Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel) : Memorie van toelichting
35 296 Voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding en aanleiding
Met de inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand in 2010 is kraken te allen
tijde verboden (artikel 138a Wetboek van Strafrecht). Met die wet is tevens een expliciete
grondslag gecreëerd voor de strafrechtelijke ontruiming in geval van verdenking van
kraken (artikel 551a Wetboek van Strafvordering). Hoewel kraken illegaal is en een
schending van het eigendomsrecht, geldt in de praktijk een termijn van acht weken
alvorens er ontruimd wordt. Uitgangspunt hiervoor is het beleid bij strafrechtelijke
ontruimingen zoals dat op 2 december 2010 door het college van procureurs-generaal
in de Staatscourant is gepubliceerd.1 De krakers hebben zich zonder toestemming van de eigenaar toegang verschaft tot zijn
of haar eigendom. Toch worden zij vanwege hun woonrecht beschermd tegen onmiddellijke
uitzetting. Zij mogen eerst de uitkomst van een kort geding afwachten alvorens zij
uitgezet kunnen worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen mag direct ontruimd worden.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe om in geval van verdenking van kraken sneller in te
kunnen grijpen en na toetsing door een onafhankelijke rechter direct over te kunnen
gaan tot ontruiming.
De achtergrond van de huidige praktijk, waarin dus eerst het kort geding wordt afgewacht,
is onder andere terug te vinden in jurisprudentie van de Hoge Raad. Het gaat in de
kern om de vraag of door de kraker een effectief rechtsmiddel («effective remedy»)
inzetbaar is tegen de (voorgenomen) ontruiming. Naar vaste rechtspraak van het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volstaat voor de aanspraak op een «effective
remedy» in het kader van artikel 13 EVRM niet dat een persoon stelt dat zijn door
het EVRM gewaarborgd recht dreigt te worden geschonden, maar dient het te gaan om
een verdedigbare klacht2. Dat betekent hier dat de betrokkene moet kunnen aantonen dat een ongerechtvaardigde
inbreuk dreigt te worden gemaakt op zijn door artikel 8 EVRM gewaarborgde huisrecht.
Of een zodanige verdedigbare klacht bestaat, hangt af van de concrete omstandigheden
van het geval, waaronder de aard en het belang van het ingeroepen recht, de ernst
van de inbreuk, de mate waarin door de voorgenomen maatregel de legitieme belangen
van derden worden beschermd, de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van de vestiging
in de «woning» («home»)3, en de mate waarin redres mogelijk is.4
De vraag of sprake is van een verdedigbare klacht is belangrijk voor de aanleiding
en uitwerking van dit wetsvoorstel. Allereerst de (on)rechtmatigheid van de vestiging
in de woning. De Wet kraken en leegstand geeft voor dit onderscheid ten aanzien van
kraken een zeer heldere rechtsnorm. Er is in het geval van kraken per definitie sprake
van een onrechtmatige vestiging in de woning, hetgeen ook in jurisprudentie van de
Hoge Raad niet wordt betwist. Ook vanuit vigerende EHRM jurisprudentie5 is terughoudendheid in het toekennen van een huisrecht bij bewuste overtreding van
de wet gerechtvaardigd. Het Europees Hof stelt dat artikel 8 EVRM niet betekent dat
eenieder het recht heeft een huis toegewezen te krijgen. Voor de proportionaliteitsweging
op individueel niveau, acht het Europees Hof het voorts van belang of sprake is van
een wettige of onwettige vestiging van een woning. Indien sprake is van de bewust
onwettige vestiging van een woning, betracht het Europees Hof terughoudendheid in
de bescherming van het huisrecht. Ander zou het Europees Hof illegaal gedrag aanmoedigen,
ten nadele van de rechten van anderen. Het wetsvoorstel ziet dan ook alleen toe op
de situatie waarin een in strijd met de artikelen 138, 138a en 139 Wetboek van Strafrecht
(Sr) toegeëigend huisrecht wordt geclaimd en waarbij dus sprake is van een bewust
onwettig gevestigde woning.
Dit laat onverlet dat de concrete omstandigheden door de rechter afgewogen dienen
te worden. De vormgeving hiervan in de huidige praktijk is waar een belangrijke moeilijkheid
optreedt. In de afgelopen jaren is keer op keer gebleken dat georganiseerde groepen
krakers misbruik maken van de schorsende werking die het aanspannen van een kort geding
heeft om structureel en doelbewust de wet te overtreden. Recente voorbeelden maken
duidelijk hoe het misbruik van bestaande regelgeving vorm krijgt. Zo weken ADM-krakers
net zo makkelijk uit naar nieuwe panden in Amsterdam6 en naar het rijksmonument Fort bij Velsen7. Eerder was een vergelijkbaar patroon zichtbaar bij de uitgeprocedeerde «We are here»-krakers8 en groepen met verbloemende namen als «de kinderen van Mokum»9 of «de rederijkers»10 die, ondersteund door professioneel juridisch advies11, van pand naar pand hoppen. Veelzeggend over de werkwijze van deze krakers is dat
er steeds een kort geding wordt aangespannen en na een periode van ongeveer acht weken
opnieuw een ander pand wordt gekraakt.
Keer op keer blijken de krakers structureel in de fout te gaan, zoals eerder ook te
zien was in Roosendaal12, Gouda13 en Eindhoven14. Er wordt een wederrechtelijk verkregen huisrecht geclaimd zodat men weer enkele
weken vooruit kan voordat er opnieuw een rechterlijke correctie volgt. Of een kort
geding wordt zelfs vlak voor de zitting ingetrokken, omdat men eigenlijk wel weet
dat de zaak kansloos is. Een voormalige politiechef heeft dit fenomeen in 2016 omschreven
als de «kraakcaroussel»15. Dit gedrag van krakers is mogelijk omdat de wetgeving is ingericht op incidentele,
losstaande misdrijven, waar het kraken zelf in toenemende mate een structureel karakter
heeft.
Het is glashelder dat de procedurele bescherming voor krakers in de huidige opzet
teveel ruimte laat voor misbruik om doelbewust criminele activiteiten voort te zetten.
