Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019 (Kamerstuk 21501-04)
2019D46980 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de geannoteerde
agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november
2019 (Kamerstuk 21 501-04).
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Inhoudsopgave
Blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
II
Antwoord / Reactie van de Minister
7
III
Volledige agenda
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor de geannoteerde agenda over de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking
van 25 november 2019, die zij aan de Kamer heeft doen laten toekomen. Deze leden hebben
hier nog enkele vragen over.
Ten aanzien van de bespreking over de optimalisatie van de Europese financieringsarchitectuur
voor ontwikkeling vernemen de leden van de VVD-fractie graag wat de appreciatie van
de Minister is ten aanzien van het Wise Person’s Group (WPG)-rapport. Deelt zij de observatie die in het rapport naar voren komt dat de
huidige financieringsarchitectuur te gefragmenteerd is? Deelt zij de lange termijn-aanbeveling
in het rapport dat het noodzakelijk is om uiteindelijk toe te bewegen naar één Europees
ontwikkelingsfinancieringsinstituut? En wat is de inzet van de Minister om te bereiken
dat Nederlandse bedrijven ook daadwerkelijk gebruik kunnen en weten te maken van een
nieuwe Europese financiële instelling voor ontwikkeling? Wat moet volgens de Minister
de rol van Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) hierbij zijn?
De leden van de VVD-fractie zijn daarnaast van mening dat een grotere impact en zichtbaarheid
van Europese ontwikkelingsfinanciering belangrijk is. Deelt de Minister de mening
van de leden van de VVD-fractie dat een conform de aanbeveling van het WPG-rapport
nieuw op te richten Europese financiële instelling een breed genoeg mandaat dient
te hebben om competitieve financiering te kunnen verschaffen op zowel het terrein
van export als ontwikkelingsfinanciering? En dat een dergelijke instelling ook in
staat moet zijn om zowel publiek als privaat gefinancierde projecten te ondersteunen?
Op dit moment, zo constateren de leden van de VVD-fractie, wordt er bijvoorbeeld fors
geïnvesteerd in infrastructuurprojecten in Afrika. Het overgrote deel van deze investeringen
komt uit Azië. Deze leden zijn benieuwd naar de visie van de Minister op de Europese
financieringsinstrumenten ten aanzien van dergelijke investeringen in Afrika. Hoe
kan ervoor worden gezorgd dat de Europese instrumenten voor ontwikkelingsfinanciering
gelijk aan die in Azië of de Verenigde Staten competitiever worden ten aanzien van
zulke infrastructuurinvesteringen? Hoe kan volgens de Minister een nieuwe Europese
ontwikkelingsinvesteringsbank Europese bedrijven helpen om gemakkelijker dergelijke
investeringen in Afrika te doen? En deelt de Minister de opvatting van de leden van
de VVD-fractie dat de betrokken financieringen ook gelinkt zouden moeten zijn aan
Europese strategische belangen?
In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 16 mei
2019 vermeldt de Minister dat er doorlopende gesprekken zijn tussen de Europese Commissie
en de EU-lidstaten over de vormgeving van de financiële architectuur voor duurzame
ontwikkeling en nabuurschap (NDICI). Graag vernemen de leden van de VVD-fractie van
de Minister op welke wijze zij in de Nederlandse inzet bij deze gesprekken vorm gaat
geven aan de motie van het lid Agnes Mulder (Kamerstuk 33 400 V, nr. 35) op basis waarvan de regering de opdracht heeft om zich in internationale fora in
te zetten voor een verdere beperking van begrotingssteun. Naar de mening van de leden
van de VVD-fractie bieden deze gesprekken een uitgelezen kans om in Europees verband
een hernieuwd pleidooi tegen begrotingssteun te maken. Deelt de Minister deze mening?
Hoe gaat haar pleidooi tegen begrotingssteun vorm krijgen?
