Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie op een brief van het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar rondom de ondersteuning van zeer makkelijk lerende of (hoog)begaafde kinderen in het onderwijs (Kamerstuk 31497-332)
2019D42905 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een fractie
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de reactie van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 19 september 2019 op een brief van
het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden (Kamerstuk 31 497, nr. 332).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
3
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
op verzoek van de commissie op een brief1 van het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden over de ontwikkelingen van het afgelopen
jaar rondom de ondersteuning van zeer makkelijk lerende of (hoog)begaafde kinderen.
De leden zien dat er ontwikkelingen zijn voor de hoogbegaafde leerlingen in Nederland,
maar maken zich wel zorgen over de regie en het tempo waarin verbeteringen plaatsvinden.
De sector lijkt bijvoorbeeld te weinig actie te ondernemen naar aanleiding van de
aangenomen motie2 van het lid Heerema, die vraagt om eigen bijdrages voor hoogbegaafdheid af te schaffen.
Immers, die eigen bijdrages bestaan ook niet voor kinderen met autisme, voor kinderen
die dyslectisch zijn of voor kinderen met een leerachterstand. Hoogbegaafdheid is
iets wat je meegekregen hebt, en waar een kind niets aan kan doen. De leden hebben
een lijst met scholen waar hoge eigen bijdrages gevraagd worden voor extra ondersteuning
aan hoogbegaafde kinderen en willen van de Minister weten of hij deze eigen bijdrages
afkeurt en of hij de betreffende scholen op de vingers wil tikken. Zij vragen of het
tevens mogelijk is om een sanctiemaatregel tegen samenwerkingsverbanden in te stellen
die toestaan dat er een eigen bijdrage gevraagd wordt voor extra ondersteuning aan
hoogbegaafde kinderen en of de Minister bereid is een dergelijke sanctiemaatregel
uit te werken.
De voornoemde leden zijn ervan overtuigd dat hoogbegaafde kinderen niet méér van hetzelfde
onderwijs nodig hebben, dus niet een extra verdiepingsuurtje rekenen of wiskunde,
maar uitgedaagd moeten kunnen worden door een andere vorm van onderwijs waar hoogbegaafde
kinderen niet beoordeeld worden zoals de rest van de kinderen, maar waar zij hun creativiteit,
complexe materie onder de knie krijgen en snel denken gewaardeerd wordt. De Trimaran
school in Alkmaar is zo’n voorbeeld. Zij vragen of de Minister met dit genoemde kader
kan aangeven op hoeveel plekken er nu daadwerkelijk passend onderwijs aanbod voor
hoogbegaafde kinderen is gerealiseerd in Nederland. Hoe borgt de Minister dat met
de extra middelen vanuit het regeerakkoord nu daadwerkelijk een passend onderwijsaanbod
gegenereerd wordt? Tevens vragen zij welke subsidievoorwaarden het ministerie nu kan
stellen om tot volwaardig hoogbegaafdenonderwijs te komen. Want de leden snappen dat
het belangrijk is om impactonderzoek te financieren, maar zij zijn wel terughoudend
nu deze leden lezen dat er ruim 600 projecten gefinancierd zijn terwijl zij grote
twijfels hebben over de effectiviteit van de projecten die nu gaande zijn.
De eerder genoemde leden vinden de vraag legitiem om te stellen of het beeld van de
effectiviteit van de subsidieregeling die met experts uit wetenschap en praktijk tot
stand is gekomen toch niet beter had gekund. Immers, nog steeds is een derde van de
thuiszitters een hoogbegaafd kind dat vast is gelopen in het reguliere onderwijs,
nog steeds krijgen de leden regelmatig signalen dat hoogbegaafden vastlopen in het
reguliere onderwijs en onderpresteerders worden en zij krijgen simpelweg heel vaak
de signalen van hoge eigen bijdrages. De middelen uit het regeerakkoord zouden hier
een oplossing voor moeten zijn en niet moeten verdwijnen in losse projecten. Het zou
effectief in de ontwikkeling van een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde kinderen
gestopt moeten worden, want dan kan een duurzame structuur voor hoogbegaafde kinderen
gebouwd worden. Kan de Minister toezeggen dat er projecten gefinancierd gaan worden
waar deze duurzame structuur doorontwikkeld kan gaan worden? Zij vragen of de Minister
tevens bereid is om de eis dat een te onderzoeken vraagstuk moet voortbouwen op een
eerder door NRO3 gefinancierd onderzoek te laten varen. Immers, als deze eis vastgehouden wordt dan
krijgen mooie, nieuwe concepten geen kans en daar is de hoogbegaafde leerling de dupe
van. Want eerlijk is eerlijk, met alle inzet die er de afgelopen jaren zijn geweest,
is er onvoldoende verbeterd voor hoogbegaafde leerlingen.
Als laatste zijn de leden benieuwd naar de rol van de samenwerkingsverbanden. In de
contacten met samenwerkingsverbanden is hun eigen mening vaak dat er voldoende mogelijkheden
en kansen voor hoogbegaafde leerlingen zijn, terwijl in de praktijk ouders juist het
tegenovergestelde ervaren en ook kunnen weerleggen. Het vertrouwen op de blauwe [of
bruine of groene] ogen van een samenwerkingsverband geeft daarmee een ander beeld
dan de feitelijke situatie is. Kan de Minister aangeven welke rekenmethode binnen
de middelen voor samenwerkingsverbanden ten grondslag liggen aan de middelen die voor
de ondersteuning van hoogbegaafde kinderen zijn bestemd? Hoe hoog is dit bedrag? Zij
vragen tevens of het mogelijk is om samenwerkingsverbanden te korten met dit bedrag
als ze onvoldoende oog hebben voor de hoogbegaafde kinderen in hun werkgebied.
Als laatste een cri de coeur: het reguliere onderwijs kan hoogbegaafde kinderen onvoldoende
faciliteren. Dit moet politiek ook onder ogen gezien durven worden en dat heeft direct
invloed op hoe de middelen voor hoogbegaafdheid besteed moeten worden. Niet meer van
hetzelfde, niet een extra uurtje les of een kanjerklasje, maar accepteren dat er een
andere vorm van onderwijs nodig is voor deze kinderen. Zodat ze niet meer met buikpijn
naar school gaan, geen stress hebben en daarom niet kunnen slapen, maar vooral zodat
ze met plezier kind kunnen zijn.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.