Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over reactie op CPB onderzoek "Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond" (Kamerstuk 29544-951)
2019D44451 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben enkele fracties
de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de brief Reactie op CPB onderzoek «Inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond» (Kamerstuk 29 544, nr. 951).
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
Inhoudsopgave
Blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
II
Antwoord/ Reactie van de Minister
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met zijn reactie op het onderzoek
«Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond» van het Centraal Planbureau (CPB).
De leden van de VVD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de inkomensachterstanden
bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, die naar de mening van deze
leden een belangrijk symptoom zijn van gebrekkige integratie en gebrekkige arbeidsmarktparticipatie
van een te groot deel van Nederlanders met een migratieachtergrond. Wat deze leden
betreft zijn het spreken van de Nederlandse taal, het hebben van werk en het volledig
inburgeren de essentie om volwaardig mee te kunnen doen in de Nederlandse maatschappij.
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de mate van deelname aan
de arbeidsmarkt van Nederlanders met een migratieachtergrond en over het feit dat
het bij een deel van deze groep over generaties heen niet lijkt te lukken om daar
een significante verandering in te brengen. Het aandeel personen met betaald werk
is ruim 10 tot 20%-punt lager bij mannen met een migratieachtergrond (in Turkije,
Marokko, Suriname of de Antillen) dan zonder migratieachtergrond. Bij vrouwen bedraagt
de achterstand zelfs 15 tot 35%-punt. Wat is volgens de Minister de oorzaak van deze
beperktere deelname aan de arbeidsmarkt? Is het waar dat een van de redenen is dat
de sociale zekerheid niet activerend genoeg blijkt te zijn? Is de Minister bekend
hoe het staat met de arbeidsparticipatie van mensen met een migratieachtergrond in
gemeenten waar de taaleis en tegenprestatie streng worden uitgevoerd ten opzichte
van gemeenten waar dit niet gebeurt?
Wat kan de Minister zeggen over andere redenen? In hoeverre is er een correlatie en
een causaliteit tussen het niet spreken van de taal en het niet ingeburgerd zijn en
de achtergestelde positie qua inkomen en werk? Hoeveel van de inburgeringsplichtigen
voldoet niet aan het afronden van de inburgering of heeft een vrijstelling gekregen
en zit momenteel in de bijstand? Hoeveel van zowel de eerste, tweede als derde generatie
mensen met een migratieachtergrond zit in de bijstand?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre arbeidsdiscriminatie een rol
speelt in de inkomensongelijkheid en of daar nog verschil in zit tussen generaties.
Welke knelpunten worden geconstateerd en welke acties zet het Minister hiertegenover?
Uit het rapport blijkt dat de participatie van vrouwen met een migratieachtergrond
niet in gelijke trend meestijgt vergeleken met die van Nederlandse vrouwen. De leden
van de VVD-fractie maken zich hard voor de participatie van vrouwen, juist ook met
een migratieachtergrond, en constateren dat ook een recent rapport van het Kennisplatform
Integratie & Samenleving (KIS)1 weer laat zien dat gemeenten bij een gezin dat in de bijstand zit, vrouwen nog steeds
onvoldoende bemiddelen naar werk. Te vaak wordt alleen de man opgeroepen om te solliciteren.
Is de Minister bereid hier niet alleen in het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA) aandacht aan te besteden, maar ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
hierop aan te spreken en zelf te monitoren of gemeenten hier verbetering in aanbrengen?