Naast een pleidooi tegen begrotingssteun zou de inzet van de Minister bij de voorgenoemde
besprekingen volgens de leden van de VVD-fractie eveneens gestuurd moeten worden door
de motie van het lid Becker (Kamerstuk 21 501, nr. 208), waarin de regering wordt opgedragen om bij het vastleggen van het nieuwe meerjarige
financiële kader voor Europese ontwikkelingssteun er op aan te dringen om concrete
afspraken te maken over het terugdringen van irreguliere migratie en het terugnemen
van uitgeprocedeerde onderdanen. Deelt de Minister deze opvatting van de leden van
de VVD-fractie? Hoe is zij van plan om uitvoering te geven aan deze motie bij de doorlopende
gesprekken tussen de Europese Commissie en de EU-lidstaten over NDICI?
Tot slot zouden de leden van de VVD-fractie graag zien dat meer Nederlandse bedrijven
en organisaties in aanmerking komen voor de zogeheten «delegated cooperation arrangements»
van de Europese Unie. Wat is de inzet van de Minister om ervoor te zorgen dat meer
Nederlandse bedrijven en organisaties in aanmerking komen voor Europese hulpgelden,
conform de motie van het lid Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 18)?
Vragen van de leden van het CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 2019. Deze leden
hebben daarover de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in kaart te brengen hoeveel van de
74.4 miljard euro aan uitgaven van de EU aan ontwikkelingssamenwerking in 2018 is
besteed in de focusregio’s. Voorts vragen deze leden de Minister om een appreciatie
te geven van het rapport van de WPG over de aanbevelingen over de Europese financieringsstructuur
voor ontwikkeling. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarbij specifiek
in te gaan op de aanbevelingen die ook in de geannoteerde agenda worden genoemd, namelijk
een sterkere coördinerende rol van de Europese Commissie, hoe de meer strategische
sturing vanuit de Raad volgens de Minister vorm moet worden gegeven en of de Kamer
daar ook een rol in heeft, en de aanbeveling om op de lange termijn een EU-ontwikkelingsbank
te creëren. De financieringsstructuur zal worden aangenomen in de Raad Economische
en Financiële Zaken (Ecofin) van 5 december. De leden van de CDA--fractie vragen de
Minister in hoeverre ze in overleg met de Minister van Financiën is over de financieringsstructuur
en vragen de reeds genoemde appreciatie uiterlijk voorafgaand aan het algemeen overleg
Ecofin met de Kamer te delen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de achterliggende reden waarom Nederland en
Zweden de aangewezen landen zijn om een presentatie te verzorgen over Ethiopië en
Soedan. Naast de genoemde thema’s vragen deze leden of de Minister daar ook de grondoorzaken
van migratie meeneemt in haar presentatie over Ethiopië en in haar korte statement
over Soedan.
Wat betreft gender en onderwijs in Afrika noemt de Minister in de geannoteerde agenda
drie fondsen waaraan zowel de EU als Nederland heeft bijgedragen om dit onderwerp
aan te pakken. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om per fonds aan te
geven hoeveel Nederland en hoeveel de EU heeft bijgedragen. Tevens vragen deze leden
de Minister aangaande het Comprehensive Partnership met Afrika dat opgesteld zal worden door de nieuwe Europese Commissie wat daarvan
het tijdpad is, hoe de Nederlandse regering daarbij geconsulteerd wordt en op welke
manier de Kamer betrokken wordt bij de vorming van dit nieuwe partnerschap. Voorts
vragen zij aan de Minister wat de inzet van deze Minister is aangaande dit partnerschap.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 25 november
2019. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
Allereerst staat de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling op de agenda.
De leden van de D66-fractie verwelkomen, net als het kabinet, het rapport van de WPG
over de optimalisatie van de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling.
Deze leden ondersteunen de inzet om bij de haalbaarheidsstudies de financieringsbehoeften
van ontvangende landen en de private sector, net als het huidige speelveld in Afrika
(o.a. de rol van de Wereldbank, Afrikaanse Ontwikkelingsbank en nationale ontwikkelingsbanken)
moeten worden bekeken om de toegevoegde waarde van institutionele veranderingen inzichtelijk
te maken. Zij vragen in eerste instantie op welke termijn de Minister verwacht dat
de haalbaarheidsstudies zullen worden uitgevoerd en aan wat voor externe partij zij
moeten denken die deze studie zou kunnen uitvoeren. Daarbij willen de leden van de
D66-fractie onderstrepen dat voor hen voorop staat dat de Europese financieringsarchitectuur
voor ontwikkeling voldoet aan de afspraken die zijn gemaakt in het Akkoord van Parijs.
