Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 255 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (PbEU 2018, L 139) (Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 10 oktober 2019
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende
zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel
van wet voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Inhoudsopgave
INLEIDING
2
I.
ALGEMEEN DEEL
3
1.
Inleiding
4
2.
Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
4
2.1.
Richtlijn 2011/16/EU
4
2.2.
Richtlijn (EU) 2018/822
5
3.
Implementatie in de nationale wetgeving
7
3.1.
Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
7
3.2.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
8
4.
Gegevensbescherming
9
4.1.
Inleiding
9
4.2.
Artikel 8 EVRM
9
4.3.
AVG
9
4.4.
Autoriteit Persoonsgegevens
9
5.
Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire effecten
9
5.1.
Effecten voor bedrijven en burgers
10
5.2.
Adviescollege toetsing regeldruk
11
5.3.
Uitvoeringskosten en budgettaire effecten
11
6.
Consultatie en overleg koepel- en belangenorganisaties
12
7.
Transponeringstabel
12
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
13
Artikel ...
13
BIJLAGE – Uitvoeringstoets
18
OVERIG
18
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet implementatie
EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet implementatie EU-richtlijn
meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet implementatie
EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Deze leden delen
de opvatting dat het goed is om agressieve fiscale planningsconstructies aan te pakken.
Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Ze hebben daarbij nog een flink aantal vragen en overwegen het wetsvoorstel hierop
te amenderen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij
enkele vragen en opmerkingen, maar benadrukken allereerst het belang van de bestrijding
van belastingontwijking en -ontduiking.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de verschillende typen meldingsplichtige
grensoverschrijdende constructies niet zijn opgenomen in de memorie van toelichting.
Heeft dit bepaalde consequenties of gevolgen voor de bewegingsruimte van de regering
in dezen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom zijn de typen dan niet alsnog opgenomen?
Is bekend hoe ver andere EU-lidstaten zijn met implementatie van de richtlijn en of
zij onderdelen van de richtlijn, en zo ja welke, anders hebben vormgegeven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat EU-lidstaten door bepaalde fiscale grensoverschrijdende
constructies geld mislopen. Kan de regering toelichten hoe dit voor Nederland geldt?
Kan een inschatting gegeven worden hoe groot dit effect is?
De leden van de CDA-fractie merken allereerst op dat de richtlijn en de implementatiewet
nu niet echt een parel zijn als het gaat om de rechtsbeginselen. Op het moment van
het indienen van de implementatiewet werkt deze al een jaar terug. Voor goedwillende
belastingadviseurs, die geen fiscale constructies adviseren, maar geen idee kunnen
hebben of een feitelijke vormgeving toch onder de meldingswet gaat vallen, is dat
onuitvoerbaar. De terugwerkende kracht komt echter voort uit de richtlijn, dus de
regering heeft hierin geen keuze.
Het moeten melden van een mogelijk agressieve fiscale planningsconstructies is op
zichzelf een creatief bedachte constructie. De leden van de CDA-fractie zien wel dat
dit enig nut zou kunnen hebben bij het stellen van een norm onder intermediairs. Zij
worden gedwongen om na te denken over de vraag of een constructie mogelijk agressief
is en dat is een andere vraag dan of een constructie pleitbaar is in geval van een
rechtszaak. Dit zorgt voor discussie tussen intermediairs onderling en tussen intermediairs
en de Belastingdienst en zou goed kunnen leiden tot het verschuiven van de norm wat
opportuun is als constructie en wat niet.
De leden van de CDA-fractie geloven echter niet dat onderhavige wet helpt bij het
opsporen van echte fraude en belastingontduiking. Intermediairs die immers daarbij
helpen zijn strafbaar als medepleger en die zullen zich dus ook niet melden. Dat is
alsof inbrekers verplicht worden zich vooraf te melden bij de politie.
De leden van de D66-fractie vragen om een reactie op de constateringen in de artikelen
van Korving en Verdonschot1 en van Van de Streek2. Kan de regering daarbij specifiek ingaan op de stelling dat «de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel adviseurs een vrijbrief biedt om sommige constructies later of
helemaal niet te melden, terwijl dat volgens de Europese richtlijn wel moet»3.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze andere lidstaten deze richtlijn
implementeren. Deze leden vragen om de grootste verschillen in implementatie te benoemen.
Waar gaat de implementatie van andere EU-lidstaten verder of juist minder ver?
De leden van de D66-fractie vragen per wanneer de regering deze wet evalueert.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of het klopt dat een van
de kerndoelen van deze wet is dat ook niet-geïmplementeerde, maar wel implementeerbare
aan de belastingplichtige beschikbaar gestelde, constructies op maat moeten worden
gemeld.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reageren op kritiek uit
de wetenschap dat er in dit wetsvoorstel weinig te merken is van het bevorderen van
transparantie en integriteit en dat de richtlijn op zo’n wijze wordt uitgelegd dat
de reikwijdte van de nieuwe meldingsplicht fors dreigt te worden uitgehold («Enkele
kanttekeningen bij het wetsvoorstel meldingsplicht grensoverschrijdende constructies»,
WFR 2019/177).
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering nader in te gaan op de doelstellingen
die ten grondslag liggen aan de nieuwe meldingsplicht van potentieel agressieve fiscale
constructies. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat met de meldingsplicht
is beoogd om (1) de belastingcontroles gerichter te kunnen laten plaatsvinden en risicobeoordelingen
te verbeteren en om (2) een afschrikeffect te bewerkstelligen wat betreft de betrokkenheid
van belastingadviseurs en andere intermediairs bij potentieel agressieve fiscale constructies.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te bevestigen dat met de
meldingsplicht tevens is beoogd om «onverwijld» te kunnen reageren op schadelijke
fiscale praktijken door mazen te dichten door wetgeving vast te stellen (zie paragraaf
2 van de preambule van Richtlijn 2018/822/EU). In het bijzonder vragen deze leden
op welke wijze de regering deze derde doelstelling, te weten het onverwijld dichten
van gebleken mazen in de wet, van plan is vorm te geven. Op welke wijze wordt straks
beoordeeld of de gemelde constructies aanleiding zouden moeten geven tot een wetswijziging?
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie zien graag een toelichting op de inwerkingtreding van
de wetswijziging met terugwerkende kracht per 25 juni 2018. Waarom is hier voor gekozen?