De leden van de VVD-fractie zien een aantal beleidsmaatregelen die de Minister neemt
om de achterstandspositie van mensen met migratieachtergrond aan te pakken. Zij vinden
het belangrijk dat de Minister verder gaat met de aanpak. Deze leden vragen hoe de
extra investering van € 170 miljoen aan vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) zich
concreet verhoudt tot de praktische moeilijkheden die de Minister benoemt als redenen
van geen deelname aan de VVE. Ook wordt gesproken over een beperkte kennis van de
arbeidsmarktperspectieven van specifieke opleidingsrichtingen die een rol spelen bij
slechte uitkomsten op de arbeidsmarkt. In hoeverre is dat aan de orde bij mensen met
een migratieachtergrond? De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van doelmatig
opleiden en dus vragen zij hoe verhoging van doelmatige opleidingskeuzes zou kunnen
bijdragen aan het terugdringen van deze achterstandspositie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de resultaten van het CPB-onderzoek «Inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond» laten zien dat er helaas nog steeds sprake is van forse
inkomensachterstanden bij personen met een niet-westerse migrantenachtergrond. De
arbeidsmarktachterstanden zijn hardnekkig en niet eenvoudig weg te werken. Deze leden
vinden het positief dat de Minister zich inzet om deze arbeidsmarktachterstand tegen
te gaan en dat de Minister de kansrijke beleidsrichtingen die het CBP in het rapport
meegeeft, omarmt en daarmee aan de slag is en/of gaat. Maatregelen van de Minister
op het gebied van VVE, minder voortijdig uitval van school, het meer en beter kunnen
stapelen, hulp bij het vinden van stages, het bieden van betere informatie over studiekeuzes
en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt worden door de leden van de
CDA-fractie uiteraard van harte ondersteund. Zij hebben hierbij nog wel een aantal
vragen.
Om voortijdig schoolverlaten te voorkomen wordt in elke Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
(RMC)-regio een regionaal programma met maatregelen opgesteld. Op welke manier richt
dit programma zich specifiek op de doelgroep mensen met een migrantenachtergrond?
Zoals aangegeven vinden de leden van de CDA-fractie het positief dat er ook wordt
ingezet op betere informatievoorziening wat betreft studiekeuze om te bewerkstelligen
dat een studiekeuze wordt gemaakt in een richting waarin ook volop vraag naar arbeidskrachten
is. Dit is hard nodig, immers ook uit eerdere onderzoeken blijkt dat een verkeerde
studiekeuze met name voor migranten kan leiden tot inkomensongelijkheid. Kan de Minister
aangeven of en in hoeverre mensen met een migrantenachtergrond oververtegenwoordigd
zijn in de zogenaamde krimpberoepen/sectoren?
Welke kansen ziet de Minister in het programma Leven Lang Ontwikkelen (LLO) om aan
deze doelgroep eventueel handreikingen te bieden zich om te scholen naar sectoren
waar grote vraag is naar arbeidskrachten? Welke kansen ziet de Minister in het kader
van LLO om eventuele achterstanden bij mensen met een migrantenachtergrond te overbruggen?
Kan de Minister hier nader op ingaan?
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de Minister de gelijke kansen
van jongeren met een niet-westerse achternaam bij het zoeken naar stages wil bevorderen.
De Minister zet in op bewustwording van vooroordelen en stereotypen, het bieden van
ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming te overbruggen, het versterken
van netwerken en op het vergroten van de bekendheid van het meldpunt stagediscriminatie.
Allemaal mooi, maar dit betreft of achteraf bestraffen (meldpunt), of vrij algemene
preventie waarvoor een lange adem nodig is (bewustwording/ overbruggen negatieve beeldvorming).
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader aan te geven wat concreet wordt
verstaan onder het bieden van ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming
te overbruggen. Waar bestaat deze ondersteuning uit? Wat hebben studenten in individuele
gevallen hieraan?
Tenslotte hebben deze leden vernomen dat er op initiatief van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) dit schooljaar honderden bedrijfsbezoeken worden georganiseerd
waarbij studenten en bedrijven elkaar ontmoeten. Ook krijgen bedrijven trainingen
aangeboden over hoe ze studenten onbevooroordeeld kunnen selecteren. In hoeverre wordt
hier door het Ministerie van SZW aan meegewerkt? Zijn er al resultaten over te melden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het CPB-onderzoek
«Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond». Deze leden hebben met zorgen het
rapport van het CPB gelezen, maar staan over het algemeen positief tegenover de reactie
van de Minister. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de D66-fractie vragen of er meer inzicht kan worden gegeven in hoe de
verschillende mogelijke verklaringen voor inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond,
zoals studiekeuze, sociale netwerken, culturele verschillen en discriminatie zich
verhouden tot elkaar. Zou dit nog nader kunnen worden onderzocht om het belang van
verschillend beleid beter in beeld te krijgen?