De wetgever heeft dan de plicht om het uit balans geraakte evenwicht te herstellen.
Dit wetsvoorstel herstelt het evenwicht en beëindigt de huidige situatie waarin krakers
structureel de wet kunnen ondermijnen.
2. Voorgeschiedenis
Als startpunt van de voorgeschiedenis wordt hier de Wet kraken en leegstand gehanteerd,
die in 2010 in werking trad. Dit betreft de laatste majeure wetswijziging op dit terrein.
2.1 Wet kraken en leegstand
Het voorstel van wet van de leden Ten Hoopen (CDA), Slob (CU) en Van der Burg (VVD)
tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Leegstandwet, en enige andere wetten
in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand)
geldt hier dus als startpunt. Dit wetsvoorstel werd in 2008 aanhangig gemaakt op basis
van eerder door de Kamer aangenomen moties die nog niet tot wetgeving hadden geleid16. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat de initiatiefnemers
beoogden een duidelijke normstelling te introduceren dat kraken verboden is:
«Met dit wetsvoorstel wensen wij de norm te onderstrepen dat kraken te allen tijde
onrechtmatig is. Kraken kan worden aangemerkt als een vorm van eigenrichting, waarbij
het eigendomsrecht ernstig wordt geschonden. Dit strookt niet met wat wij in de Nederlandse
democratische rechtsstaat voorstaan. Onder het mom van kraken wordt niet alleen andermans
eigendom toegeëigend, maar in veel gevallen vervolgens ook ernstig beschadigd en verwaarloosd.
Vaak draait de eigenaar op voor de kosten van vernieling en verwaarlozing. Het verhalen
van de schade is in de regel niet eenvoudig doordat de identiteit van de krakers dikwijls
niet kan worden achterhaald en/of de krakers het geld niet hebben. Voorts worden de
aan het pand gerelateerde verzekeringen veelal door de verzekeringsmaatschappij beëindigd
wanneer een pand gekraakt is, waardoor de schade niet wordt gedekt. Daardoor loopt
de eigenaar van een pand veel risico. Kraken wordt dan ook naar onze mening te vaak
als geoorloofd en onschuldig beschouwd.»17
De Wet kraken en leegstand beëindigde het tot dan toe bestaande verschil tussen panden
die langer dan een jaar leegstonden en panden waarvoor dat niet gold18. De initiatiefnemers stelden op principiële gronden de norm dat kraken verboden is,
waarbij de initiatiefnemers ook helder onderstreepten welke schade er door kraken
wordt aangericht ten nadele van de eigenaar van het pand. Daarnaast benadrukten de
initiatiefnemers de trend van toenemende verharding en geweldsgebruik bij ontruimingen
door krakers enerzijds en het belang van samenhang met beleid op leegstand anderzijds.
Het punt van leegstandsbeleid is in dit wetsvoorstel buiten beschouwing gelaten. De
Initiatiefnemers merken ten aanzien van leegstandsbeleid op dat hier al nieuw beleid
op wordt ontwikkeld19, terwijl ook gemeenten en marktpartijen hier actief werk van maken20.
2.2 Evaluatie Wet kraken en leegstand
Op 1 februari 2016 bood de Minister van Veiligheid en Justitie het evaluatierapport
van de Wet kraken en leegstand aan de Tweede Kamer aan21. Samengevat bleek uit deze evaluatie het volgende:
– Het bewijslastprobleem voor het Openbaar Ministerie (OM) bij de éénjaarstermijn is
door de wet effectief opgelost.
– Ook het wederrechtelijk vertoeven is strafbaar22 geworden door de wet.
– Ten aanzien van de strafrechtelijke ontruimingsbevoegdheid is na de inwerkingtreding
van de Wet kraken en leegstand door de Hoge Raad23 bevestigd dat ontruimen in beginsel – uitzonderingen daargelaten – pas toegestaan
is nadat de krakers in de gelegenheid zijn gesteld om de rechtmatigheid van de voorgenomen
ontruiming aan de voorzieningenrechter voor te leggen.
– Krakers hebben na 2010 meer dan voorheen panden bezet die korter dan één jaar leeg
staan, dan wel recent zijn opgeleverd.
– Het onderzoek kon geen effect aantonen van het kraakverbod op leegstand of andersom.
– Tussen 2010 en 2014 is in totaal 213 keer aangifte gedaan van kraken. In deze cijfers
is een sterke toename zichtbaar van slechts 10 in 2010 naar 73 in 2014. Overigens
merken de initiatiefnemers hier op dat de toenmalige politiecommissaris van de regio
Amsterdam zelf een fors hoger aantal ontruimingen meldde: 724 adressen tussen 2010
en mei 2015.
Met name het derde punt – de noodzaak om een ontruiming eerst voor te leggen aan de
voorzieningenrechter – is voor dit wetsvoorstel van belang. Het gaat hierbij in de
kern om de interpretatie van wat als een «woning» kwalificeert. Het Europees Hof heeft
meermaals gesteld dat de vaststelling of een onroerende zaak als woning kwalificeert
uit een feitelijke constatering volgt en niet afhankelijk is van de wettigheid onder
het nationale recht24. Door de feitelijke vestiging van een woning, volgt ook alle bijbehorende rechtsbescherming
op grond van artikel 8 EVRM. Dit maakt dat de proportionaliteit van de inbreuk hierop
getoetst dient te worden door een onafhankelijke rechter. Dit hoeft overigens niet
per se de voorzieningenrechter te zijn. Ook de rechter-commissaris kan bijvoorbeeld
als onafhankelijke rechter de proportionaliteit van een inbreuk op grondrechten toetsen,
zoals gebruikelijk is bij voorlopige hechtenis, het doorzoeken van woningen of het
opnemen van (tele)communicatie.
2.3 Voortzetting van de parlementaire discussie na de evaluatie
Hieronder is een chronologische opsomming weergegeven van de parlementaire discussie
na de toezending van de evaluatie aan de Tweede Kamer tot het moment van schrijven
van het wetsvoorstel.
