Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerp-Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Kamerstuk 34864-20)
2019D40589 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 juli
2019 houdende het ontwerp-Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Kamerstuk 34 864, nr. 20).
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Schriftelijk overleg ontwerp-Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Kamerstuk 34 864, nr. 20)
De leden van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerp Aanvullingsbesluit
bodem Omgevingswet. Wel roept het ontwerp nog enkele vragen op.
Het Aanvullingsbesluit Bodem verplicht gemeenten de bodemsaneringstaken over te dragen
aan de Omgevingsdiensten. Met de verplichte overdracht naar de Omgevingsdiensten wordt
beoogd de kennis over bodemverontreiniging en -sanering te bundelen. De bundeling
van kennis is een goede zaak, waarbij overdracht naar Omgevingsdiensten hier mogelijk
afbreuk aan kan doen. Waarom kiest de regering niet voor de mogelijkheid om de keuze
waar en hoe de gemeenten de bodemsaneringstaken willen onderbrengen aan gemeenten
zelf over te laten? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie van de
regering.
Voor een goede voorbereiding op graafwerk is het gewenst dat partijen op een eenvoudige
wijze kunnen beschikken over volledige informatie over aanwezige bodemverontreinigingen.
Deze informatie is momenteel zeer gebrekkig ontsloten. Kan de regering aangeven of
zij bereid is gemeenten te verplichten te investeren in een gezamenlijk bodeminformatiesysteem
teneinde de beschikbare bodemgegevens digitaal beschikbaar te maken? Graag ontvangen
de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
Kan de regering verduidelijken waarom er in het Aanvullingsbesluit Bodem nu niet opgenomen
is «een noodzaak voor bronaanpak» als een bodemverontreiniging leidt tot overschrijding
van de normen van drinkwater in het onttrokken grondwater voor de drinkwaterbereiding?
Het betreft hier dan gevallen waar een verontreinigingsbron in de bodem leidt tot
uitspoeling van verontreinigingen naar het grondwater, die onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening
bedreigt. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerp
Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet.
Deze leden constateren dat de adviezen van de Integrale Adviescommissie Omgevingswet
vrijwel geheel zijn overgenomen. Graag ontvangen zij een reactie op de niet overgenomen
adviezen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Integrale Adviescommissie Omgevingswet
bij haar advies ook de ontvangen consultatiereacties heeft betrokken. Kunnen de indieners
van die consultatiereacties zich ook vinden in de reactie van genoemde Adviescommissie,
zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie lezen, ten aanzien van bodemsaneringen, dat er na sanering
een informatieplicht jegens de initiatiefnemer is, doch dat het de gemeente altijd
vrij staat om de eigenaar op een andere wijze te informeren dat naar tevredenheid
van de gemeente aan de saneringsplicht is voldaan. Graag vernemen zij een nadere uitleg
over hetgeen met «een andere wijze» wordt bedoeld.
De leden van de CDA-fractie menen dat de verantwoordelijkheden van de drie betrokken
bestuurslagen (provincie, gemeente en waterschap) ten aanzien van de hoogte van grondwater
eveneens diffuus is. De daarmee samenhangende verantwoordelijkheden zijn van belang
aangezien schade aan vastgoed en gezondheid grote impact kunnen hebben. Graag zien
zij niet alleen de verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwaterkwaliteit nader
geduid, maar ook die van grondwaterkwantiteit.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
bevoegd gezag zou moeten blijven voor de regels over het op of in de bodem brengen
van meststoffen in het onderhavige Aanvullingsbesluit. Zou het niet zo kunnen zijn
dat de Minister als bevoegd gezag voor de Meststoffenwet het niet onmogelijk maakt
andere overheden als bevoegd gezag aan te wijzen voor de regels over het toepassen
van meststoffen in het Besluit activiteiten leefomgeving? Zouden mogelijk de Omgevingsdiensten
beter de integraliteit kunnen bewaken dan een sectoraal werkende Minister? Zouden
Omgevingsdiensten de uitvoering van dit wetsgedeelte door het NVWA goed kunnen aanvullen,
zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie zien dat naar aanleiding van de adviesopmerking van de
commissie en in reactie op consultatie-opmerkingen van het IPO en de Unie van Waterschappen
in de nota van toelichting duidelijk wordt gemaakt dat decentrale overheden bevoegd
zijn tot het stellen van maatwerkregels over het toepassen van meststoffen doch dat
een maatwerkregel die versoepeling van de gebruiksnorm inhoudt niet is toegestaan.
