Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over onderzoek Aanvullend en particulier onderwijs (Kamerstuk 31293-486)
2019D47126 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 14 oktober 2019 inzake het onderzoek
Aanvullend en particulier onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 486).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, La Rocca
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
7
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het onderzoek «Aanvullend
en particulier onderwijs: onderzoek naar de verschijningsvormen en omvang van aanvullend
en particulier onderwijs en motieven voor deelname» en hebben nog enkele vragen.
De Minister stelt dat de groei van het particulier onderwijs zijn aandacht blijft
houden. Kan de Minister dit toelichten? Ouders zijn tevreden met de kwaliteit van
het onderwijs op school en scholen zien de voordelen van aanvullend onderwijs voor
de schoolprestaties van leerlingen en voor hun zelfvertrouwen, zo schrijft de Minister.
Is de Minister het ermee eens dat particuliere scholen ook een oplossing bieden voor
kinderen voor wie het reguliere onderwijs niet of onvoldoende aansluit, zoals voor
hoogbegaafde kinderen? Kan de Minister onderzoeken op welke wijze particulier onderwijs
een oplossing kan zijn voor bijvoorbeeld hoogbegaafde kinderen die in het reguliere
onderwijs onvoldoende goed op hun plek zitten? En kan de Minister aangeven wat de
mogelijkheden zijn om het samenwerkingsverband een nadrukkelijke (financiële) rol
te geven om deze kinderen via het particuliere onderwijs toch een passende plek te
kunnen geven, zo vragen deze leden.
De Minister geeft aan dat hij de scheidslijnen van het gebruik van aanvullend onderwijs
onwenselijk vindt. Kan de Minister dit toelichten? De Minister heeft zorgen over de
toegang tot aanvullend onderwijs. Wat zijn precies zijn zorgen als er wordt gesteld
dat extra leerondersteuning veelal zonder kosten voor ouders wordt aangeboden en er
veel onbetaalde vormen van aanvullend onderwijs worden aangeboden, zo willen deze
leden weten.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief over het
nieuwe onderzoek naar aanvullend en particulier onderwijs. Deze leden hebben steeds
aangegeven dat schaduwonderwijs niet mag leiden tot het vergroten van de kansenongelijkheid.
Deze leden hebben nog enige vragen.
Verschijningsvormen en gebruik van aanvullend onderwijs
De leden van deze fractie lezen in de brief dat het gebruik van aanvullend onderwijs
en de uitgaven die ouders daaraan deden in schooljaar 2018–2019 ongeveer gelijk zijn
gebleven ten opzichte van het schooljaar daarvoor. Kan de Minister aangeven hoe dit
zit ten opzichte van voorgaande jaren? Was toen ook sprake van gelijkblijvende uitgaven?
De leden lezen in de brief dat aanvullend onderwijs in het basisonderwijs vooral leerlingen
in groep 8 betreft, waarbij toetstraining nauwelijks voorkomt. Deze leden vragen de
Minister of het klopt dat dit te maken heeft met het feit dat de afgelopen jaren het
schooladvies doorslaggevend was in plaats van de eindtoets.
Motieven voor het gebruik van aanvullend onderwijs
De leden van deze fractie lezen dat ouders die betalen voor bijles voor hun kinderen
vaker ontevreden zijn over de aandacht die de school aan hun kind geeft dan ouders
die betalen voor huiswerkbegeleiding. Deze leden vragen de Minister om nader toe te
lichten waar de eerste groep ouders specifiek ontevreden over is. Kan tevens worden
aangegeven of het daarbij gaat om onbetaalde bijles gegeven door de school zelf of
over betaalde bijles? Verschillen de motieven hierbij ook, of zijn deze dezelfde,
zo vragen deze leden.
Kwaliteit van onderwijs en verwachtingen van scholen
De leden van deze fractie lezen in de brief dat de Minister aangeeft dat het reguliere
onderwijs voldoende kansen moet bieden aan alle leerlingen om hun talenten te ontplooien.
Tegelijkertijd vraagt de Minister zich af wanneer het aanbod van de school voldoende
is en wat ouders kunnen en mogen verwachten van scholen. De voornoemde leden vragen
de Minister of hij dieper kan ingaan op deze vragen en of hij kan aangeven wat het
antwoord op deze vragen is. Deze leden vragen de Minister tevens welke rol hij voor
zichzelf op dit terrein ziet weggelegd. Is hij voornemens om hierover samen met scholen
en ouders het gesprek aan te gaan?