14 februari 2017 – VAO Evaluatie Wet kraken en leegstand
Het verslag (van een) algemeen overleg (VAO) over de onder 2.2 genoemde evaluatie
vond vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 plaats. Tijdens het VAO
bepleitte de woordvoerder van de VVD de noodzaak om het woonrecht aan te scherpen
en gaf hij aan dat de VVD Amsterdam de dag erna een nieuw zwartboek kraken zou publiceren.
Het zwartboek maakt duidelijk hoe groot en structureel het probleem (nog steeds) is.
5 december 2017 – Brief regering naar aanleiding van gesprekken met de politie en
vastgoedeigenaren25
Op verzoek van de Kamer zijn de Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties ook met de politie en vastgoedeigenaren in gesprek gegaan
over de evaluatie. De Minister van Justitie en Veiligheid geeft in deze brief aan
dat de ervaringen van de politie met de Wet kraken en leegstand positief zijn en dat
de politie de evaluatie onderschrijft. Specifiek ten aanzien van de ontruimingen schrijft
de Minister van Justitie en Veiligheid het volgende:
«Veelal wordt besloten tot ontruiming, waarbij de krakers de gelegenheid wordt geboden
om binnen de door de wet voorgeschreven termijn een kort geding aan te brengen tegen
het ontruimingsbesluit. Het ontruimingsbesluit wordt in vrijwel alle gevallen door
de rechter bevestigd. Door krakers wordt in vrijwel alle gevallen gevolg gegeven aan
het oordeel van de rechter en verlaten zij vrijwillig het pand. In deze gevallen hoeft
het dan ook niet tot aanhouding van krakers te komen. Dit verklaart het beeld zoals
geschetst tijdens het door uw vaste commissie Veiligheid en Justitie op 21 april vorig
jaar georganiseerde ronde tafelgesprek over het evaluatie-onderzoek dat het aantal
ontruimingen van gekraakte panden veel hoger is dan het aantal aangehouden personen,
dat verdacht wordt van het delict kraken.»
De Minister gaat niet in op de voor de hand liggende vervolgvraag waar de krakers
die het pand «vrijwillig verlaten hebben» vervolgens blijven. Er is geen enkele aanleiding
om aan te nemen dat zij zich daarna wel aan de wet houden, terwijl er alle reden is
aan te nemen dat zij de ontruimingstermijn incalculeren in hun woonmodel.
De passage waarin de bevindingen uit het gesprek van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties met verhuurders wordt besproken, suggereert dat alleen
met de woningcorporaties over kraken is gesproken. De koepelvereniging van woningcorporaties,
AEDES, geeft aan dat «in de periode 2010 t/m 2016 sprake is geweest van kraken, maar
dat kraken steeds minder voorkomt. In de meeste gevallen is er aangifte gedaan en
is er ook sprake geweest van een ontruiming (civiel- of strafrechtelijk) en/of zijn
de krakers vrijwillig vertrokken. Meestal duurt een strafrechtelijke ontruiming langer
dan een civielrechtelijke, omdat men afhankelijk is van de prioritering en ontruimingsdata
van het Openbaar Ministerie.» Verder blijkt dat de gemeente Amsterdam de wet niet
handhaaft, door eigenstandig de voorwaarde toe te voegen dat er «niet ontruimd wordt
voor leegstand». Tot slot geven de corporaties aan dat in bijna alle gevallen sprake
is geweest van geleden schade, maar dat die schade vrijwel nooit verhaald kan worden
op de daders. Dit laatste komt doordat de identiteit van de krakers doorgaans niet
bekend was.
25 april 2018 – Brief regering naar aanleiding van het kraken van sociale huurwoningen
door uitgeprocedeerde asielzoekers van «We Are Here»26
In het paasweekeinde van 2018 wordt de uitspraak van AEDES over de afname van het
kraken van sociale huurwoningen gelogenstraft, wanneer een groep uitgeprocedeerde
asielzoekers van de «We Are Here» beweging een aantal panden van woningcorporatie
Ymere kraakt. Het gaat daarbij om woningen die in afwachting van sloop en nieuwbouw
van 250 sociale huurwoningen leegstonden.
Overigens betrof het hier wederom een groep die al jarenlang panden kraakte en hier
ook na 25 april 2018 mee doorging27.
17 mei 2018 – Plenair debat over het kraken van sociale huurwoningen in Amsterdam
Naar aanleiding van het kraken van sociale huurwoningen door de uitgeprocedeerde «We
Are Here» krakers vond een debat plaats.28 Tijdens dit debat werd onder andere de motie Van Toorenburg/Koerhuis29 ingediend, die vaststelt dat het kraakverbod uit de Wet kraken en leegstand wordt
uitgehold en die de regering oproept het kraakverbod in ere te herstellen. De Tweede
Kamer heeft deze motie op 22 mei 2018 aangenomen.
21 juni 2018 – Brief regering naar aanleiding van de oproep van de gemeente Amsterdam
aan pandeigenaren om geen aangifte te doen van gekraakte panden30
Naar aanleiding van ingediende moties tijdens het debat op 17 mei 2018 volgt een brief
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In één van de bedoelde
moties werd opgeroepen om de oproep van de gemeente Amsterdam aan pandeigenaren om
geen aangifte te doen van gekraakte panden te vernietigen. De gemeenteraad van Amsterdam
had op 14 maart 2018 namelijk in een motie het college van burgemeester en wethouders
opgeroepen er bij pandeigenaren op aan te dringen om geen ontruimingsverzoek in te
dienen.31 Het college van Amsterdam had hierop in een brief aan de gemeenteraad aangegeven
dat zij de motie zou uitvoeren en aan eigenaren van gekraakte panden zou vragen om
te overwegen hun verzoek tot ontruiming voor bepaalde tijd op te schorten.32 De Minister heeft echter in haar brief aan de Tweede Kamer onderkend, dat pandeigenaren
altijd aangifte moeten doen, maar kan omwille van het feit dat het een feitelijke
handeling in plaats van een besluit betreft de motie niet uitvoeren.
Het gegeven dat er sprake is van meerdere pandeigenaren die aangesproken zijn door
de gemeente Amsterdam, onderstreept de omvang en het structurele karakter van het
krakersprobleem.