Hoe verhoudt deze terugwerkende kracht zich tot de traditie dat wetgeving alleen terughoudend
met terugwerkende kracht ingezet wordt? Wat zijn de effecten als hier niet voor gekozen
wordt?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te evalueren wat de vorige
vijf Directives on Administrative Cooperation (DAC) concreet hebben opgeleverd. In
hoeverre heeft de uitwisseling van informatie tussen Belastingdiensten bijgedragen
aan het voorkomen van belastingontwijking?
2. Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de regering in Europees
verband de «main benefit test» nader had willen afbakenen en de meldingsplicht eigenlijk
had willen beperken tot daadwerkelijk opgezette structuren. In hoeverre probeert de
regering dit alsnog te regelen in de nationale implementatie?
2.1. Richtlijn 2011/16/EU
De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van het bewust weglaten van een
definiëring van de begrippen «constructie» en «meldingsplichtige grensoverschrijdende
constructie». Het is op deze manier niet duidelijk hoe een grensoverschrijdende constructie
eruit ziet. De leden van de VVD-fractie vrezen dat het ontbreken van een duidelijke
definitie voor onduidelijkheid zorgt binnen de sector. Weet de gehele sector, en daarmee
vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb), waar men aan toe is, op welke manier zorgt
de regering ervoor dat dit is gewaarborgd?
De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat naar de mening van de Europese
Commissie automatische uitwisseling van inlichtingen over wat zij «ongewenste fiscale
praktijken» noemt van wezenlijk belang is in de strijd tegen belastingontwijking zodat
belastingdiensten beter en gerichter kunnen controleren. Deze leden verwachten dat
inlichtingenverstrekking nuttig kan zijn bij het bestrijden van belastingontwijking,
maar constateren tegelijkertijd dat dit de oorzaken niet weg zal nemen. Zij vragen
de regering waarom zij wel gaat meewerken aan deze geautomatiseerde inlichtingenverstrekking,
terwijl zij tegelijkertijd belastingontwijking mogelijk blijft maken door de afgifte
van zogeheten rulings. Deze leden vragen de regering waarom er aan symptoombestrijding
wordt gedaan en niet een verbod komt op constructies die belastingontwijking mogelijk
maken voor bedrijven die in Nederland zijn gevestigd of constructies op deze manier
gebruiken. De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom in de richtlijnen is gekozen
voor een limitatieve lijst kenmerken bij de richtlijn en in hoeverre hierbij het risico
bestaat dat nieuwe constructies niet aan de daarin omschreven kenmerken voldoen. Zij
vragen de regering of andere manieren van aanpak zijn overwogen, waarom uiteindelijk
voor een lijst als degene die bij de richtlijn is gepubliceerd is gekozen en of Nederland
heeft overwogen een aanpak te kiezen die tot een aanpak zou leiden waaronder ook andere
constructies zouden vallen.
2.2. Richtlijn (EU) 2018/822
De leden van de CDA-fractie vinden het eigenlijk onvoorstelbaar dat alle relevante
begrippen in de richtlijn, te beginnen met meldingsplichtig en constructie, bewust
vaag zijn gehouden. De regering geeft aan dat agressieve fiscale planning steeds verandert
en dat begrijpen de leden van de CDA-fractie, maar de wet geldt voor alle intermediairs,
niet alleen voor diegenen die duidelijk agressieve structuren aan de man brengen.
Dat de wet voor alle intermediairs geldt, wil niet zeggen dat een intermediair niet
om deze wet heen kan construeren. Kan de regering aangeven wie de melding moet doen
van een agressieve constructie als de intermediair geen band heeft met een EU-lidstaat
en er een hulpintermediair in Nederland is die slechts beperkt op de hoogte is van
de constructie?
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat in ieder geval duidelijk wordt gemaakt in
de memorie van toelichting dat de meldingsplicht niet kan gelden voor wetenschappers,
en daarmee bijvoorbeeld ook journalisten, die schrijven over bepaalde fiscale constructies,
maar er niet commercieel mee naar buiten treden.
Met betrekking tot de genoemde feiten die tot melding moeten leiden, namelijk het
voor implementatie beschikbaar stellen, het gereed zijn voor implementatie dan wel
het nemen van de eerste stap in de implementatie van de constructie, vragen de leden
van de CDA-fractie te reageren op de vragen van prof. dr. Van de Streek in zijn artikel
«Enkele kanttekeningen bij het wetsvoorstel meldingsplicht grensoverschrijdende constructies»
(WFR 2019/177). Klopt de indeling van de regering van deze drie meldingsplichtige
feiten wel met de indeling in de richtlijn?
Nu de termen «intermediair» en «constructie» bewust vaag gehouden zijn, kan de werkingssfeer
van de implementatiewet zeer groot zijn. Geldt de meldingsplicht ook voor alle belastingmiddelen,
zo vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering. Kan het als voorbeeld ook zo
zijn dat een autodealer onder intermediair verstaan moet worden, wanneer hij zich
bezig houdt met constructies rondom parallelimport om zo autobelastingen te ontwijken
of te ontduiken?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering welke intermediairs een
beroep kunnen doen op een wettelijk verschoningsrecht.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen aan de regering of zij het goed zien
dat er diverse gaten in Richtlijn 2018/822/EU zitten als gevolg waarvan de meldingsplicht
voor een groot deel kan worden omzeild en/of worden uitgehold. Voor het geval het
antwoord bevestigend luidt, vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering
voornemens is om deze lacunes onder de aandacht te brengen in Brussel en ervoor te
ijveren dat de gaten zullen worden gedicht, bijvoorbeeld door middel van een wijzigingsrichtlijn.
Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks of Nederland eenzijdig iets aan
de lacunes zou kunnen doen, bijvoorbeeld door in meer gevallen de meldingsplicht te
verschuiven naar de belastingplichtige dan onder de richtlijn strikt genomen het geval
is. De leden van de fractie van GroenLinks illustreren de gaten aan de hand van twee
voorbeelden.
