Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over rapporten ILT en RIVM over GenX (Kamerstuk 28089-148)
2019D43663 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over haar brief met betrekking tot de «Rapporten ILT en RIVM over GenX» (Kamerstuk 28 089, nr. 148).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 november 2019 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inleiding
2
Algemeen
2
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg «rapporten ILT en RIVM over GenX». Zij hebben
nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en
hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de brief
van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer en de betreffende
rapporten van de ILT en het RIVM over GenX. Na het lezen van de rapporten en de brief
hebben de leden nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de rapporten
en hebben hier zorgen over en vragen en opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de rapporten van de ILT en het
RIVM over GenX en hebben hier nog vragen over.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de rapporten
van het RIVM, de ILT en de begeleidende brief van de Staatssecretaris en hebben daarover
nog enige opmerkingen en vragen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het rapport van de Inspectie Leefomgeving
en Transport (ILT) stelt dat op basis van de ingeschatte massabalans van Chemours
de afvalketen de belangrijkste verspreidingsroute is van perfluor-2-propoxypropaanzuur
(FRD). Het gaat hier om 27.255 kg per jaar via afvalstoffen, 2.000 kg per jaar via
lozing naar water, 500 kg per jaar via emissie naar de lucht en minder dan 25 kg per
jaar via de producten. Dit alles bleek uit bijlage 3 van het vorige rapport1, zo is te lezen in het huidige rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM). Deze leden vragen of het klopt dat het inzicht dat de afvalketen
de belangrijkste verspreidingsroute is van FRD al meer dan een jaar bekend is bij
de ILT? Deelt de Staatssecretaris de opvatting van deze leden dat er in deze casus
niet gesproken kan worden van een nagenoeg gesloten systeem voor het gebruik van FRD-stoffen
door de eerste gebruiker?
De leden van de VVD-fractie vragen in aanvulling op bovenstaande of de Staatssecretaris
de mening deelt dat, ter voorkoming van vergelijkbare casus in de toekomst, het wenselijk
is dat de kennispositie van zowel de ILT als het ministerie wordt versterkt. Deze
leden geven aan dat dit zou kunnen door de ILT opdracht te geven de (potentieel) zeer
zorgwekkende stoffen (hierna: (p)ZZS)-houdende emissies, lozingen en afvalstromen
van defensie-inrichtingen in beeld te brengen. Ook kan de ILT opdracht worden gegeven
in het verlengde van de uitvraag van provincies bij andere bedrijven, die onder het
besluit risico's zware ongevallen (hierna: BRZO-bedrijven) vallen, naast luchtemissies
en lozingen ook de ZZS-houdende afvalstromen van deze bedrijven in beeld te brengen.
Ook Rijkswaterstaat kan, in het kader van de Pilot Bezien, expliciet aandacht vragen
voor de feitelijke betekenis van afval- en recyclestromen voor de directe lozingen.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris de zorg deelt dat de opbouw van de kennispositie
langs deze weg geruime tijd zal duren en dat dit forse inspanningen van veel medeoverheden
vraagt. Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris de mening deelt dat bedrijven,
die deze stoffen als eerste ontwikkelen en gebruiken, hier ook verantwoordelijkheid
dragen en dus mogen worden aangesproken op het uit voorzorg goed in beeld brengen
van hun (p)ZZS-emissies en afvalstromen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris zich herkent in de veronderstelling
dat de omvang, verspreiding en onzekerheden van het poly- en perfluoralkylstoffen
(hierna: PFAS)-vraagstuk aanzienlijk kleiner had kunnen zijn als voor deze stoffen
een wettelijke verplichting tot minimalisatie (voor de eerste producent) en informatie
tussen ketenpartners zou hebben bestaan waarop – decentrale – bevoegde gezagen hadden
kunnen toezien.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris de zorg deelt dat
alleen het introduceren van een meldplicht op bedrijfsafvalstromen in de uitvoering,
bij bijvoorbeeld afval en recyclebedrijven (verderop in de keten), tot verlies aan
draagvlak kan leiden wanneer niet ook de minimalisatieverplichting voor emissies en