29 januari 2019 – Brief regering op verzoek vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
en over uitvoering motie Van Toorenburg/Koerhuis33
Op verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid volgt een nieuwe brief
van de Minister van Justitie en Veiligheid. De Minister is in tegenstelling tot de
strekking van de motie van mening dat het kraakverbod, binnen de grenzen van het recht,
adequaat wordt gehandhaafd.
Verder vermeldt de Minister een belangrijke ontwikkeling in jurisprudentie:
«Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is evenwel de recente bevestiging door de voorzieningenrechter,
in de zaak die in Amsterdam heeft gediend met betrekking tot de We Are Here groep
van uitgeprocedeerde asielzoekers, dat de bevoegdheid om het huisrecht tijdelijk te
laten prevaleren boven het belang van de Staat, zoals in eerdere kraakzaken is gebeurd,
niet kan worden gebruikt als instrument of element om een woonmodel te onderhouden
door opeenvolgende panden te kraken. Hoewel de uitspraak louter betrekking heeft op
deze casus en in de toekomst nog moet blijken of zij ook op andere (groepen) krakers
van toepassing is, biedt deze uitspraak van de voorzieningenrechter de mogelijkheid
om in voorkomende gevallen en binnen de wettelijke kaders eerder tot ontruiming van
gekraakte panden over te gaan.»
Tot slot gaat de Minister in op de rol die de burgemeester heeft. Hij geeft daarbij
aan dat het hier specifiek een bevoegdheid betreft op het gebied van openbare orde:
«Het gaat hierbij dus primair om optreden tegen gedragingen die de orde in de voor
het publiek toegankelijke ruimte verstoren. Maar deze maatregelen mogen niet het effect
hebben dat daarmee een grondrecht wordt ingeperkt, tenzij een dergelijke inperkingsbevoegdheid
expliciet bij wet is gegeven.»
14 maart 2019 – Beantwoording Kamervragen over kraken Fort bij Velsen34
Naar aanleiding van mediaberichtgeving dat oud-ADM krakers (na de ontruiming van het
voormalige ADM-terrein) het monumentale Fort bij Velsen hebben gekraakt, stellen de
leden Laan-Geselschap, Koerhuis en Aartsen nieuwe Kamervragen. In zijn beantwoording
geeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat uit mediaberichtgeving blijkt
dat het (deels) om oud-ADM krakers gaat. Verder bevestigt hij dat in de OM beslissing
om te ontruimen helemaal niet wordt beoordeeld of sprake is van een georganiseerde
groep (dit is «niet relevant voor de inzet van de bevoegdheid»). Tot slot wordt aangegeven
dat er geen snellere ontruiming mogelijk is, ondanks de monumentale status van het
Fort en de erkenning als UNESCO werelderfgoed. Gezien de eerdere bevestiging door
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat bijna altijd sprake
is van schade en die schade bovendien veelal niet verhaald kan worden op de daders,
is dit laatste buitengewoon zorgelijk35.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Op grond van het huidige recht en de huidige jurisprudentie is het na 24-uur36 niet mogelijk om een kraker uit het gekraakte pand te verwijderen als de kraker een
rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de voorgenomen verwijdering en de rechter nog geen
uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat ontruiming op grond
van artikel 551a Sv in beginsel slechts kan plaatsvinden nadat de krakers het oordeel
van de voorzieningenrechter in eerste aanleg over de rechtmatigheid van de ontruiming
hebben kunnen inroepen. Het Openbaar Ministerie (OM) moet de uitkomst daarvan afwachten
(maar niet een eventueel daartegen ingesteld hoger beroep). Voor de effectiviteit
van het rechtsmiddel is vereist dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de ontruiming
op een zodanig tijdstip wordt aangekondigd dat er voldoende gelegenheid is om een
kort geding aanhangig te maken. In de schriftelijke aankondiging van het OM wordt
vermeld dat de ontruiming zal plaatsvinden binnen acht weken na de aankondiging, doch
niet binnen de eerste zeven dagen van die termijn. Indien tijdig een kort geding aanhangig
wordt gemaakt, zal het vonnis van de voorzieningenrechter worden afgewacht. Alleen
in bijzondere omstandigheden wordt er direct ontruimd zonder het kort geding af te
wachten37. Hierbij moet gedacht worden aan de situatie waarbij de kraker ook wordt verdacht
van huisvredebreuk (art. 138 Sr) waarbij het huisrecht van een ander wordt geschonden,
of als de kraker wordt verdacht van andere strafbare feiten waardoor de rechthebbende
van het pand ernstig wordt getroffen, als door de wederrechtelijke bewoning een gevaarlijke
situatie ontstaat of wanneer sprake is van ernstige vrees voor verstoring van de openbare
orde en veiligheid door de krakers in de omgeving van het gekraakte pand.
Het instellen van een rechtsmiddel komt er in dit soort zaken op neer dat de betrokkene
een kort geding aanhangig maakt om op te komen tegen de voorgenomen ontruiming. In
de huidige praktijk wordt de uitkomst van dit kort geding afgewacht alvorens men overgaat
tot ontruiming.
Juridisch werkt het thans als volgt. De artikelen 138, 138a en 139 Sr bevatten de
strafbepalingen van respectievelijk huisvredebreuk, kraken en lokaalvredebreuk. Op
grond van artikel 138 Sr (huisvredebreuk) is het strafbaar om wederrechtelijk binnen
te dringen in de woning of het besloten lokaal of erf dat bij een ander in gebruik
is. Ook is het op grond van dezelfde bepaling strafbaar als de persoon die is binnengedrongen
zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert. Op
grond van artikel 138a Sr (kraken) is het strafbaar om wederrechtelijk een woning
of gebouw binnen te dringen waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd.
Ook is het strafbaar wederrechtelijk in de woning of het gebouw te vertoeven. Op grond
van artikel 139 Sr (lokaalvredebreuk) is het strafbaar om een voor de openbare dienst
bestemd lokaal wederrechtelijk binnen te dringen. Ook is het op grond van dezelfde
bepaling strafbaar als de persoon die is binnengedrongen zich niet op de vordering
van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert.
