Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 252 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten)
Nr. 4
VERSLAG
Vastgesteld 3 oktober 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoud
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
2
2.
Mbo-studentenfonds
3
3.
Ondersteuning en verlof voor zwangere mbo-studenten
7
4.
Mbo-verklaring
7
5.
Benaming mbo-studenten in wet en regelgeving
8
6.
Doorstroomregeling
8
7.
Regeldrukkosten
9
8.
Advies en consultatie
9
I. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen
wijziging van de wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband
met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten
(Wet versterken positie mbo-studenten). De leden ondersteunen van harte het doel van
de wijziging: het versterken van de positie van mbo1-studenten. Mbo-afgestudeerden zijn van het grootste belang voor onze economie. Wetgeving
die de positie en het aanzien van het mbo versterkt, ondersteunen wij daarom van harte.
Desondanks hebben de voornoemde leden nog enkele vragen naar aanleiding van de eerder
genoemde wetswijzigingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het goed is dat er maatregelen genomen
worden om de positie van de mbo-student te versterken waaronder het oprichten van
het mbo-studentenfonds en het introduceren van een verplichte mbo-verklaring voor
studenten die eerder stoppen met hun opleiding.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de positie
van mbo-studenten. De leden zijn van mening dat versterking van die positie, evenals
het verbeteren van het aanzien van de mbo-student, van cruciaal belang is. Dat is
de reden dat zij zo vaak de aandacht hebben gevraagd voor de positie van mbo-studenten,
die er tot nu toe in rechtspositie meer bekaaid vanaf kwamen dan studenten in het
funderend en hoger onderwijs.
De leden zijn blij dat er meer aandacht is voor de positie van (kwetsbare) mbo-studenten
zoals zwangere studenten. Zo ook is het van groot belang dat de benaming van mbo-studenten
zo snel mogelijk vastgelegd wordt in alle wet- en regelgeving, omdat benaming veel
uitmaakt voor de gevoelde en feitelijke waardering. Deze leden hebben over genoemd
wetsvoorstel nog enkele vragen, die hieronder nader uiteen gezet worden.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de wet educatie
en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen
gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten. De leden zijn blij dat
er met deze wijziging onder andere een studentenfonds wordt opgericht en dat er maatregelen
voor zwangere mbo-studenten worden geïntroduceerd. Zij hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
wet versterken positie mbo-studenten. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden ondersteunen de inzet van de regering om kwetsbare jongeren in het middelbaar
beroepsonderwijs beter een sterkere positie te geven. Zij hebben over de uitwerking
nog een aantal vragen.
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-fractie willen meer in het algemeen vragen naar de inzichten
van de regering betreffende de rechtspositie van mbo-studenten. In hoeverre wijkt
die positie van mbo-studenten af van de positie die studenten in het hoger onderwijs
hebben? Zij vragen of de regering hier concrete voorbeelden van kan geven. Is er ook
nagedacht over de vraag of er meer bepalingen uit de whw2 zijn op te nemen in dit voorstel? Waarom wel of niet, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet mogelijk is gebleken in dit wetsvoorstel
het afschaffen van de onderwijsovereenkomst onder gelijktijdige verbetering van de
rechtsbescherming mee te nemen. Deze leden vinden het niet optimaal dat de thematiek
van de positie van studenten in het mbo nu in twee voorstellen geknipt wordt.
Verder vragen zij waarom de regering in het voorstel geen regeling treft inzake de
uitschrijving van studenten. Deze leden constateren dat zich in de afgelopen jaren
geregeld onregelmatigheden hebben voorgedaan, waarbij studenten mede door toedoen
van de onderwijsinstelling gedwongen werden de opleiding te beëindigen en met ernstige
(financiële)problemen geconfronteerd kunnen worden. Zij wijzen erop dat het systeem
van de prestatiebeurs voor kwetsbare leerlingen grote risico’s kan opleveren. Deze
leden vragen op welke wijze de regering de positie van studenten op dit punt wil verbeteren
en wat het wetsvoorstel hierbij kan betekenen.