lozingen wordt uitgebreid tot het ontstaan van (p)ZZS-houdende afval- en recyclestromen
(bij eerste gebruikers/producenten)?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat provincies (en
in hun opdracht: omgevingsdiensten) niet effectief kunnen optreden tegen onevenredig
grote (p)ZZS-houdende afval- en recyclestromen op basis van het zorgplichtartikel,
omdat deze mogelijkheid voor de rechter geen standhoudt, zoals ook door de ILT is
gesteld. Geldt dit ook voor gemeenten (en in hun opdracht omgevingsdiensten) bij het
opvragen van informatie over (p)ZZS bij bedrijven die alleen onder algemene regels
vallen (en dus niet vergunningplichtig zijn)?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de aanbevelingen
van de ILT en de meldplicht geïmplementeerd gaan worden. Gaat de Staatssecretaris
met de ILT en mogelijk enkele provincies als koploper de meldplicht ten aanzien van
bedrijfsafvalstromen vanaf het moment van publicatie van de ontwerpregelgeving inhoud
geven?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de milieuwetgeving in beginsel de verantwoordelijkheid
voor het beschrijven van mogelijke milieueffecten van hun handelen bij initiatiefnemers
legt en de verantwoordelijkheid voor het toetsen hiervan bij het bevoegd gezag. Zal
deze rolverdeling ook ten grondslag liggen aan het tijdelijk handelingsperspectief
bodem en daarmee het te voeren gesprek tussen onder andere grondbanken en projectontwikkelaars
met vooral gemeenten als bevoegd gezag?
De leden van de CDA-fractie constateren dat PFAS tegelijkertijd giftig, mobiel en
persistent (moeilijk afbreekbaar) zijn. Hoeveel van de circa 1.500 ZZS en 300 (p)ZZS
kennen eenzelfde zorgwekkende combinatie van eigenschappen? En van hoeveel van deze
stoffen kan de Staatssecretaris uitsluiten dat zij zich kunnen verspreiden in het
Nederlandse leefmilieu?
De leden van de D66-fractie zijn blij met de aanpak van de Staatssecretaris om een
tijdelijk handelingskader op te stellen voor PFAS-houdende grond en baggerspecie en
de opdracht aan het RIVM om een breder en beter beeld van de aanwezigheid van PFAS
en risico’s in Nederland te creëren. De rapporten laten zien dat PFAS serieuze risico’s
hebben voor de volksgezondheid en het milieu in Nederland. Dit vraagt om gericht beleid
en heldere handelingskaders voor alle betrokkenen, van producenten tot decentrale
bevoegdheden.
De leden van de D66-fractie lezen in de samenvattingen van de verzamelde meetgegevens
in het «RIVM Rapport: Verspreiding van GenX in het milieu» dat in de afgelopen jaren
in veel gevallen het mediaangehalte, met name in het grondwater, explosief is toegenomen.
Deze leden hebben de volgende vragen. Kan de Staatssecretaris de explosieve toename
van het voorkomen van GenX in oevergrondwater uitleggen? Kan de Staatssecretaris uitsplitsen
wat de gemeten gehaltes zijn van PFAS in het drinkwater dat uit oppervlaktewater wordt
gewonnen en het drinkwater dat uit grondwater wordt gewonnen? Deze leden geven aan
dat door de indaling van chemische stoffen het altijd enkele jaren duurt voordat deze
in grondwater terug te vinden zijn. Wat zijn de prognoses van de toename van PFAS
in onze grondwaterreserves?
De leden van de D66-fractie lezen in hetzelfde rapport dat het RIVM pleit voor een
bronaanpak. Deze leden vragen of er nu een duidelijk overzicht van alle bronlocaties
van PFAS en GenX in en rondom Nederland is. Deze leden ontvangen graag een overzicht
hiervan per locatie en daarbij inzicht van de hoeveelheid uitstoot van de locatie.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat «op basis van de twee moestuinonderzoeken
en het onderzoek naar de aanwezigheid van GenX in dierlijke voedingsproducten worden
voor de mens geen gezondheidsrisico’s verwacht door blootstelling via voedsel. Daarbij
zijn er voor schapen te weinig gegevens om een uitspraak te kunnen doen en heeft het
onderzoek naar vis zich beperkt tot een meting in twee vissen». Naar aanleiding hiervan
hebben deze leden de volgende vragen. Kan de Staatssecretaris toelichten of op basis
van deze onderzoeken wetenschappelijk gesteld kan worden dat geen gezondheidsrisico’s
verwacht hoeven te worden voor mensen via blootstelling van voedsel? Kan het RIVM
aangeven welke metingen in de toekomst kunnen zorgen voor gefundeerde conclusies over
de effecten van PFAS en GenX op de gezondheid?