Op grond van het huidige artikel 551a Sv kan iedere opsporingsambtenaar de woning,
het besloten lokaal, het erf, het gebouw of het voor de openbare dienst bestemde lokaal
betreden en alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, verwijderen of doen
verwijderen. Ook kan de opsporingsambtenaar alle voorwerpen die daar ter plaatse worden
aangetroffen verwijderen of doen verwijderen. Voordat wordt overgegaan tot een dergelijke
ontruiming wordt in de meeste gevallen dus de uitkomst van een eventueel kort geding
afgewacht. Dat zorgt ervoor dat er niet direct (zichtbaar) wordt opgetreden in gevallen
van verdenking van kraken.
Dit wetsvoorstel beoogt te regelen dat ontruiming sneller kan plaatsvinden. Daar waar
thans in geval van verdenking van kraken een aankondiging van de ontruiming wordt
gegeven waarna in veel gevallen een kort geding wordt ingesteld, wordt voorgesteld
om bij een dergelijke verdenking direct de rechter-commissaris te betrekken. De officier
van justitie doet in dat geval een vordering bij de rechter-commissaris waarin hij
vraagt om een machtiging tot ontruiming op grond van artikel 551a Sv. De rechter-commissaris
beslist binnen drie dagen38 op de vordering van de officier van justitie. Hij stelt zo mogelijk binnen die periode
van drie dagen de personen die wederrechtelijk vertoeven in de woning (de krakers)
in de gelegenheid om te worden gehoord. Na hen te hebben gehoord, neemt de rechter-commissaris
een beslissing. Hij verleent een machtiging tot ontruiming of wijst de vordering van
de officier van justitie af. Het horen van de personen blijft achterwege bij de bijzondere
omstandigheden die in het voorgaande zijn genoemd. Dat betreft de omstandigheden waarbij
op grond van de huidige praktijk ook het kort geding niet wordt afgewacht. In die
gevallen kan de rechter-commissaris direct beslissen.
Indien de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie afwijst, kan
het openbaar ministerie op grond van artikel 446 Sv binnen veertien dagen in hoger
beroep. Indien de rechter-commissaris de machtiging verleent, kan de officier van
justitie (direct) aan opsporingsambtenaren bevelen tot ontruiming over te gaan. De
opsporingsambtenaren zijn bevoegd daartoe de desbetreffende plaats te betreden. Tegen
deze beslissing staat voor de personen die wederrechtelijk vertoeven in de woning
hoger beroep open op grond van het voorgestelde zesde lid. Het vijfde lid bepaalt
echter dat het ontruimingsbevel van de officier van justitie dadelijk uitvoerbaar
is. Het hoger beroep van de krakers heeft dus geen schorsende werking en zorgt er
niet voor dat de ontruiming moet worden uitgesteld.
Doordat het besluit tot ontruiming niet langer wordt getoetst door de voorzieningenrechter
en het bevel van de officier van justitie, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris,
dadelijk uitvoerbaar is, vervalt de wachttijd van acht weken die in de huidige praktijk
geldt. In plaats van een maximale wachttijd van acht weken, kan, met de inzet van
de rechter-commissaris, binnen drie maal 24 uur ontruimd worden. De verdachte krakers
behouden binnen de beslistermijn van de rechter-commissaris zo mogelijk de gelegenheid
te worden gehoord. Daarnaast is het dus mogelijk dat de rechter-commissaris bij een
dringende noodzaak beslist zonder de personen te hebben gehoord (de huidige bijzondere
omstandigheden) en kan de vordering van de officier van justitie in een situatie van
dringende noodzaak mondeling worden gedaan. Initiatiefnemers beogen hiermee de mogelijkheden
die de huidige praktijk biedt voor een acute ontruiming te behouden, zoals bijvoorbeeld
bij verstoring van de openbare orde, de verdenking van een misdrijf en in de situaties
waarin de onrechtmatige binnentreding dermate recent is dat de verdachte geen beroep
kan doen op bescherming van een huisrecht.
Het resultaat van de wijziging is dat de opsporingsambtenaar op bevel van de officier
van justitie, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris, binnen drie dagen
kan overgaan tot verwijdering van de kraker, ook als de kraker een rechtsmiddel instelt
tegen de ontruiming.
Zoals gezegd, kunnen de personen die wederrechtelijk in de woning vertoeven, tegen
de beslissing van de rechter-commissaris in hoger beroep. In het geval de rechter
in beroep oordeelt dat de rechter-commissaris ten onrechte een machtiging heeft gegeven
en daarmee de verwijdering door de opsporingsambtenaar onrechtmatig was, wordt de
betrokkene weer in zijn recht hersteld. Dit kan bijvoorbeeld door hem opnieuw toegang
tot het pand te verschaffen of door op een andere wijze ervoor te zorgen dat hij zijn
geschonden huisrecht kan uitoefenen. Dat is nu ook het geval als de kraker in kort
geding ongelijk krijgt (en uit de woning kan worden verwijderd), maar verder procedeert
en in latere instantie alsnog gelijk krijgt. Dit aspect van de huidige systematiek
wordt niet gewijzigd door dit wetsvoorstel.
4. Verhouding tot Grondwet en EVRM
4.1 Grondwet
Het huisrecht wordt beschermd door de artikelen 10 en 12 van de Grondwet. Het eerste
lid van artikel 10 van de Grondwet luidt: «Ieder heeft, behoudens bij of krachtens
de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.»
Deze algemene bepaling omvat mede het huisrecht, maar is breder. Ook het recht op
privacy wordt onder artikel 10 geschaard.
Artikel 12 van de Grondwet is een uitwerking van het algemene artikel 10 en ziet specifiek
op het woonrecht. Het eerste lid van artikel 12 luidt: «Het binnentreden in een woning
zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens
de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.» Het
artikel beschermt de burger tegen het binnentreden van zijn woning door een overheidsfunctionaris.
Er moet een wettelijke grondslag zijn om een dergelijk binnentreden rechtmatigheid
te geven. Het huidige artikel 551a Sv geeft de wettelijke grondslag voor binnentreden.
