Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over naar internationale afspraken om een minimumniveau van winstbelasting te waarborgen (Kamerstuk 32140-63)
2019D51232 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 11 december 2019 enkele vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over zijn brief van 14 november 2019
«Naar internationale afspraken om een minimumniveau van winstbelasting te waarborgen»
(Kamerstuk 32 140, nr. 63).
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Naar internationale
afspraken om een minimumniveau van winstbelasting te waarborgen» en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er is gekozen voor het tegelijkertijd onderzoeken
en uitwerken van twee pijlers.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten op welk vraagstuk
of over welke onderzoeksvragen de het inclusieve kader van de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO zich specifiek buigt.
Wat wordt verstaan onder immateriële activa?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Duitsland, Frankrijk, de Europese Commissie
en de Raad hebben opgeroepen om te zijner tijd voorstellen te doen in lijn met het
OESO/IF-werk. Hoe denkt de Staatssecretaris over deze gezamenlijke oproep?
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris om een toelichting naar de
verenigbaarheid van de Pijler 2-maatregelen met het Unierecht. Welke mogelijke bezwaren
zijn er waardoor het niet verenigbaar zou zijn?
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met het feit dat de OESO een impact-assessment
heeft opgesteld om te onderzoeken welk effect Pijler 2 heeft op de belastinginkomsten
van verschillende landen. Kan de Staatssecretaris deze impactanalyse met de Kamer
delen? Wat is het verschil in de uitvoering van de impactanalyse tussen de OESO en
de Europese Commissie? Wanneer verwacht de Staatssecretaris ook de impactanalyse van
de Europese Commissie met de Kamer te kunnen delen? De leden van de VVD-fractie vragen
wanneer de effecten op het vestigingsbeleid getoetst worden en benadrukken dat dit
een vereiste is voordat ingestemd kan worden met maatregelen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris om een harde bevestiging te
krijgen dat Nederlandse belastingfaciliteiten, zoals de innovatiebox, niet geraakt
worden door deze maatregelen. Zij vragen hiervan een bevestiging van de Staatssecretaris.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er specifiek is gevraagd om input op drie
vraagstukken. Op welke manier hoopt de OESO dat deze input bijdraagt aan de besluitvorming?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het lastig is in te schatten wat de gevolgen
zijn voor individuele landen. Wanneer zijn de gevolgen voor de landen en specifiek
Nederland wel duidelijk?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over het consultatieplan van de OESO over een minimumniveau van belastingheffing bij
internationaal opererende bedrijven. Deze leden achten het van groot belang dat in
zo groot mogelijk internationaal verband wordt nagedacht over een eerlijke belastingheffing
en het tegengaan van belastingontwijking. Deze leden merken hierbij op dat de OESO,
liefst zelfs wanneer ook niet-OESO-landen aanhaken, het enige niveau is om effectieve
afspraken te maken in plaats van afspraken die ertoe leiden dat de belastingontwijking
zich verplaatst naar andere landen.
De Staatssecretaris geeft aan dat de voorgestelde maatregelen van Pijler 2 erop gericht
zijn om landen de vrijheid te geven bij te heffen als inkomen van een internationaal
opererend bedrijf buiten het eigen land niet ten minste tegen een minimum effectief
tarief in de heffing wordt betrokken. De leden van de CDA-fractie kunnen dit doel
niet zo goed rijmen met het later beschreven doel om een ondergrens te stellen aan
belastingconcurrentie tussen landen. Op welke wijze worden landen nu belemmerd om
bij te heffen als inkomen van een internationaal bedrijf niet voldoende belast wordt?
Hoe kan Pijler 2 erop gericht zijn om landen vrijheid te geven, terwijl een minimumniveau
alleen effectief is als alle OESO-landen, liefst zelfs nog meer landen, meedoen?
Pijler 2 bestaat uit de income inclusion rule en de undertaxed payments rule. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris hoe de income inclusion rule
in de praktijk uitpakt bij meerdere holdings in verschillende landen. Mogen de tussenholdings
bijheffen of is dit voorbehouden aan de uiteindelijke moedermaatschappij?