Verder lezen de leden van deze fractie dat in de Randstad, met name in de G4, vaker
gebruik wordt gemaakt van aanvullend onderwijs dan op andere plekken in het land,
en dat uit het onderzoek niet blijkt wat hiervoor de verklaring kan zijn. Deze leden
vragen de Minister of er een relatie is tussen dit patroon en het presteren van scholen
in de G4, en zo ja, of het dan bij aanvullend onderwijs vaker gaat om ouders wier
kinderen op een minder presterende school zitten of juist op een goed presterende
school.
Verschillen in ondersteuning voor leerlingen en kansengelijkheid
De leden van deze fractie lezen dat vooral kinderen van hoogopgeleide ouders en leerlingen
in havo en vwo vaker een betaalde vorm van aanvullend onderwijs krijgen dan leerlingen
met laagopgeleide ouders of vmbo-leerlingen. Deze leden zijn het met de Minister eens
dat dit een onwenselijke situatie is die kan bijdragen aan de kansenongelijkheid tussen
kinderen. De leden vragen de Minister of uit het onderzoek is gebleken of dit ook
daadwerkelijk leidt tot kansenongelijkheid. Zijn er cijfers over bekend dat leerlingen
die betaalde aanvullende ondersteuning krijgen, na deze ondersteuning beter presteren
dan leerlingen die vooral gebruikmaken van onbetaalde ondersteuning? De leden vragen
de Minister ook of hij voornemens is om met de scholen te gaan praten over het aanbod
van onbetaalde ondersteuning, om te kijken of dit kwalitatief in orde is, voldoet
aan de wensen van ouders en leerlingen en effectief is.
Voorkomen van grotere kansenongelijkheid door verschillen in ondersteuning
De leden van deze fractie lezen dat het juist voor kinderen die van huis uit minder
hulpbronnen hebben, van grote meerwaarde kan zijn om extra ondersteuning of begeleiding
te krijgen. Uit onderzoek blijkt tevens, zo stellen deze leden, dat leerlingen wier
ouders betrokken zijn bij de loopbaan van hun kinderen, over het algemeen beter presteren
op school. De leden vragen de Minister dan ook of hij voornemens is om samen met scholen
te bekijken waar de ouderbetrokkenheid op dit vlak vergroot kan worden en hoe ouders
daarbij ondersteund kunnen worden.
Samenwerking van scholen met aanbieders van aanvullend onderwijs
De leden van deze fractie zien met de Minister dat er twee kanten zijn aan betaald
en onbetaald onderwijs en ook dat beide vormen kansen bieden aan leerlingen. Tegelijkertijd
zijn deze leden met de Minister beducht voor de samenwerking die scholen hebben met
commerciële aanbieders. De leden ondersteunen het voornemen van de Minister om samen
met scholen te kijken naar wenselijkheden en (on)wenselijkheden van de relaties tussen
scholen en betaalde aanbieders, en naar de wenselijkheid van het feit dat scholen
folders aanbieden van private partijen en vervolgens ook steeds meer diensten van
deze private partijen afnemen om de werkdruk te verlichten.
Tot slot vragen de leden van deze fractie naar de cijfers ten aanzien van particulier
onderwijs; hieraan wordt in de brief nauwelijks aandacht besteed. Deze leden vinden
het van belang om beter inzicht te krijgen in de motieven van ouders om hun kinderen
naar particulier onderwijs te sturen. Kan de Minister deze informatie verstrekken
en kan hij ook aangeven of deze motieven in de loop der tijd gelijk zijn gebleven
of zijn veranderd? Tevens vragen deze leden op welke wijze het reguliere onderwijs
kan leren van het particulier onderwijs met betrekking tot de wijze waarop meer op
het kind toegesneden onderwijs kan worden aangeboden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de resultaten van
het onderzoek naar aanvullend onderwijs in het basis- en voortgezet onderwijs en maken
zich zorgen over de gevolgen van schaduwonderwijs op kansengelijkheid. Daarnaast constateren
de leden van deze fractie dat iets meer dan een kwart van de leerlingen in groep 8
gebruikmaakt van aanvullend onderwijs. Deze leden vinden dit een hoog percentage en
maken zich zorgen over het welzijn van de kinderen. Een sterke focus op cognitieve
ontwikkeling kan leiden tot oververmoeidheid, stress en het verlies van leermotivatie
– een gesteldheid die zowel het onderwijs als de ouders niet nastreven voor de kinderen.