Het onderhavige wetsvoorstel breidt artikel 551a Sv uit, maar introduceert niet een
nieuwe wettelijke grondslag. In die zin is het wetsvoorstel, net zoals het huidige
artikel 551a Sv, niet in strijd met de artikelen 10 en 12 van de Grondwet.
4.2 EVRM
Het woonrecht wordt in het EVRM beschermd door artikel 8. Dit artikel luidt:
«1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven,
zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht,
dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk
is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch
welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming
van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden
van anderen.»
Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor het direct verwijderen
van de kraker uit de gekraakte woning. Dit is noodzakelijk in een democratische samenleving
voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, namelijk de eigenaar
van de woning. In die zin voorziet het wetsvoorstel in een schending van het eerste
lid van artikel 8 EVRM, maar is deze schending geoorloofd op grond van de clausule
in het tweede lid van artikel 8 EVRM. Overigens is dit ook het geval bij het huidige
artikel 551a Sv. In die zin staat het wetsvoorstel niet anders tegenover artikel 8
EVRM dan de huidige wetgeving op het gebied van kraken. Ook in de jurisprudentie van
de Hoge Raad is bepaald dat het huidige artikel 551a Sv geen overschrijding inhoudt
van de margin of appreciation van artikel 8 EVRM.39
Artikel 13 EVRM bevat het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Het luidt: «Een
ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden,
heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien
deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.»
Zoals reeds eerder is uiteengezet, heeft de Hoge Raad in 2011 geoordeeld dat de ontruiming
pas na de uitkomst van kort geding in eerste aanleg mag aanvangen. Anders zou de ontruiming
een schending veroorzaken van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals beschermd
in artikel 13 EVRM, aldus de Hoge Raad.40
De Hoge Raad meent niet dat de uitspraak onherroepelijk dient te zijn. Het is dus mogelijk dat een kraker
na kort geding uit de woning wordt verwijderd, vervolgens in hoger beroep gaat, en
in latere instantie alsnog gelijk krijgt. Dan is de kraker, naar later blijkt, ten
onrechte uit de woning verwijderd. Toch levert dat geen schending op van artikel 13
EVRM.
Op 25 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het huisrecht niet kan
worden gebruikt om telkens voor enkele weken een nieuwe woning te kraken.41 In de woorden van de rechter: «Voldoende aannemelijk is dat deze kraakactie deel
uitmaakt van een breder patroon waarbij de We are here-groep al krakend en huisje-over-springend door de agglomeratie Amsterdam trekt, mogelijk
erop rekenend dat de rechter, als eenmaal een huisrecht is gevestigd, haar een extra
termijn zal gunnen op grond van zijn uitzonderingsbevoegdheid. Zo’n bevoegdheid mag
echter niet worden gebruikt als instrument of element om een woonmodel van de groep
te onderhouden door zich jarenlang in een reeks van kraakpanden te handhaven.»42 Met andere woorden, het is niet de bedoeling dat artikel 13 EVRM op die wijze wordt
misbruikt dat krakers een woonmodel kunnen onderhouden door opeenvolgende panden te
kraken.43
Aan de andere kant heeft de voorzieningenrechter op 1 april 2019 een uitspraak gedaan
ten faveure van de krakers. In deze zaak bepaalt de rechter dat niet mag worden overgegaan tot directe ontruiming.44
Uit deze jurisprudentie is vooralsnog niet duidelijk of de directe ontruiming op grond
van het huidige recht wel of geen schending van artikel 13 EVRM zou opleveren. Er
zijn conflicterende uitspraken van voorzieningenrechters en de Hoge Raad heeft zich
er sinds 2013 niet meer over uitgelaten45. Dit wetsvoorstel geeft een wettelijke grondslag om eerder over te gaan tot ontruiming
waarbij tevens sprake blijft van een proportionaliteitstoets door een onafhankelijke
rechter. Door dit wetsvoorstel wordt de doelstelling van de Wet kraken en leegstand
in ere hersteld en wordt duidelijkheid geboden aan de rechterlijke macht over de uitleg
van de wetgeving en de verenigbaarheid met artikel 13 EVRM.
5. Overwogen alternatieven
Het wetsvoorstel maakt een einde aan het doelbewust ondermijnen van de wet door krakers.
Om dit doel te bereiken zijn een viertal alternatieven overwogen. Deze alternatieven
worden hier kort geschetst, waarna wordt aangegeven waarom een andere afweging is
gemaakt in dit initiatiefwetsvoorstel.
5.1 Forse verhoging strafmaat (afschrikking)
Een mogelijkheid om het plegen van misdrijven te ontmoedigen is het verhogen van de
maximale straf. Voor kraken is de straf nu ten hoogste een jaar gevangenis of een
geldboete van de derde categorie. Door gebruik van bedreiging of het plegen met twee
of meer verenigde personen, wordt de maximale straf verhoogd. Een mogelijkheid zou
zijn om de strafmaat in artikel 138a, eerste lid, Sr, gelijk te stellen met de maximale
straf op diefstal (art. 310 Sr). De maximale straf wordt hierdoor verviervoudigd.
Een verhoging van de strafmaat heeft mogelijk een ontmoedigende werking, maar is een
indirecte aanpak voor het probleem dat krakers via (steeds nieuwe) procedures bij
de voorzieningenrechter een uitzetting kunnen uitstellen en door vervolgens een nieuw
pand te kraken van procedure naar procedure hoppen. De ondermijning van de rechtsstaat
die uit dit gedrag voortvloeit wordt niet direct weggenomen door een verhoging van
de strafmaat. Daarom is afgewogen dat een verhoging van de strafmaat op zichzelf niet
leidt tot het benodigde herstel in de balans.
5.2 Differentiëren tussen enkelvoudige- en veelplegers
Een tweede alternatief is om onderscheid te maken tussen krakers die een eerste misdrijf
plegen en krakers die herhaaldelijk dit misdrijf begaan. In het geval van veelplegers
zou dan direct over kunnen worden gegaan tot uitzetting. Dit alternatief zou in wetstechnische
zin de meest directe manier zijn om het probleem van herhaaldelijk crimineel gedrag
door misbruik van rechtsbescherming aan te pakken. Echter, de uitvoering van een dergelijke
wetsbepaling leidt tot nieuwe vraagstukken en problemen waardoor dit geen realistisch
alternatief biedt.