Bij de income inclusion rule is de meest prangende vraag hoe het effectief betaalde
belastingtarief moet worden berekend. De regering heeft in de Nederlandse wetgeving
tot nu toe gekozen om anti-ontwijkingsmaatregelen afhankelijk te maken van het statutaire
belastingtarief, omdat uitgaan van het effectieve tarief onuitvoerbaar was. Op welke
manier zou het berekenen van het effectief betaalde belastingtarief op internationaal
gecoördineerde wijze wel uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst, zo vragen de leden
van de CDA-fractie. Welke factoren en voorwaarden zijn hierbij van belang? Op welke
wijze komt naast de uitvoerbaarheid ook de rechtvaardigheid naar voren in de discussie
over de berekening van het effectieve tarief, bijvoorbeeld door rekening te houden
met verliesverrekening en varianten op de innovatiebox?
De leden van de CDA-fractie achten het niet praktisch om de grondslag waarover het
effectieve tarief berekend wordt, te bepalen aan de hand van de regels van het land
van de moedermaatschappij of het land waar de winst wordt gerealiseerd. Naast problemen
met omrekenen lost dit immers het achterliggende probleem van belastingconcurrentie
niet op, want dan blijft er een prikkel bestaan om de moedermaatschappij of de werkmaatschappij
te vestigen in het land met de soepelste regels. De grondslag baseren op de regels
voor financiële verslaggeving is neutraler, maar de winst in de jaarrekening wijkt
op een aantal punten af van de fiscale winst. Tot welke problemen zou dit in het geval
van Nederland kunnen leiden? Zou een grondslag op basis van financiële verslaggeving
bijvoorbeeld ertoe kunnen leiden dat goed koopmansgebruik internationaal leidt tot
bijheffen door andere landen?
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris welke variant van het «mengen»
van grondslag de voorkeur heeft van de regering. Deelt de Staatssecretaris de mening
dat het mengen per land het dichtst in de buurt komt van het Nederlandse stelsel en
de mogelijkheden van een fiscale eenheid dan wel een toekomstig consolidatieregime?
Bij de uitzonderingen wordt gesproken over fiscale preferentiële regimes die voldoen
aan de standaarden van Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) Actie 5. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke regimes, anders dan de innovatiebox, hieronder vallen, zo vragen de
leden van de CDA-fractie. Welke uitzonderingen op het minimumniveau acht de Staatssecretaris
nuttig, zonder dat deze het beoogde doel aantasten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
internationale afspraken om een minimumniveau van winstbelasting te waarborgen. De
leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de reactie een aantal vragen en
opmerkingen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak van een modern internationaal
belastingstelsel en internationale coördinatie om onder andere belastingontwijking
en -ontduiking aan te pakken en om onzekerheid en dubbele belastingen voor bedrijven
tegen te gaan. Ontwikkelingen zoals de verdere digitalisering vereisen een nieuwe
benadering om internationale geldstromen eerlijk te belasten. Deze leden zijn voorstander
van een Europees minimumtarief voor de vennootschapsbelasting.
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris een nadere toelichting kan
geven over het onderhandelingsdoel van Nederland in OESO- en EU-verband. Wat is voor
het kabinet de gewenste uitkomst? Deze leden vragen of de Staatssecretaris verwacht
dat een overeenkomst in OESO-verband in 2020 haalbaar is en op welke wijze de Staatssecretaris
zich inzet om snel tot een goede internationale afspraken te komen. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, voorstander zijn van het
voorbereiden van maatregelen in EU-verband die in lijn zijn met het inclusieve kader
van de OESO als terugvaloptie voor het geval dat een oplossing in OESO-verband langer
op zich laat wachten dan gehoopt? Hoe draagt Nederland bij aan dergelijke oplossingsrichtingen?
Kan het kabinet nader toelichten hoe het verdere verloop van het proces eruit ziet
wanneer het inclusieve kader van de OESO tot overeenstemming is gekomen over Pijler 1
en Pijler 2?
De leden van de D66-fractie hebben de Kamerbrieven met betrekking tot Pijler 1 en
Pijler 2 tot zich genomen. Hierbij springen voor voornoemde leden enkele gemaakte
onderhandelingsresultaten in het licht. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom
is gekozen het nieuwe regime enkel te richten op consumer-facing businesses? Wat voor type bedrijven worden daaronder verstaan? Waarom spreekt het consultatiedocument
reeds over uitzonderingen op sectoren zoals financiële diensten of de winning van
natuurlijke rijkdommen en commodities? Acht de Staatssecretaris zelf uitzonderingen
wenselijk en, zo ja, welke en waarom? Hoe past dit bij de inzet van het kabinet op
grondslagverbreding?
De leden van de D66-fractie lezen in de appreciatie van de Staatssecretaris een eerste
analyse van de voorstellen op de Nederlandse overheidsfinanciën en op het Nederlandse
bedrijfsleven. Hierbij geeft de Staatssecretaris aan dat in de regel niet verwacht
wordt dat andere landen – middels het bijheffingsinstrument uit Pijler twee – aanspraak
zullen maken op winsten van ons bedrijfsleven omdat Nederland een bovengemiddeld vennootschapsbelastingtarief
hanteert vergeleken met andere EU-lidstaten. Geldt dit ook als bedrijven in Nederland,
ondanks het hogere vennootschapsbelastingtarief, bijvoorbeeld door verschillende grondslagversmallers
nauwelijks of geen winstbelasting betalen? In hoeverre acht de Staatssecretaris het
zinvol om voor de negatieve impact van het bijheffingsinstrument te kijken naar het
EU-gemiddelde van het vennootschapsbelastingtarief? In welke mate speelt dit probleem
buiten de EU? Welke precieze rol spelen impactanalyses bij het bepalen van de Nederlandse
onderhandelingspositie? Blijft de Staatssecretaris een voorstander van de huidige
voorstellen als deze bijdragen aan een modern internationaal belastingstelsel, maar
wel een mogelijk toekomstig negatief effect hebben op de Nederlandse belastinginkomsten?
Zo ja, hoe groot is de marge, zo nee waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting van de Staatssecretaris
over de meerdere verwijzingen naar de verenigbaarheid van de OESO-voorstellen met
het Unierecht. Bij welke precieze Unieartikelen liggen mogelijke pijnpunten? Kan de
Staatssecretaris verder uiteenzetten wat hij bedoelt met juridisch bindende en effectieve mechanismen voor geschilbeslechting? Hoe verhoudt dit zich tot de beroepskamer van de Wereldhandelsorganisatie en hoe
haalbaar acht hij een dergelijk systeem, onder andere met het oog op de positie van
de VS ten aanzien van laatstgenoemde beroepskamer?
Uit de eerste consultatiereacties blijken de posities van veel landen, zoals de VS
en India, nog niet op één lijn te liggen. De leden van de D66-fractie vragen welke
rol Nederland speelt bij het verenigen van de verschillende posities van lidstaten.
Welk belang hechten de lidstaten van het inclusieve kader – en Nederland individueel –
aan het bereiken van een oplossing gebaseerd op consensus? Liggen er binnen het inclusieve
kader varianten van een nieuw belastingsysteem op tafel waaraan een aantal landen
niet of slechts gedeeltelijk deelnemen? Welke risico’s brengt dit met zich mee? Kunnen
Pijler 1 en 2 enkel als pakket worden ondertekend of ook afzonderlijk?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van recente ontwikkelingen waaronder
de briefwisseling tussen de Amerikaanse Minister van Financiën1 en de secretaris-generaal van de OESO2. hoeHHdfHoe beoordeelt de Staatssecretaris deze briefwisseling en de positie die
de OESO en de VS in deze briefwisseling innemen? Hoe beoordeelt het kabinet de suggestie
om Pijler1 om te dopen tot een vrijblijvend safe-harbour regime? Hoe duidt de Staatssecretaris het appèl om unilaterale digitale belastinginitiatieven
stop te zetten en hoe zou een dergelijke stopzetting de onderhandelingspositie van
bijvoorbeeld landen in de Europese Unie kunnen verzwakken? Kan de Staatssecretaris
de Kamer informeren over de uitkomsten van de aanstaande bijeenkomst tussen de secretaris-generaal
van de OESO, de Franse Minister van Financiën en de Amerikaanse Minister van Financiën?
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de G-24-landen – alsook non-gouvernementele
organisaties waaronder het Tax Justice Network – kritiek3 hebben geuit op de huidige OESO-voorstellen. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris het
redistributieve karakter van de voorstellen? In hoeverre klopt de conclusies dat slechts
een marginaal deel van de winsten herverdeeld zouden worden en inkomensongelijkheid
tussen rijke en arme landen verergerd zou worden4? Wat betekent dit voor de onderhandelingen bij het inclusieve kader? Hoe zet het
kabinet zich in om een scenario zoals bij de Doha-ronde bij de wereldhandelsorganisatie
te voorkomen? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de suggestie om werkgelegenheid mee
te nemen als factor om de nexus te bepalen? Hoe staat de Staatssecretaris tegenover
de oproep tot meer transparantie van de OESO met betrekking tot country-by-country data zodat belanghebbenden ook zelf een impact-analyse kunnen maken?