De leden van de D66-fractie lezen in de aanbevelingen van het RIVM-rapport dat het
onderzoek van de ILT laat zien dat in sommige gevallen een wettelijk kader voor deze
stoffen ontbreekt, ontoereikend is of niet bekend is bij de betrokken partijen. Kan
de Staatssecretaris toelichten hoe dit opgepakt wordt? Kan de Staatssecretaris toelichten
waar het wettelijk kader voor PFAS ontbreekt of ontoereikend is? Op welke manier gaat
er gewerkt worden aan een uitgebreidere informatieplicht voor producenten van PFAS?
De leden van de GroenLinks-fractie moeten concluderen dat er nog lang geen overzicht
en zeker geen grip en controle bestaan op de omvang van het probleem met GenX en PFAS.
De conclusies van de ILT en het RIVM zijn zeer zorgelijk. ILT en RIVM concluderen
dat de wetgeving niet op orde is en onvoldoende waarborgen biedt om verspreiding van
ZZS te voorkomen. De ILT geeft aan «Van een overkoepelend en samenhangend optreden
(…) is nog geen sprake». Niemand heeft het overzicht of beheerst de risico’s in de
keten en er is geen focus bij overheden. Ook is er geen overzicht van de mate van
verspreiding van GenX en PFAS. Het RIVM concludeert: «Een landsdekkend beeld ontbreekt».
Daarbij is de door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) voorgestelde
gezondheidskundige grenswaarde vijftien keer strenger dan de grenswaarde die het RIVM
gebruikt. Ondertussen staat het Malieveld vol boze grondwerkers. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn zeer bezorgd. RIVM en ILT doen verschillende aanbevelingen omtrent de wet en
het beleid. Is de Staatssecretaris bereid deze aanbevelingen over te nemen?
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen aan de hand van de ILT en RIVM-onderzoeken
dat het wettelijk kader rond informatieplicht en ketenaanpak en de eigen rol die overheden,
handhavers en bedrijven hierin hebben, pijnlijk te kort schiet. De stromen van met
GenX en PFAS besmet afval gaan het hele land door, zonder dat transporteurs en verwerker
hiervan op de hoogte zijn. Er wordt onvoldoende of helemaal niet bijgehouden wat waar
heen gaat, wie dat doet met welke vracht- of tankwagen en hoe het wordt verwerkt of
gestort, welke vracht- of tankwagen daarvoor wordt gebruikt, of en hoe die wordt gereinigd
en wat er daarna mee wordt getransporteerd. Op die manier kan het in de ogen van deze
leden niet anders zijn, dan dat er kruisbesmettingen optreden en de vervuiling zich
deels onbewust en in elk geval ongemerkt door het hele land verspreidt. Samen met
de historische besmettingen door emissies naar lucht en water en het feit dat deze
niet landelijk in kaart zijn gebracht, is het in de ogen van deze leden geen wonder
dat we nu overal in het land problemen hebben met PFAS en GenX in grond en water.
De overheden, landelijk en regionaal, zijn hier duidelijk in te kort geschoten. De
ILT schrijft dat bedrijven gewoonweg niet rapporteren dat er FRD’s in de aangeboden
lading zitten. Deels omdat ze dat zelf niet weten, deels omdat het vaak niet gerapporteerd
hoeft te worden. In de keten wordt pas informatie gedeeld als een bepaalde stof 0,1%
of meer deel uit maakt van de lading.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschokt dat het verschil tussen de wettelijke
lozingsnorm om milieu en gezondheid te beschermen een miljard keer strenger is dan
de gebruikelijke informatie norm. Geen wonder dat ongemerkt het niet afbreekbare,
toxische GenX wordt verspreid.
