Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 350 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 13 december 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 6 december 2019 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Bij brief van 12 december 2019 zijn ze door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffer van de commissie, Witzke
Vraag 1
Welk deel van het handhavingsbudget wordt besteed aan veilig werken?
Antwoord 1
Vanuit het handhavingsbudget is in 2019 € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor preventieve
activiteiten om eerlijk, gezond en veilig werken te bevorderen. Deze middelen zijn
in de eerste suppletoire begroting 2019 overgeboekt naar artikel 1 van de SZW-begroting
en maken zodoende geen onderdeel meer uit van het handhavingsbudget op artikel 98.
Via de middelen wordt een gecombineerde aanpak van zowel eerlijk als gezond en veilig
werk nagestreefd, om die reden is geen uitsplitsing gemaakt naar besteding van het
budget aan eerlijk respectievelijk veilig werk.
Vraag 2
Hoeveel onderschrijding van de € 826 miljoen kan worden doorgeschoven naar volgend
jaar? Kan in een overzicht worden aangegeven welke onderschrijding kan worden doorgeschoven
naar volgend jaar en welke niet?
Antwoord 2
In de Najaarsnota staat een onderschrijding van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid
van € 826 miljoen in 2019. Ook het uitgavenplafond voor de zorg laat een onderschrijding
zien. Daar tegenover staat een overschrijding van het uitgavenplafond Rijksbegroting.
Het totale uitgavenplafond laat daardoor geen onderschrijding zien. Op totaalniveau
is er dus bij Najaarsnota geen sprake van ruimte die kan worden doorgeschoven.
Het grootste deel van de uitgaven onder uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn premiegefinancierde
uitgaven. In tegenstelling tot de begrotingsgefinancierde uitgaven zijn dit uitgaven
die de Minister van SZW niet zelf doet. De premiegefinancierde uitgaven bestaan uit
openeinderegelingen, zoals de AOW en de WIA. Voor openeinderegelingen is het niet
nodig om budget door te schuiven naar latere jaren. Als iemand recht heeft op een
uitkering, dan krijgt hij of zij die uitkering, en wordt het geld uitgegeven, ongeacht
of de uitkering start in december of in januari. Als lager dan geraamde uitgaven in
2019 een structurele oorzaak hebben dan wordt die informatie uiteraard meegenomen
in de raming voor de volgende jaren. Hierover wordt u geïnformeerd bij de Voorjaarsnota.
Voor de begrotingsgefinancierde uitgaven, met uitzondering van begrotingsgefinancierde
openeinderegelingen zoals de Wajong en de AKW, geldt dat een gedeelte van de onderuitputting
bij Najaarsnota via de eindejaarsmarge kan worden doorgeschoven naar 2020. De eindejaarsmarge
kent wel een maximum, en is bedoeld voor uitgaven die onverhoopt in 2019 niet meer
gerealiseerd worden, maar die in 2020 alsnog tot besteding komen. Via de Voorjaarsnota
wordt u geïnformeerd over de hoogte van de eindejaarsmarge.
Vraag 3
Waarom kost het vormgeven van de herstelactie kindgebonden budget meer tijd dan verwacht?
Antwoord 3
Zie het antwoord op vraag 69.
Vraag 4
Wat gebeurt er met het geld dat vrijkomt uit de onderuitputting van de sectorplannen
en Dienstverlening Werkzoekenden en projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt (DWSRA)?
Antwoord 4
Omdat de financiële afwikkeling van de DWSRA tenminste nog doorloopt tot in 2020 en
onzeker is in welk jaar de hiermee gemoeide voorschotten dan wel betalingen bij de
subsidievaststelling plaatsvinden, is nog niet te zeggen of en zo ja in welk begrotingsjaar
de vrijval op DWSRA plaatsvindt en wat ermee gebeurt. Besluitvorming daarover vindt
later plaats.
Vraag 5
In hoeverre is te verwachten dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
ook dit jaar meer onderuitputting zal hebben dan de eindejaarsmarge toelaat?
Antwoord 5
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 6
Is er een analyse beschikbaar van de oorzaken van de structurele onderuitputting bij
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Vraag 7
Hoe kan bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderuitputting in
de komende jaren worden voorkomen/beperkt?
Antwoord 6 en 7
Er is geen generieke analyse beschikbaar van oorzaken van structurele onderuitputting
bij SZW. Apparaatsuitgaven, subsidies en opdrachten worden uiteraard gemonitord om
onderuitputting te beperken en waar mogelijk te voorkomen. Indien hier aanleiding
toe is wordt bijgestuurd op de uitputting. Structurele onderuitputting wordt, waar
mogelijk, ingezet voor besluitvorming.
Daarnaast wordt gebruikt gemaakt van overcommittering. Onder overcommittering wordt
de werkwijze verstaan dat er, onder voorwaarden, voor een groter bedrag plannen worden
ontwikkeld dan er budget is, in de wetenschap dat niet alle plannen doorgang zullen
vinden. Doel van het instrument is een betere benutting van het beschikbare budget.
Vraag 8
Wat ligt ten grondslag aan de opwaartse bijstelling bij de definitieve beschikkingen
bij het Lage-inkomensvoordeel (LIV) en Loonkostenvoordeel (LKV)?
Antwoord 8
Het opwaartse effect bij de definitieve beschikkingen bij het LIV en LKV komtdoor
het verschil tussen de voorlopige ramingenvan de tegemoetkomingen en de definitieve
vaststelling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkomingen.
Het recht op en de hoogte van het LIV en LKV worden vastgesteld in het kalenderjaar
(t+1) volgend op het jaar (t) waarover de tegemoetkomingen worden berekend. Vóór 15 maart
van het jaar t+1 ontvangt de werkgever een voorlopig overzicht van de tegemoetkomingen
waarop hij recht heeft. De berekening is gebaseerd op de aangifte loonheffingen en
de correctieberichten over het jaar t die tot en met 31 januari van het jaar t+1 zijn
ingediend.
Is deze voorlopige berekening niet juist of is er geen voorlopige berekening ontvangen
terwijl er volgens de werkgever wel recht bestaat, dan kan de werkgever tot en met
1 mei van het jaar t+1 correctieberichten indienen. De definitieve hoogte van het
LIV en LKV berekent UWV vervolgens aan de hand van de gegevens zoals deze op 1 mei
van het jaar t+1 in de Polisadministratie staan. De door werkgevers ingediende correctieberichten
leiden derhalve tot een opwaartse bijstelling bij de definitieve beschikkingen.
Vraag 9
Wat is er precies herschikt onder de noemer «inkomensoverdrachten: vakantiedagen»?
Antwoord 9
Er is van subsidies € 1.000 overgeboekt naar inkomensoverdrachten vakantiedagen. Dit
omdat de werkelijke uitgaven aan inkomensoverdrachten vakantiedagen € 7.000 bleken
te zijn in plaats van € 6.000.
Vraag 10
Hoeveel bedrijven maken voor hoeveel werknemers gebruik van het LIV, jeugd-LIV en
LKV? In welke sectoren zitten deze bedrijven?