Deze leden willen de Minister nog enkele vragen voorleggen over aanvullend onderwijs.
Aanvullend onderwijs in beeld
De leden van de voornoemde fractie constateren dat in het onderzoek zes categorieën
van aanvullend onderwijs worden onderscheiden. Welke van deze categorieën horen binnen
de taak van het reguliere onderwijsaanbod, gezien het feit dat scholen moeten inspelen
op de verschillen tussen leerlingen, passend onderwijs moeten bieden en een gedegen
voorbereiding op toetsen en examens moeten geven? Hoeveel scholen bieden aanvullend
onderwijs binnen het reguliere aanbod, zoals huiswerkbegeleiding en examentraining?
Is bekend in hoeverre ouders op de scholen waar aanvullend onderwijs wordt geboden,
daarnaast nog gebruikmaken van bekostigd schaduwonderwijs?
Deze leden lezen dat de groei van particulier onderwijs de aandacht van de Minister
blijft houden. Kan de Minister de ontwikkeling van leerlingaantallen van de afgelopen
tien jaar op B2- en B3-scholen weergeven? Deze leden vragen de Minister wat blijvende
aandacht precies inhoudt; worden alleen de leerlingaantallen gemonitord of zijn er
andere vormen van aandacht?
Deze leden constateren verder dat iets meer dan een kwart van de leerlingen in groep
8 gebruikmaakt van aanvullend onderwijs en dat ouders hieraan in totaal 13 tot 25
miljoen euro uitgeven. De leden leggen hier een verband met de vroege selectie naar
niveau en het steeds meer verdwijnen van de functie van de brugklas als breed oriënterend
jaar. Er hangt een veel te groot belang aan de eindtoets en het overgangsmoment van
basisonderwijs naar voortgezet onderwijs. Deelt de Minister deze conclusie? En wat
doet de Minister voor een meer ontspannen overgang van basis- naar voortgezet onderwijs
voor de leerlingen, zo vragen de leden.
Gevolgen van aanvullend onderwijs
De leden van deze fractie constateren dat het onderzoek aangeeft dat de ouders die
gebruikmaken van schaduwonderwijs veelal tevreden zijn over de kwaliteit daarvan.
Deze leden vragen de Minister of er, naast de ervaring van ouders, onderzoek is gedaan
naar de kwaliteit van het aanvullende onderwijs. Ziet bijvoorbeeld de onderwijsinspectie
toe op de toetstrainingen, examentrainingen en digitale programma’s?
Voorts constateren de voornoemde leden dat de Minister vooral vragen opwerpt over
wat we kunnen verwachten van een school. Deze leden vragen de Minister om hier een
meer sluitend antwoord op te geven. Wat moet in het reguliere aanbod worden geboden
aan individuele en speciale begeleiding van leerlingen? Deze leden lezen verder dat
de Minister een verband legt met het onderzoek naar doelmatigheid en de toereikendheid
van de bekostiging. De leden vragen zich af of de volgorde niet precies andersom moet
zijn: moeten we niet eerst diverse verwachtingen van het onderwijs beschrijven en
vervolgens onderzoeken wat deze verwachtingen precies kosten, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en het
onderzoek over aanvullend en particulier onderwijs. Zij hebben hier nog een hoop vragen
over.
Aanvullend onderwijs
Uit het onderzoek Aanvullend en particulier onderwijs blijkt dat het gebruik van aanvullend
onderwijs en de uitgaven die ouders daaraan deden in 2018–2019 ongeveer gelijk zijn
gebleven ten opzichte van het jaar daarvoor. Dit is echter geen reden voor een feestje.
De leden van de SP-fractie wezen al eerder op een verzevenvoudiging van de uitgaven
van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs voor huiswerkbegeleiding, bijles
en examentraining tussen 1995 en 20151. Ook in het basisonderwijs gaven ouders 16 miljoen euro meer uit aan aanvullend onderwijs
in 2015 dan in 19952. De uitgaven zijn na 2015 verder gestegen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat
de markt voor aanvullend onderwijs tot 2017 is gestegen. Deelt de Minister de zorgen
van de leden van deze fractie over de stijgende uitgaven door ouders aan aanvullend
onderwijs en de daarmee gepaard gaande groeiende markt voor aanvullend onderwijs?