Voorbeeld 1
Een belastingadvieskantoor dat in Zwitserland is gevestigd en overigens ook geen banden
heeft met de EU zoals bedoeld in artikel 3, lid 21, van Richtlijn 2011/16/EU, adviseert
een potentieel agressieve fiscale constructie aan het hoofdkantoor van een Nederlandse
multinational. Het belastingadvieskantoor hoeft de constructie niet te melden bij
de Nederlandse Belastingdienst en ook niet bij een belastingautoriteit van een andere
EU-lidstaat wegens gebrek aan EU-nexus. In plaats daarvan verschuift de meldingsplicht
naar de Nederlandse multinational (zie artikel 8 bis ter, lid 6, van Richtlijn 2011/16/EU
en het voorgestelde artikel 10h, lid 6, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen), waardoor het hoofdkantoor zélf de constructie moet
melden bij de Nederlandse Belastingdienst. Maar wat als er overigens bij de constructie
een intermediair is betrokken die wél een band heeft met de EU en die slechts kennis,
bezit en controle heeft van een zeer beperkt deel van de constructie, zoals een andere
belastingadviseur, trustkantoor of een accountant? Klopt het dat de meldingsplicht
dan niet verschuift naar de belastingplichtige, waardoor de Nederlandse Belastingdienst
het moet doen met de magere melding van de overigens betrokken intermediair? Deelt
de regering de vrees van de leden van de fractie van GroenLinks dat een dergelijk
gevolg een prikkel kan zijn om potentieel agressieve fiscale constructies vanuit buiten
de EU te adviseren aan belastingplichtigen in de EU, waarbij vervolgens een intermediair
in de EU wordt «tussengeschoven» die slechts een zeer beperkte rol in de constructie
heeft?
Voorbeeld 2
Een Nederlandse advocaat-belastingkundige, voor wie het wettelijke verschoningsrecht
van artikel 53a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt, adviseert een potentieel
agressieve fiscale constructie aan een in Nederland gevestigde vennootschap die onderdeel
is van een Amerikaanse multinational. De advocaat-belastingkundige hoeft de constructie
niet te melden bij de Nederlandse Belastingdienst omdat hij daarvan is ontheven wegens
het wettelijke verschoningsrecht (zie artikel 8 bis ter, lid 5, van Richtlijn 2011/16/EU
en het voorgestelde artikel 10h, lid 7, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen). In plaats daarvan verschuift de meldingsplicht naar
de in Nederland gevestigde vennootschap (zie artikel 8 bis ter, lid 6, van Richtlijn
2011/16/EU en het voorgestelde artikel 10h, lid 7, van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen), die aldus zélf de constructie
moet melden bij de Nederlandse Belastingdienst. Maar wat als er overigens een intermediair
is betrokken bij de constructie die een band heeft met de EU en die slechts kennis,
bezit en controle heeft van een zeer beperkt deel van de constructie, zoals een (andere)
belastingadviseur, trustkantoor of een accountant? Klopt het dat de meldingsplicht
dan, evenals in voorbeeld 1, niet verschuift naar de belastingplichtige, waardoor
de Nederlandse Belastingdienst het moet doen met de magere melding van de overigens
betrokken intermediair? Hoe beoordeelt de regering dit effect?
3. Implementatie in de nationale wetgeving
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering, in lijn met de aangenomen
motie Van der Lee c.s.4, meer inzicht te geven in de manier waarop andere lidstaten deze richtlijn hebben
geïmplementeerd. Welke nationale keuzes waren er? Hoe verhouden de keuzes van de Nederlandse
regering zich tot de keuzes van andere lidstaten?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering bereid om de melding
van marktklare constructies alsnog te baseren op het gereed zijn voor implementatie
van dergelijke constructies (in plaats van het voor implementatie beschikbaar stellen
van zo’n constructie)?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor een meldingsplicht
voor intermediairs in het geval van fiscale constructies zoals benoemd in de richtlijnen.
Deze leden vragen de regering waarom niet is gekozen voor een systematiek waarbij
intermediairs aannemelijk dienen te maken dat geen sprake is van een constructie die
tot belastingontwijking leidt. Zij vrezen dat hiermee de bewijslast bij de Belastingdienst
ligt en dat nieuwe constructies zullen worden bedacht waarmee opnieuw deze meldplicht
kan worden omzeild.
3.1. Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of het klopt dat een belastingplichtige
niet zelf de (volledige) constructie hoeft te melden wanneer hij/zij een intermediair
inschakelt met beperkte kennis van de constructie. Deelt de regering de opvatting
van deze leden dat hier ruimte wordt geboden om belasting te blijven ontwijken? Hoe
gaat de regering voorkomen dat hier misbruik van gemaakt gaat worden?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of dit wetsvoorstel een
prikkel geeft om te kiezen voor een intermediair buiten de EU of intermediair die
zich beroept op zijn verschoningsrecht. Hoe groot is het risico dat er een intermediair
in de EU wordt tussengeschoven die slechts een zeer beperkte rol heeft in de constructie?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering bereid is om de meldingsplicht
in meer gevallen te kunnen verschuiven naar de belastingplichtige dan door de richtlijn
is voorgeschreven.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom over constructies op maat slechts
zou hoeven te worden gerapporteerd binnen 30 dagen vanaf de dag nadat de meldingsplichtige
grensoverschrijdende constructie «gereed is voor implementatie» of vanaf het ogenblik
dat «de eerste stap in de implementatie van de meldingsplichtige grensoverschrijdende
constructie is ondernomen».
De leden van de fractie van GroenLinks hebben deze zienswijze van de regering over
de aanknopingspunten van de aanvangstermijn diverse malen aangetroffen in de memorie
van toelichting (blz. 7, 43 en 48).
Kan de regering bevestigen dat volgens de tekst van Richtlijn 2018/822/EU óók voor
constructies op maat het aanknopingspunt in artikel 8bis ter, lid 1, onderdeel a,
geldt, zodat deze constructies moeten worden gemeld binnen 30 dagen te rekenen vanaf
de dag nadat de constructie «voor implementatie beschikbaar is gesteld»?