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Minister kijkt naar het belang
van onderwijs in het verminderen van de inkomensongelijkheid. Het rapport toont dat
investeringen in onderwijs van groot belang zijn voor het verminderen van de inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond. Het CPB geeft specifiek aan dat meer (gerichte) VVE en minder
voortijdig schoolverlaten kansrijke beleidsrichtingen zijn. De Minister geeft hier
als reactie op dat hij € 170 miljoen extra in de VVE investeert en dat onderwijsinstellingen
en gemeenten aanvullende financiering ontvangen voor het voorkomen van voortijdig
schoolverlaten. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier deze middelen tot
besteding komen, en of bekend is bij welke groepen extra investeringen in VVE het
beste werken. Zijn er onderzoeken beschikbaar die ook op lange termijn laten zien
wat de baten van investeringen in VVE zijn? Is op buurtniveau binnen gemeenten ook
bekend waar de middelen heengaan? Voor welke groepen en in welke buurten zouden extra
investeringen in VVE- of voortijdig schoolverlaten (VSV)-middelen nog kunnen leiden
tot het verminderen van de inkomensongelijkheid?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister deelt dat arbeidsmarktdiscriminatie
een hardnekkig probleem is en een belangrijke rol speelt in het verklaren van het
verschil van inkomensmobiliteit naar migratieachtergrond. Zij vragen of de Minister
denkt dat het genoemde actieplan arbeidsmarktdiscriminatie hier materieel verschil
kan maken. Deze leden zijn stellig dat het probleem van arbeidsdiscriminatie goed
moeten worden aangepakt en willen dus ook dat dit plan slaagt. Zij vragen of er al
eerste resultaten bekend zijn van het actieplan. Daarnaast vragen deze leden wat andere
landen aan beleid hebben om arbeidsmarktdiscriminatie te bestrijden. Richten andere
landen zich ook vooral op discriminatie op de werkvloer, of bijvoorbeeld ook op de
fase daarvoor bij werving en selectie? Deze leden vragen of bekend is waar de drempel
zit voor toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond. Vindt
er al een selectie plaats bij stageplekken of opleidingsplekken, of gaat het vooral
om sollicitaties bij de eerste baan na afstuderen?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de analyse deelt dat het probleem
van arbeidsmarktdiscriminatie extra lastig is in de werving- en selectiefase, omdat
de benadeelde dan moeilijk aangifte kan doen of kan aantonen dat er discriminatie
plaatsvindt. Wat is er bekend over de meldingsbereidheid van mensen die mogelijk gediscrimineerd
worden? Waar kunnen zij op dit moment terecht als het vermoeden bestaat dat een sollicitatieprocedure
niet eerlijk verloopt?
Het rapport van het CPB stelt ook dat Nederlanders met een migratieachtergrond een
lager uurloon verdienen dan Nederlanders zonder een migratieachtergrond, ook bij dezelfde
opleiding. De leden van de D66-fractie vinden dit zeer onwenselijk en stellen dat
dit tegen alle principes van kansengelijkheid ingaat. Hoe zou de Minister deze pay gap concreet kunnen oplossen? Wat zijn internationale voorbeelden van wetgeving om mensen
tegen ongelijke beloning te beschermen? Wat is er bekend over de werking van dit beleid?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de verschillen
tussen mannen en vrouwen bij het arbeidsinkomen tussen de 30–40 jaar naar migratieachtergrond.
Wat zou de verklaring kunnen zijn dat vrouwen met een Turkse en Marokkaanse migratieachtergrond
zoveel minder arbeidsinkomen hebben dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond? Speelt
hier de opleidingskeuze een rol of juist niet? Is er specifiek beleid om deze groep
te bereiken?
De leden van de D66-fractie zien diversiteit binnen bedrijven en de overheid als een
principiële kwestie, omdat iedereen dezelfde kansen moet hebben. Maar zij zien ook
dat diversiteit een aangetoonde meerwaarde heeft voor bedrijven2. Is de Minister van mening dat die visie ook bij de meeste bedrijven heerst? Zo nee,
hoe zou de Minister dit meer kunnen uitdragen naar bedrijven? In het Sociaal Economische
Raad (SER)-advies «Diversiteit in de top»3 wordt aangegeven dat er te weinig culturele diversiteit is op hoge posities. De leden
van de D66-fractie betreuren dit, omdat zij vinden dat dit goed zou zijn voor bedrijven
en dat iedereen dezelfde kansen zou moeten hebben. In het SER-advies worden verschillende
oplossingsrichtingen voor meer diversiteit gegeven. De SER geeft aan dat het belangrijk
is om meer inzicht en transparantie te hebben over diversiteit. De leden van de D66-fractie
zijn het daarmee eens en zouden graag willen dat instrumenten, zoals de Barometer
culturele diversiteit, beter worden ontwikkeld, zodat het duidelijker wordt hoe het
staat met de culturele diversiteit binnen een bedrijf en haar top. Alleen op deze
manier wordt het mogelijk om in de toekomst eventuele stappen te nemen om culturele
diversiteit op hoge posities binnen bedrijven en de overheid te bevorderen. Hoe staat
de Minister tegenover de oplossingsrichtingen gegeven door de SER met betrekking tot
culturele diversiteit? Is de Minister bereid om verdere concrete stappen te nemen
om meer inzicht en transparantie over culturele diversiteit te krijgen, bijvoorbeeld
door de Barometer culturele diversiteit verder te ontwikkelen?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister inzicht kan geven in de
voortgang van de pilots uit het programma VIA. Zijn er al eerste resultaten uit deze
pilots beschikbaar over wat goed werkt en niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
reactie op het CPB-onderzoek «Inkomensongelijkheid naar Migratie-achtergrond». Deze
leden zijn blij dat de Minister in zijn beleidsinzet meegaat met verschillende door
het CBP genoemde voorstellen. Toch hebben zij nog enkele vragen bij deze inzet.
Bevordering van de kansengelijkheid in het onderwijs is ook voor de leden van de GroenLinks-fractie
een van de speerpunten. In de huidige tijd van hoogconjunctuur zien zij een tendens
vanuit werkgevers om aan «groenpluk» te doen, dat wil zeggen het rekruteren van studenten
vanuit bijvoorbeeld het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), voordat zij hun opleiding
met diploma hebben afgerond. De leden van de GroenLinks-fractie zien dit niet per
se als een negatieve ontwikkeling, omdat zowel de student als werkgever profijt kunnen
hebben. Een betaalde baan waarin werkervaring wordt opgedaan voor de student en een
gemotiveerde werknemer voor de werkgever. Toch kleven hier ook gevaren aan. In tijden
van (plotselinge) laagconjunctuur kan de werknemer op straat komen te staan zonder
diploma. Wat is de inzet van de Minister wanneer hij hierover in gesprek gaat met
werkgevers? Welke concrete steun biedt de Minister werkgevers om deze studenten structureel
te begeleiden in het behalen van een (eind-)kwalificatie?
Ook met de inzet van de Minister op het gebied van stagediscriminatie zijn de leden
van de GroenLinks-fractie verheugd. Bewustwording vanuit werkgevers van vooroordelen
en stereotypen is hierbij een belangrijke eerste stap. Tegelijkertijd horen deze leden
vanuit het veld steeds luider de roep om laagdrempeligere manieren voor de student
om (gevoelens van) discriminatie bespreekbaar te maken. Vaak wordt van (vermoede)
discriminatie geen melding gemaakt, omdat dergelijke vermoedens moeilijk hard te maken
zijn en men het gevoel heeft in de slachtofferrol geduwd te worden. Het meldpunt Stagediscriminatie
dekt daarom waarschijnlijk slechts zeer ten dele de daadwerkelijke gevoelens van uitsluiting.
Is de Minister zich hiervan bewust en zo ja, wat doet hij om deze meer onzichtbare
vorm van (ervaren) stagediscriminatie tegen te gaan?
De leden van de GroenLinks-fractie staat in principe positief ten opzichte van het
bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen. Toch vragen
zij zich wel af in hoeverre de vrije studiekeuzeruimte hierdoor al dan niet ingeperkt
wordt. Kan de Minister aangeven welke studiegebieden extra onder de aandacht gebracht
worden en op welke manier?
De leden van de GroenLinks-fractie juichen toe dat met behulp van nieuwe wetgeving
de Inspectie SZW meer ruimte krijgt om wervings- en selectiebeleid bij werkgevers
mogelijk te maken. Dat in zichzelf zal echter niet voldoende zijn om een mentaliteitsverandering
bij werkgevers teweeg te brengen. Kan de Minister concreet aangeven welke handvatten
werkgever op dit moment hebben om een inclusief wervings- en selectiebeleid te voeren?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de Minister eens dat de achterstanden
vaak te maken hebben met een ingewikkelde combinatie van problematieken. Zij zijn
daarom benieuwd naar de uitkomsten van de evidence-based aanpak eind dit jaar. Wel vragen deze leden op welke manier de uitkomsten van dit
onderzoek geïntegreerd zullen worden in de ambitie om inkomensverschillen van personen
met een niet-westerse migratie-achtergrond weg te werken. Immers dat arbeidsmarktachterstanden
eventueel weggewerkt worden, betekent nog niet automatisch dat daarmee ook de inkomensverschillen
verdwijnen. Deze leden ontvangen graag een beschouwing van de Minister hierop.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief CPB-onderzoek «Inkomensongelijkheid
naar migratieachtergrond». Zij hebben hier nog enkele vragen over.
Welk beleid werd toegepast tussen 2003 en 2017 om de verschillen in inkomen tussen
mensen met een niet-westerse achtergrond en personen zonder migratieachtergrond te
verkleinen? Neemt de Minister nu afstand van dit beleid nu in deze periode de achterstanden
ongeveer gelijk zijn gebleven?
In het rijtje beleidsmaatregelen in het onderwijs noemt de Minister het voorkomen
van voortijdig schoolverlaten. Welke verklaringen zijn er te vinden voor het voortijdig
schoolverlaten van jongeren met een migratieachterstand? In datzelfde rijtje beleidsmaatregelen
in het onderwijs benoemt de Minister gelijke kansen bij het zoeken naar stages. Welk
effect heeft de aan- of afwezigheid van een stagemakelaar op het vinden van een stageplaats?
Ook het bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen is een
beleidsmaatregel uit het pakket VIA. Wordt in dit programma ook gekeken naar de effecten
die uitstel van studiekeuze naar een later moment kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
In het rijtje beleidsmaatregelen op de arbeidsmarkt noemt de Minister de aankomende
Wet Arbeidsmarkt in Balans. Als een van de risico’s van deze wet wordt het uitwijken
naar meer zelfstandigen zonder personeel (zzp)-constructies genoemd. In hoeverre is
in beeld of dit risico in meerdere mate terecht zal komen bij mensen met een niet-westerse
achtergrond?
In het programma VIA wordt een evidence base over effectieve oplossingen verzamelt, omdat «er zo goed als geen harde inzichten
zijn in wat echt werkt». Kunnen de leden van de SP-fractie dan concluderen dat alle
voorgaande activiteiten om arbeidsmarktachterstanden weg te werken zonde van inzet,
tijd en geld zijn geweest?
Hoe denkt de Minister te voorkomen dat de voordelen van de hoogconjunctuur, namelijk
sneller afnemende werkloosheid, bij een daling van de conjunctuur weer ongedaan gemaakt
worden om vervolgens weer bij dezelfde groep terechtkomt?
In hoeverre baseert de Minister zich op het Panteia-onderzoek4 dat meldt dat er nog steeds sprake is van discriminatie? De onderzoekers melden in
dit onderzoek namelijk dat het moeilijk was om data uit twee perioden met elkaar te
vergelijken vanwege veranderingen in de ICT.
De Minister vertrouwt erop dat met het ingezette beleid gelijke kansen verwezenlijkt
zullen worden. In hoeverre zijn de ontwikkelingen in onderwijsland (lerarentekort,
lesuitval, onbevoegden voor de klas, enzovoort) een doorkruising van dit beleid?
Het CPB adviseert dat de overheid het goede voorbeeld kan geven. In hoeverre lukt
dit? Wat zijn daarbij de belemmeringen?
II Antwoord/ Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.