
op welke wetswijzigingen deel uit zullen maken van de uitvoeringswet. Zo ja, welke
zijn dit? Zij lezen verder dat de FDI-screeningsverordening uiterlijk eind 2019 in
internetconsultatie zal worden gebracht. Is deze planning nog actueel? Zo nee, wat
is de nieuwe planning?
De leden van de VVD-fractie vragen wie verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van
de investeringstoets. Is deze taak belegd bij één ministerie of is er sprake van interdepartementale
afstemming? Wordt hierbij ook het advies van externe experts ingewonnen? In hoeverre
is dit vergelijkbaar met de werkwijze van de Committee on Foreign Investment in the
United States (CFIUS) in de Verenigde Staten? Daarnaast vragen de genoemde leden voor
welke andere sectoren een investeringstoets zal worden geïntroduceerd, naast de twee
die genoemd worden in de brief. Op basis van welke criteria wordt bepaald of iets
onder vitale infrastructuur valt? Kan de Minister aangeven of de lijst van de Nationaal
Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierbij volstaat of dat er
ook sprake kan zijn van grijze gebieden waarbij een individuele afweging op zijn plaats
is? Hoe wordt in laatstgenoemde gevallen bepaald of een investeringstoets noodzakelijk
is? Op welke wijze wordt geborgd dat verplichtingen die een gevolg zijn van een generieke
of sectorale investeringstoets ook daadwerkelijk werkbaar zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat economische ontwikkelingen kunnen zorgen voor
een herziening van de reikwijdte van het stelsel. Zij vragen welke economische ontwikkelingen
dit betreft, daar waar alleen bescherming van de nationale veiligheidsbelangen aanleiding
vormt om investeringen onder het toetsingsbereik te laten vallen. Op welke termijn
zou het stelsel dan worden herzien? Hoe vaak zal een evaluatie van het stelsel plaatsvinden?
Deze leden vragen welke termijnen de Minister beoogt in het wetsvoorstel voor een
eigenstandige investeringstoets vast te leggen tussen het moment van melden en het
moment van het afronden van een risicoanalyse en eventueel daaropvolgend besluit.
Op welke wijze is de Minister voornemens zowel in de uitvoeringswet als in de eigenstandige
Nederlandse investeringstoets deze doorlooptijden zoveel mogelijk te beperken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief en hebben
hierover de volgende vragen en opmerkingen.
Kan de regering aangeven of de Foreign Direct Investment (FDI) screeningsverordening,
die vanaf 11 oktober 2020 geldt, een op een in nationale wetgeving wordt overgenomen
of dat de uitvoeringswet op punten zal afwijken van de verordening? Hoe groot is voor
lidstaten van de Europese Unie (EU) de ruimte om af te wijken?
Ook andere EU-lidstaten dienen de FDI-screeningsverordening vóór 11 oktober 2020 te
hebben geïmplementeerd. Kan de Minister een stand van zaken van het implementatietraject
in de rest van de EU geven, dat wil zeggen een algemene indruk en tijdspad? Liggen
lidstaten op schema om de implementatiedatum te halen? Welke lidstaten hebben op dit
moment al een investeringstoets? Welke mogelijke risico’s zijn er aangaande het uitoefenen
van politieke druk door andere EU-lidstaten, met een veel strengere toetsingsregime,
als een investering in Nederland gevolgen heeft voor de vitale diensten en processen
of nationale veiligheid daar? En vice versa. Is het mogelijk om lidstaten te verplichten
tot een terugkoppeling, bijvoorbeeld via de Europese Commissie (EC), om een zoveel
mogelijk integraal stelsel van investeringstoetsen te bevorderen?
Op pagina 34 van het Regeerakkoord staat het volgende: «Onderzocht wordt of naast
de bestaande lijst vitale sectoren ook voor landbouwgronden en bepaalde regionale
infrastructurele werken dit beschermingsregime noodzakelijk is. Indien nodig worden
er maatregelen genomen». Hoezeer wordt de bescherming van landbouwgronden en regionale
infrastructuur in het nieuwe stelsel van investeringstoetsing meegenomen? Hoe wordt
hierbij uitvoering gegeven aan de motie-Van den Berg c.s. van 4 juli 2019, die de
regering verzoekt specifieke regio's met vitale diensten en processen, zoals havens,
Schiphol, Brainport, Greenports, ministeries en de Tweede Kamer, mee te nemen in een
bredere aanpak, en in samenwerking met partijen te komen tot een versterkte aanpak
van de bescherming van de vitale processen en diensten (Kamerstuk 24 095, nr. 487)?