Antwoord 10
Er zijn hierover nog geen definitieve cijfers beschikbaar. Op basis van voorlopige
cijfers over 2018 van UWV is een inschatting gemaakt. In 2019 (over 2018) maken ruim
145.000 bedrijven gebruik van de tegemoetkomingen in het kader van de Wet tegemoetkomingen
loondomein (namelijk LIV, jeugd-LIV en LKV). Het gaat bij het LIV om ruim 440.000
werknemers, bij het Jeugd-LIV om ongeveer 303.000 werknemers en bij het LKV om circa
90.000 werknemers. Dit betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers en een verdere
uitsplitsing per tegemoetkoming komen na afloop van het kalenderjaar 2019 beschikbaar
bij de publicatie van het jaarverslag van UWV.
Uit het onderzoek van SEO naar de effecten van het LIV1 blijkt dat het LIV het meest wordt uitgekeerd in de sectoren groot- en detailhandel/reparatie
van auto’s, verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening, industrie
en logies-, maaltijd- en drankverstrekking (horeca).
Vraag 11
Kunt u alle individuele mutaties onder «Subsidies/ opdrachten/ bijdrage andere begrotingen/
bijdrage agentschappen» individueel uitsplitsen?
Antwoord 11
Subsidies
Herschikking met artikel 98 voor communicatie chroom-6
– 150
Subsidies
Bijdrage van OCW voor subsidie gelijke verdeling werk en gezin
13
Subsidies
Herschikking met artikel 1 vakantiedagenclaims
– 1
Subsidies
Herschikking met artikel 7 subsidie Kinderopvang
400
Subsidies
Onderuitputting Najaarsnota
– 300
Opdrachten
Herschikking met artikel 98 voor CBS-gegevens levensverwachting
– 15
Opdrachten
Uitgaven voor communicatieplan loondoorbetaling bij ziekte
303
Opdrachten
Bijdrage van BZK voor Netspar werkprogramma 2019–2023
50
Opdrachten
Bijdrage van Financiën voor Netspar werkprogramma 2019–2023
50
Opdrachten
Herschikking met artikel 98 voor CPB-programma Arbeid
66
Opdrachten
Bijdrage aan EZK voor Maatschappelijk programma arbeidsomstandigheden
– 345
Opdrachten
Bijdrage aan Fin voor evaluatieonderzoek nettopensioen en nettolijfrente
– 48
Opdrachten
Bijdrage aan OCW voor project Onderwijs-Arbeidsmarkt
– 35
Opdrachten
Bijdrage aan BZK voor pilot Eerste verblijfplaats
– 100
Opdrachten
Bijdrage aan OCW voor internationaal surveyonderzoek naar vaardigheden
– 23
Opdrachten
Bijdrage aan JenV voor bureau Nationaal rapporteur mensenhandel
– 51
Opdrachten
Herschikking met artikel 98 voor evaluatie Wet Werk en Zekerheid
85
Opdrachten
Herschikking met artikel 98 voor evaluatieprogramma Premiedifferentiatie WW
50
Opdrachten
Herschikking met artikel 11 SVB voor uitvoering van de WAGWEU
– 701
Opdrachten
Herschikking met artikel 11 UWV voor uitvoering van de regeling Aziatische horeca
– 640
Opdrachten
Bijdrage aan EZK voor Maatschappelijk programma arbeidsomstandigheden
– 40
Opdrachten
Bijdrage aan JenV voor subsidie aan Comensha
– 96
Opdrachten
Herschikking met artikel 13 voor TNO-studie
– 61
Opdrachten
Bijdrage aan Fin voor CBS-statistiek Nationale Rekeningen
– 26
Bijdrage andere begrotingen
Bijdrage aan VWS voor programma Vitaal Bedrijf
– 100
Bijdrage agentschappen
Herschikking met artikel 98 voor RIVM-onderzoek gedragsexperiment handhaving
13
Vraag 12
Kan verklaard worden dat de uitgaven aan toeslagen op de Wet Werk en Inkomen naar
Arbeidsvermogen (WIA)-uitkeringen zijn toegenomen?
Antwoord 12
De uitgaven aan toeslagen WIA zijn niet toegenomen, maar afgenomen bij de tweede suppletoire
begroting. Volgens de Bijstellingennota van UWV is het geraamde volume aan toeslagen
op de WIA gedaald met afgerond 100 naar 38.300 uitkeringsjaren. Het vorige peilmoment
was de Juninota 2019. Met «uitkeringsjaren» bedoelen we het aantal uitkeringen in
voltijdsequivalenten. De verwachte gemiddelde toeslag op WIA-uitkeringen daalde met
€ 65 naar € 3.682 op jaarbasis. Dit zijn relatief kleine wijzigingen.
Vraag 13
Zal het bedrag van de onderbenutting over 2019 van € 16,1 miljoen, waarvan de sectorplannen
en DWSRA de belangrijkste zijn, beschikbaar blijven voor de doelgroep?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 14
Waar wordt het verschil tussen de uitgaven en de verplichtingen van € 11,9 miljoen
precies door veroorzaakt?
Antwoord 14
Op de subsidies voor sectorplannen en DWSRA is kasbudget ingeleverd, omdat de in eerdere
jaren aangegane verplichtingen lopende het jaar lager zijn uitgevallen.
Vraag 15
Kunt u een overzicht geven van de geraamde en uiteindelijk gerealiseerde uitgaven
aan de Toeslagenwet voor de verschillende regelingen als WIA, Werkloosheidswet (WW)
en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over de afgelopen
vijf jaar tussen de begroting, voorjaarsnota en najaarsnota?
Antwoord 15
De Toeslagenwet wordt door SZW niet volledig naar moederwet (WIA/WW etc.) geraamd.
Alleen de totale uitgaven zijn goed tegen realisaties af te zetten. Onderstaande tabel
bevat de ramingen ten tijde van begroting, voorjaarsnota en najaarsnota en de realisatie
van de totale uitgaven aan de Toeslagenwet in duizenden euro’s.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Begroting
542.526
465.620
474.055
470.329
484.596
458.901
Voorjaarsnota
547.695
455.536
464.836
464.805
466.105
433.906
Najaarsnota
563.600
484.929
496.400
455.987
447.990
442.200
Gerealiseerd
545.000
481.000
492.000
454.000
442.000
nnb
Bron ramingen: Ontwerpbegroting, 1e en 2e suppletoire wetten SZW
Bron realisatie: Jaarverslag UWV (realisatie in jaarverslag SZW betreft aan UWV toegekende
middelen die niet geheel aansluiten bij door uitkeringsgerechtigden ontvangen bedragen)
Vraag 16
Wat is de reden voor de structurele neerwaartse bijstellingen bij de Toeslagenwet?
Antwoord 16
De uitgaven aan de Toeslagenwet zijn bij najaarsnota met in totaal € 4,8 miljoen naar
beneden bijgesteld voor 2019, maar niet structureel. Op een jaartotaal van € 442 miljoen
is dit een beperkte daling. Uit de bijstellingennota van UWV blijkt dat met name minder
wordt uitgegeven aan toeslagen op WW- en WIA-uitkeringen. Aan de andere kant zijn
de uitgaven aan toeslagen op WAO-uitkeringen hoger dan eerder verwacht. Per saldo
is er sprake van een beperkte neerwaartse bijstelling.