Kan de regering voorts bevestigen dat dit moment, net als het moment waarop een meldingsplichtige
grensoverschrijdende constructie «gereed is voor implementatie» in de zin van artikel
8 bis ter van Richtlijn 2011/16/EU, kan liggen vóór het moment waarop er overeenstemming
is met de belastingplichtige dat de betreffende constructie zal worden geïmplementeerd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af waarom de regering in de memorie
van toelichting betoogt dat de reikwijdte van de rapportageverplichting beperkt zou
zijn tot constructies die de spreekwoordelijke «eindstreep» halen en aldus louter
constructies betreffen die daadwerkelijk zullen worden geïmplementeerd (blz. 7). Meldingsplichtige
constructies die zijn uitgedacht voor en toegespitst op een concrete belastingplichtige,
dienen op grond van de tekst, ratio en het systeem van Richtlijn (EU) 2018/822 toch
(óók) te worden gemeld indien zij aan de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld
en/of in theorie gereed zijn voor implementatie door de belastingplichtige, ongeacht
of de desbetreffende belastingplichtige, om wat voor reden dan ook, niet (langer)
voornemens is de constructie te implementeren of in weerwil van de aanwezigheid van
een voornemen om de constructie te implementeren uiteindelijk besluit de constructie
niet te implementeren, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de opmerking in de
memorie van toelichting dat de Europese Commissie tijdens een bijeenkomst met de EU-lidstaten
zou hebben aangegeven dat het aanknopingspunt in artikel 8 bis ter, lid 1, onderdeel
a, van Richtlijn 2011/16/EU alléén geldt voor marktklare constructies en niet voor
constructies op maat (blz. 42). De leden van de fractie van GroenLinks vragen in dit
verband op welke datum deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden en of er – door de Europese
Commissie en/of door Nederland – een verslag is gemaakt van deze bijeenkomst dat openbaar
is of door de regering openbaar kan worden gemaakt. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen de regering om nader te motiveren waarom het de (kennelijke) opvatting van
de Europese Commissie, die afwijkt van de tekst van Richtlijn 2011/16/EU, plausibel
vindt.
3.2. Algemene wet inzake rijksbelastingen
De leden van de VVD-fractie vragen zich af op welke manier wordt gewaarborgd dat hybride
fiscale constructies niet geraakt worden door deze wetgeving? Wat merken ondernemingen
met alleen hybride fiscale constructies van deze wetswijziging naar aanleiding van
de EU-richtlijn.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het voor de inspecteur ondoenlijk is om
bij elke melding de aangifte te vergelijken met de informatie over de gemelde constructie.
Kan de regering aangeven hoeveel meldingen zij inschat jaarlijks te zullen krijgen?
In veel gevallen zal de gemelde informatie een zeer nuttige aanvulling kunnen zijn
op de aangifte. Een constructie hoeft immers niet altijd duidelijk uit de aangifte
naar voren te komen, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Kan de regering daarom
aangeven wat de Belastingdienst met de informatie over de gemelde constructies gaat
doen? Op welke wijze wordt gefilterd welke meldingen wel worden meegenomen bij het
beoordelen van de aangifte en welke niet en binnen welke termijn? De regering geeft
immers in de memorie van toelichting gelet op het geschatte aantal meldingen niet
alle aangiften waarbij een melding heeft plaatsgevonden te kunnen controleren voorafgaande
aan het opleggen van de aanslag. De regering vermoedt dat de gemelde gegevens maar
in een zeer beperkt aantal gevallen aanleiding zullen geven om af te wijken van de
aangifte. De leden van de CDA-fractie zijn zeer benieuwd waarop die inschatting gebaseerd
is. Gaat de regering ervan uit dat er met veel constructies niets mis is, maar dat
ze voor de zekerheid toch gemeld worden?
4. Gegevensbescherming
De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt geborgd dat het door de Europese Commissie
te ontwikkelen beveiligd centraal gegevensbestand voldoende beveiligd is. Deze leden
vragen hoe er toezicht wordt gehouden op de veiligheid van dit gegevensbestand.
De leden van de D66-fractie lezen dat «het voorstel dat ten grondslag heeft gelegen
aan Richtlijn (EU) 2018/822 is onderworpen aan een zogenoemd «impact assessment» door
de EC». Deze leden vragen of dit betekent dat de Europese Commissie een impact assessment
heeft uitgevoerd naar een voorstel van de Europese Commissie. Deze leden vragen of
ook nog andere organisaties hebben getoetst dat er met deze richtlijn geheel in lijn
met de Europese verdragen, en ook de bescherming van gegevens, wordt gehandeld.
4.1. Inleiding
–
4.2. Artikel 8 EVRM
–
4.3. AVG
–
4.4. Autoriteit Persoonsgegevens
De leden van de VVD-fractie vragen of ergens centraal wordt bijgehouden wie (of welke
onderneming) bij welke constructie betrokken is.
5. Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire effecten
Wanneer de intermediair de constructie niet gemeld heeft, rust de verplichting tot
het melden op de belastingplichtige. Op welke wijze kan de belastingplichtige nagaan
of de constructie met betrekking tot zijn fiscale situatie is gemeld, zo vragen de
leden van de CDA-fractie. Maakt het daarbij nog uit of sprake is van een pasklare
constructie of van een zogenoemde maatwerkconstructie?
5.1. Effecten voor bedrijven en burgers
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel bedrijven door deze wet worden geraakt.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering hierbij een uitsplitsing te maken van
sectoren en hierbij specifiek in te gaan op het mkb. Kan deze groep gecategoriseerd
worden naar omvang bedrijf en aantal medewerkers?
De leden van de VVD-fractie vragen of er een mkb-toets is uitgevoerd. Zo ja, kan de
regering een mkb-toets naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet, en is de Staatssecretaris
van Financiën bereid om in overleg te treden met zijn collega van EKZ om alsnog een
mkb-toets uit te voeren? Op welke manier is ook het Ministerie van EZK betrokken bij
de implementatie van de wet Grensoverschrijdende constructies?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat intermediairs en bedrijven te maken
krijgen met een grote lastenverzwaring door de complexheid van de wetswijziging. De
leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat de regering de toename van administratieve
lasten zoveel mogelijk wil beperken door twee ontheffingsmogelijkheden, maar deze
leden zijn bang dat de toename in lasten van 8 miljoen euro door de regering wordt
onderschat. De leden van de VVD-fractie zien nog steeds risico’s op een lastenverzwaring,
zowel administratief als financieel. Deelt de regering deze mening? Kan de regering
uitgebreid toelichten waarom de lasten voor intermediairs niet nog eenvoudiger kunnen
worden gemaakt? Is er beleidsruimte om de lasten voor het bedrijfsleven verder te
verlichten? Welke aanvullende stappen zet de regering om een administratieve lastenverzwaring
te beperken?