Wat vindt de Minister van de stijging van de uitgaven aan aanvullend onderwijs tussen
1995 en 2019? Vindt de Minister het dan ook voldoende om te stellen dat het gebruik
van aanvullend onderwijs en de uitgaven daaraan in 2018–2019 ongeveer gelijk zijn
gebleven als in het schooljaar daarvoor, zoals hij in zijn brief doet? Is de Minister
het met deze leden eens dat het een doelstelling van het kabinet zou moeten zijn om
het stijgende percentage van private bijdragen in het onderwijs terug te dringen en
dat onderwijs echt een taak van de overheid zou moeten blijven?
De Minister uit in zijn brief zijn zorgen over kansenongelijkheid door aanvullend
onderwijs. Hij stelt dat als een deel van de kinderen extra onderwijs ontvangt en
een deel niet, er verschillen kunnen ontstaan. Is hiervan niet al sprake, gezien de
conclusies uit het onderzoek, in het voordeel van kinderen met hoogopgeleide ouders,
die graag voor aanvullend onderwijs betalen, zo vragen de leden van deze fractie.
Zou het betaalde aanvullende onderwijs, dat vaak honderden euro’s kost, niet voor
alle leerlingen toegankelijk moeten zijn om daadwerkelijk een stap richting meer kansengelijkheid
te zetten? Welke stappen is de Minister dan ook bereid om te zetten om deze tweedeling
in ons onderwijs tegen te gaan en dezelfde kansen te bieden aan alle leerlingen, ongeacht
afkomst, leerniveau of woonplaats? En kan de Minister tevens ingaan op de gevolgen
van het lerarentekort met betrekking tot de toename van aanvullend onderwijs? De leden
van deze fractie vragen of hier sprake is van een verband. Deze leden vragen of de
Minister in zijn antwoord specifiek kan ingaan op een van de conclusies van het onderzoek,
namelijk dat leerlingen uit de Randstad, en met name uit de G4-steden, vaker gebruikmaken
van aanvullend onderwijs dan leerlingen daarbuiten, terwijl het lerarentekort juist
het hardst voelbaar is in deze steden. Zo niet, dan vragen deze leden of de Minister
bereid is om hier extra onderzoek naar te doen.
Verder zijn de leden van de voornoemde fractie blij dat de Minister het standpunt
achter het wetsvoorstel van SP en GroenLinks onderschrijft, dat scholen verbiedt om
leerlingen uit te sluiten van onder andere bijlessen en examentrainingen onder verantwoordelijkheid
van de school als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. Deze
leden vinden echter extra stappen in de richting van betaalde bijlessen en examentrainingen
voor elk kind noodzakelijk en zouden concrete maatregelen dan ook zeer waarderen.
De leden vragen hoe de Minister aankijkt tegen, bijvoorbeeld, gratis bijles voor iedere
leerling op elke middelbare school.
Particulier onderwijs
De Minister stelt dat het aantal scholen voor particulier onderwijs en het aantal
leerlingen daarin licht is gegroeid, maar klein blijft. Wat is de reden dat de Minister
de aanwezigheid en groei van het particuliere onderwijs blijft bagatelliseren, terwijl
het aantal leerlingen in het particuliere onderwijs juist fors is gegroeid? Zo is
het aantal leerlingen op B3-scholen (scholen die primair en voortgezet onderwijs aanbieden,
maar geen examens mogen afnemen of diploma’s mogen uitreiken) in de basisschoolleeftijd
met 125% gestegen van 400 in 2013 naar 900 leerlingen in 2018, aldus het onderzoek.
Ook het aantal leerlingen in de middelbareschoolleeftijd is op deze scholen met 50%
gestegen van 400 in 2013 naar 600 in 2018. De leden van voornoemde fractie vinden
deze groei juist zeer onwenselijk. Deze leden vragen of de Minister dit met hen eens
is, ook al gaat het om een klein deel van de totale leerlingenpopulatie in Nederland,
en of de Minister zijn antwoord kan toelichten. Daarnaast vragen zij wat de Minister
vindt van de redenen die particuliere scholen noemen voor leerlingen en ouders om
te kiezen voor het particulier onderwijs, allereerst dat leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften zoals hoogbegaafde leerlingen of leerlingen met gedragsproblemen
dreigen vast te lopen op het regulier onderwijs. Hoe verhoudt deze reden om te kiezen
voor particulier onderwijs zich tot de wachtlijsten in het (voortgezet) speciaal onderwijs?