Vraag 17
Hoe verhouden de uitgaven aan de Toeslagenwet onder artikel 2 zich tot de uitgaven
onder andere artikelen, zoals de WIA en Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) die ook onder artikel 3 vallen?
Antwoord 17
De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag
voor het relevante sociaal minimum, als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde
en diens eventuele partner onder dit minimum ligt. Daarnaast gelden aanvullende voorwaarden
zoals een toets op inkomen van een eventuele partner. De Toeslagenwet staat onder
begrotingsartikel 2, de «moederwetten» staan op verschillende plekken in de begroting,
namelijk artikel 3 (WAO, WAZ, WIA), artikel 4 (Wajong), artikel 5 (WW, IOW) en artikel
6 (ZW). De meeste moederwetten zijn premiegefinancierd, de TW is begrotingsgefinancierd.
Vraag 18
Welke sociaal economische initiatieven in Caribisch Nederland worden ondersteund met
de extra € 2,3 miljoen?
Antwoord 18
De financiële middelen zijn overgeboekt naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties in het kader van de integrale aanpak Caribisch Nederland. De
integrale aanpak bestaat uit diverse projecten gericht op het verbeteren van de werking
van de arbeidsmarkt, kinderopvang, het tegengaan van armoede en schulden, onderwijs,
integrale wijkaanpak, zorg, sport en jeugdbeleid.
Vraag 19
Kunt u toelichten of er wel/geen sprake is van een onderlinge relatie tussen de stijging
op de toeslagen enerzijds en verlaging van de uitgaven WAO anderzijds, en indien wel
hoe?
Antwoord 19
Het aantal uitkeringsjaren in de WAO neemt ten opzichte van de Miljoenennota iets
sterker af in 2019 dan verwacht (met circa 200 uitkeringsjaren). In globale zin verwachten
we dat wanneer het aantal uitkeringsgerechtigden (aantal uitkeringsjaren) in de moederwetten
afneemt, het aantal personen dat een beroep doet op de TW ook afneemt (zie ook antwoord
vraag 12). Er gelden echter andere criteria om in aanmerking te komen voor de TW dan
voor de WAO. Zo kunnen zich bijvoorbeeld ook ontwikkelingen voordoen in de persoonlijke
omstandigheden van de doelgroep die in aanmerking komt voor een toeslag, waardoor
het aantal uitkeringsgerechtigden in de TW wijzigt. Hierdoor geldt niet per definitie
dat als het aantal personen in de WAO afneemt dit zich een-op-een doorvertaalt in
de TW.
Vraag 20
Hoeveel mensen ontvangen een uitkering via de WAO?
Antwoord 20
Op basis van de kwantitatieve informatie van UWV ontvingen afgerond 254 duizend personen
een uitkering op grond van de WAO in 2018.
Vraag 21
Wat zijn de oorzaken van de lagere instroom in, en hogere uitstroom uit, de WAO?
Antwoord 21
De instroom in de WAO is ten opzichte van de Miljoenennota met 100 uitkeringsjaren
licht afgenomen. Dit komt omdat er minder personen opnieuw een beroep doen op een
WAO-uitkering (herleving) dan werd verwacht. Vanwege de beëindiging van de WAO kunnen
enkel personen die vóór 1 januari 2004 ziek zijn geworden opnieuw een beroep doen
op de WAO, mits zij eerder een WAO-uitkering ontvingen en de gezondheid is verslechterd.
Daarnaast is de uitstroom licht toegenomen met 100 uitkeringsjaren. Uitstroom uit
de WAO vindt overwegend plaats vanwege pensionering of overlijden en in beperkte mate
door herstel of werkhervatting.
Vraag 22
Hoeveel mensen ontvangen een uitkering via de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
(IVA)?
Antwoord 22
Op basis van de kwantitatieve informatie van het UWV ontvingen afgerond 113 duizend
personen een uitkering op grond van de IVA in 2018.
Vraag 23
Wanneer wordt het onderzoek naar taalachterstand als reden voor arbeidsongeschiktheid
afgerond?
Antwoord 23
Voor het kerstreces ontvangt uw Kamer een brief over de invloed van het niet spreken
van de Nederlandse taal op de mate van arbeidsongeschiktheid.
Vraag 24
Hoeveel personen ontvangen een uitkering via de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten
(WGA)?
Antwoord 24
Op basis van de van de kwantitatieve informatie van UWV ontvingen afgerond 190 duizend
personen een uitkering op grond van de WGA in 2018.
Vraag 25
Hoeveel personen ontvangen een uitkering via de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Zelfstandigen (WAZ)?
Antwoord 25
Op basis van de kwantitatieve informatie van UWV ontvingen 11 duizend personen een
uitkering op grond van de WAZ in 2018.
Vraag 26
Hoeveel personen ontvangen een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten eigenrisicodragers
(WGA-ERD)-uitkering?
Antwoord 26
Op basis van de van de kwantitatieve informatie van UWV ontvingen afgerond 26 duizend
personen, waarvan de werkgever eigenrisicodrager is, een uitkering op grond van de
WGA in 2018.
Vraag 27
Hoe verhoudt de instroom in de WGA van eigenrisicodragers zich tot de instroom vanuit
verzekerde werkgevers?
Antwoord 27
Grofweg een kwart van de instroom in de WGA is afkomstig van eigenrisicodragers (Bron
Kwantitatieve Informatie 2018, UWV). Hierbij dient te worden opgemerkt dat werkgevers
geen eigenrisicodrager kunnen zijn voor bepaalde herkomstgroepen die de WGA instromen
(waaronder zieke WW’ers, no-riskpolis en orgaandonoren). Wanneer hier rekening mee
wordt gehouden zal de instroom van eigenrisicodragers en publiek verzekerde werkgevers
dichter bij elkaar liggen.
Vraag 28
Wat is de reden dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) verwacht
minder budget nodig te hebben voor re-integratietrajecten en voorzieningen voor de
WIA, WAO en WAZ?
Antwoord 28
UWV maakt op verzoek van het Ministerie van SZW op basis van een prognose van het
aantal werkenden met een structureel functionele beperking een inschatting van het
budget dat nodig is voor de benodigde werkvoorzieningen. Werkenden met een structureel
functionele beperking die niet onder de verantwoordelijkheid van de Participatiewet
vallen hebben recht op noodzakelijke voorzieningen om aan de slag te blijven op hun
werkplek. SZW stelt het resterende re-integratiebudget beschikbaar voor het inkopen
van re-integratietrajecten. UWV maakt vervolgens een inschatting van het aantal mensen
dat zij naar een re-integratietraject kunnen begeleiden, gebaseerd op de beschikbare
capaciteit voor dienstverlening en de kenmerken van de doelgroep die zij in dienstverlening
hebben. Op basis van realisaties over de eerste acht maanden van 2019 is de inschatting
naar beneden bijgesteld
Vraag 29
Wat zijn de gemiddelde kosten van een re-integratietraject vanuit de WIA, WAO en WAZ?
Antwoord 29
De gemiddelde kosten van re-integratietrajecten zijn circa€ 3.000 (Bron: Kwantitatieve
informatie UWV achtmaandenverslag, p.47).