Aangezien een aanscherping van deze normen wel is toegestaan dreigt er een situatie
te ontstaan waarbij decentrale overleden «lokale koppen» op landelijke regels gaan
stellen. Dat lijkt deze fractie een ongewenste situatie.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de actieve bodemsanering in het nieuwe
beleid zal worden stopgezet en dat in een groot aantal gevallen de verontreiniging
in de zal bodem achterblijven. Graag vernemen zij of de aard en omvang van die verontreinigingen
bekend is en of in beeld is of sprake is van bedreiging van gezondheid en bijvoorbeeld
grondwaterbronnen voor de drinkwatervoorziening.
De leden van de CDA-fractie zien dat de voormalige Adviescommissie Water (AcW) heeft
opgeroepen om meer waarborgen te creëren voor duurzaam en toekomstbestendig grondwaterbeheer
omdat er sprake is van achteruitgang van de grondwaterkwaliteit. De AcW adviseert
daarom om te komen tot integrale visies van overheden op het grondwater, in samenspraak
met drinkwaterbedrijven en onder regie van de provincies. Graag vernemen deze leden
wat de visie van de regering op dit standpunt is.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag of maatregelen voor grond en grondwater
als bodemverontreiniging drinkwaterbronnen bedreigt alsmede signaleringswaarden voor
grondwater opgenomen kunnen worden in het onderhavige besluit.
De leden van de CDA-fractie menen dat in het Aanvullingsbesluit Bodem opgenomen dient
te worden dat lozing van afvalwater van saneringen op oppervlaktewater of in de bodem
geen nadelige effecten mag hebben op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennis genomen van het
voorliggende Aanvullingsbesluit Bodem. Zij hebben hierover een aantal opmerkingen
en vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben eerder al aangegeven dat zij twijfels
hebben of de nieuwe systematiek van de Omgevingswet daadwerkelijk eenvoudig en beter
wordt. Deze leden zouden daarom graag een nadere toelichting ontvangen van de regering
over de vraag hoe precies de keuzes zijn gemaakt over wat ten aanzien van bodembeleid
in de wet en wat in het besluit wordt opgenomen. Kan de regering hierbij ook aangeven
wat in de huidige regelgeving in de wet is opgenomen en wat in het stelsel van de
Omgevingswet in het besluit wordt ondergebracht?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben ook zorgen over het gelijkwaardige beschermingsniveau.
Kan de regering heel precies aangeven hoe het huidige beschermingsniveau van de bodem
in het nieuwe stelsel wordt gewaarborgd. En kan daar waar het beschermingsniveau afwijkt
van het huidige stelsel nader worden gemotiveerd waarom het beschermingsniveau wijzigt?
Ten aanzien van het bodembeleid worden diverse taken gedecentraliseerd naar gemeenten.
De leden van de fractie van GroenLinks vernemen graag van de regering of gemeenten
in staat zijn om hun nieuwe taken per 1 januari 2021 kwalitatief naar behoren uit
te voeren. Welke mogelijke risico’s ziet de regering die een goede taakuitvoering
per 1 januari 2021 in de weg kunnen staan?
De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen dat er ten aanzien van bodemtaken
voor de zogenaamde 29 «rechtstreekse gemeenten» die in het kader van de Wet bodembescherming
bevoegd gezag zijn voor bodemsanering de verplichting gaat ontstaan om hun bodemsaneringstaken
over te dragen aan de Omgevingsdiensten. Vanuit de grotere gemeenten bestaat de wens
dat deze verplichting wordt omgezet in keuzevrijheid bij de inrichting van de bodemsaneringstaken.