Deze vraagstukken en problemen zijn drieledig. Ten eerste roept dit de vraag op hoe
omgegaan moet worden met een situatie waarbij een combinatie van eenmalige- en veelplegers
samen een pand kraken. De enkelvoudige plegers zouden dan theoretisch gezien niet
ontruimd kunnen worden en de veelplegers na uitzetting als «gast» opnieuw toegang
tot het wederrechtelijk toegeëigende pand kunnen verschaffen. De uitzetting wordt
hierdoor effectief ongedaan gemaakt en het misdrijf voortgezet. Ten tweede roept dit
de meer principiële vraag op of het wenselijk is dat de civiele voorzieningenrechter
onderscheid maakt tussen enkelvoudige- en veelplegers waar het gaat om een belangenafweging
bij een misdrijf. Ten derde leidt differentiatie tot aanzienlijke uitvoeringsproblemen.
In veel gevallen wordt het misdrijf gepleegd door mensen zonder duidelijke woon- of
verblijfplaats, die ook niet allemaal ingeschreven staan in Nederlandse bevolkingsregisters46. Indien opsporingsambtenaren dan moeten vaststellen of sprake is van veelplegers,
kunnen zij niet volstaan met gebruikelijke identiteitsbewijzen47. Voor effectieve handhaving zijn aanvullende identificatiemiddelen nodig, zoals bijvoorbeeld
een DNA-match of vingerafdruk. Dit vereist dat gevoelige informatie voor een bepaalde
periode wordt opgeslagen. Nog los van hoe een afname van DNA of vingerafdrukken precies
vorm zou moeten krijgen, is dit een verregaandere maatregel waar het de privacy van
de verdachte betreft dan het voorliggende voorstel. Vanuit proportionaliteitsperspectief
is dit dan ook geen voldoende alternatief.
5.3 Verruimen bestuursrechtelijke bevoegdheden burgemeester
Een derde mogelijkheid is het verruimen van de ontruimingsbevoegdheid die de burgemeester
toekomt. De burgemeester heeft nu op grond van artikel 172, tweede lid, Gemeentewet
een algemene bevoegdheid om verstoringen van de openbare orde te beëindigen. Deze
bevoegdheid zou door middel van nadere specificatie verruimd kunnen worden of er kan
een geheel nieuwe bevoegdheid gecreëerd worden waarmee de burgemeester kan besluiten
tot onmiddellijke ontruiming wanneer een pand gekraakt wordt.
Dit is een suboptimale oplossing. Allereerst omdat de wet de officier van justitie
aanwijst als bevoegd orgaan. Met deze oplossing wordt dus een zij-route gekozen via
het bestuursrecht. Deze bestuursrechtelijke aanpak leidt tot een slechtere rechtsbescherming
voor de verdachte en kan bovendien de strafrechtelijke vervolging voor het plegen
van een misdrijf door het OM in de weg zitten. Artikel 138a Sr maakt immers duidelijk
dat bij kraken sprake is van een misdrijf, waarvoor via het strafrecht vervolging
dient plaats te vinden. Ook dit alternatief biedt daarom niet de gewenste oplossing
die dit wetsvoorstel beoogt.
5.4 Toepassen (super)snelrecht
Een vierde alternatief is het toepassen van (super)snelrecht. Er vindt dan binnen
zeventien dagen een zitting plaats bij de politierechter. Ten opzichte van de huidige
praktijk heeft dit als voordeel dat er sneller een rechtszitting plaatsvindt en dat
deze zitting plaatsvindt voor een strafrechter in plaats van voor de civiele voorzieningenrechter.
Hoewel dit alternatief een duidelijke verbetering is ten opzichte van de huidige praktijk,
schiet het om twee redenen tekort ten opzichte van het voorliggende wetsvoorstel.
In het geval van snelrecht kan de ontruiming niet plaatsvinden voordat de zitting
bij de politierechter heeft plaatsgevonden. De onmiddellijke ontruiming die dit wetsvoorstel
beoogt mogelijk te maken, is bij dit alternatief dus niet mogelijk. Een tweede tekortkoming
is dat de verdediging akkoord moet gaan met een behandeling volgens (super)snelrecht.
Gezien de aard van de problematiek, waarbij krakers doelbewust de bestaande rechtsbescherming
misbruiken om zo lang mogelijk hun misdrijf te plegen, valt op dit punt geen constructieve
houding vanuit verdachten te verwachten. Zo lang (super)snelrecht geen dwingend karakter
heeft, is dit dus een onvoldoende alternatief om het onderliggende probleem te adresseren.
6. Bestuurlijke en financiële gevolgen
Deze wetswijziging heeft beperkte bestuurlijke consequenties. Implementatie betekent
dat een nieuwe procedure bij de rechter-commissaris moet worden ingericht. Het OM
zal haar beleidsregels ten aanzien van kraken moeten aanpassen.
De wetswijziging leidt tot een vermindering van procedures bij de voorzieningenrechter.
Doordat de schorsende werking niet langer misbruikt kan worden om een crimineel woonmodel
voort te zetten, zullen veel van deze (bij voorbaat kansloze) procedures bij de voorzieningenrechter
niet meer gevoerd worden. Daar staat tegenover dat meer zaken bij de rechter-commissaris
worden voorgelegd en dat op korte termijn waarschijnlijk extra gehandhaafd moet worden.
Deze extra handhaving zou tevens kunnen leiden tot meer strafzaken. Mits afdoende
wordt gehandhaafd, valt op langere termijn een afname van kraken te verwachten. Die
afname is gebaseerd op de veronderstelling dat de zeer snelle ontruiming het plegen
van dit misdrijf als woonmodel ontmoedigt.
Deze wetswijziging heeft naar verwachting beperkte financiële consequenties. Dit aspect
wordt nader uitgewerkt op basis van de consultaties.