Vraag 30
Hoe vaak is een re-integratietraject vanuit de WIA, WAO en WAZ succesvol?
Antwoord 30
UWV koopt meerdere soorten re-integratietrajecten in die hetzelfde zijn voor verschillende
wetten. De belangrijkste trajecten zijn: «Werkfit» en «Naar werk».
Werkfit-trajecten hebben tot doel mensen dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. Een
afronding geldt als succesvol als het traject af is. Van de 13.319 beëindigde trajecten
in de eerste 8 maanden van 2019 is 65% succesvol afgerond.
Naarwerk-trajecten hebben tot doel mensen te plaatsen in een baan. Trajecten zijn
succesvol afgerond als uitkeringsgerechtigden na het traject een baan hebben. Van
de 4.392 beëindigde trajecten in de eerste 8 maanden van 2019 is 40% succesvol afgerond.
Vraag 31
Is bekend hoe het komt dat het aandeel eigen risicodragers in de WGA lager is dan
waar eerder rekening mee is gehouden, welke gronden/redenen hieraan ten grondslag
zouden kunnen liggen, en of er een verband is met het ongelijke speelveld op de hybride
markt?
Antwoord 31
Zowel het aantal WGA-eigenrisicodragers als het aandeel WGA-eigenrisicodragers als
percentage van de loonsom stabiliseert zich sinds 2017. Het lijkt er dan ook op dat
de wijzigingen die in 2017 zijn doorgevoerd – om het hybride speelveld te verbeteren
– het beoogde effect hebben gehad, namelijk een meer gelijk speelveld en stabiliteit
en rust binnen dit speelveld2.
Uit de tussenstand van de raming blijkt dat de uitgaven van eigenrisicodragers aan
de WGA voor 2019 min of meer gelijk blijven aan 2018. Ten tijde van de begroting werd
uitgegaan van een beperkte toename van de uitkeringslasten van eigenrisicodragers
in de WGA, als gevolg van de groep WGA-flex die sinds 2017 uitmaakt van de populatie.
Per 1 januari 2017 kunnen werkgevers ook eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten
van tijdelijke medewerkers in plaats van enkel voor medewerkers met een vast dienstverband.
Vraag 32
Waardoor is er in 2019 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratieprojecten
en voorzieningen Wajong? Kan het afwijkende bedrag voor de onderuitputting op de Wajong
in de Najaarsnota 2019 en de suppletoire begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
respectievelijk € 16,4 miljoen en € 14,8 miljoen verklaard worden?
Antwoord 32
Zie ook het antwoord op vraag 28. De onderuitputting van € 14,8 miljoen heeft betrekking
op de uitkeringslasten van de Wajong. In de € 16,4 miljoen uit de Najaarsnota zit
aanvullend op dit bedrag nog een bijstelling (€ 1,6 miljoen) op het re-integratiebudget
Wajong.
Vraag 33
Kunt u de algemene toelichting onder beleidsartikel 4 nader toelichten in verhouding
tot de bedragen bij de miljoenennota en najaarsnota?
Antwoord 33
De mutaties tweede suppletoire begroting bestaan uit twee onderdelen: mutaties Miljoenennota
(€ 80,8 miljoen) en de overige mutaties tweede suppletoire begroting (-/- € 20,4 miljoen).
De Miljoenennota mutatie bestaat vrijwel geheel (€ 80,9 miljoen) uit de loon- en prijsbijstelling
voor 2019. De overige mutaties tweede suppletoire begroting (-/- € 14,8 miljoen uitkeringslasten
Wajong en -/- € 5,6 re-integratie Wajong is in totaal -/- € 20,4 miljoen) worden in
de tweede suppletoire begroting verder toegelicht. Het saldo van de mutaties bedraagt
€ 60,4 miljoen.
Vraag 34
Hoeveel jongeren werken er via de Wajong?
Antwoord 34
Na de eerste vier maanden van 2019 zijn er 58.713 werkende Wajongers (Bron: Kwantitatieve
informatie UWV achtmaandenverslag, p.20).
Vraag 35
Hoeveel extra jongeren zijn er via de Wajong aan het werk bij opstellen van de najaarsnota
in relatie tot de lagere uitkering?
Antwoord 35
De raming van het aantal werkenden in de Wajong en de Wajong uitkeringslasten is gebaseerd
op informatie uit meerdere jaren. In de kwantitatieve informatie van het achtmaandenverslag
is voor het eerst informatie over het aantal werkende Wajongers in 2019 opgenomen.
Dit zorgt voor een hoger verwacht aantal werkenden in 2019 van bijna 800.
Vraag 36
Hoeveel extra uren worden er gewerkt waardoor de uitkering € 14,8 miljoen lager uitvalt?
Antwoord 36
Bij het ramen van de Wajong-uitkeringslasten wordt geen gebruik gemaakt van het aantal
uren dat wordt gewerkt, alleen van de hoogte van het inkomen.
Vraag 37
Kunt u toelichten waarom er in de Najaarsnota 2019 wordt aangegeven dat er een onderuitputting
op de Wajong is van € 16,4 miljoen (op pagina 53) en in de suppletoire begroting Sociale
Zaken en Werkgelegenheid € 14,8 miljoen?
Antwoord 37
Zie het antwoord op vraag 32.
Vraag 38
Hoe kan de toename van het aantal uitkeringen via de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen
(IOW) verklaard worden?
Antwoord 38
Het volume is bijgesteld van 7.400 naar 7.500 uitkeringsjaren (uitkeringen vertaald
naar jaarbasis) op grond van uitvoeringsinformatie uit de Bijstellingennota van UWV.
Deze bijstelling is klein en valt onder binnen de onzekerheidsmarge die in de volumeraming
zit.
Vraag 39
Hoeveel personen ontvangen een Inkomensvoorziening Oudere Werklozen?
Antwoord 39
Volgens de Juninota 2019 van UWV waren er 6.800 IOW-uitkeringen aan het einde van
2018. De meest recente inschatting van UWV (uit de Bijstellingennota) is dat dit bestand
oploopt tot 9.600 eind 2019. Het is mogelijk dat een persoon meerdere IOW-uitkeringen
heeft.
Vraag 40
Wat wordt betaald uit de post «subsidies» waarop een neerwaartse bijstelling is van
circa € 2,7 miljoen onder artikel 5?
Antwoord 40
Uit deze post wordt met name de Tijdelijke Subsidieregeling Ontwikkeladvies Vijfenveertigplussers
betaald. Omdat een deel van de declaraties van de ontwikkeladviezen pas aan het einde
van de looptijd van de regeling zal worden ingediend, zal naar verwachting € 2,75
miljoen niet in 2019 maar in 2020 worden uitgegeven. Het subsidieplafond van de regeling
wijzigt niet.
Daarnaast wordt uit de post «subsidies» de subsidieregeling Experimenten Meer Werk
en het project Werkgelegenheidskansen benutten in kleinschalig ambacht via de Ambachtsacademie
betaald.
Vraag 41
Wat is de reden voor de neerwaartse bijstelling op de post «scholing Werkloosheidswet»?