Zij stellen dat verplichte overdracht naar de Omgevingsdiensten in deze gemeenten
juist een risico op versnippering van kennis en ervaring kan opleveren, in plaats
van een bundeling en versterking. Zij willen dus dat gemeenten zelf de keuze kunnen
maken hoe en waar zij de bodemsaneringstaken willen onderbrengen, zodat toegesneden
op de lokale situatie, deskundigheid en uitvoeringskwaliteit het best gegarandeerd
zijn. Dit omdat onder de Omgevingswet gemeenten immers primair verantwoordelijk zijn
voor de leefomgevingskwaliteit en een veilig, duurzaam en efficiënt beheer en gebruik
van de bodem komt ten goede aan vele maatschappelijke opgaven, zoals de gezondheid
van mens, dier en plant, de bouwopgave, drinkwatervoorziening en energietransitie.
Deze leden begrijpen deze wens van de gemeenten en willen daarom graag een nadere
toelichting van de regering op het voorstel om, net als in de huidige wetgeving, de
gemeenten vrij te laten in hoe zij hun bodemsaneringstaken precies invullen.
Vanuit de gemeenten zijn via de VNG zorgen geuit over het feit dat de regering ervan
uit zou gaan dat alle spoedlocaties met betrekking tot Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS,
waaronder PFAS) en lood in de bodem zullen zijn gesaneerd per 1 januari 2021 en dat
gemeenten dan met een zogenaamde schone lei zullen beginnen zoals afgesproken in het
Bodemconvenant. De gemeenten vrezen dat er ook in 2021 nog veel locaties kunnen zijn
die verplicht moeten worden gesaneerd. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden
hier een reactie op van de regering. Hoe gaat de regering de zorgen van de gemeenten
wegnemen en hoe wordt voorkomen dat gemeenten niet voor onmogelijke opgaven worden
gesteld?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat gemeenten nog twee zorgen hebben.
Allereerst met betrekking tot de actuele situatie rond PFAS, de grote schade die momenteel
ontstaat door het vastgelopen grondverzet, de nieuwe humane spoedopgave en de problematiek
van nieuwe ZZS in de bodem vereisen een actief beleid. De geplande budgetten zijn
volgens de gemeenten volstrekt ontoereikend om hen in staat te stellen de aan de samenleving
beloofde bodemkwaliteit (geen humane risico's) waar te maken. Hiervoor is, volgens
de gemeenten, na 2021 een bedrag nodig van circa 150 miljoen per jaar, moet de kennisinfrastructuur
bij het RIVM versterkt worden en vraagt het om een verbinding van het beperkte procesgeld
van gemeenten en Rijk. Dat het nodig is om actief in die verbinding te investeren
en middelen te hebben om in acute knelpunten met elkaar te kunnen schakelen is volgens
de gemeenten zichtbaar geworden in het stokken van het grondverzet door invoering
van het tijdelijk handelingskader. Graag ontvangen de leden van de fractie van GroenLinks
een reactie van de regering op deze zorg van de gemeenten. Ook willen deze leden graag
een nader beeld ontvangen waaruit naar voren komt waar de PFAS bronlocaties liggen,
hoeveel locaties er zijn en wat het volgens de regering gaat kosten om deze locaties
te saneren? Gemeenten geven aan dat zij geen antwoorden op deze vragen hebben ontvangen
van het Ministerie van I en W, terwijl dit volgens hen duidelijk zou moeten zijn voordat
bevoegdheden gedecentraliseerd worden. Waarom, zo vragen de leden van de fractie van
GroenLinks, is deze duidelijkheid nog niet gegeven en deelt de regering het uitgangspunt
dat deze informatie noodzakelijk is om de decentralisatie van bevoegdheden zorgvuldig
te kunnen laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben geconstateerd dat ook de gezamenlijke
publieke en private netbeheerders zorgen hebben over het voorliggende Aanvullingsbesluit.