Is de Minister dit met deze leden eens? Zo ja, op welke wijze is de Minister bereid
deze waarborgen in te brengen in het gesprek binnen de Raad over de opvolging van
het WPG-rapport?
De leden van de D66-fractie lezen voorts dat de steun aan landen in transitie, specifiek
Ethiopië en Soedan, op de agenda van de komende Raad staat. Wat betreft Soedan zal
Nederland de EU aanmoedigen om een ondersteunende rol te blijven spelen, onder andere
via politieke steun en door financiële middelen beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld
vreedzame transitie, capaciteitsopbouw en economische hervormingen. Eerder hebben
deze leden al gepleit om een oproep vanuit Europa aan Soedan om voormalig president
Al-Bashir uit te leveren aan het Internationaal Strafhof. Bij de reguliere Raad Buitenlandse
Zaken werd deze oproep in de Raadsconclusies niet opgenomen, omdat het volgens de
Minister van Buitenlandse Zaken (zoals hij stelde tijdens het algemeen overleg op
3 juli 2019 ter voorbereiding op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2019) in de
betreffende Raad Buitenlandse Zaken geen agendapunt was. Wel gaf de Minister van Buitenlandse
Zaken in datzelfde algemeen overleg aan dat de inzet om Al-Bashir naar het Internationaal
Strafhof te halen, onverminderd blijft. Nu Soedan voor de aankomende Raad Buitenlandse
Zaken / Ontwikkelingssamenwerking op de agenda staat, is de Minister bereid zich in
te zetten deze oproep om uitlevering in de Raadsconclusies op te nemen? In het verslag
van de Raad Buitenlandse Zaken van 11 november jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2082) is voorts te lezen dat Nederland er bij de premier van Soedan Abdalla Hamdok op
heeft aangedrongen mee te werken aan het uitleveringsverzoek van het Internationaal
Strafhof tegen voormalig president Al-Bashir en het doen van een onafhankelijk onderzoek
naar recente mensenrechtenschendingen tijdens onder andere de demonstraties van 3 juni
jl. Wat was hierop de reactie van premier Hamdok? Tevens is in dit verband de motie
van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 254) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht binnen de Europese Unie te pleiten
voor persoonsgerichte sancties tegen sleutelpersonen van het Soedanese leger die vrije
verkiezingen blokkeren en die de uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal
Strafhof tegenhouden. Is de Minister bereid, nu Al-Bashir nog steeds niet is uitgeleverd,
deze motie te betrekken in de inzet voor de komende Raad en dit in de Raadsconclusies
te laten opnemen? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stukken voor de Raad Buitenlandse Zaken
/ Ontwikkelingssamenwerking gelezen en hebben daarbij de volgende vragen.
Over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking
van 25 november 2019 hebben de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen.
Wat is de appreciatie van de Minister van het Wieser-rapport? Is de Minister bereid
om in de Raad te benadrukken dat het tegengaan van fragmentatie meer vraagt dan een
discussie over het al dan niet samenvoegen van de Europese Investeringsbank (EIB)
en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)? In hoeverre wordt de
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking effectief gecoördineerd met ontwikkelingsinstellingen
van de EU en van andere lidstaten? Welke mogelijkheden ziet de Minister om concrete
stappen te zetten om die coördinatie te verbeteren?
Met betrekking tot het onderdeel «Gender en Onderwijs in Afrika» zijn de leden van
de GroenLinks-fractie ermee eens dat het uiteindelijk ook gaat om het verbeteren van
onderwijssystemen, in samenwerking met de betreffende overheden. Hoe wil de Minister
specifiek dat de EU-inzet op het bevorderen van gendergelijkheid en empowerment van
vrouwen, via onderwijs? Welke concrete interventies zijn hier goede voorbeelden van?
Op welke manier kan de EU hieraan bijdragen op schaal?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat een goede manier van het inzetten
op gender en onderwijs zou zijn om landen te ondersteunen bij het massaal opleiden
van vrouwelijke leraressen. Dat slaat verschillende vliegen in één klap. Het creëert
werkgelegenheid voor jonge vrouwen, en onderzoek laat zien dat het hebben van meer
leraressen kan bijdragen aan de doelstelling dat meer meisjes hun school afmaken.