Antwoord 41
UWV beschikt sinds juli 2018 over een tijdelijk scholingsbudget voor het inkopen van
scholingstrajecten voor WW-gerechtigden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Voor
de inkoop van scholing is € 30 miljoen beschikbaar verspreid over drie jaar (2018–2020).
Bij najaarsnota is het budget aangepast aan de hand van de inschatting van UWV van
de uitgaven voor 2019.
Vraag 42
Hoeveel scholingstrajecten voor mensen in de WW zijn de afgelopen vijf jaren toegekend?
Antwoord 42
In de afgelopen vijf jaar zijn er twee regelingen geweest die scholing in de WW financierden:
het scholingsbudget WW (2018–2020) en de scholingsvouchers (2016–2018).
Met het scholingsbudget WW zijn er in de periode juni 2018 t/m oktober 2019 4.387
toekenningen geweest voor scholingstrajecten.
Bij de regeling scholingsvouchers zijn er in de periode mei 2016 t/m februari 2018
12.502 toekenningen voor WW-gerechtigden geweest. Het aandeel van WW-gerechtigden
in de totale populatie aanvragers bedroeg 61%.
Daarnaast kunnen mensen zelf scholing volgen in de WW zonder financiering vanuit SZW
of UWV. Hier zijn geen cijfers over bekend.
Vraag 43
Hoeveel personen ontvangen een WW-uitkering en hoe heeft dit aantal de afgelopen vijf
jaar zich ontwikkeld?
Antwoord 43
Het aantal personen met een WW-uitkering was de afgelopen jaren als volgt volgens
het CBS:
2014 december*
411.470
2015 december*
393.020
2016 december*
362.900
2017 december*
307.430
2018 december*
254.480
Bron: CBS
Statline – Personen met een uitkering; uitkeringsontvangers per regio; geraadpleegd op 6-12-2019.
Dit betreft voorlopige cijfers.
Vraag 44
Wat is de oorzaak van het toegenomen aantal nul-uitkeringen in de WW en hoe vaak is
een boete/maatregel hiervan de oorzaak?
Antwoord 44
Het aantal nul-uitkeringen is min of meer gelijk gebleven gedurende 2019. Het aantal
niet-nul-uitkeringen (waar wel geld wordt uitgekeerd) is echter gedaald. Zodoende
neemt het aandeel nul-uitkeringen toe. Nul-uitkeringen hebben vooral te maken met de administratieve
behandeling in de systemen van UWV: mensen stromen pas officieel uit de WW als zij
2 maanden lang voldoende inkomsten uit arbeid hebben ontvangen. Tot die tijd blijft
men formeel gezien in de uitkering, ook al staat daar geen geld tegenover (de inkomsten
worden immers verrekend).
Het aantal nul-uitkeringen als gevolg van een maatregel is beperkt. Voor de invoering
van Wet werk en zekerheid (Wwz) lag het aantal op gemiddeld 300 per maand of 0,9%
(2014). Na de invoering van Wwz is het aantal gedaald, ook vanwege de daling van het
WW-bestand als gevolg van de aantrekkende economie. Gemiddeld waren het er 51 per
maand of 0,3% over de eerste 10 maanden van 2019. Dat percentage is sinds 2017 redelijk
stabiel.
Vraag 45
Hoe lang duren nul-uitkeringen in de WW gemiddeld?
Antwoord 45
Dat hangt van het type nul-uitkering af. De duur van een nul-uitkering bij toekenning
is normaal gesproken 1 maand (de WW-uitkering is dan al wel toegekend, maar er is
nog niet uitgekeerd). De duur van een staartnul-uitkering is normaal gesproken maximaal
twee maanden.
Vraag 46
Hoe kan het hogere aantal uitzendkrachten dat een beroep doet op de Ziektewet (ZW)
verklaard worden?
Antwoord 46
Naar verwachting spelen de economische ontwikkelingen een rol. Doordat de beroepsbevolking
groeit, groeit ook het aantal mensen dat als uitzendkracht werkt. Dat betekent ook
dat er meer mensen ziek kunnen worden vanuit een uitzendbaan.
Vraag 47
Wat is de planning van de uitvoering van de Organo Psycho Syndroom (OPS)-regeling?
Antwoord 47
De verwachting is dat de OPS-regeling in het eerste kwartaal van 2020 van kracht gaat
worden.
Vraag 48
Wat is de reden van vertraging van de OPS-regeling?
Antwoord 48
Zie het antwoord op vraag 55.
Vraag 49
Welk deel van de hogere uitgaven aan ZW-uitkeringen wordt veroorzaakt door hogere
instroom uit de uitzend en waar wordt het andere deel door verklaard?
Antwoord 49
Zie antwoord vraag 52.
Vraag 50
Wat is de reden dat de OPS-regeling nog niet operationeel is?
Antwoord 50
Zie het antwoord op vraag 55.
Vraag 51
Wanneer is de OPS-regeling wel operationeel en welke gevolgen heeft de onderuitputting
in 2019 voor uitgaven in volgende jaren?
Antwoord 51
Naar verwachting zal de OPS-regeling in de loop van het eerste kwartaal van 2020 operationeel
worden. Over het budgettaire beeld voor volgende jaren wordt uw Kamer bij Voorjaarsnota
2020 geïnformeerd.
Vraag 52
Wat zijn de – uitgesplitste – redenen voor de hogere uitkeringslasten in de ZW?
Antwoord 52
Uit realisatiecijfers van UWV blijkt dat het aantal ZW-uitkeringen hoger is dan verwacht.
Dit wordt voor 2/3e deel veroorzaakt doordat het aantal uitzendkrachten in de ZW is toegenomen. Het overige
gedeelte wordt hoofzakelijk veroorzaakt doordat het aantal uitkeringen van ziekte
bij zwangerschap is toegenomen. Als gevolg hiervan nemen de uitkeringslasten in 2019
met € 37 miljoen toe ten opzichte van de Miljoenennota. Daarentegen valt de gemiddelde
jaaruitkering naar verwachting lager uit dan waarmee eerder rekening werd gehouden.
Dit leidt tot een afname van € 9 miljoen van de uitkeringslasten in de ZW ten opzichte
van de Miljoenennota. Per saldo is er sprake van een tegenvaller van € 28 miljoen.
Vraag 53
Hoeveel personen ontvangen een Wet Arbeid en Zorg (WAZO)-uitkering?
Antwoord 53
Het aantal personen met een WAZO-uitkering bedroeg in 2018 circa 145.000 (inclusief
pleegzorg en adoptieverlof).
Vraag 54
In hoeverre is er sprake van samenhang tussen de uitgaven aan WAZO in de afgelopen
vijf jaar en het geboortecijfer?
Antwoord 54
De uitgaven aan de WAZO zijn afhankelijk van de ontwikkelingen in volume en de hoogte
van de uitkering. Het volume wordt daarbij bepaald door de ontwikkeling van het aantal
rechthebbenden. Dit is afhankelijk van het aantal geboorten en de participatiegraad
(alleen werkenden ontvangen een uitkering). De hoogte van de uitkering is afhankelijk
van het loon en beweegt dus mee met de loonontwikkeling van rechthebbenden.