Heeft de regering inzicht in welke sector(en) de initiële kosten van 22 miljoen euro
vooral terecht komen en waar deze kosten voor de ondernemingen inzitten?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een voorbeeldsamenvatting
van een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met verbazing kennisgenomen van de opmerkingen
in de memorie van toelichting over de figuur van de zogenoemde «hulpintermediair»
die hulp, bijstand of advies verstrekt bij het bedenken, aanbieden, etc. van een fiscale
constructie. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat een hulpintermediair
in beginsel niet eerder tot melding zal hoeven over te gaan dan een eventueel andere
betrokken (hoofd)intermediair zou moeten doen (blz. 43). De leden van de fractie van
GroenLinks kunnen deze opmerking in de memorie van toelichting niet rijmen met in
artikel 8 bis ter, lid 1, laatste volzin, van Richtlijn 2011/16/EU opgenomen zelfstandige
meldingsregeling voor hulpintermediairs. Op grond van deze regeling zijn hulpintermediairs
immers verplicht om inlichtingen te verstrekken binnen 30 dagen te rekenen vanaf de
dag nádat zij hulp, bijstand of advies hebben verstrekt. Waarom ziet de regering voor
hulpintermediairs zo’n beperkte meldingsplicht weggelegd? Kan de regering alsnog onderschrijven
dat de aanvangstermijn van de meldplicht voor hulpintermediairs los staat van de aanvangstermijn
van de meldplicht voor hoofdintermediairs en dat als gevolg daarvan het denkbaar is
dat een hulpintermediair een fiscale constructie wél zal moeten melden en de hoofdintermediair
vooralsnog niet of helemaal niet (bijvoorbeeld in het geval waarin de fiscale constructie
ter zake waarvan hulp, bijstand of advies is verstrekt, niet gereed is voor implementatie)?
5.2. Adviescollege toetsing regeldruk
De leden van de D66-fractie lezen dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) nut
en noodzaak van het wetsvoorstel voldoende toegelicht acht, geen mogelijkheden ziet
voor minder belastende alternatieven en geen opmerkingen heeft over de in beeld gebrachte
regeldruk. Wel adviseert de ATR om kenmerken van niet-meldingsplichtige constructies
te expliciteren. De leden van de D66-fractie vragen in dit kader wanneer de leidraad,
waarmee voorbeelden worden gegeven wanneer bepaalde concrete constructies wel of niet
aan de wezenskenmerken voldoen, beschikbaar is. Ook vragen deze leden of deze leidraad
ook zal worden geactualiseerd wanneer nieuwe relevante voorbeelden daar aanleiding
toe geven.
5.3. Uitvoeringskosten en budgettaire effecten
De leden van de CDA-fractie constateren dat onderhavig wetsvoorstel behoorlijk wat
van de Belastingdienst vraagt, waaronder 21 extra fte, een speciaal in te richtingen
MDR-team en extra IT-capaciteit. Afgerond kost dit 2 miljoen euro per jaar. Maar naast
alle extra discussies met belastingplichtigen en administratieve verplichtingen richting
de EU, levert het wetsvoorstel de Belastingdienst ook extra informatie voor de handhaving
op. Volgens de regering zijn aan dit wetsvoorstel geen budgettaire effecten voor de
inkomstenkant verbonden. De leden van de CDA-fractie willen hier graag meer over weten.
Levert het wetsvoorstel zo weinig op dat het is afgerond naar nihil? Of zijn de inkomsten
zo onzeker dat dit niet geraamd kan worden? Deze leden hopen toch wel dat de jaarlijkse
kosten er dubbel en dwars kunnen worden uitgehaald voor de Belastingdienst? Of verwacht
de regering echt dat deze wet uitdraait op een administratief spelletje, zeg maar
Europees constructiekwartet, met per saldo alleen maar negatieve effecten voor de
Nederlandse schatkist?
De leden van de D66-fractie vragen of het centraal MDR-team voor 2019 ook voor wat
betreft de in te vullen posities volledig gereed is, aangezien dat een voorwaarde
is voor de uitvoerbaarheid van de maatregel.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wat de Belastingdienst precies
gaat doen met alle nieuwe informatie die dit wetsvoorstel oplevert. Wat is de toegevoegde
waarde van deze nieuwe informatie? Gaat de regering op basis van de gemelde constructies
daadwerkelijk de wet- en regelgeving aanscherpen om dergelijke vormen van belastingontwijking
aan te pakken?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of de benodigde IT-capaciteit
en het centraal MDR-team tijdig beschikbaar zijn? Zo niet, wanneer is dit wel het
geval?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de beoogde omvang van het centraal
MDR-team voldoende is om alle verwachte informatie goed te kunnen managen?
De leden van de fractie van GroenLinks roepen in herinnering dat in de Gedragscode
inzake schadelijke belastingconcurrentie is overeengekomen dat EU-lidstaten uitdrukkelijk
zijn uitgenodigd om (vermoedelijke) schadelijke administratieve belastingpraktijken
van andere EU-lidstaten waarvan zij weet hebben, op de agenda te zetten van de Gedragscodegroep.5 Sinds die afspraak, die alweer dateert uit 2010, lijken nauwelijks notificaties te
hebben plaatsgevonden. De leden van de fractie van GroenLinks vragen aan de regering
of zij de schat aan informatie die Nederland krijgt over potentieel agressieve fiscale
constructies in het kader van de nieuwe meldingsplicht, gaat gebruiken om daarin aangetroffen
vermoedelijk schadelijke administratieve belastingpraktijken van andere EU-lidstaten
te agenderen in de Gedragscodegroep.
6. Consultatie en overleg koepel- en belangenorganisaties
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat er precies is
aangepast naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie en waarom.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om meer informatie over
de leidraad die zal worden opgesteld. Wanneer zal deze beschikbaar zijn?
Aan de memorie van toelichting ontlenen de leden van de fractie van GroenLinks dat
de regering voornemens is om een leidraad op te stellen waarin een nadere inkleding
wordt gegeven aan de meldingsplicht (blz. 22), met als doel de meldingsplicht nader
te verduidelijken. Bovendien zal in de leidraad, zo begrijpen deze leden, ten aanzien
van een aantal concrete fiscale constructies worden aangegeven of zij wel of juist
niet aan (een van) de wezenskenmerken voldoen. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen of de regering kan bevestigen dat deze leidraad géén zogenoemde «negatieve
wezenskenmerken» zal bevatten op grond waarvan melding automatisch achterwege kan
blijven, bijvoorbeeld ten aanzien van reeds bij de Belastingdienst bekende fiscale
constructies of (standaard)constructies die zijn gebaseerd op de gebruikmaking van
bepaalde drempelbedragen of vrijstellingsbedragen. Het opstellen van zo’n lijst met
«negatieve wezenskenmerken» verhoudt zich volgens de leden van de fractie van GroenLinks
moeizaam met Richtlijn 2018/822/EU. Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks
of de regering kan bevestigen dat de op te stellen leidraad niet zal voorzien in een
«witte lijst» van meldingsplichtige constructies die niet hoeven te worden gemeld.