2. Mbo-studentenfonds
De leden van de VVD-fractie merken op dat om te voorkomen dat, met het ten einde lopen
van de tijdelijke voorziening voor leermiddelen voor sommige studenten per 1 augustus
2020 de toegang tot het mbo lijkt te worden beperkt, het mbo-studentenfonds wordt
ingevoerd. Hiervoor wordt via de lumpsum € 10 miljoen beschikbaar gesteld aan de mbo-scholen.
De leden ondersteunen het doel dat alle potentiële studenten de kans moeten hebben
om te studeren. Echter, gezien het feit dat de uitvoering van de wet zowel in administratieve
zin, als ook in financiële zin bij mbo instellingen zelf ligt, vragen zij welke instrumenten
de mbo-scholen hebben om te garanderen dat de middelen ook daadwerkelijk verstrekt
worden aan de doelgroep zoals genoemd in artikel 8.1.5 lid 2b. Immers, mbo-scholen
hebben beperkt inzicht in de financiële situatie van studenten. Daarnaast vragen de
leden hoe mbo-scholen worden gefaciliteerd om financiële risico’s bij uitvoering van
de regeling te beheersen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat studenten van alle leeftijden aanspraak
kunnen maken op het mbo-studentenfonds voor financiële ondersteuning als gevolg van
bijzondere omstandigheden waarbij studenten studievertraging oplopen. Alleen minderjarige
studenten kunnen aanspraak maken op ondersteuning voor de aanschaf van onderwijsbenodigdheden.
De onderbouwing dat alleen minderjarige studenten aanspraak kunnen maken op de ondersteuning
voor de aanschaf van onderwijsbenodigdheden heeft te maken met dat studenten vanaf
18 jaar studiefinanciering ontvangen3. Deze leden willen graag weten hoeveel studiefinanciering deze studenten ontvangen
ten opzichte van de kinderbijslag die ouders vanaf die leeftijd niet meer ontvangen
en hoe dit zich verhoudt ten opzichte van de bedragen voor financiële ondersteuning
uit het mbo-studentenfonds.
De voornoemde leden lezen dat een student die vertraging oploopt aanspraak kan maken
op verlening van de prestatiebeurs met één jaar of ondersteuning uit het mbo-studentefonds4. Graag willen deze leden weten of een student die vertraging oploopt kan kiezen tussen
één van beide regelingen, hoe een student daar vanaf moet weten en kan beslissen wat
voor hem of haar de beste oplossing is en welke bedragen studenten in beide gevallen
zouden ontvangen. Tevens willen deze leden graag weten hoe lang studenten aanspraak
zouden kunnen maken op het mbo-studentenfonds. Bijvoorbeeld als ze door een chronische
ziekte zoals de Q-koorts beduidend langer over hun opleiding doen. Indien er meerdere
scenario’s mogelijk zijn dan vragen zij aan de regering deze graag aan de hand van
een voorbeeld uiteen te zetten. Ook willen deze leden graag weten of de werkwijze
met een voorlopige toekenning niet voor teveel onzekerheid gaat zorgen bij de studenten
die aanspraak maken op het studentenfonds waardoor ze alsnog stoppen met de opleiding.
De leden willen graag weten of er sprake is van een bandbreedte van bedragen die aan
studenten toegekend kunnen worden. Zo ja om welke bandbreedte gaat dit dan en hoe
wordt die bepaald? Heeft de MBO Raad en de handleiding die zij op willen zetten hier
een rol bij? Tevens vragen zij of de bandbreedte van bedragen wordt meegenomen in
de evaluatie van de invoering van de wet.
De voornoemde leden lezen dat bbl5-ers in principe geen aanspraak kunnen maken op het mbo-studentenfonds aangezien zij
loon ontvangen6. Deze leden willen graag weten welke regels er zijn voor de hoogte van het salaris
van bbl-ers en of er situaties bestaan waarin bbl-ers een arbeidscontract hebben en
daar niet of nauwelijks loon voor ontvangen. Tevens lezen deze leden dat in het kader
van de hardheidsclausule bbl-studenten toch in aanmerking kunnen komen voor ondersteuning7. Graag ontvangen deze leden een toelichting aan welke situaties zij moeten denken.