De afgelopen vijf jaar zijn de uitgaven aan de WAZO gestegen. Het geboortecijfer is
de afgelopen vijf jaar juist licht gedaald. De stijging van de uitgaven wordt dus
niet verklaard door het geboortecijfer.
Vraag 55
Kunt u toelichten wat de redenen zijn van de vertraagde invoering van de OPS-regeling
en wat eventuele consequenties zijn voor betrokkenen (behoudens de constatering dat
daarom in 2019 nog geen uitkeringen plaatsvinden)?
Antwoorden 55
In de uitvoeringsbrief aan de TK van 29 maart (Kamerstuk 29 544 Nr. 893) is aangegeven dat de regeling zoveel mogelijk zal worden afgeleid van die voor asbestslachtoffers.
Dat leverde de verwachting op dat de OPS-regeling relatief snel opgezet zou kunnen
worden en eind dit jaar van kracht zou kunnen worden. Bij de uitwerking van de regeling
is gebleken dat er meer verschillen zijn dan verwacht ten opzichte van de situatie
bij regelingen voor financiële tegemoetkomingen voor asbestslachtoffers.
Voor betrokkenen heeft de vertraging (behoudens latere betaling van de uitkering)
geen gevolgen. Het recht om een aanvraag in te dienen is namelijk niet afhankelijk
van het moment waarop de regeling operationeel wordt. Ook de mogelijkheid om tot een
half jaar na start van de regeling nog een aanvraag voor een diagnose bij het Solvent
Team in Amsterdam in te dienen, wordt daardoor niet verkort.
Vraag 56
Hoe komt het dat het aantal uitzendkrachten dat een beroep doet op de ZW sterk is
toegenomen?
Antwoord 56
Zie antwoord vraag 46.
Vraag 57
Kunt u verklaren dat de geraamde nabetalingen voor kinderopvangtoeslagen over voorgaande
toeslagjaren naar beneden worden bijgesteld?
Antwoord 57
De lagere nabetalingen hebben grotendeels betrekking op de (recente) toeslagjaren
2017 en 2018.
Door aanpassingen in de uitvoering sluit het voorschot dat ouders ontvangen steeds
beter aan op de definitieve toekenning. Dit effect is sterker dan waar eerder rekening
mee werd gehouden en leidt daardoor tot minder nabetalingen.
Vraag 58
Bestaat er al iets van een voorziening voor de compensatie van de zogenaamde Combiteam
Aanpak Facilitators (CAF)-11-zaken, gerelateerde schade en compensatie? Kan toegelicht
worden wat de betrokkenheid en rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
is in dit dossier?
Antwoord 58
De Belastingdienst geeft aan de gedupeerde ouders uit de CAF-11 zaak nog dit jaar
een compensatiebedrag uit te betalen. De wettelijke grondslag voor de compensatiebetalingen
wordt opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2021. Deze zal begin volgend jaar bij de
Tweede Kamer worden ingediend. Hierop vooruitlopend heeft het Ministerie van Financiën
een beleidsbesluit uitgevaardigd, zodat de uitbetaling van de eerste compensatie-onderdelen
nog dit jaar kan plaatsvinden. Het beleidsbesluit zal zodra de wetgeving met terugwerkende
kracht in werking is getreden, worden omgezet in een ministeriële regeling. Het Ministerie
van SZW is betrokken geweest bij het opstellen van dit beleidsbesluit, als mede om
de compensatieregeling vrij te stellen in de Participatiewet (stcrt. 2019, 65352).
Sinds medio 2018 is er door beide departementen een verbetertraject opgezet om binnen
het huidige stelsel van de kinderopvangtoeslag de dienstverlening aan ouders te verbeteren
en daarmee de problematiek van hoge terugvorderingen terug te dringen. Ook werken
beide ministeries nauw samen om te bezien hoe onder meer invulling gegeven kan worden
aan een proportionele benadering bij de toekenning van de kinderopvangtoeslag.
Vraag 59
Kunt u de forse toename van uitgaven aan de kinderopvangtoeslag ten opzichte van de
begroting 2019 toelichten?
Antwoord 59
De uitgaven in de begroting 2019 zijn nog in prijzen 2018. Indien rekening wordt gehouden
met de loon- en prijsbijstelling (circa € 120 miljoen), dan zijn de uitgaven aan kinderopvangtoeslag
met bijna € 30 miljoen naar beneden bijgesteld ten opzichte van de begroting 2019.
Vraag 60
Wat is de reden voor de lagere uitgaven aan het project verbeterplannen aan kinderopvangtoeslag?
Vraag 61
Kunt u aangeven waarom er minder wordt uitgegeven aan het project verbeterplannen
kinderopvangtoeslag? Is het doorvoeren van het project minder kostbaar dan gedacht
of loopt het project minder goed of minder snel?
Antwoorden 60 en 61
Het Verbeterprogramma kinderopvangtoeslag is in het najaar 2018 gestart, waarbij destijds
een inschatting is gemaakt van het benodigde activiteitenbudget voor 2019. Gedurende
de uitvoering van het verbeterprogramma in 2019 is gebleken dat de kosten die tot
dusver met de verbetermaatregelen zijn gemoeid kunnen worden opgevangen binnen de
begroting van de Belastingdienst. Een aanvullend budget vanuit het Ministerie van
SZW is daarvoor niet nodig gebleken en deze budgettaire bijstelling houdt dan ook
geen verband met de voortgang van de maatregelen van het verbeterprogramma. Uw Kamer
is over deze voortgang recent geïnformeerd (Kamerstukken II, 2019–2020, 31 322, nr. 406).
Vraag 62
Hoeveel personen ontvangen een uitkering via de Algemene Ouderdomswet (AOW)?
Antwoord 62
In 2019 ontvingen circa 3,4 miljoen personen een AOW-uitkering
Vraag 63
Wat is de gemiddelde leeftijd van de personen die een AOW-uitkering ontvangen?
Antwoord 63
De gemiddelde leeftijd van personen die een AOW-uitkering in 2019 is ongeveer 75 jaar.
Vraag 64
Hoe hoog is de gemiddelde AOW-uitkering nu en ten opzichte van vijf en tien jaar geleden?
Antwoord 64
Een volledige bruto AOW-uitkering voor alleenstaanden (inclusief vakantieuitkering)
bedraagt in januari 2020 € 1.302,28. In januari 2015 was dat € 1.155,52. In januari
2010 was dat € 1.074,94.
Vraag 65
Hoeveel gezinnen krijgen later compensatie door het doorschuiven van de herstelactie
van het kindgebonden budget naar 2020?
Antwoord 65
Bij aanvang van de herstelactie is geen inschatting gemaakt van de verdeling van het
aantal gezinnen uit de herstelpopulatie over de jaren 2019 en 2020. Op dit moment
heeft ongeveer de helft van de gezinnen uit de herstelpopulatie een betaling ontvangen.
De overige helft ontvangt in 2020 de betaling.
Vraag 66
Welke complexiteit gaat gepaard met de herstelactie kindgebonden budget waardoor er
extra tijd nodig is om het te herstellen?
Antwoord 66
Zie het antwoord op vraag 69.