7. Consultatie
Op de internetconsultatie, die liep van 12 juli 2019 tot en met 2 september 2019,
zijn in totaal 152 openbare reacties binnengekomen48. Er zijn ook 46 niet openbare reacties binnengekomen. Veel reacties waren afkomstig
van personen (uit de kraakwereld) en instanties die ageerden tegen de grondslag en
de effecten van een kraakverbod. Hierbij werd zelfs geopperd dat het wetsvoorstel
een vorm van genocide zou zijn. Het wetsvoorstel gaat echter niet over het strafbaar
stellen van kraken, maar over het handhaven van het bestaande strafbare feit kraken.
Deze reacties hebben dan ook niet geleid tot aanpassingen aan het wetsvoorstel.
Naast de internetconsultatie zijn er via e-mail reacties binnengekomen van de Nederlandse
Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA). Naar
aanleiding hiervan zijn er aanvullende gesprekken geweest met deze instanties. Hierbij
hebben zij hun schriftelijke inbreng nader toegelicht. Een positief aspect is dat
de NVvR hierbij heeft aangegeven de keuze om een rechterlijke toets door de rechter-commissaris
te laten uitvoeren logisch te vinden. Daarnaast wees de NVvR op enkele onduidelijkheden
en (kleine) verbeterpunten in de memorie van toelichting. Op basis van deze opmerkingen
is de memorie van toelichting aangevuld en verduidelijkt. Tot slot heeft de NVvR aandacht
gevraagd voor de haalbaarheid van een ontruiming binnen drie maal 24-uur. Vermelding
behoeft dat zij wel in de persoonlijke toelichting aangaven de gekozen route in dit
wetsvoorstel, waarschijnlijk het meest snel tot ontruiming zou leiden.
De NOVA heeft in haar advies aangegeven dat het wetsvoorstel in haar ogen onvoldoende
uitgaat van het strafrecht als ultimum remedium. Zij stelt in haar advies dat leegstand
een oorzaak van kraken is en dat het voorstel onvoldoende duidelijk maakt waarom kraken
op basis van de huidige regelgeving onvoldoende kan worden bestreden. De initiatiefnemers
delen deze conclusie niet. Zoals hierboven in deze memorie van toelichting aangegeven,
blijkt uit de evaluatie van de Wet kraken en leegstand immers geen direct verband
tussen leegstand en kraken. Initiatiefnemers zijn voorts van mening, dat het huidige
art. 551a Sv een effectieve handhaving van het kraakverbod in de weg staat en stelt
om die reden voor dit artikel te wijzigen. Daarnaast geeft de NOVA aan dat de beoordeling
door de rechter-commissaris in haar ogen strijdig is met het EVRM, of op zijn minst
extra waarborgen vergt. De NOVA geeft namelijk aan dat het voorstel beoogt een civielrechtelijke
beoordeling door de rechter-commissaris in strafzaken te laten plaatsvinden.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Het huidige artikel 551a Sv omvat een bevoegdheid voor opsporingsambtenaren om plaatsen
te betreden en over te gaan tot ontruiming. De huidige bepaling bevat geen leden.
In het voorstel wordt het ontruimen een bevoegdheid van de officier van justitie,
waartoe hij kan bevelen nadat hij een machtiging daartoe van de rechter-commissaris
heeft verkregen. De procedure voor de rechter-commissaris wordt uitgewerkt in de voorgestelde
bepaling, die mede daardoor uit zes leden komt te bestaan.
In het eerste lid wordt de bevoegdheid tot ontruimen neergelegd als een bevoegdheid
van de officier van justitie. Hij kan, in geval van verdenking van een misdrijf als
omschreven in de artikelen 138 (huisvredebreuk), 138a (kraken) en 139 (lokaalvredebreuk)
Sr, opsporingsambtenaren bevelen te ontruimen. De opsporingsambtenaren kunnen daartoe
de desbetreffende plaatsen betreden. Dit bevel kan de officier van justitie slechts
geven nadat hij een schriftelijk machtiging van de rechter-commissaris heeft gekregen.
De machtiging van de rechter-commissaris wordt verleend op schriftelijke vordering
van de officier van justitie, zo volgt uit het tweede lid. In dit lid wordt ook bepaald
dat in gevallen van een dringende noodzaak de officier van justitie de vordering ook
mondeling kan doen. Hij stelt deze dan zo spoedig mogelijk, doch binnen drie dagen
op schrift.
In het derde lid is bepaald dat de rechter-commissaris binnen drie maal 24 uur beslist
op de vordering. De rechter-commissaris stelt daarbij zo mogelijk de krakers in de
gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen, waarna hij beslist. Deze gelegenheid
valt binnen de termijn van maximaal drie maal 24 uur, zoals ook toegelicht in het
algemeen deel van de memorie van toelichting. Bij dringende noodzaak kan de rechter-commissaris
de machtiging afgeven zonder de verdachten te horen. Dit omvat in elk geval de situaties
in het staand beleid van het openbaar ministerie, zoals verstoring van de openbare
orde, verdenking van een misdrijf en situaties waarbij nog geen huisrecht is gevestigd.
Het vierde lid stelt eisen aan de machtiging van de rechter-commissaris. Deze is met
redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend. Tevens wordt de machtiging onverwijld
schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en de krakers.
Het vijfde lid bepaalt dat het bevel tot ontruiming van de officier van justitie dadelijk
uitvoerbaar is. Een eventueel ingesteld beroep heeft hierdoor geen schorsende werking.
Nadat de officier van justitie de machtiging van de rechter-commissaris heeft gekregen,
kan hij direct overgaan tot het geven van een ontruimingsbevel aan de opsporingsambtenaren
conform het eerste lid.
Het zesde lid bepaalt dat de krakers (de personen, bedoeld in het eerste lid) hoger
beroep kunnen instellen tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De officier
van justitie heeft dat recht ook op grond van artikel 446 Sv. Het hoger beroep moet
binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing van de rechter-commissaris
worden ingesteld.
Artikel II
De wettelijke regeling wordt binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.
Artikel III
Dit artikel regelt de inwerkingtreding.
Artikel IV
Dit artikel geeft de citeertitel.
Koerhuis
Van Toorenburg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.A.N. Koerhuis, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Madeleine van Toorenburg, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Tegen |
GroenLinks | 14 | Tegen |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.