De voornoemde leden willen graag weten wat de hoogte van de vergoeding voor studenten
die deelnemen aan een studentenraad wordt. Hoe verhoudt deze vergoeding zicht tot
studenten in het hbo8 en wo9 die deelnemen aan een studentenraad? In het hbo en wo zijn ook studenten actief in
decentrale studentenraden. Deze leden willen graag weten op welke plekken mbo-studenten
allemaal actief zijn, of dit om meer gaat dan alleen een centrale studentenraad. Tevens
willen deze leden graag een toelichting van de regering waarom in Caribisch Nederland
geen studentenraden zijn10.
Vorig jaar is geconcludeerd dat zowel in het verslagjaar 2016 als 2017 een aanzienlijk
aantal instellingen in het hoger onderwijs zich niet (volledig) conform de regeling
jaarverslaggeving onderwijs heeft verantwoord over het profileringsfonds. De voornoemde
leden willen graag weten wat de regering heeft geleerd van de verantwoording van het
profileringsfonds in het hoger onderwijs voor wat betreft de verantwoording van het
studentenfonds in het mbo. Tevens willen deze leden graag in algemene zin weten welke
lessen er afgelopen jaren geleerd zijn van het profileringsfonds in het hoger onderwijs
voor het ontwikkelen van het studentenfonds in het mbo.
De leden lezen dat alleen studenten met een handicap of chronische ziekte aanspraak
kunnen maken op een jaar extra studiefinanciering11. Deze leden vragen of het klopt dat ziekte, zwangerschap en bijzondere familieomstandigheden
geen reden zijn voor een extra jaar studiefinanciering. Is het waar dat studenten
met een handicap of chronische ziekte alleen een extra jaar studiefinanciering aan
kunnen vragen indien ze vertraging oplopen doordat ze de eerste twaalf maanden van
de opleiding niet behalen of het afsluitend examen12? Tot slot vragen deze leden wat dit betekent voor studievertraging die deze studenten
in een tussenliggende periode op kunnen lopen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat mbo-studenten onder de achttien jaar,
aanspraak kunnen maken op middelen uit het mbo-studentenfonds, indien zij zelf niet
over voldoende financiële middelen kunnen beschikken voor de aanschaf van onderwijsbenodigdheden.
De leden vragen of er ook middelen beschikbaar zijn voor (kwetsbare) mbo-studenten
die meerderjarig zijn en aantoonbaar over onvoldoende financiële middelen kunnen beschikken.
Zouden ook zij niet in aanmerking moeten kunnen komen voor ondersteuning met middelen
uit het studentenfonds? Ook vragen zij of de studenten zelf eveneens medezeggenschap
hebben over hoe er invulling gegeven wordt aan dit fonds. Kan er uitgelegd worden
waarom er niet gekozen is voor een gelijksoortige constructie als in het hoger onderwijs,
met dezelfde wettelijke bepalingen? Verder hebben de leden vragen bij de bekostiging
van de op te richten studentenfondsen. Het lijkt erop dat bijvoorbeeld het in het
Convenant Actieplan Leerkracht van Nederland nagestreefde doel (verbetering van salaris
en carrièremogelijkheden van docenten) niet wordt gehaald. Dit blijft een hardnekkig
probleem van lumpsum-bekostiging. De voornoemde leden vragen hoe geborgd gaat worden
dat alle doelgroepen die recht hebben op middelen uit het fonds, hier ook daadwerkelijk
aanspraak op kunnen maken, ook indien de middelen uit het fonds uitgeput raken. In
het verlengde daarvan vragen zij hoe voorkomen gaat worden dat scholen bij grotere
aanvragen zich genoodzaakt gaan zien budget uit de overige lumpsum-bekostiging te
halen en daarmee bijvoorbeeld budget bestemd voor (het geven van) onderwijs verschoven
wordt naar het fonds.