Uit het verslag van een bijeenkomst van de Europese Commissie en de EU-lidstaten leiden
de leden van de fractie van GroenLinks af dat ook een dergelijke lijst op gespannen
voet staat met Richtlijn 2018/822/EU.6 Ten slotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de op te stellen leidraad
en eventueel latere updates met de Europese Commissie zullen worden afgestemd.
7. Transponeringstabel
Het is de leden van de fractie van GroenLinks opgevallen dat de regering de – van
de richtlijntekst afwijkende – aanknopingspunten van de aanvangstermijn wil opnemen
in een algemene maatregel van bestuur (blz. 42). In de transponeringstabel wordt aangegeven
dat de aanvangstermijnen van artikel 8 bis ter, lid 1 onderdelen a tot en met en c,
van Richtlijn 2011/16/EU zullen worden geïmplementeerd in een algemene maatregel van
bestuur op grond van de voorgestelde delegatiebepaling van artikel 10h, lid 11, van
de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. De
leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering ervoor kiest om in een
algemene maatregel van bestuur de regels vast te stellen over de aanknopingspunten
van de aanvangstermijn. Ligt het niet meer voor de hand, zo vragen deze leden, om
deze belangrijke aanknopingspunten in de wet op te nemen, bijvoorbeeld in het voorgestelde
artikel 10h?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of door de regering aan de Europese
Commissie niet alleen de in de memorie van toelichting opgenomen transponeringstabel
wordt meegedeeld in het kader van mededelingsplicht op de voet van artikel 2 van Richtlijn
2018/822/EU, maar te zijner tijd ook de algemene maatregel van bestuur. Ten slotte
vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering bereid is om nog vóór
de afronding van de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer een concept van de
algemene maatregel van bestuur aan de Kamer te overleggen.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 10h, lid 11
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat er in de EU-richtlijn en ook in
de voorliggende implementatie een meldingstermijn van 30 dagen geldt. Graag een toelichting
hierop.
Artikel I, onderdeel F,
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat een pleitbaar standpunt boeteoplegging
in de weg staat. Deze leden vragen de regering waar het pleitbare standpunt dan op
moet zien. Gaat het erom dat de constructie een pleitbaar standpunt moet zijn, of
dat het niet melden van de constructie een pleitbaar standpunt vormt?
Met betrekking tot de straf die kan worden opgelegd voor het niet melden van een constructie
waarvan de eerste stap van de implementatie op of na 25 juni 2018, maar voor de aanname
van de wet door beide Kamers, is gezet, vragen de leden van de CDA-fractie hoe dit
zich verhoudt tot het juridische vereiste dat een straf vooraf kenbaar moet zijn en
niet met terugwerkende kracht kan worden opgelegd.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben vraagtekens bij de wijze waarop in de
memorie van toelichting de «main benefit test» wordt ingevuld. Die invulling lijkt
het toepassingsbereik van de meldingsplicht, ten onrechte, aanzienlijk te versmallen.
Op grond van de tekst van de richtlijn wordt aan de «main benefit test» voldaan indien
«kan worden aangetoond dat het belangrijkste voordeel dat of een van de belangrijkste
voordelen die, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, redelijkerwijs te
verwachten valt van een constructie het verkrijgen van een belastingvoordeel is».
Uit deze omschrijving blijkt immers dat het voor de toepassing van de «main benefit
test» géénszins van belang is of het belastingvoordeel al dan niet kunstmatig is gecreëerd.
Desondanks wordt in de memorie van toelichting opgemerkt dat de toepassing van de
«main benefit test» erin kan resulteren dat een constructie niet meldingsplichtig
is «omdat, kort samengevat, het verkrijgen van een kunstmatig gecreëerd belastingvoordeel
niet (een van) de (belangrijkste) reden(en) is voor het opzetten van de constructie»
(blz. 22).
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het effect van deze door de regering
gekozen invulling is dat belastingadviseurs, of andere intermediairs, zich op het
standpunt kunnen stellen dat een constructie die voldoet aan de wezenskenmerken van
categorie A, B en C, punt 1, onderdeel b, i, onderdeel c en onderdeel d, niet hoeft
te worden gemeld omdat de constructie geen kunstmatig karakter heeft of omdat er geen
kunstmatige elementen van deel uitmaken?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering in de «main benefit
test» een (additionele) kunstmatigheidseis leest die niet in richtlijntekst terug
is te vinden. Heeft de regering deze van de richtlijn afwijkende invulling besproken
met de Europese Commissie en/of andere EU-lidstaten, en zo ja, wat was de uitkomst
van die bespreking?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen in de memorie van toelichting
van de opmerking dat «voor het inkleuren van de «main benefit test» gebruik [zal]
kunnen worden gemaakt van Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 december 2012
over agressieve fiscale planning».7 De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan bevestigen dat die
inkleuring alléén geldt voor een specifiek onderdeel van de «main benefit test», te
weten voor het begrip «belastingvoordeel», zodat de Aanbeveling van de Europese Commissie
overigens niet van belang is voor die inkleuring.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te bevestigen dat ook uit
het verslag van de bijeenkomst tussen de EU-lidstaten en de Europese Commissie van
24 september 20188 een dergelijke beperkte inkleuring voortvloeit. In het desbetreffende verslag valt
immers (slechts) te lezen dat «for more details on the concepts of a «tax benefit»
and «tax advantage», it was suggested consulting the Commission Recommendation of
6 December 2012 on aggressive tax planning (2012/772/EU) that also includes a comparative
test on the concept of an «advantage»».
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan bevestigen dat de
inkleuring van de «main benefit test» door de Aanbeveling van de Europese Commissie
aldus niet zover gaat dat de «main benefit test» slechts zou zien op kunstmatige constructies
of een kunstmatige reeks van constructies die in wezen zijn bedoeld om belastingen
te ontwijken (zie paragraaf 4 van de Aanbeveling van de Europese Commissie).