De leden van de GroenLinks-fractie dringen er bij de Staatssecretaris op aan om snel
de informatieplicht aan te scherpen. Het kan niet zo zijn dat PFAS die via de poort
een fabriek verlaten een andere norm hebben dan PFAS die via de pijp de fabriek verlaten.
En waarom is de concentratiegrenswaarde van ZZS in afvalstromen vele malen hoger dan
de normen voor deze stoffen in bodem en water?
De leden van de GroenLinks-fractie willen dat er toe wordt gewerkt naar een gesloten
keten van ZZS. De producent moet rechtsreeks verantwoordelijk worden voor elke nanogram
die wordt geproduceerd. Gebruik, verwerking, recycling en vernietiging moet in een
gesloten keten navolgbaar en te verantwoorden zijn. Transporteurs en verwerkers moeten
kunnen rapporteren waar wat is gebleven en vergunningverleners en handhavers moeten
hier op toezien. Dat vergt veel meer inzet van overheden en een andere werkwijze in
de keten. Is de Staatssecretaris bereid om een gesloten ketenaanpak als uitgangspunt
van beleid te nemen? Welke wet- en regelgeving zou hiervoor moeten worden aangepast?
Kan als eerste stap de sectie over ZZS in het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) aangepast
worden?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het onderzoek naar de verspreiding
van GenX en PFAS geen dekkend beeld opgeleverd heeft. Daarvoor is veel meer onderzoek
nodig. De verplichtingen voor onderzoek die nu voortvloeien uit het tijdelijk handelingskader
leveren duizenden extra metingen op van grond en water. Kan de Staatssecretaris aangeven
hoe deze metingen worden meegenomen om een concentratiekaart van Nederland te maken?
Zijn deze metingen voldoende van kwaliteit?
De leden van de GroenLinks-fractie willen de Staatssecretaris vragen zorg te dragen
dat er snel een scherper en landelijk dekkend beeld ontstaat van de concentraties
in bodem en water en met name de grotere primaire en secundaire bronnen van vervuiling.
Deze leden willen de Staatssecretaris ook vragen om meer inzicht te geven in hoe waarden
in tabel 1 op pagina 16 van het RIVM-rapport, zich verhouden tot de risicowaarden.
Waarom is bijvoorbeeld de waarde van een kinderspeeltuin ruim 2000 keer hoger dan
voor een tuin? Hierom is ook gevraagd in de motie van het lid Kröger over persistente
stoffen in het leefmilieu (Kamerstuk 30 175, nr. 331) van 19 maart 2019. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering
van deze motie?
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het staat met de gezondheidsnorm
van de EFSA. Wanneer wordt deze vastgesteld? Het advies van de EFSA is vijftienmaal
strenger dan onze norm. Is de Staatssecretaris bereid om de veiligere EFSA-norm over
te nemen? Welke praktische gevolgen heeft dit en hoe verhoudt zich dat dan tot de
waarden in de eerder genoemde tabel?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vragen over hoe besmetting via bijvoorbeeld
afvalverbranding en bodemassen verloopt. Is er zicht op deze stroom? Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat snel in kaart wordt gebracht of PFAS in bodemassen een in potentie grote
bron van verspreiding en vervuiling is? Hoe wordt dit gemonitord? Wordt dit apart
door de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) getest en gerapporteerd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris een overzicht te publiceren
van alle lozingsvergunningen voor GenX en PFAS in Nederland en daarbij ook aan te
geven waar vermoedelijk neergeslagen concentraties verder uitspoelen of via afvalstromen
potentieel grotere concentratie kunnen voorkomen. Kan de Staatssecretaris hiervoor
zorgen? Wanneer zijn alle actieve bekende vergunde of potentiële bronnen in beeld?
Wordt hier verder onderzoek naar gedaan? Wordt er actief gekeken naar PFAS die nog
niets zijn aangemerkt als ZZS? Zijn bedrijven vergunningplichtig voor PFAS die nog
niet op de lijst van potentiële ZZS staan?