Op pagina twee van de voorliggende brief lezen de leden van de CDA-fractie dat de
Minister wijst op «risico’s van het ontstaan van strategische afhankelijkheden». Wanneer
is in de ogen van de Minister sprake van een «strategische afhankelijkheid»? Kan hij
hiervan voorbeelden geven? Eveneens op pagina twee lezen deze leden over een «meldplicht
en risicoanalyse voor meer zicht op mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij investeringen
en overnames, en biedt een wettelijk kader om deze te beoordelen, risico’s te mitigeren
en, in het uiterste geval, investeringen en overnames tegen te houden». Over de meldplicht
hebben zij de volgende vragen. Waar en hoe moet een melding worden gedaan? Wie voert
het daaropvolgende onderzoek uit? Welke transacties vallen hieronder? Vanaf welk aandelenpercentage
moet een melding worden gedaan?
Als voorbeelden van sectorspecifieke investeringstoetsen noemt de Minister het energiedomein
en de telecom. Welke sectoren, of vitale diensten en processen, heeft de Minister
nog meer voor ogen? Hanteert hij hiervoor een lijst? Zo ja, kan de Minister deze lijst
delen met de Kamer?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de nieuwe aanpak ter bescherming
van vitale diensten en processen ook van toepassing is op specifieke (onderdelen van)
bedrijven of (toe)leveranciers. Zo ja, tot hoever in de toeleverketen kan dit worden
afgedwongen?
Op pagina drie van de voorliggende brief lezen de leden van de CDA-fractie dat «alleen
bescherming van nationale veiligheidsbelangen aanleiding is om investeringen onder
het toetsingsbereik te laten vallen» evenals overnames van of investeringen in ondernemingen
in de vitale infrastructuur en technologie die raakt aan nationale veiligheid. Wat
is in dit licht de reikwijdte van de Nederlandse aanpak in relatie tot artikel 4 van
de FDI-verordening, getiteld «factoren waarmee de lidstaten of de Commissie rekening
kunnen houden»?
Wat betekent dit voor bijvoorbeeld vitale kennis over voeding of «high tech», zoals
ruimtevaart, daar de regering in haar brief slechts spreekt over «dual-use-goederen»
en «strategische goederen»?
De leden van de CDA-fractie lezen verder op pagina drie van de voorliggende brief
dat de reikwijdte van het toetsingsstelsel kan worden herzien, «indien ontwikkelingen
in het dreigingsbeeld of economische ontwikkelingen daar aanleiding toe geven». Hoe
verloopt een dergelijk herzieningsproces, qua regelgeving? Per algemene maatregel
van bestuur en via een voorhangprocedure? Wat voor economische ontwikkelingen zouden
aanleiding kunnen zijn het toetsingsstelsel te herzien? Welke indicatoren of criteria
hanteert de Minister daarbij?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de beoogde inwerkingtreding van het stelsel
van investeringstoetsing is, nu het wetsvoorstel pas aan het eind van 2020 naar de
Kamer komt. Kan dit traject worden versneld gegeven actuele ontwikkelingen als ongewenste
overnamepogingen of toenemende invloed van (niet-Europese) landen of actoren in Nederlandse
vitale diensten en processen? Hoe wordt toezicht gehouden, zolang het stelsel van
investeringstoetsen er nog niet is? Welke (tijdelijke) maatregelen kan de Minister
in de tussentijd nemen om vitale diensten en processen en technologie beter te beschermen?
Tot slot lezen de leden van de CDA-fractie op pagina drie van de voorliggendebrief
dat de Tweede Kamer nog dit jaar wordt geïnformeerd over «de uitkomsten van de ex
ante analyse van de Nederlandse defensie technologische en industriële basis». Beperkt
deze ex ante analyse zich alleen tot defensie of volgen ook andere vitale diensten
en processen? Waarom is dit wel of niet het geval?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de investeringstoets
op risico’s voor de nationale veiligheid en willen de Minister enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de verordening vergt dat de Minister
een contactpunt voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie tussen lidstaten
en de EC instelt. Deze leden vragen of het reeds bekend is welke organisatie de functie
van het contactpunt in Nederland gaat vervullen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister
om een stelsel van investeringstoetsen te introduceren. De investeringstoetsen worden
voor een deel ingebed in sectorale wetgeving. Deze leden vragen de Minister toe te
lichten welke sectoren reeds een investeringstoets kennen. Tevens vragen deze leden
voor welke sectoren de Minister een investeringstoets overweegt om in de sectorale
wetgeving in te bedden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of omringende landen zoals Duitsland,
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ook een vergelijkbare investeringstoets kennen.
Kan de Minister per land aangeven in hoeverre de systematiek van de investeringstoetsen
in die landen overeenkomt met de voorgestelde uitgangspunten.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten wat het krachtenveld
in de EU is om tot een uniforme investeringstoets te komen.
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L. Nieuwerf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.