In hun brief aan de Tweede Kamer geven zij aan dat zij op een aantal punten graag
aanpassingen zouden willen zien. De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag
ten aanzien van deze verschillende punten (– Geen decentrale regels onder de 25 m3 grenswaarde; – Regels voor het tijdelijk uitplaatsen van grond met verontreinigingen
zo veel mogelijk vorm als algemene regels; – Voorkomen van onnodige bodemonderzoeken; – Het beperken en waar mogelijk voorkomen van
administratieve lasten; – Betere ontsluiting van informatie over bodemverontreiniging)
een reactie van de regering ontvangen.
Ook de drinkwaterbedrijven hebben aanbevelingen gedaan om het Aanvullingsbesluit te
verbeteren (Waarborg de totstandkoming van integrale visies van overheden op het grondwaterbeheer
onder regie van provincies; Verplicht maatregelen voor grond en grondwater als bodemverontreiniging
drinkwaterbronnen bedreigt; Breng signaleringswaarden voor grondwater in lijn met
normen voor drinkwater; Neem in het Aanvullingsbesluit Bodem op dat lozing van afvalwater
van saneringen op oppervlaktewater of in de bodem geen nadelige effecten mag hebben
op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater). De leden van de fractie van GroenLinks
zouden ten aanzien van deze aanbevelingen graag ook een reactie van de regering ontvangen.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het ontwerp-Aanvullingsbesluit
Bodem en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre in het Aanvullingsbesluit
gevolg wordt gegeven aan de gevolgen van het ongeldig verklaren van de Programmatische
Aanpak Stikstof. Zij willen weten op welke wijze nieuwe regels op het gebied van stikstofuitstoot
in dit besluit gaan worden opgenomen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer zij verdere informatie over
een onderzoek naar een basisregistratie op het gebied van bodemverontreiniging gaan
ontvangen. Deze leden vragen de regering of alle bodemvervuilingen in Nederland hierin
terug zullen zijn te vinden of dat hierin een beperking wordt aangebracht. Deze leden
vragen de regering hierbij of tevens bijzondere aandacht zal worden gevestigd op vervuilingen
op het gebied van poly- en perfluoralkylstoffen (PFOA en PFAS) zodat vervuilingen
met deze zeer schadelijke stoffen in kaart kunnen worden gebracht en spoedig tot sanering
over kan worden gegaan. Tot slot benadrukken de leden van de SP-fractie dat zowel
door lagere overheden als door uitvoerders die graafwerkzaamheden uit (laten) voeren
de noodzaak van informatie over bodemverontreiniging wordt benadrukt en zij vragen
de regering in hoeverre zij gehoor geeft aan hun oproep.
De leden van de SP-fractie lezen dikwijls de woorden «redelijkerwijs» en «zoveel mogelijk»
in het voorgestelde Aanvullingsbesluit. Zij vragen de regering hoe in de diverse gevallen
dat deze woorden voorkomen deze term ingevuld zou moeten worden, door wie dit gebeurt
en welke rechten overheden en burgers aan deze termen kunnen ontlenen. Zij vragen
de regering hoe gaat worden bepaald of inspanningen van burgers en bedrijven voldoende
zijn geweest als sprake is van een vorm van inspanningsverplichting in het besluit.
De leden van de SP-fractie lezen in het besluit dat bodemverontreiniging waarop toch
gaat worden gebouwd zoveel mogelijk ongedaan dient te worden gemaakt. Zij vragen de
regering hoe de kwalificatie «zoveel mogelijk» moet worden opgevat.
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke samenstelling de in artikel 3.48O
uitgezonderde meststoffen bevattende grond of baggerspecie mag hebben en of er hiermee
nog wel beperkingen aan de stort van deze grond of baggerspecie blijven bestaan. Deze
leden vragen de regering tevens of dit tegemoet komt aan de op handen zijnde wijziging
van de Meststoffenwet.
De leden van de SP-fractie maken uit het ontwerpbesluit op dat gemeenten de bodemkwaliteit
dienen te toetsen aan de hand van bovengronds gebruik. Deze leden vragen de regering
of een dergelijke opdracht tegemoetkomt aan de drinkwaterwinning. Zij vragen de regering
of het besluit dusdanig kan worden aangepast zodat dreigende aantasting van drinkwaterbronnen
leidt tot verplichte maatregelen tegen de betreffende vervuilingsbron.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.