De leden van de GroenLinks-fractie willen nogmaals benadrukken dat PFAS een grote
groep stoffen zijn met vaak identieke of vergelijkbare eigenschappen. Zoals ook de
rapporten duidelijk aangeven verdient een groepsbenadering de aanbeveling. Zowel Europees
als nationaal heeft het geen zin om hier en daar een enkele stof te normeren of te
monitoren, als er niets wordt afgesproken voor de verwante stoffen of niet wordt gekeken
hoe de combinatie uitwerkt op natuur en gezondheid. Hoe wordt de motie van het lid
Kröger c.s. over gefluorideerde koolwaterstoffen als groep opnemen in REACH (Kamerstuk
21 501-08, nr. 781) uitgevoerd die oproept om te zorgen dat PFAS als groep worden geclassificeerd onder
REACH (Europese verordening inzake Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen
van Chemische Stoffen)? En is het in de tussentijd mogelijk om PFAS als groep stoffen
op de lijst van potentieel ZZS te plaatsen?
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het staat met het digitaliseren
van alle vergunningen voor ZZS en een landelijke database voor alle handhavende instanties.
De rapportages maken duidelijk dat de urgentie bij handhavers en overheden ontbreekt.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om er met klem op aan te dringen om hier veel
nadrukkelijker op in te zetten. Maar ook om handhavers de middelen te geven om te
handhaven. Welke extra middelen zijn hiervoor nodig?
De leden van de GroenLinks-fractie willen ten slotte de Staatssecretaris oproepen
snel met een actieplan te komen voor het terugdringen van de bronnen van PFAS-vervuiling.
Veel onderzoek is nog gaande, maar gezien het grote maatschappelijke belang moeten
de bronnen die nu al bekend zijn zo snel mogelijk aangepakt worden.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met deze leden eens is
dat de conclusie van de ILT, dat geen enkel onderdeel in de keten die verantwoordelijk
is voor de productie van, voor de leefomgeving potentieel gevaarlijke stoffen, informatie
over deze stoffen deelt of zelfs maar communiceert over de samenstelling van de te
vervoeren stoffen, onacceptabel is en ronduit schokkend. Welke stappen worden genomen
om dit te verbeteren en op welke termijn kunnen deze verbeteringen worden gerealiseerd?
De leden van de SP-fractie vragen, naar aanleiding van de bevindingen van de ILT,
of en op welke wijze ervoor gezorgd gaat worden dat de communicatie en informatieverstrekking
binnen de ketens die te maken hebben met ZZS, zoals de stoffen betrokken bij het GenX-proces
(FRD), wordt verbeterd.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met deze leden eens is
dat in het belang van de volksgezondheid en de veiligheid, regels over informatie
en communicatie betreffende productie en transport van (p)ZZS in wetgeving zou moeten
worden vastgelegd en er vergunningen voor aangevraagd zouden moeten worden. Deelt
de Staatssecretaris, samen met deze leden, de conclusie van de ILT dat de REACH-richtlijnen
te kort schieten als het gaat om de toepassing van stoffen waarvan nog niet vaststaat
of sprake is van mogelijk gevaarlijke eigenschappen?
De leden van de SP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat stoffen waarvan nog
niet duidelijk is wat de mogelijk schadelijke effecten op de leefomgeving zijn, toch
worden toegepast en aldus worden verspreid.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het hoognodig
is dat er een informatieplicht komt voor het vermelden van het gehalte van PFAS en
GenX gerelateerde stoffen in een grondstof- of afvaltransport, onafhankelijk van de
grenswaarde of norm.
De leden van de SP-fractie vragen wat de huidige regels zijn als het gaat om de informatieverstrekking
bij het verwerken van ZZS, als het gehalte van een of meerdere van deze stoffen in
het te verwerken afval boven de toegestane norm ligt en op welke wijze deze regels
worden gecontroleerd en gehandhaafd.