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over de inhoud van
de intermediairswerkzaamheden zoals bedoeld in artikel 3, lid 21, van Richtlijn 2011/16/EU
en het voorgestelde artikel 2d, onderdeel d, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen. Begrijpen deze leden goed dat de intermediairswerkzaamheden
zeer breed zijn omschreven én ook zijn bedoeld? In de memorie van toelichting wordt
opgemerkt dat het verzorgen van een belastingaangifte niet kwalificeert als (het verstrekken
van hulp, bijstand of advies bij) het bedenken, aanbieden, opzetten, beschikbaar maken
voor implementatie of beheren van de implementatie van een meldingsplichtige constructie
(blz. 32). Kan de regering nog meer voorbeelden geven van werkzaamheden die naar haar
mening al dan niet kwalificeren als intermediairswerkzaamheden? Wat te denken van
het verlenen van bestuursdiensten door een trustkantoor (in de zin van artikel 1,
onderdeel a, van de Wet Toezicht trustkantoren 2018) en/of het leveren van een post-
of bezoekadres door een trustkantoor (in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de
Wet Toezicht trustkantoren 2018)? Zien de leden van de fractie van GroenLinks het
juist dat beide trustdiensten als intermediairswerkzaamheden moeten worden aangemerkt?
Ten slotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering om specifiek
in te gaan op de situatie waarin een accountant ten behoeve van een beoordeling van
de gevolgen voor de jaarrekening van een mogelijk te implementeren meldingsplichtige
fiscale constructie een notitie («white paper») opstelt: kwalificeert de accountant
in dit geval als een (hulp)intermediair?
Wezenskenmerk A (Algemene wezenskenmerken)
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over wezenskenmerk A, onderdeel
1, op grond waarvan een fiscale grensoverschrijdende constructie, weliswaar in combinatie
met de «main benefit test», moet worden gemeld indien de belastingplichtige of een
deelnemer aan de constructie zich tot geheimhouding heeft verbonden en op grond hiervan
niet aan andere intermediairs of belastingautoriteiten mag onthullen hoe de constructie
een belastingvoordeel kan opleveren. Volgens de memorie van toelichting zou dit wezenskenmerk
niet zien op reguliere situaties waarin, bijvoorbeeld in de algemene voorwaarden,
een geheimhoudingsclausule is opgenomen op grond waarvan, kort samengevat, een cliënt
adviezen en dergelijke niet openbaar mag maken of delen (blz. 24). De leden van de
fractie van GroenLinks betwijfelen de juistheid van dit door het kabinet ingenomen
standpunt: Is het niet zo dat slechts relevant is of de afspraak tussen de intermediair
en de belastingplichtige tot gevolg heeft dat de belastingplichtige is gehouden tot
geheimhouding? Het feit dat die geheimhoudingsverplichting deel uitmaakt van reguliere
algemene voorwaarden die uit zakelijk oogpunt zijn overeengekomen, doet toch niet
ter zake voor de uitleg van wezenskenmerk A, onderdeel 1? In dit verband verwijzen
de leden van de fractie van GroenLinks naar het op 22 juli 2019 door het Verenigd
Koninkrijk gepubliceerde consultatiedocument «International Tax Enforcement: disclosable
arrangements» waarin in pararaaf 8.5 het volgende wordt opgemerkt: «Any confidentiality
condition does not have to explicitly specify that it applies to HMRC or to other
intermediaries or types of intermediary – a general confidentiality condition which
prevented disclosure to anyone would equally be caught». Kan de regering ook reflecteren
op deze uiting vanuit het Verenigd Koninkrijk?
Wezenskenmerk C («grensoverschrijdende transacties»)
De leden van de fractie van GroenLinks hebben diverse vragen over wezenskenmerk E,
onderdeel 1, onder b, subonderdeel d, op grond waarvan, kort gezegd, een constructie
meldingsplichtig is indien een betaling binnen concernverband in het ene land wordt
afgetrokken, terwijl de ontvangst in het andere land wordt belast volgens een fiscaal
gunstregime én er tevens is voldaan aan de «main benefit test». De leden van de fractie
van GroenLinks vragen of de regering kan bevestigen dat onder het begrip «fiscaal
gunstregime» niet alleen preferentiële belastingregimes vallen die door het «Forum
on Harmful Tax Practices» van de OESO en/of de Europese Gedragscodegroep inzake schadelijke
belastingconcurrentie als schadelijk zijn aangemerkt, maar élk preferentieel belastingregime.
In het bijzonder vragen de leden van GroenLinks of de regering kan bevestigen dat
onder een preferentieel belastingregime in de zin van wezenskenmerk E, onderdeel 1,
onder b, subonderdeel d, in elk geval de regimes vallen die een beduidend lager belastingniveau
opleveren dan normaal gesproken in het betrokken land van toepassing is. De leden
van de fractie van GroenLinks ontlenen deze omschrijving van een preferentieel regime
aan de zogenoemde «toegangsclausule» van de Europese Gedragscode inzake schadelijke
belastingconcurrentie (zie paragraaf B van de Europese Gedragscode inzake schadelijke
belastingconcurrentie).
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over de opmerking in de memorie
van toelichting dat een constructie ten aanzien waarvan een fiscaal gunstregime van
toepassing is, gewoonlijk zal worden opgezet in overeenstemming met de achterliggende
gedachte van het fiscaal gunstregime, zodat die constructie – aldus de memorie van
toelichting- niet is gericht op het verkrijgen van een belastingvoordeel als bedoeld
in de «main benefit test». De leden betwijfelen of dit juist is in bijvoorbeeld het
geval waarin een multinational uit de Verenigde Staten haar in Zwitserland gevestigde
R&D-afdeling besluit te verplaatsen naar Nederland vanwege het Nederlandse innovatieboxregime.
Is in een dergelijk geval, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, niet
bij uitstek voldaan aan de «main benefit test»?
Wezenskenmerk E («transfer pricing»)
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over het wezenskenmerk
dat betrekking heeft op verrekenprijzen (wezenskenmerk E). Onder wezenskenmerk E,
onderdeel a, vallen fiscale constructies met verrekenprijzen die gebruikmaken van
unilaterale veiligehavenregels. Kan de regering bevestigen dat van een dergelijke
constructie onder andere sprake is indien een land een fiscale verrekenprijs, ter
zake van bijvoorbeeld een rentebetaling, vaststelt aan de hand van een vaste marge,
ook als die vaste marge slechts geldt als boven- of ondergrens waarvan de belastingplichtige
zou kunnen afwijken door middel van een transfer-pricinganalyse die recht doet aan
de economische realiteit en de gelopen risico’s?
Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks of zij het juist zien dat onderdeel
2 van wezenskenmerk E betrekking heeft op de problematiek van OESO/BEPS-actiepunt
8 die te boek staat als «hard-to-value intangibles» (zie paragraaf D.4 van hoofdstuk
VI van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen)? Zien de leden het tevens juist dat de voorgestelde
meldingsplicht ervoor gaat zorgen dat de Belastingdienst vroegtijdig grensoverschrijdende
transacties op het netvlies zal krijgen die bestaan uit overdrachten van moeilijk
te waarderen immateriële activa binnen concernverband? De leden van de fractie van
GroenLinks vragen of de regering aanleiding ziet om bij elke melding van een grensoverschrijdende
overdracht van een moeilijk te waarderen immaterieel activum de Belastingdienst te
laten handelen conform de door het OESO opgestelde richtsnoer hierover.9 De leden van de fractie van GroenLinks vragen hiernaar omdat zij hechten aan de door
de OESO aanbevolen controle, en eventuele aanpassing, van een gehanteerde waardering
naar aanleiding van de waardeontwikkeling van het immateriële activum ná de overdracht
(ex post-uitkomsten). Is de regering van plan om het controleproces van de Belastingdienst
zodanig in te richten dat na elke gemelde overdracht van een moeilijk te waarderen
activum verificatie van die waardering plaatsvindt aan de hand van de ontwikkelingen
ná de desbetreffende overdracht?
Ten aanzien van onderdeel 3 van wezenskenmerk E vragen de leden van de fractie van
GroenLinks of de regering het met deze leden eens is dat het voor de hand ligt om
het begrip «ebit» op te vatten volgens fiscale cijfers in plaats van commerciële cijfers.
Het is immers ontegenzeglijk de afname van het fiscale resultaat die een indicatie
vormt voor agressieve fiscale constructie. De leden van de fractie van GroenLinks
vrezen dat de meldingsplicht door intermediairs eenvoudig kan worden omzeild indien
het ebit-begrip zou worden opgevat volgens cijfers die zijn ontleend aan de commerciële
jaarrekening. Om die reden vragen de leden van de fractie van GroenLinks om te bevestigen
dat de constructie in het onderstaande voorbeeld moet worden gemeld met als wezenskenmerk
E, onderdeel 3.
Voorbeeld
Een Amerikaanse multinational heeft in Nederland een regionaal verkoopkantoor voor
de Europese markt. De geraamde commerciële en tevens fiscale «ebit» van het in Nederland
gevestigde regionale verkoopkantoor bedraagt voor de komende drie jaar 100. Het Amerikaanse
hoofdkantoor besluit evenwel functies (of risico’s) over te nemen van het in Nederland
gevestigde regionale verkoopkantoor, waardoor de geraamde fiscale «ebit» voor de komende
drie jaar met meer dan de helft afneemt.10 De geraamde commerciële «ebit» voor de komende drie jaar blijft evenwel 100. Het
verschil tussen de commerciële en de fiscale «ebit» wordt voor fiscale doeleinden
aangemerkt als informeel kapitaal.
Ten slotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks te bevestigen dat de vraag
in hoeverre de geraamde (fiscale) «ebit» afneemt, niet op fiscale-eenheidsniveau moet
worden beantwoord, maar op het niveau van een individuele vennootschap (vgl. HvJ EU
22 februari 2018, C-398/16). Concreet vragen de leden van de fractie van GroenLinks
om te bevestigen dat in het bovenstaande voorbeeld de constructie óók moet worden
gemeld indien het in Nederland gevestigde regionale hoofdkantoor deel uitmaakt van
een fiscale eenheid met een operationele dochtermaatschappij en – als gevolg van het
resultaat van die dochtermaatschappij – het geraamde resultaat van de fiscale eenheid
niet afneemt met meer dan de helft.
Informele kapitaalstortingen en onttrekkingen
De leden van de fractie van GroenLinks is het opgevallen dat verschillende wezenskenmerken
refereren aan de aanwezigheid van een «betaling» (bijvoorbeeld wezenskenmerk C, onderdeel
1 en 4) of de aanwezigheid van een «overdracht» (bijvoorbeeld wezenskenmerk E, onderdeel
2 en 3). De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan bevestigen
dat voor de toepassing van de wezenskenmerken ook sprake is van een «betaling» of
een «overdracht» indien die transacties in werkelijkheid niet plaatsvinden maar voor
de belastingheffing wél in aanmerking worden genomen. Ter illustratie vragen de leden
van de fractie van GroenLinks aan de regering of hij specifiek kan bevestigen dat
onder het begrip «betaling» en het begrip «te betalen vergoeding», zoals gebruikt
in wezenskenmerk C, ook de situatie valt waarin een in Nederland gevestigde vennootschap
voor fiscale doeleinden een zakelijke vergoeding in aftrek brengt uit hoofde van een
informele kapitaalstorting. Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks aan
de regering of zij specifiek kan bevestigen dat onder een grensoverschrijdende overdracht
binnen een groep van functies, risico’s of activa in de zin van wezenskenmerk E ook
de situatie valt waarin die functies, risico’s of activa niet worden overdragen maar
overgaan van hoofdhuis naar vaste inrichting en vice versa.
BIJLAGE – Uitvoeringstoets
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoeveel meldingen er jaarlijks
verwacht worden. Hoeveel tijd zal er door de Belastingdienst gemiddeld besteed worden
per melding?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of elke gemelde constructie
bekeken zal worden door de Belastingdienst, of dat er sprake zal zijn van een steekproef.
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer en hoe de wetswijziging wordt geëvalueerd.
Bevat de richtlijn lidstaatopties, en zo ja, van welke is gebruikt gemaakt en van
welke niet; en waarom?
Kan de regering reageren op de vragen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs,
ook de vragen die ter consultatie lagen en toen niet zijn beantwoord, tenzij deze
door andere partijen al zijn ingebracht.
Wanneer wordt de richtlijn en de daaruit volgende wetgeving geëvalueerd op effectiviteit?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering eveneens om in te gaan op de vragen
van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaar op onderhavig wetsvoorstel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
PVV | 19 | Tegen |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.