Vraag 67
Wanneer zijn alle herstelacties kindgebonden budget naar verwachting verricht?
Vraag 68
Welke mogelijke belemmeringen zijn nog een risico waardoor verder uitstel mogelijk
is?
Antwoord op vraag 67 en 68
Het herstel loopt door in 2020. Voorzien is dat uiterlijk eind 2020 alle rechthebbenden
ouders hun nabetaling hebben ontvangen. Er zijn op dit moment geen mogelijke belemmeringen
bekend waardoor uitstel van betalingen, tot na 2020, aan de orde is.
Vraag 69
Welke afwegingen spelen nog mee om te bepalen of iemand recht heeft op de herstelactie
kindgebonden budget?
Antwoord 69
De herstelactie is een complexe operatie. Het herstel wordt door de Belastingdienst/Toeslagen
in stappen uitgevoerd en staat los van de reguliere uitvoering. De Belastingdienst/Toeslagen
heeft een tijdelijke projectorganisatie ingericht waarvoor tijdelijk personeel is
geworven en opgeleid. Het kost tijd om op volle sterkte en met voldoende kennis van
zaken te kunnen opereren zodat ouders ook op een juiste en zorgvuldige wijze geïnformeerd
kunnen worden. Daarnaast gaat het herstel om zowel situaties uit het verleden alsook
om herstel in nog lopende toeslagjaren 2018 (inmiddels afgesloten) en 2019. Het gaat
daarbij om veel verschillende ouders en om situaties die niet altijd op voorhand zijn
te voorzien, waarbij soms externe juridische advisering gewenst is. De hoogte van
de nabetaling is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de duur van het
recht, de huishoudsituatie en de leeftijd van de kinderen.
In de uitvoering van de herstelactie wordt enerzijds gezocht naar een balans tussen
zorgvuldige nabetalingen voor de verschillende groepen ouders en bijzondere situaties
en anderzijds het streven om rechthebbende ouders zo snel mogelijk te laten beschikken
over de nabetaling. Een zorgvuldige afweging is dus vereist. Dit speelt bijvoorbeeld
bij betalingen aan ouders in het buitenland en bij betalingen aan het einde van het
jaar. Dit heeft ertoe geleid dat ouders in het buitenland vooralsnog geen betaling
hebben ontvangen. Zij zullen in 2020 de nabetaling ontvangen zodra alle voorwaarden
aanwezig zijn om dit op een zorgvuldige en rechtmatige wijze te kunnen doen. Ook hebben,
zoals eerder met uw Kamer is gedeeld3, eind dit jaar geen nabetalingen op initiatief van de Belastingdienst/Toeslagen plaatsgevonden.
Dit om mogelijke gevolgen voor de vermogensgrens van andere toeslagen en/of uitkeringen
te voorkomen.
In de Najaarsnota is aangegeven dat dit jaar € 132 miljoen uitgegeven wordt. Dit bedrag
behoeft bijstelling. Er zijn namelijk ouders, behorende tot de herstelpopulatie, die
op eigen initiatief wijzigingen hebben doorgegeven aan Belastingdienst/Toeslagen.
Dit resulteert in betalingen in november en december die anders in 2020 door de Belastingdienst/Toeslagen
zouden zijn betaald. In totaal zal daarmee in 2019 circa € 154 miljoen zijn uitbetaald.
Dit blijft minder dan bij aanvang van de herstelactie geraamd maar, als gevolg van
deze door burgers geïnitieerde betalingen in november en december, meer dan uw Kamer
in de Najaarsnota4 is gemeld.
Bovenstaande complexiteit leidt ertoe dat de herstelactie de nodige onzekerheden kent,
waardoor het lastig is in te schatten hoe de uitgaven verdeeld over 2019 en 2020 plaatsvinden.
Mede hierdoor is er een bijstelling op de ramingen zoals deze waren ten tijde van
de start van de herstelactie5. De raming van de totale uitgaven van de herstelactie over 2019 en 2020 is onveranderd,
namelijk € 420 miljoen.
Vraag 70
Wat is het gemiddelde opbouwpercentage van mensen die nu een AOW-uitkering ontvangen?
Antwoord 70
Het gemiddelde opbouwpercentage van mensen die 2019 een AOW-uitkering ontvingen is
circa 91%.
Vraag 71
Hoe hoog is de gemiddelde Algemene Nabestaandenwet (ANW)-uitkering?
Antwoord 71
Een gemiddelde uitkering van personen die in november 2019 een Anw-uitkering ontvingen
bedroeg circa € 900. Dit betreft het gemiddelde van zowel wezen (€ 669), nabestaande
partners met een Anw-uitkering (€ 909) als nabestaande partners die onder overgangsrecht
al sinds de invoering van de Anw in 1996 een Anw-uitkering ontvangen (€ 892).
Vraag 72
Wat is de gemiddelde leeftijd van mensen die een ANW-uitkering ontvangen?
Antwoord 72
De gemiddelde leeftijd van mensen die in november 2019 een Anw-uitkering ontvingen
is circa 55 jaar. Voor arbeidsongeschikte Anw-gerechtigden is dit 60,5 jaar. Voor
Anw-gerechtigden met een minderjarig kind is dit 46,5 jaar. De gemiddelde leeftijd
van uitkeringsgerechtigden met recht op een Anw-uitkering op grond van overgangsrecht
sinds de invoering van de Anw in 1996 is 61,5 jaar. De gemiddelde leeftijd van wezen
met een lopende Anw-uitkering is in november 2019 ruim 15,5 jaar.
Vraag 73
Hoe lang ontvangen mensen gemiddeld een ANW-uitkering?
Antwoord 73
Voor Anw-ontvangers met een minderjarig kind is dit gemiddeld 67 maanden, voor arbeidsongeschikte
Anw-ontvangers is dit 149 maanden.
Vraag 74
Welk deel van de neerwaartse bijstelling van het kindgebonden budget wordt veroorzaakt
doordat het voorschot beter aansluit bij de definitieve toekenning en welk deel komt
doordat de gemiddelde uitkering lager uitvalt?
Antwoord 74
De uitgaven over het lopende toeslagjaar 2019 nemen af met -/- € 16 miljoen. doordat
het voorschot beter aansluit bij de definitieve toekenning en met nog eens -/- € 16
miljoen. doordat de gemiddelde uitkering lager uitvalt. Samen geeft dit een neerwaartse
bijstelling van -/- € 32 miljoen. In de Najaarsnota is een neerwaartse bijstelling
van -/- € 27,5 miljoen. gerapporteerd. Het verschil komt door een aantal kleine bijstellingen
waarvan een (opwaartse) bijstelling op de nabetalingen de belangrijkste is.
Vraag 75
Welke uitvoeringsgegevens leiden tot de neerwaartse bijstelling van de uitvoeringskosten
UWV van € 16,4 miljoen?
Antwoord 75
Deze middelen stonden gereserveerd op beleidsartikel 11 Uitvoeringskosten UWV voor
de implementatie van een aantal (wet)trajecten voor 2019. Deze middelen zijn niet
toegekend omdat de betreffende (wet)trajecten vertraging hebben opgelopen, uit uitvoeringstoetsen
bleek dat deze kosten niet in 2019 nodig zijn of vanwege een andere reden niet tot
implementatie zijn gekomen in 2019. Het merendeel van deze kosten komen in 2020 en
verder tot besteding.