De leden van de SP-fractie vragen of, gezien de noodzaak inzicht te krijgen in de
verspreiding van ZZS, betrokken marktpartijen kunnen worden verplicht om metingen
te verrichten op het aangeleverde afval en de resultaten van deze metingen te registreren
via een landelijk registratiesysteem.
De leden van de SP-fractie vragen of en hoe de veiligheid van de leefomgeving wordt
gegarandeerd bij de verwerking van afval met (p)ZZS door relatief kleine afvalverwerkende
bedrijven die slechts eens in de vijf tot tien jaar worden gecontroleerd.
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de methode die het EFSA nu ontwikkelt voor
de risico’s verbonden aan een mengsel van PFAS inzetbaar is.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat om de
veiligheid van de leefomgeving te garanderen totdat deze methode beschikbaar is, bij
het vaststellen van het gehalte PFAS en het vaststellen of sprake is van een normoverschrijding,
altijd wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid van het mengsel van de aanwezige
PFAS.
De leden van de SP-fractie vragen of er andere soorten of groepen ZZS zijn, die nu
afzonderlijk worden gemeten en beoordeeld worden, maar mogelijk ook een cumulatief
effect hebben, en zo ja welke stoffen of soort stoffen dit betreft. Zo nee, is het
niet verstandig hier onderzoek naar te doen?
De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor de beoordeling van het oppervlaktewater
op GenX is gekozen voor risicowaarden met de bovengrens van 118 nanogram per liter
en niet voor de ondergrens van 48 nanogram per liter of een gemiddelde daar tussenin.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de voorgenomen reductie van de uitstoot van
GenX door Chemours zich in de praktijk ontwikkelt en zouden graag een overzicht zien
van het verloop van deze reductie als het gaat om de uitstoot naar land, water en
lucht.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de controle en handhaving verloopt rond de,
op basis van de voorgenomen reductie van de uitstoot van GenX door Chemours, aangepaste
vergunningen.
De leden van de SP-fractie vragen, ter verduidelijking van het rapport, of er een
overzicht gegeven kan worden van alle aanbevelingen van het RIVM en per aanbeveling
de hieruit volgende beleidskeuze.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn blij met het toegenomen inzicht
in de verspreiding van deze stoffen. Zij pleiten al geruime tijd voor het verbieden
van de productie, het gebruik en de lozing van GenX. De constatering dat deze stoffen
op steeds meer locaties (onverwachts) worden aangetroffen en dat geconstateerde vervuiling,
zoals bij Suez, niet herleid kan worden, maakt het zo spoedig mogelijk «dichtkraaien
van de kraan» voor deze leden alleen maar urgenter. Deze leden vragen de Staatssecretaris
daarom wat zij gaat doen om op zo kort mogelijke termijn te voorkomen dat er nog meer
PFAS, direct of indirect, in het milieu belanden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat uit de rapportages blijkt
dat nog regelmatig onvoldoende informatie beschikbaar is over de stoffen en de bijbehorende
risico’s. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom of zij al meer informatie kan
delen over de methode waar de EFSA momenteel aan werkt om de risico’s van blootstelling
aan een combinatie van PFAS in kaart te brengen. Het lijkt deze leden ondoenlijk om
alle combinaties van de meer dan 6.000 PFAS in kaart te brengen. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat wanneer de precieze gevaren van bepaalde combinaties niet bekend zijn
er, vanuit het voorzorgsbeginsel, wordt uitgegaan van de meest schadelijke combinatie?
Zo nee, waarom niet? En wil zij daar dan bij de EFSA voor pleiten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven
waarom in de Kaderrichtlijn Water de risicogrens voor GenX in vis is verhoogd van
1,3 µk/kg naar 2,6 µk/kg vis (pagina 15, RIVM-rapport)? Is dat beargumenteerd vanuit
de risico’s die deze concentratie met zich meebrengt voor de vissen of alleen de risico’s
die deze concentratie met zich meebrengt voor mensen via de consumptie van de vis?
Op pagina 17 van de RIVM-rapportage valt ook te lezen dat voor toepassing op land
boven grondwaterniveau de norm in het tijdelijke handelingskader gesteld is op de
strengste ecologische risicogrens waarbij het gaat om doorvergiftiging via bodemorganismen
naar vogels en zoogdieren. Wat moeten deze leden verstaan onder «doorvergiftiging»?