Wat doet dit met de kansengelijkheid binnen ons onderwijs voor leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben, maar wier ouders particulier onderwijs niet kunnen betalen?
En is de Minister het met de leden van de voornoemde fractie eens dat dit duidt op
het falen van passend onderwijs voor een bepaalde groep leerlingen? Deze leden vragen
de Minister om zijn antwoord toe te lichten. De leden wijzen er verder op dat ouders
aangeven dat het reguliere onderwijs niet voldoende aansluit bij hun wensen en verwachtingen,
onder andere ten aanzien van de klassengrootte en de aandacht voor hun kind. Welk
aandeel heeft het nijpende lerarentekort hierin volgens de Minister, zo vragen zij.
Tot slot vragen de voornoemde leden of de Minister, gezien de uitkomsten van het onderzoek,
het met hen eens is dat het particulier onderwijs steeds meer een uitweg wordt voor
ouders met veel geld om hun kind (soms noodgedwongen) te laten ontkomen aan de problemen
die spelen in het onderwijs, waaronder het lerarentekort en passend onderwijs. Deze
leden vragen wat hiervan het gevolg is voor de tweedeling in ons onderwijs. En hoe
ziet de Minister de toekomst van ons onderwijs voor zich, als kleine klassen, extra
zorg en meer aandacht voor leerlingen gekocht kunnen worden door rijke ouders op particuliere
scholen, terwijl volgens de onderwijsinspectie op scholen met veel leerlingen met
een niet-westerse migratieachtergrond het oplopende lerarentekort een zware druk legt
op de onderwijskwaliteit3? De leden vragen de Minister of het ook niet zijn verantwoordelijkheid is om wat
nu privileges lijken te worden, gemeengoed te laten zijn in ons onderwijs. Wanneer
en op welke wijze gaat de Minister deze verantwoordelijkheid nemen, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige brief.
Deze leden willen dat scholen meer armslag krijgen om te investeren in huiswerkbegeleiding
voor kinderen met ouders die deze niet kunnen betalen. Deze leden vinden dat het inkomen
van ouders nooit de reden mag zijn waarom het ene kind wel en het andere geen toegang
heeft tot huiswerkbegeleiding. In dit verband wijzen de leden van deze fractie ook
op het pleidooi van het lid Van den Hul om alle scholen (primair en voortgezet) in
de gelegenheid te stellen om alle kinderen die dit nodig hebben, maar niet kunnen
betalen, toegankelijke huiswerkbegeleiding aan te bieden4. Deze leden vragen de Minister welke conclusies hij verbindt aan de resultaten van
het vervolgonderzoek naar aanvullend onderwijs voor zijn reactie op dit pleidooi.
De Minister stelt dat er bij een school die onvoldoende aandacht besteedt aan de begeleiding
van een leerling die extra uitleg of speciale begeleiding nodig heeft, wel degelijk
sprake is van regulier onderwijs dat tekortschiet. In hoeverre is dit een dode letter,
zo vragen de leden van deze fractie. Hoeveel scholen heeft de onderwijsinspectie de
afgelopen jaren hiervoor op hun vingers getikt? Wat voor actie werd er jegens zulke
scholen ondernomen om te zorgen dat de leerlingen die hieraan behoefte hadden, alsnog
de benodigde (huiswerk)begeleiding kregen?
En hoe beoordeelt de Minister het dat scholen via de nieuwsbrief, via de website of
met een kraampje op de open dag reclame maken voor aanvullend onderwijs bij private
aanbieders daarvan? Deelt hij de mening van de leden van deze fractie dat zulke reclame
geen adequaat antwoord is op de behoefte van leerlingen aan extra uitleg of begeleiding?
Tot slot vragen de voornoemde leden hoe de Minister de negatieve gevolgen voor de
kansengelijkheid in het onderwijs beziet en welke maatregelen hij neemt tegen de kansenongelijkheid
die daaruit voortvloeit.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
R. la Rocca, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.