In het kader van het compenseren van financieel kwetsbare studenten, vragen de voornoemde
leden tevens hoe het staat met de uitvoering van motie van de leden Özdil en Kuik
over de compensatie voor ongebruikte onderwijsmiddelen13. Heeft de regering inderdaad instellingen aangespoord tot het terugnemen van ongebruikte
onderwijsbenodigdheden en zo ja, worden de daaruit voortvloeiende kosten betaald uit
het mbo-fonds, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie vinden het fijn dat er net als in het hoger onderwijs een
studentenfonds in het mbo wordt geïntroduceerd. De instellingen moeten via het opstellen
van een kader ervoor zorgen dat het voor studenten volstrekt helder is wie, onder
welke condities, een beroep kan doen op de voorziening en hoe een aanvraag ingediend
kan worden. De leden zien hierin het risico dat studenten met vergelijkbare problematiek
op verschillende scholen een andere behandeling krijgen. Daarnaast kunnen mbo-instellingen
zelf categorieën studenten aanwijzen voor tegemoetkoming uit het fonds. Dit kan als
gevolg hebben dat een student op de ene instelling wel aanspraak kan maken op een
bedrag uit het fonds, en op de andere niet. Zij vragen of de regering dit risico ook
ziet. Hoe denkt de regering dit risico te ondervangen? De leden vragen of de regering
bereid is om met duidelijke kaders en landelijke richtlijnen te komen, zodat het voor
studenten duidelijk is waar ze recht op hebben op hun mbo-instelling. Tevens zijn
de leden blij dat er € 10 miljoen per jaar bij de lumpsum wordt gevoegd voor de financiering
van het studentenfonds. Zij vragen hoe de regering gaat garanderen dat deze € 10 miljoen
daadwerkelijk terecht komt bij het studentenfonds. Op welke wijze kunnen studenten,
ouders en docenten dit afdwingen? Zij vragen tevens wat de regering gaat doen als
blijkt dat deze € 10 miljoen voor het studentenfonds is gebruikt.
De leden zijn benieuwd waarom studenten die studiefinanciering ontvangen uitgesloten
zijn van ondersteuning vanuit het studentenfonds. Ook studenten met studiefinanciering
kunnen door bijzondere omstandigheden studievertraging oplopen.
In het hoger onderwijs maken studenten mogelijk ook aanspraak op het profileringsfonds
als zij onderdeel uitmaken van het bestuur van een studentenvereniging, medezeggenschapsraad
of opleidingscommissie. De leden vragen of studenten die bestuursfuncties vervullen
bij andere maatschappelijke- of studentenorganisaties, politieke jongerenorganisaties
en deelraden ook aanspraak kunnen maken op het studentenfonds.
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat er een mbo-studentenfonds komt. Zij
hechten er veel waarde aan dat de positie van mbo-studenten wordt verstevigd. En dat
studenten met bijvoorbeeld een chronische beperking of die zwanger zijn, niet worden
benadeeld als zij hierdoor studievertraging oplopen. Het verbeteren van de positie
in het algemeen en het wegwerken van (onbedoelde) discriminatie achten de leden beide
hard nodig. Mbo’ers vormen het fundament van onze arbeidsmarkt. De kennis en vaardigheden
die mbo’ers opdoen tijdens hun studietijd worden te vaak nog niet gewaardeerd voor
wat zij waard zijn. Dat moet anders en dit fonds is daarin een belangrijke stap.
Ten eerste vragen de leden de regering hoe zij er zorg voor gaat dragen dat alle mbo-studenten,
zodra het fonds bestaat, op de hoogte zijn van dit fonds en helder voor ogen krijgen
waar zij zoal recht op hebben. Hoe zorgt de regering er in dit licht voor dat de verschillen
per instelling zo klein mogelijk zijn? Met andere woorden: dat het niet uitmaakt aan
welke mbo-instelling je studeert voor de mate van aanspraak die je kan doen op het
mbo-studentenfonds?
Bij de inventarisatie van welke groepen aanspraak maken op het mbo-studentenfonds,
zijn de voornoemde leden benieuwd op grond waarvan deze selectie tot stand is gekomen.
Zij vragen of de regering in haar toelichting hierop ook kan ingaan op welke groepen
er mogelijkerwijs (nog) over het hoofd worden gezien als het gaat om het oplopen van
studievertraging buiten eigen schuld? Hoe kijkt zij in dit licht bijvoorbeeld aan
tegen de positie van ouders met jonge kinderen in het mbo?