Vraag 76
Hoe lang ontvangen mensen gemiddeld een ANW-uitkering?
Antwoord 76
Zie het antwoord op vraag 73.
Vraag 77
Waardoor wordt de € 17 miljoen onderuitputting op de post leningen bij Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO) veroorzaakt? Is hier een oorzaak in het beleid voor aan te wijzen
of in de ontwikkeling van het aantal inburgeraars?
Antwoord 77
Zie het antwoord op vraag 82.
Vraag 78
Waar wordt de € 30,9 miljoen onderuitputting op beleidsartikel 13 in deze najaarsnota
voor bestemd?
Antwoord 78
De onderuitputting uit de tweede suppletoire begroting komt ten goede aan het brede
budgettaire beeld. Een overzicht van het totaalbeeld is te vinden in de Najaarsnota.
Vraag 79
Kunt u toelichten waardoor de verwachte onderuitputting bij het Centraal Orgaan opvang
asielzoekers (COA) van € 3,7 miljoen wordt veroorzaakt?
Antwoord 79
Het budget voor COA is bedoeld voor het programma Voorbereiding op inburgering. De
oorzaak van de verwachte onderuitputting is een lager aantal asielstatushouders in
de asielzoekerscentra dat in aanmerking komt voor het programma.
Vraag 80
Waarvoor was de bijdrage aan gemeenten bedoeld, waarvan nu achteraf een onderuitputting
van € 7 miljoen wordt verwacht en waar wordt dit door veroorzaakt?
Antwoord 80
De bijdrage aan gemeenten is bedoeld voor de uitvoering van de maatschappelijke begeleiding.
De bijdrage wordt jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar vastgesteld aan de hand
van het aantal door gemeenten gehuisveste inburgeringsplichtige asielstatushouders.
De onderuitputting van € 7 miljoen in 2019 wordt veroorzaakt door een lager aantal
inburgeringsplichtige asielstatushouders in 2018 dan verwacht.
Vraag 81
Is de overboeking naar het Gemeentefonds voor de decentralisatieuitkering pilots verdere
integratie op de arbeidsmarkt (VIA) aan voorwaarden verbonden of is dit een generieke
uitkering waarbij gemeenten zich niet over de besteding van het gehele ontvangen bedrag
hoeven te verantwoorden?
Antwoord 81
Het bedrag dat gemeenten ontvangen voor de pilots van Verdere integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA) betreft een decentralisatieuitkering. Over de besteding hiervan hoeven gemeenten
zich niet te verantwoorden aan het Rijk.
Vraag 82
Wat ligt ten grondslag aan de lagere raming voor leningen voor inburgering? Komt dat
door een lager gemiddeld bedrag of lagere aantallen?
Antwoord 82
De oorzaak van de lagere raming op de post leningen bij Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO) is voornamelijk het lagere aantal inburgeraars dan eerder verwacht. Dit hangt
samen met een lager aantal plaatsingen van inburgeringsplichtige asielstatushouders
bij gemeenten.
Vraag 83
Waarvoor gaat het restant van circa acht ton dat niet uitgegeven is aan handhaving
gebruikt worden?
Antwoord 83
Het bedrag van circa € 0,8 miljoen dat niet uitgegeven zou zijn aan handhaving wordt
niet herkend. Op basis van de tweede suppletoire begroting voor handhaving is er € 2,7
miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt naar verwachting volledig besteed.
De post «opdrachten overig» in de Miljoenennota bedraagt circa € 0,8 miljoen. Mogelijk
dat uw Kamer hierop doelt. Deze € 0,8 miljoen heeft betrekking op budgettaire mutaties
bij «opdrachten overig» tussen de eerste suppletoire begroting en de Miljoenennota.
Het gaat hier naast budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting onder andere
om een ophoging van de budgetten voor ontvangen loon- en prijsbijstelling 2019, twee
overboekingen naar andere departementen en een ophoging van het budget voor dienstauto’s
van de Inspectie SZW om te corrigeren voor de eigen bijdrage van gebruik.
Vraag 84
Welk deel van het handhavingsbudget wordt besteed aan eerlijk werken?
Antwoord 84
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 85
Van wie zou het bedrag van -/- € 0,6 miljoen moeten worden ontvangen, gezien het feit
dat de raming is aangepast met dit bedrag en niet meer wordt verwacht dat dit bedrag
binnen zal komen?
Antwoord 85
Bij het bedrag van € 0,6 miljoen hoort geen specifieke betaler. Een klein deel van
de ontvangsten op artikel 96 bestaat uit ad-hoc ontvangsten, waarvan elk jaar zal
blijken of deze ontvangsten volledig binnenkomen. Bij najaarsnota wordt de raming
van de ontvangsten waar nodig bijgesteld.
Vraag 86
Kan toegelicht worden waarom een bedrag van € 29,1 miljoen wordt afgeboekt, omdat
een aantal reserveringen zoals voor de Fraudewet en voor uitvoeringskosten in het
zelfstandigen zonder personeel (ZZP)-dossier, niet meer tot uitbetaling komen in 2019?
Waarom is dit laatste het geval? Waarom komen deze reserveringen niet meer tot uitbetaling?
Antwoord 86
Reserveringen voor 2019 die dit jaar niet meer tot uitbetaling komen, vallen vrij.
Voor het zzp-dossier zouden de maatregelen aanvankelijk per 2020 inwerkingtreden.
Ter voorbereiding op de invoering van de maatregelen per 2020 waren ook middelen voor
2019 gereserveerd. Inmiddels is de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving voorzien
in 2021. Voor de financiële gevolgen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
van 7 maart 2019 over de herziening van boetes onder de Fraudewet is in eerste instantie
een reservering getroffen. Na een inventarisatie van gevallen die onder de reikwijdte
van de uitspraak vielen, zijn de geraamde financiële gevolgen in 2019 neerwaarts bijgesteld.
Vraag 87
Kunt u toelichten waaraan de resterende € 8,778 miljoen op onvoorziene beleidsuitgaven
naar verwachting wordt besteed?
Antwoord 87
Voor de resterende middelen op onvoorziene beleidsuitgaven is geen bestemming. Voorziene
vrijval hiervan bij slotwet staat tegenover de hogere voorziene uitgaven in 2019 als
gevolg van de herstelactie WKB (zie vraag 69).
Vraag 88
In hoeverre heeft het uitstel in de uitvoering van het ZZP-dossier, waarvoor de reserve
uit 2019 wordt afgeboekt, budgettaire consequenties voor 2020?
Antwoord 88
De vrijval in 2019 heeft geen budgettaire consequenties voor 2020. De reeds gereserveerde
middelen vanaf 2020 blijven beschikbaar. Inmiddels is de inwerkingtreding van de nieuwe
wetgeving voorzien in 2021. De daadwerkelijke uitvoerings- en voorbereidingskosten
worden bepaald op basis van de uitvoeringstoetsen van de verschillende uitvoeringsorganisaties.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier