Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 347 Regels voor de aanpak van de stikstofproblematiek in relatie tot natuur (Spoedwet aanpak stikstof)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 20 november 2019 en het nader rapport d.d. 25 november 2019, aangeboden aan de
Koning door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mede namens de Ministers
van Infrastructuur en Waterstaat en voor Milieu en Wonen. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 november 2019, nr. 2019002360,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 21 november 2019, nr. W11.19.0355/IV, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel heeft de Afdeling advisering (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven
tot opmerkingen over de verantwoording in de memorie van toelichting. Kort gezegd
adviseert de Afdeling om daarin uitgebreider in te gaan op:
– de betekenis van het wetsvoorstel in het licht van de grotere opgave van versnelde
realisatie van geloofwaardig en aantoonbaar herstel van Natura-2000 gebieden;
– wat op de korte, maar ook op de langere termijn nodig is om de huidige problemen te
beheersen en zo mogelijk op te lossen;
– op welke wijze het wetsvoorstel daaraan bijdraagt; en
– de noodzaak, geschiktheid en proportionaliteit van de veevoerregels in het licht van
het vrij verkeer van goederen.
De Afdeling advisering ziet een stikstofregistratiesysteem als hooguit iets tijdelijks
om acute problemen voor de bouw op te lossen, vooruitlopend op een veel meer omvattende
aanpak van de stikstofproblematiek, waarvan een drempelwaarde deel kan uitmaken.
In het navolgende ga ik op de opmerkingen van de Afdeling in. De tekst van het advies
treft u hieronder in cursief aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 8 november 2019, no. 2019002360, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mede namens de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat, en de Minister voor Milieu en Wonen, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van
wet tot het stellen van regels voor de aanpak van de stikstofproblematiek in relatie
tot natuur (Spoedwet aanpak stikstof), met memorie van toelichting.
Het voorstel voorziet in een aantal maatregelen om een gecoördineerde en versnelde
aanpak van de stikstofproblematiek mogelijk te maken. Het gaat daarbij om enkele maatregelen
die erop zijn gericht te komen tot een vermindering van stikstofdeposities in de beschermde
gebieden en het versneld treffen van beheersmaatregelen. Daarnaast gaat het om maatregelen
die erop gericht zijn om activiteiten die niet het beheer van de Natura 2000 gebieden
betreffen gemakkelijker mogelijk te maken.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in de toelichting inzicht in de
werking en de verwachte effecten van verschillende in het voorstel opgenomen maatregelen
gemist. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting nodig.
1. Inleiding
De toelichting beschrijft dat maatregelen moeten worden genomen om de stikstofbelasting
verder terug te brengen en het natuurherstel te intensiveren. Die aanpak gaat uit
van een pakket van landelijke maatregelen, die gebiedsgericht worden uitgewerkt. De
toelichting vermeldt ook dat de uitvoering van maatregelen een lange adem vergt met
een structurele aanpak. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat voor een aantal sectoren
acute problemen bij de vergunningverlening zijn ontstaan die een grote maatschappelijke
impact hebben.
Met het voorliggende voorstel voor een spoedwet worden aanvullende instrumenten geboden
om maatregelen te kunnen treffen die bijdragen aan vermindering van de stikstofbelasting
en versnelling van het natuurherstel. Die maatregelen zijn er voorts op gericht de
toestemmingsverlening op grond van de natuurwetgeving voor verschillende activiteiten
op korte termijn weer vlot te trekken. Het voorstel voorziet daartoe in een aantal
maatregelen om een gecoördineerde en versnelde aanpak van de stikstofproblematiek
mogelijk te maken. Daartoe wordt:
1. een nieuw afwegingskader geformuleerd voor de introductie van drempelwaarden en een
systeem voor het beheer van stikstofdepositieruimte in het kader van de Wet natuurbescherming;
2. een wijziging voorgesteld van de Wet dieren met het oog op het stellen van regels
inzake de samenstelling van diervoeders of andere stoffen of producten;
3. een wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voorgesteld
waardoor de maximumsnelheid op alle snelwegen wordt verlaagd naar 100 km per uur;
4. een wijziging van de Crisis-en herstelwet voorgesteld om de besluitvorming bij fysieke
maatregelen voor verbetering of herstel van Natura 2000-gebieden te versnellen.
2. Inzicht in effecten
Het wetsvoorstel staat in het teken van de aanpak van de stikstofproblematiek.
Duidelijk is dat in veel Natura-2000 gebieden sprake is van overbelasting door stikstofdeposities.
De voor de verschillende gebieden vastgestelde kritische depositiewaarden zijn in
veel gevallen (soms fors) overschreden. Er zullen versneld herstel- en verbeteringsmaatregelen
moeten worden uitgevoerd, gericht op geloofwaardig en aantoonbaar herstel van Natura-2000
gebieden.
Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling een bredere beschouwing, dan in paragraaf 2
van de toelichting gegeven, gemist over de betekenis van het voorstel in het licht
van deze opgave. Daardoor is niet inzichtelijk wat op de korte, maar ook op de langere
termijn nodig is om de huidige problemen te beheersen en zo mogelijk op te lossen.
Uit de toelichting blijkt evenmin welke bijdrage het voorstel, en de afzonderlijke
onderdelen daarvan, leveren aan de aanpak van deze problematiek. Zo is in de toelichting
in het geheel geen indicatie gegeven van de (omvang van de) veronderstelde positieve
effecten van de hiervoor onder 1o tot en met 3o genoemde maatregelen voor de instandhoudingsdoelstellingen
van Natura 2000-gebieden. In de toelichting staat ook dat een nieuwe drempelwaarde
alleen kan bestaan als de vermindering van de stikstofbelasting en het natuurherstel
daadwerkelijk sneller gaan dan tot nu toe het geval is. Vanuit dat oogpunt zal de
afname van de stikstofbelasting die wordt bereikt door de voorgestelde maatregelen
groter moeten zijn dan de stikstofbelasting die wordt veroorzaakt door de vrijgestelde
activiteiten. Inzicht in de effecten van de voorgestelde maatregelen is noodzakelijk
nu in artikel I een stelsel van drempelwaarden en een depositieregistratiesysteem
wordt voorgesteld (zie ook paragraaf 4c).
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Paragraaf 2 van de memorie van toelichting is aangevuld en daarin wordt nader ingegaan
op de effecten. Daarin wordt benadrukt dat ook het kabinet kiest voor een omvattende
aanpak van de stikstofproblematiek en verdergaande maatregelen om natuurherstel te
realiseren. Die aanpak is in voorbereiding. Het besluit over het voor de langere termijn
te nemen maatregelenpakket zal worden genomen op basis van het nog te verwachten advies
van het Adviescollege stikstofproblematiek daarover. Tegelijk zal ook voor de korte
termijn weer enige ontwikkeling mogelijk moeten worden gemaakt, onder meer voor bouwactiviteiten
die een zeer beperkte bijdrage aan de stikstofbelasting van natuur leveren. Met het
oog daarop is al vooruitlopend op de meer omvattende aanpak voorzien in specifieke
maatregelen die leiden tot vermindering van de stikstofbelasting, waarvan een deel
ten goede komt aan de natuur (30%) en een deel wordt ingezet ten behoeve van een stikstofneutrale
realisatie van bouwactiviteiten (woningen en infrastructuur). Dit komt naast de aanzienlijke
aanvullende financiële middelen die het kabinet op korte termijn al vrij maakt voor
de aanpak van de stikstofproblematiek. Daarbij wordt er op gewezen dat op dit moment
de maatregelen in de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden en de aanvullende
maatregelen die waren voorzien in het Programma aanpak stikstof 2015–2021 onverkort
worden doorgezet. Deze verzekeren behoud van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden
en perspectief op herstel overeenkomstig het daarvoor in de beheerplannen voorziene
tijdpad. Er wordt ook gewezen op de maatregelen in het kader van het 6e Actieprogramma
Nitraatrichtlijn en de voorziene klimaatmaatregelen, die ook bijdragen aan vermindering
van de belasting van de natuurgebieden.
3. Drempelwaarden
In artikel 2.9 van de Wet natuurbescherming wordt een aantal wijzigingen voorgesteld
die ertoe strekken mogelijke drempelwaarden in te voeren bij de vergunningverlening
van verschillende plannen en projecten die niet het beheer van de N2000-gebieden betreffen.
Hierdoor zal voor bepaalde categorieën plannen en projecten geen vergunning krachtens
de Wet natuurbescherming vereist zijn.
Voor de voorwaarden waaronder deze drempelwaarden worden gehanteerd is het stramien
gevolgd van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn, zoals uitgelegd
door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).
De Afdeling wijst, in aansluiting op hetgeen zij hierover heeft opgemerkt in de voorlichting
die zij heden eveneens heeft uitgebracht, op de voorwaarden voor het hanteren van
drempelwaarden gebaseerd op artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn
en de daarop gebaseerde jurisprudentie van het HvJ EU.
Waar op de voet van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn toepassing gegeven
wordt aan een vrijstelling die is gebaseerd op een drempelwaarde, moet met een passende
beoordeling inzichtelijk worden gemaakt welke deposities de desbetreffende projecten
veroorzaken, welke gevolgen dat heeft voor de natuurlijke kenmerken en, in het geval
moet worden gevreesd voor aantasting van de natuurlijke kenmerken, welke mitigerende
maatregelen die aantasting geheel wegnemen.
Waar op de voet van artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn toepassing gegeven
wordt aan een vrijstelling moet met een passende beoordeling inzichtelijk worden gemaakt
welke negatieve gevolgen voor de natuurlijke kenmerken optreden. Ervan uitgaande dat
een deugdelijke motivering kan worden gegeven dat dwingende redenen van groot openbaar
belang nopen tot verwezenlijking van de projecten en er geen alternatieven bestaan,
moeten compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele
samenhang van de Natura 2000 bewaard blijft. De Commissie zal op de hoogte moeten
worden gesteld van de compenserende maatregelen. Waar het gaat om prioritaire habitatgebieden
zal advies van de Europese Commissie moeten worden gevraagd over de compensatie.
Het gevolg is, dat de invoering van drempelwaarden met toepassing van artikel 6, derde
of vierde lid, van de Habitatrichtlijn, in veel gevallen moeilijk zal zijn, zeker
op de korte termijn. Van de voorgestelde regeling mogen volgens de Afdeling op dit
punt dan ook geen wonderen worden verwacht.
Op de langere termijn kan in dit verband, zoals de Afdeling in de voorlichting nader
heeft uiteengezet, wellicht enige ruimte worden gevonden in een benadering die meer
aansluit bij artikel 6 van de habitatrichtlijn als geheel en de daarmee gemoeide instandhoudingsdoelstellingen.
Een drempelwaarde kan dan verdedigbaar zijn in het licht van een geloofwaardig en
effectief pakket van maatregelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen
voor het desbetreffende gebied, en om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke
habitats van soorten in dat gebied niet verslechtert. Dat pakket van maatregelen zal
ook werkelijk moeten worden uitgevoerd.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan en zo nodig
het voorstel op dit punt aan te vullen.
In paragraaf 3 van de memorie van toelichting is onder het kopje «drempelwaarde» nader
ingegaan op de in het bovenstaande genoemde rechtvaardigingsgronden voor een drempelwaarde
en de in dat verband geldende kaders. De opvatting van de Afdeling wordt gedeeld dat
een drempelwaarde gemakkelijker te verdedigen zal zijn in het licht van een geloofwaardig
en effectief pakket van maatregelen dat is gericht op het daadwerkelijk realiseren
van de instandhoudingsdoelstellingen van de onderscheiden Natura 2000-gebieden. In
de meeste gebieden vergt dat robuuste maatregelen voor verdere vermindering van de
stikstofbelasting en intensivering van het natuurherstel. Over dat pakket maatregelen
besluit het kabinet op basis van het daarover nog uit te brengen advies van het Adviescollege
stikstofproblematiek. Voor dit moment houdt het kabinet de keuze voor verschillende
rechtvaardigingsmogelijkheden open; met het verstrijken van de tijd kan de haalbaarheid
of aantrekkelijkheid van de verschillende mogelijkheden anders komen te liggen.
4. Depositieregistratiesysteem
In het voorgestelde artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming is voorzien in een regeling
waarbij projecten worden toegestaan met gebruikmaking van een «geregistreerde stikstofdepositieruimte»
(de toelichting spreekt ook wel van een «stikstofdepositiebank»). Stikstofdepositieruimte
ontstaat, volgens het tweede lid van dat artikel, door aanvullende maatregelen ten
opzichte van de in het beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied opgenomen
maatregelen.
a. Werking regeling
De Afdeling merkt op dat de uitvoeringsmodaliteiten voor deze regeling bij ministeriële
regeling worden vastgesteld. Uit de toelichting wordt bovendien vooralsnog niet duidelijk
hoe de regeling in de praktijk zal moeten gaan functioneren en welke effecten ervan
worden verwacht.
De Afdeling adviseert, mede in het licht van de brief van 13 november 2019, de toelichting
op dit punt aan te vullen.
b. Stikstofdepositieruimte
Uit het voorgestelde artikel 5.5a, tweede lid, Wet natuurbescherming volgt dat stikstofdepositieruimte
ontstaat door aanvullende maatregelen ten opzichte van de in het beheerplan voor het
desbetreffende gebied opgenomen maatregelen.
De Afdeling merkt op, dat nu in veel gebieden sprake is van overbelasting, inzichtelijk
dient te worden gemaakt welke maatregelen in het kader van artikel 6, eerste en tweede
lid, van de Habitatrichtlijn worden genomen die nodig zijn voor het bereiken van de
instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied en welke maatregelen als bedoeld in
het voorgestelde artikel 5.5a, tweede lid, daadwerkelijk als aanvullend zullen kunnen
worden beschouwd. Daarnaast moet concreet gemaakt worden dat de te treffen maatregelen
verder gaan dan voor het behalen en behouden van de instandhoudingsdoelstellingen
nodig is en dat juist die verdergaande maatregelen ruimte vrijmaken voor nieuwe ontwikkelingen
die significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden kunnen hebben.
Voorts is van belang dat de stikstofdepositie die tot de stikstofdepositieruimte gaat
behoren, nauwkeurig wordt bepaald. Dat zal bij concrete besluiten, zoals de intrekking
van een vergunning, eenvoudiger zijn dan bij maatregelen van meer algemene aard, zoals
een algehele verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen. Voor de onderbouwing van
de voorgestelde regeling is duidelijkheid hierover van groot belang.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan.
c. Tijdelijke regeling
De Afdeling begrijpt de voorgestelde regeling vanuit de noodzaak om op korte termijn
ruimte te creëren voor vergunningverlening om de acute problemen in een aantal sectoren
voor de korte termijn op te lossen.
Tegelijkertijd merkt de Afdeling op dat een regeling als de onderhavige niet eenvoudig
is in te passen in de systematiek van artikel 6 van de Habitatrichtlijn en in dat
kader, zoals hiervoor is uiteengezet, een aantal vragen oproept. Van belang is ook
dat indien daadwerkelijk sprake is van de totstandkoming van een geloofwaardig en
effectief pakket aan maatregelen, gericht op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen
voor de verschillende gebieden, de noodzaak voor een regeling als deze minder groot
zal zijn omdat een stelsel van drempelwaarden dan in veel gevallen uitkomst zal kunnen
bieden.
De Afdeling merkt verder op dat het naast elkaar toepassen van een stelsel van drempelwaarden
en een depositieregistratiesysteem als hier voorgesteld ertoe leidt dat eenmaal gerealiseerde
depositieruimte via twee verschillende instrumenten weer wordt ingezet. Dit zal er
toe leiden dat het tempo waarmee de stikstofdepositie afneemt ten gevolge van ingezette
maatregelen wordt vertraagd en de termijn waarop de instandhoudingsdoelstellingen
van de Natura 2000-gebieden worden bereikt, wordt verlengd. Het bereiken en behouden
van de instandhoudingsdoelstellingen wordt daarmee bemoeilijkt. In dat licht bezien
is een instrument als hier voorgesteld aanvaardbaar om het thans bestaande acute probleem
op te lossen, maar is het op langere termijn niet houdbaar.
Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling de regeling inzake stikstofregistratie
tijdelijk van aard te laten zijn. Zij adviseert het voorstel dienovereenkomstig aan
te passen.
Paragraaf 3 van de memorie van toelichting is geactualiseerd naar aanleiding van de
brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 13 november 2019. Er is onder het kopje
«stikstofregistratiesysteem» alsnog een verdere omschrijving van de werking van dat
systeem opgenomen. Het komt erop neer dat in een register voor elke locatie van voor
stikstof gevoelige habitats in elk Natura 2000-gebied de positieve effecten van maatregelen
in de vorm van een reductie van de stikstofdepositie worden geregistreerd: vaststaande
effecten van vaststaande maatregelen, maatregelen die additioneel zijn ten opzichte
van de maatregelen die nodig zijn om de Natura 2000-waarden te behouden en zo nodig
overeenkomstig planning te herstellen. De effecten en de zekerheid daarvan worden
op voorhand wetenschappelijk beoordeeld, op een wijze die voldoet aan de eisen die
aan een passende beoordeling in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn
worden gesteld. Aldus kan op de in het registratiesysteem opgenomen hoeveelheid stikstof
voor een bepaalde locatie een beroep worden gedaan bij de vergunningverlening voor
een project dat op die locatie tot stikstofdepositie leidt wordt gedaan. In de passende
beoordeling bij de aanvraag voor de Natura 2000-vergunning kan op dat effect en op
de wetenschappelijke beoordeling van dat effect worden teruggegrepen. Voor zover bij
de vergunningverlening een beroep wordt gedaan op ruimte binnen het stikstofregistratiesysteem,
wordt de betrokken hoeveelheid stikstof door het bevoegd gezag in dat systeem afgeboekt,
zodat deze niet meer voor andere projecten beschikbaar is. In feite is hiermee sprake
van een vorm van externe saldering.
Het voordeel van een dergelijk systeem is dat maatwerk wordt geboden: per locatie
wordt in beeld gebracht wat de beschikbare ruimte is; die ruimte wordt opgenomen in
het stikstofregistratiesysteem. Dat is een sneller vorm te geven oplossing dan een
generieke drempel die voor heel Nederland voor de daaronder vallende hoeveelheid stikstof
de garantie moet bieden dat op geen enkele locatie in geen enkel Natura 2000-gebied
sprake zal zijn van een significant negatief gevolg voor de natuur. Een voordeel is
ook dat individuele vergunningen worden verleend, die – zodra zij onherroepelijk zijn
– zekerheid bieden voor de initiatiefnemer. Als een vrijstellingsregeling niet houdbaar
blijkt te zijn, zoals het geval was met de vrijstelling gekoppeld aan de grenswaarde
onder het programma aanpak stikstof 2015–2021, moeten alle projecten waarvoor op die
vrijstelling een beroep is gedaan, alsnog worden gelegaliseerd.
Er is sprake van een directe en unieke koppeling van specifieke maatregelen aan het
stikstofregistratiesysteem, waarbij door de overheid is zeker gesteld, dat de effecten
van maatregelen niet ook in ander kader, bijvoorbeeld voor de onderbouwing van een
drempelwaarde, worden gebruikt. Het kabinet acht bij de voorgestane invulling geen
twijfel mogelijk over de juridische houdbaarheid van de systematiek op zichzelf, die
feitelijk neerkomt op een kleine programmatische aanpak stikstof voor een specifieke
doelgroep. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft aangegeven dat een programmatische
aanpak waaraan stikstofdepositieruimte wordt ontleend bij vergunningverlening op zichzelf
toelaatbaar is binnen de systematiek van artikel 6 van de Habitatrichtlijn.2
Gelet op het voorgaande ziet het kabinet geen noodzaak de regeling van het stikstofregistratiesysteem
van tijdelijke aard te laten zijn. Voor toekomstige situaties wil het kabinet deze
variant niet op voorhand uitsluiten. Wel zal steeds nadrukkelijk moeten worden stilgestaan
bij de afbakening van vrijstellingen die worden gekoppeld aan een drempelwaarde in
relatie tot het stikstofregistratiesysteem.
5. Veevoerspoor
Het voorstel voorziet in een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen
over de samenstelling van diervoeders of andere stoffen of producten die zijn bedoeld
voor het voederen van dieren. Deze regels kunnen onder meer zijn een verbod op het
gebruik van diervoeders, die bepaalde bestanddelen bevatten of een verplichting om
een bepaald bestanddeel aan diervoeder toe te voegen. Ter toelichting op deze maatregelen
wordt opgemerkt dat om de uitstoot van stikstof via het dier te verminderen, een overmaat
aan eiwit, of slecht verteerbaar eiwit, zo veel mogelijk moet worden voorkomen.
De Afdeling merkt op dat daarbij echter niet inzichtelijk wordt gemaakt in hoeverre
de voorgestelde maatregelen ook daadwerkelijk bijdragen aan een vermindering van de
stikstofuitstoot en of die maatregelen, die afzonderlijk maar ook naast elkaar kunnen
worden getroffen, wel nodig en geschikt zijn om dat doel te bereiken. Evenmin wordt
toegelicht of een vermindering van de stikstofuitstoot via de door de veehouderij
gehouden dieren niet met minder vergaande maatregelen kan worden bereikt.
Hoewel deze regels op een later moment bij ministeriële regeling zullen worden gesteld,
acht de Afdeling een nadere beschouwing hierover in de toelichting op zijn plaats.
Dergelijke maatregelen vormen, zoals in de toelichting wordt onderkend, een belemmering
van het vrij verkeer van goederen en moeten om die reden worden gerechtvaardigd. Ruimte
voor rechtvaardiging bestaat alleen als de maatregelen geschikt zijn om het nagestreefde
doel te bereiken. Ook moet de maatregel, zowel op zichzelf bezien als in vergelijking
met andere maatregelen, evenredig zijn aan het belang van dat doel.
De Afdeling adviseert dan ook in de toelichting dragend te motiveren dat de voorgestelde
maatregelen daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een beperking van de stikstofuitstoot
en evenredig zijn aan dat doel.
Paragraaf 6 van de memorie van toelichting is aangevuld met een verwijzing naar een
rapport van Wageningen University & Research, waaruit blijkt dat verlaging van het
eiwitgehalte in het voer direct is gerelateerd aan het totaal ammoniakaal stikstof
en dus tot reductie van de ammoniakemissie leidt. Verder is ten aanzien van de evenredigheid
van de voedermaatregelen vermeld dat zij in vergelijking met een reductie van de veestapel
een minder groot effect hebben op de inkomenspositie van de veehouder en de concurrentiekracht
van de sector en daarbij horende ketenpartijen en dus, gegeven het te realiseren doel,
evenredig zijn.
6. Overige aanpassingen
Ten opzichte van de het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals deze aan
de Afdeling advisering zijn voorgelegd, zijn – behalve redactionele en technische verbeteringen – voorts de volgende wijzigingen aangebracht:
• In artikel II is het begrip «dagrantsoen» geschrapt. Dit omdat de (Europese) definitie
uitgaat van de hoeveelheid diervoeder die een dier gemiddeld dagelijks nodig heeft.
De met het oog op de stikstofreductie te stellen voorschriften zijn evenwel onder
meer gericht op het diervoeder dat een dier daadwerkelijk gebruikt, en niet op wat
het gemiddeld nodig heeft.
• De wijzigingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (voorheen artikel IV),
de wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen (voorheen artikel V) en
de wijziging van artikel 12 van de Tracéwet (voorheen artikel VI) zijn geschrapt.
Gezien de keuze van het kabinet in de brief van 13 november 2019 tot een meer gedifferentieerde
verlaging van de maximumsnelheid op de rijkswegen, met onder meer een onderscheid
tussen de dag en de avond en nacht en een onderscheid tussen wegen waar in de avond
en nacht maximaal 120 km/uur en wegen waar in de avond en nacht 130 km/uur mag worden
gereden, is ervoor gekozen dit vorm te geven in een verkeersbesluit op grond van de
Wegenverkeerswet 1994. De eerdere toelichting op de wijzigingen in de memorie van
toelichting is geschrapt. Gezien het vervallen van de inhoudelijke bepalingen over
de maximumsnelheid is ook de ondertekening door de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat geschrapt.
• In de artikelen VII (nieuw) en VIII (nieuw) worden het Besluit natuurbescherming en
het Besluit omgevingsrecht aangepast in verband met de voorgestelde wijzigingen in
de Wet natuurbescherming. De verwijzingen naar andere handelingen dan projecten met
een mogelijk significant gevolg worden geschrapt, omdat andere handelingen overeenkomstig
het voorstel niet langer vergunningplichtig zullen zijn. In verband met de wijziging
van artikel 2.9 van de Wet natuurbescherming en de buiten werking stelling van de
huidige aan het programma aanpak stikstof 2015–2021 verbonden drempelwaarde, worden
tevens de artikelen 2.12 en 2.13 van het Besluit natuurbescherming geschrapt. Het
artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting is in verband met deze wijzigingen
aangevuld.
• In artikel IX is een samenloopbepaling opgenomen met het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet
natuur Omgevingswet. Het is de bedoeling dat op 1 januari 2021 de inhoud van de Wet
natuurbescherming en de daarop gebaseerde regelgeving overgaat naar het stelsel van
de Omgevingswet. In verband daarmee worden voor de overeenkomstig dit wetsvoorstel
in de Wet natuurbescherming op te nemen regels over het stikstofregistratiesysteem
ook een taak voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Omgevingswet
en een basis voor het stellen van nadere regels ter zake bij algemene maatregel van
bestuur opgenomen. Voor de krachtens de Wet natuurbescherming gestelde regels over
het stikstofregistratiesysteem wordt voorzien in overgangsrecht. Verder worden wijzigingen
in de Omgevingswet voorzien die nodig zijn vanwege het voorstel om de vergunningplicht
voor andere handelingen dan projecten met significante negatieve gevolgen voor een
Natura 2000-gebied te schrappen. Het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting
is in verband met deze wijzigingen aangevuld.
• De paragrafen 3 en 4 van de memorie van toelichting zijn aangevuld met een passage
over de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen van de Wet natuurbescherming voor
de administratieve lasten en bedrijfseffecten. Ook is verduidelijkt dat het vervallen
van de vergunningplicht voor andere handelingen dan projecten met mogelijke significante
gevolgen voor een Natura 2000-gebied, in het bijzonder ook van belang is voor maatregelen
die direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000. Tot
slot is de keuze voor delegatie naar het niveau van ministeriële regeling nader toegelicht.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U verzoeken, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de
Minister voor Milieu en Wonen, het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede namens
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Tegen |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
DENK | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.