De voornoemde leden vragen waarom de voorwaarden op grond waarvan een student aanspraak
kan maken op het mbo-studentenfonds nauwer zijn dan bij de profileringsfondsen die
we kennen voor hbo- en wo-studenten. Zij vragen of de regering bereid is dit nader
toe te lichten. En kan zij daarbij tevens toelichten hoe zij de maatschappelijke toegevoegde
waarde duidt van studenten die zitting nemen in bijvoorbeeld het bestuur van een studentenorganisatie?
De voornoemde leden vragen waarom ervoor is gekozen enkel studenten onder de 18 jaar
toegang te geven tot het mbo-studentenfonds. Graag zien zij dat deze leeftijdsbegrenzing
uit het wetsvoorstel wordt gehaald. Het maakt volgens de leden niet uit hoe oud je
bent, als voor jou geldt dat jijzelf als student (of je wettelijke vertegenwoordiger)
aantoonbaar onvoldoende financiële middelen hebt voor onderwijsbenodigdheden waarvan
je geacht wordt deze zelf aan te schaffen. Voorts constateren de leden dat bbl-studenten
geen aanspraak kunnen maken op het mbo-studentenfonds. De leden begrijpen dat voor
bbl-studenten werkgevers ook een belangrijke rol spelen, maar zij kunnen niet voorkomen
dat een student als gevolg van bijvoorbeeld een zwangerschap studievertraging oploopt.
Zij vragen of de regering haar keuze om bbl-studenten uit te sluiten nader kan toelichten.
De leden lezen dat het mbo-studentenfonds geen ruimte biedt aan het financieel ondersteunen
van studenten die in het buitenland willen studeren. Tevens achten de voornoemde leden
het wenselijk dat ook mbo’ers nu en in de toekomst vaker de kans krijgen om hun vleugels
ook over de grenzen uit te slaan om ervaringen op te doen. Zij vragen of de regering
die wens deelt en of zij aan de hand daarvan kan toelichten waarom dit aspect, in
tegenstelling tot eerder genoemde profileringsfondsen, is uitgezonderd in de mbo-studentenbeurs.
Tot slot vragen zij of de regering tevens bereid is toe te lichten of mbo-studenten
op andere manieren aanspraak kunnen maken op vergoedingen voor het opdoen van studie-
en stage-ervaring in het buitenland.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reflecteren op de vergelijking tussen
de positie van 17-jarige mbo-studenten en ho-studenten. Deze leden vragen hoe het
vanuit de doelstelling van inkomensondersteuning van kwetsbare groepen te verdedigen
is dat minderjarige studenten in het hoger onderwijs er aanmerkelijk slechter voor
staan. Op welke wijze voorziet de regering, uitgaande van de beginselen in dit wetsvoorstel,
in gelijkwaardige ondersteuning van minderjarige ho-studenten, zo vragen zij.
Deze leden vragen waarom de regering bij het regelen van het mbo-studentenfonds uitgaat
van een aanmerkelijk kortere lijst dan bij het profileringsfonds het geval is. Zij
vragen waarom in het studentenfonds bijvoorbeeld enkel het lidmaatschap van de studentenraad
geregeld is, terwijl het profileringsfonds ook andere organen benoemt die bij wet
of interne regeling uitwerking geven aan medezeggenschap.
Tevens vragen de voornoemde leden waarom de regering de toegang tot het studentenfonds
in beginsel beperkt tot minderjarige studenten, terwijl het profileringsfonds zich
wel voornamelijk richt op de financiële ondersteuning van meerderjarigen. In hoeverre
is de sterke knip in het studentenfonds in de praktijk nodig om maatwerk te kunnen
leveren, zo vragen de eerder genoemde leden.
3. Ondersteuning en verlof voor zwangere mbo-studenten
De leden van de SP-fractie zijn blij gestemd dat voor studenten in het mbo een formeel
recht op zwangerschapsverlof is vastgelegd. De leden vragen of dit ook voor het hoger
onderwijs geregeld kan worden. Daarnaast vragen de leden of er niet nog veel te winnen
is voor de periode na de bevalling. Is het opvoeden van een kind en alles wat daarbij
hoort wellicht niet een bijzondere situatie en moet hierbij geen rekening worden gehouden
bij het bindend studieadvies, zo vragen de leden. Men kan denken aan een ziek kind,
gebrek aan kinderopvang of het wegvallen van lesuren door het lerarentekort. Voor
studerende moeders is het wat moeilijker om een geschikte stageplaats te vinden vanwege
hun zorgtaken. Tot slot vragen deze leden of de regering ervoor zorg kan dragen dat
situaties waar studerende moeders geen invloed op hebben niet worden aangemerkt als
ongeoorloofd verzuim.