Ook hier stellen zij de vraag of er alleen geredeneerd wordt vanuit de risico’s voor
mensen via de consumptie of dat er ook gekeken is naar de risico’s voor de bodemorganismen,
de vogels en de zoogdieren.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen waarom de Staatssecretaris, voor
de menselijke blootstelling, de bevoegde gezagen geadviseerd heeft om uit de door
de wetenschap voorgestelde bandbreedte (pagina 16, RIVM-rapport) van 48 tot 118 nanogram
per liter de bovengrens van 118 te nemen. Schrijft het voorzorgsbeginsel niet voor
dat voor de zekerheid de ondergrens (48 nanogram) genomen moet worden? Is de Staatssecretaris
bereid de ondergrens van 48 nanogram te adviseren? Zo nee, waarom niet? Bij de risicogrens
die bepaald is voor zwemwater stelt het RIVM expliciet dat deze is afgeleid voor een
kind. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit ook het geval is voor alle anderen blootstellingseisen
die genoemd worden? Zo nee, waarom is alleen bij deze eis gekeken naar de blootstelling
voor kinderen? Is de Staatssecretaris bereid alle blootstellingsnormen op te stellen
op basis van blootstelling voor een kind?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat over de afvalstromen
van GenX wordt gesteld dat Chemours 80 van haar 250 afvalstromen aanmerkt als GenX-houdend.
Deze leden vragen de Staatssecretaris of Chemours inmiddels al deze afvalstromen heeft
onderzocht op GenX. Zo nee, waarom niet? Heeft naar de mening van de ILT, Chemours
inmiddels wel een sluitende procedure om de aanwezigheid van GenX in haar afvalstromen
te kunnen uitsluiten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben daarnaast vragen over de blootstelling
via transport. In de rapportage valt te lezen dat bij het reinigen van transporten
verontreiniging met GenX via het spoelwater wegspoelt. Kan de Staatssecretaris onderzoeken
of het mogelijk is om bij het transport van GenX, en in bredere zin van ZZS, alleen
nog dedicatietransport toe te staan? Voor het transport via schepen is dit reeds een
bestaande praktijk. Wanneer door een voertuig altijd dezelfde stoffen vervoerd worden
hoeft er zelden tot nooit meer gereinigd te worden en kan verspreiding van de stoffen
voorkomen worden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven
waar de toename tussen 2017 en 2018 vandaan komt die valt af te lezen uit tabel S1
op pagina 9 van het RIVM-rapport. Het gaat dan om de toename van de maximale gehaltes
en medianen voor oppervlaktewater, grond en grondwater.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de ILT schrijft: «Zo
lang er geen externe prikkel komt voelen producenten zich onvoldoende verantwoordelijk
om de eigenschappen van een stof te onderzoeken en te delen.» Kan de Staatssecretaris
aangeven welke prikkel zij voor ogen heeft om producenten te dwingen beter inzicht
in de stofeigenschappen en de risico’s te krijgen en om deze informatie beter te delen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen verder graag wanneer de Staatssecretaris
komt met de nieuwe invulling van de informatieplicht. Zij achten een snelle aanscherping
daarvan van groot belang.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dat de ILT verder in haar rapportage
constateert dat in een aantal schakels van de keten door bevoegde gezagen wordt opgetreden
maar dat van een overkoepelend en samenhangend optreden geen sprake is. Kan de Staatssecretaris
na die opmerking nogmaals reflecteren op de eerdere oproep van deze leden om dit soort
bedrijven en de omgang met dit soort stoffen bij het Rijk te beleggen in plaats bij
decentrale overheden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris
aan deze leden kan mededelen hoe het staat met de uitvoering van de motie van het
lid Wassenberg over het verhalen van onderzoekskosten op vervuilende bedrijven (Kamerstuk
28 089, nr. 79) die de regering oproept te onderzoeken of, en zo ja hoe de kosten van deze onderzoeken
(naar de verspreiding van GenX) op de vervuilende bedrijven verhaald kunnen worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.