Deelt de Minister deze analyse en is zij bereid om er in de Raad op aan te dringen
dat de EU hier op inzet?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tevens een aantal vragen over de jaarlijkse
brief over EU-Ontwikkelingssamenwerking. De leden van de GroenLinks-fractie hebben
zorgen over de financiering van migratiemanagement via het EU Trust Fund for Africa.
Hoeveel geld gaat via het EU Trust Fund naar capaciteitsopbouw van de Libische kustwacht,
en wordt een deel van deze uitgaven toegerekend aan ODA? Deelt u de zorgen van Amnesty
International en Human Rights Watch dat EU-fondsen op deze manier kunnen bijdragen
aan mensenrechtenschendingen, en zorgen geuit in een recent artikel van Euronews dat
de EU niet in staat is om effectief te monitoren?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze zorgen aan de orde te stellen in de
Raad?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de Minister de verhouding ziet
binnen het EU Trust Fund for Africa tussen korte en middellange termijn interventies
aan de ene kant, en programma’s die beogen om de grondoorzaken van migratie te adresseren,
aan de andere kant.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de onderliggende stukken gelezen en bestudeerd en
hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over het rapport van de WPG over
de financiële structuur voor ontwikkeling. De Minister geeft aan de aanbevelingen
voor korte termijn, o.a. een meer coördinerende rol voor de Europese Commissie en
meer strategische sturing uit de Raad, verder te willen uitwerken. Deze leden vragen
of de Minister al concrete plannen heeft voor verdere uitwerking. Ook vragen zij wat
de positie van de Minister is op de lange termijnplannen. Allereerst vragen de leden
van de SP-fractie om opheldering op de lange termijn-aanbeveling om naar één Europese
ontwikkelingsbank te gaan; wordt hiermee bedoeld dat alle nationale ontwikkelingsbanken
zouden opgaan in één Europese bank? Zo ja, vindt de Minister dit wenselijk? Deelt
de Minister de zorgen van de leden van SP-fractie over een mogelijke sluipende bevoegdheidsoverdracht
van een terrein dat een intrinsiek onderdeel is van het Nederlandse buitenlandbeleid?
Is de Minister bereid deze overweging mee te nemen naar de Raad? En als onderdeel
te laten opnemen van de haalbaarheidsstudie? Tot slot vragen de leden van de SP-fractie
of de Kamer van tevoren geïnformeerd gaat worden over de Nederlandse inbreng voor
de Raadsconclusies die hierover zullen worden aangenomen bij de Ecofin op 5 december
2019.
Daarnaast hebben de leden van de SP-fractie met begrip kennisgenomen van de versterkte
inzet om de transities van Ethiopië en Soedan te ondersteunen. Wel vragen deze leden
in hoeverre minderheden in Ethiopië ook op (blijvende) steun kunnen rekenen, gezien
het oplaaiende etnische geweld in het land, deels ook gericht tegen de overheid.2 Met betrekking tot Soedan vragen zij wat de Minister bedoeld met het bieden van een
«sociaal vangnet» aan de noodlijdende bevolking. Doelt zij hiermee op humanitaire
hulp of andere acties die de bevolking ondersteunen? Kan zij dit toelichten?
In het verslag van de vorige Raadsbijeenkomst (Kamerbrief van d.d. 16 mei jl.) wordt
verwezen naar de oproep van «enkele lidstaten» om het ontwikkelingsinstrumentarium
in lijn te brengen met het Klimaatakkoord van Parijs en de financiële ondersteuning
aan fossiele activiteiten te beëindigen. De leden van de SP-fractie lezen hierop geen
positie van Nederland en verzoeken de Minister zich hier alsnog achter te scharen,
voor zover zij dat nog niet heeft gedaan. Graag ontvangen deze leden een toelichting.
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 25 november
2019. TK 2019Z22304 – Brief regering d.d. 15-11-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag.
Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 16 mei 2019. TK 21 501-04, nr. 224 – Brief regering d.d. 29-05-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag.
Jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking. TK 34 952, nr. 80 – Brief regering d.d. 16-07-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.