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over de ontwikkelingen
in het inclusieve kader van de OESO. Zijn er ontwikkelingslanden die graag willen
toetreden tot dit kader? Zo ja, om hoeveel ontwikkelingslanden gaat het? Zo nee, welke
bezwaren hebben ontwikkelingslanden tegen deelname aan het inclusieve kader?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GL
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van het kabinet over de tweede pijler van een nieuw internationaal stelsel voor belastingheffing.
Zij hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat volgens het kabinet de meest gewenste
uitkomst is van het Global Anti-Base Erosion Proposal (GloBE)? Hoe zou het zo effectief
mogelijk kunnen bijdragen aan het voorkomen van belastingontwijking?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris wat het effect zal
zijn van GloBE op de internationale fiscale race naar de bodem. Deelt de Staatssecretaris
de wens van deze leden dat deze race gestopt wordt?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat een unilaterale maatregel als
de conditionele bronbelasting niet kan voorkomen dat andere landen de rol van Nederland
overnemen, met als gevolg dat belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven
nog steeds mogelijk blijft en slechts verschuift naar andere jurisdicties. Is de Staatssecretaris
daarom bereid om te kijken of het in dit opzicht mogelijk is om afspraken te maken
op EU niveau?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris wat de samenwerking
met Duitsland inhoudt als het gaat om een minimumniveau van belastingheffing. Wat
is de meest actuele stand van zaken?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris wat de belangrijkste
reden is dat Nederland er op aan heeft gedrongen dat er wordt gekeken of de maatregelen
binnen Pijler 2 verenigbaar zijn met het Unierecht? Is de Staatssecretaris bereid
om er op aan te dringen dat het EU-recht mogelijk wordt aangepast indien dat nodig
is om BEPS 2.0-maatregelen mogelijk te maken?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het voor ontwikkelingslanden uitpakt
als er voorrang wordt gegeven aan de income inclusion rule. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat ontwikkelingslanden hun heffingsmogelijkheden
behouden?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het tijdpad eruit ziet nadat er
binnen het inclusieve kader van de OESO in 2020 tot overeenstemming is gekomen over
BEPS 2.0. Hoe lang schat de Staatssecretaris dat het duurt voordat de OESO-maatregelen
zijn uitgewerkt? Hoe lang duurt het voordat deze maatregelen daadwerkelijk in landen
worden uitgevoerd en effectief zijn?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een update omtrent het effectieve
belastingtarief van grote bedrijven in Nederland. Wanneer komt de Staatssecretaris
met eigen cijfers op basis van belastingaangiftes?
Deelt de Staatssecretaris de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks
dat het technisch en juridisch mogelijk is om aan te geven hoeveel winstbelasting
de top 25-bedrijven van de AEX gezamenlijk afdragen per jaar? Zo ja, zou de Staatssecretaris
deze cijfers kunnen delen met de Kamer? Zo niet, wat is exact de reden dat dit niet
mogelijk is?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het CBS twee manieren presenteert
om de effectieve belastingdruk te meten5. De eerste methode kijkt zowel naar de winstgevende als de verlieslatende bedrijven.
Bij de tweede methode tellen de verliezen niet mee. Welke methode geeft volgens het
CBS zelf het beste de werkelijkheid weer? Hoe verhoudt zich dat tot de opvatting van
het kabinet?
De leden van de fractie van GroenLinks leggen graag het volgende rekenvoorbeeld voor
aan de Staatssecretaris. Bedrijf A maakt 100 winst en betaalt 25 aan vennootschapsbelasting.
Bedrijf B heeft 50 verlies en betaalt geen vennootschapsbelasting. Klopt het dat de
totale effectieve belastingdruk (in dit rekenvoorbeeld) volgens de eerste methode
gelijk is aan 50%? Klopt het dat de totale effectieve belastingdruk (in dit rekenvoorbeeld)
volgens de tweede methode gelijk is aan 25%? Welke methode geeft in dit rekenvoorbeeld
een realistischere weergave van het effectieve belastingtarief?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris dat Nederland
begin 2020 zal deelnemen aan de diverse onderhandelingen binnen de OESO en het inclusieve
kader om tot op consensus gebaseerde oplossingen te komen. Deze leden hechten net
als de Staatssecretaris aan de opvattingen van wetenschap, maatschappelijk middenveld
en bedrijven, maar constateren dat in de vele internationale overlegorganen het zwaartepunt
dikwijls bij de laatste categorie komt te liggen waardoor consultaties een eenzijdige
benadering kunnen hebben. Zij vragen de Staatssecretaris hoe de verhoudingen tussen
de drie genoemde groepen waren bij de inbreng op de publieke consultatie en welke
pogingen zijn gedaan om hierin balans te krijgen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat een minimumniveau aan belastingheffing
noodzakelijk is om tot een eerlijker stelsel te komen waarin bedrijven daadwerkelijk
bijdragen aan de samenlevingen waar zij de lasten neerleggen. Zij vragen de Staatssecretaris
daarom naar de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen die in het voorjaar plaats
zullen vinden en benadrukken de wenselijkheid om tot een stelsel van bronbelastingen
en aftrekbeperkingen te komen omdat deze aan de armste landen de mogelijkheid laat
om belasting te heffen, ongeacht de fiscale constructies die zijn opgetuigd om via
belastingparadijzen als Nederland winst weg te sluizen. Deze leden vragen de Staatssecretaris
tevens of momenteel bilaterale belastingverdragen bestaan die een dergelijke bronbelasting
door ontwikkelingslanden verbieden of dat er andere door Nederland veroorzaakte belemmeringen
kunnen zijn die een eerlijker belastingheffing kunnen voorkomen. Indien dit het geval
is, vragen zij de Staatssecretaris met klem om met spoed deze verdragen aan te passen
en andere belemmeringen weg te nemen.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris naar een toelichting op de mate
van aandacht die de Income inclusion rule krijgt ten opzichte van de Undertaxed payments rule en hoe de verschillen in aandacht in het consultatiedocument moeten worden geduid.
Tevens vragen deze leden of reeds een consultatie heeft plaatsgevonden onder de landen
die aan de onderhandelingen hebben deelgenomen, of Nederland hieraan deelnam en wat
de Nederlandse inzet hierbij is geweest.
De leden van de SP-fractie zien dat de vragen die in het consultatiedocument worden
gepresenteerd er nog steeds vanuit gaan dat de belastinggrondslag moet kunnen worden
verkleind door uitzonderingen te creëren of door het mengen van hoog- en laagbelaste
winsten om tot een effectief belastingtarief te komen voor een concern dat in meerdere
landen actief is. Deze leden constateren dat hiermee het uitgangspunt is dat creatief
omgaan met fiscaliteit beloond moet gaan worden en vragen de Staatssecretaris of naar
haar mening de tweede pijler van het BEPS-project daadwerkelijk belastingontwijking
tegen zal gaan.
De leden van de SP-fractie lezen in de impactanalyse dat de Staatssecretaris de innovatiebox
noemt als mogelijkheid om het effectieve tarief te verlagen. Deze leden vragen de
regering naar de andere mogelijkheden die Nederland biedt om het effectieve tarief
laag te houden en welke gevolgen de afspraken die uit de onderhandelingen voortvloeien
voor deze belastingontwijkingsmaatregelen zouden hebben. Tevens zijn de leden van
de SP-fractie benieuwd of zij uit deze passages moeten leiden dat Nederland de innovatiebox
gaat aanpassen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of instelling van minimumtarieven of
andere maatregelen die in OESO-verband worden besproken op enigerlei wijze in kunnen
gaan tegen EU-recht en welke plannen bestaan om dit tegen te gaan.
De leden van de SP-fractie lezen in de appreciatie van de voorstellen dat het inclusieve
kader van de OESO naar de mening van de Staatssecretaris het juiste samenwerkingsverband
is omdat dit verband 134 lidstaten heeft. Deze leden constateren dat de Verenigde
Naties momenteel 193 volwaardige lidstaten en twee waarnemend leden heeft. Zij vragen
de Staatssecretaris te beargumenteren waarom de VN, aangezien het een nog breder deelnemersveld
heeft, niet het juiste gremium zou zijn om tot gezamenlijke afspraken tegen belastingontwijking
te komen en het inclusieve kader van de OESO wel.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris naar wat in haar ogen relevante
ontwikkelingen zijn waarvan hij de Kamer op de hoogte gaat houden ten aanzien van
de twee pijlers van het BEPS-project. Zij vragen de Staatssecretaris tevens naar een
duiding van de «grote groep landen» waarmee overeenstemming zou moeten worden bereikt
aan het eind van 2020. Gaat het hierbij om alle 134 deelnemers aan het IF of bestaat
de kans dat met een beperkte groep landen afspraken worden gemaakt en dat daarmee
de breedte van het initiatief wordt ondergraven? Tevens zijn zij benieuwd of eind
2020 de discussie zal zijn afgerond en, indien dit niet het geval is, wanneer de afronding
gaat plaatsvinden en wanneer Nederland over zal gaan tot implementatie van de gemaakte
afspraken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de brief over het OESO/Inclusieve kader-project om belastingontwijking tegen te
gaan.
Deze leden vinden het van groot belang dat belastingontwijking wordt tegengegaan en
vinden het ook van belang dat ontwikkelingslanden, die al decennialang geplunderd
worden door multinationale ondernemingen, in staat worden gesteld om deze bedrijven
fors te belasten.
Belastingontwijking creëert een eigen vicieuze cirkel van een steeds verder uitdijende
financiële sector, zoals uitgebreid beschreven is in het boek Moneyland. Het gaat hier om een sector die een alsmaar toenemende vraag naar nog meer belastingontwijkingroutes
stimuleert en daarmee bedrijven die deze routes kunnen faciliteren in leven houdt.
Het gevolg hiervan is een financiële sector die de welvaart van de rest van de maatschappij
stelselmatig afroomt. Een parasitair, onhoudbaar businessmodel dat geen enkele positieve
bijdrage levert aan onze planeet en al haar inwoners.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Staatssecretaris erop dat
Nederland nog steeds een schakel is in een keten van belastingontwijking. De leden
van de Partij voor de Dieren-fractie zijn derhalve van mening dat in het geval van
Nederland dit gepaard gaat met een extra verantwoordelijkheid. Schakelverantwoordelijkheid
in de keten van belastingontwijking.
Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen naar aanleiding van de onderhavige
brief.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen welke oproep door Duitsland en
Frankrijk aan de Commissie en de Raad is gedaan om te zijner tijd voorstellen te doen
in lijn met het OESO/inclusieve kader-werk. Deze leden vragen of Duitsland en Frankrijk
van zins zijn om voorstellen te doen die gaan richting een EU-minimumtarief voor vennootschapsbelasting
en zo ja, of deze belasting door de EU wordt geheven?
Naar verwachting wanneer zullen de voorstellen die zullen volgen met het oog op implementatie
van Pijler 2-maatregelen door EU-lidstaten gepresenteerd worden? Welke invloed kan
de Kamer uitoefenen om deze voorstellen bij te stellen? Kan de Staatssecretaris bevestigen
dat over dit soort voorstellen met unanimiteit in de Raad wordt besloten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Pijler 2-maatregelen een
concreet minimumtarief beogen en of de voorstellen tevens beogen dat indien een bepaald
minimumtarief wordt gekozen, dit tarief later ook weer, naar boven of beneden, bijgesteld
kan worden. Indien dat zo is, welk orgaan kan daarover beslissen en welke mogelijkheden
heeft de Kamer om daar invloed op uit te oefenen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS
De leden van de fractie van 50PLUS hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Staatssecretaris van 14 november jongsleden en zij hebben daarbij vooralsnog
een enkele aanvullende vraag:
De leden van de fractie van 50PLUS constateren dat op pagina 3, onder de inhoud van
de voorgestelde Pijler 2-maatregelen, het volgende wordt gesteld: «Pijler 2 moet ervoor zorgen dat internationaal opererende bedrijven altijd in ieder
geval een minimumniveau aan winstbelasting betalen. Op die manier kunnen resterende
risico’s van winstverschuiving naar laagbelastende landen effectief worden aangepakt».
De eerste van deze twee zinnen suggereert dat er een harde en handhaafbare ondergrens
komt voor het minimumniveau aan winstbelasting: «altijd in ieder geval...». De tweede
zin suggereert slechts, dat «de resterende risico’s effectief worden aangepakt». De
fractie van 50PLUS signaleert dat mogelijk veel lucht kan ontstaan tussen «altijd
in ieder geval» enerzijds en «effectief aanpakken» anderzijds.
In hoeverre vormen de voorgestelde maatregelen van Pijler 2, in combinatie met eerder
genomen maatregelen, een oplossing en in hoeverre is het een aanpak?
Welke resterende risico’s zijn er voor winstverschuiving naar laagbelastende landen,
na de implementatie van de maatregelen van Pijler 2, zo vragende leden van de fractie
van 50PLUS.
II Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.