4. Mbo-verklaring
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het feit dat jongeren die de school
verlaten zonder een startkwalificatie toch een mbo-verklaring kunnen krijgen. Echter,
voor hen blijft de vraag staan of het verschil tussen een mbo-certificaat en mbo-verklaring
duidelijk genoeg is of dat beide eventueel gebundeld moeten worden. Zij kijken daarom
uit naar de brief hierover van de Minister, als uitwerking op de motie van de leden
Kuik en El Yassini14.
In het licht van de drieledige maatschappelijke opgave van het mbo-onderwijs vragen
de leden hoe er voorkomen wordt dat mbo-studenten hun studie niet beperken tot de
op het eerste gezicht relevante vakken, en zo hun diploma mogelijk niet halen.
De leden van de CDA-fractie gaven al tijdens het algemeen overleg vmbo-mbo van 12 september
2018 aan dat zij voorstander zijn van pilots met een vakcertificaat in het mbo15. Die zijn bedoeld om bijvoorbeeld een goede vakkok die moeite heeft met d’s en t’s
en daardoor het mbo zonder diploma zou verlaten, een certificaat te geven. De zorgen
die daar geuit werden hadden te maken met de vraag of iedereen aanspraak kan maken
op zo’n certificaat. Dus ook studenten die geen zin hebben in spelling die dan voor
deze route kiezen. Gezien de signalen dat er steeds meer groenpluk plaatsvindt is
dit vraagstuk nog meer prangend geworden. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.
Een andere zorg die daar geuit werd had te maken met alle verschillende certificaten
en verklaringen die mbo-instellingen reeds al uitgeven. In hoeverre is voor de student
en arbeidsmarkt duidelijk wat de waarde is van al die verschillende documenten? Met
de aangenomen motie van de leden Kuik en El Yassini over het verschil tussen mbo-verklaring
en mbo-certificaat 16 is de regering verzocht om, in samenspraak met studenten, mbo-scholen en bedrijfsleven
te onderzoeken of het verschil tussen de mbo-verklaring en een mbo-certificaat duidelijk
genoeg is of dat ze eventueel gebundeld moeten worden tot één getuigschrift waarin
de meerwaarde voor de arbeidsmarkt duidelijk wordt. De voornoemde leden zijn verbaasd
dat de regering zonder uitwerking van deze motie al een wetsvoorstel voorlegt aan
de Kamer met een invulling van de mbo-verklaring. Graag ontvangen deze leden een reflectie
hierop.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat elke student, of deze nu vanuit
een bekostigde of niet-bekostigde instelling komt, een mbo-verklaring moet kunnen
krijgen en is dan ook tevreden dat op deze manier een wettelijke basis komt voor het
aantonen van de tot dan toe opgedane kennis en ervaring. Wel vraagt de fractie hoe
voorkomen gaat worden dat mbo-verklaringen gezien gaan worden als een einddoel op
zichzelf en in plaats van diploma’s gebruikt gaan worden. Met name in tekortsectoren
en in tijden van een bloeiende economie zou dit een probleem kunnen worden. In het
verlengde hiervan lopen instellingen het risico de bekostiging per diploma mis te
lopen én als instelling met een onevenredig aantal vsv’ers17 te boek te staan. Deze leden vragen of de regering bereid is een beschouwing te geven
over laatstgenoemde punten.
De leden van de SGP-fractie vinden het opmerkelijk dat de regering reeds nu wil regelen
dat instellingen met een verplicht model voor de verklaring moeten werken, terwijl
pas vanaf dit najaar een proef gedaan wordt om de werking van een dergelijk in de
praktijk inzichtelijk te krijgen. Waarom wordt niet eerst op basis van praktijkervaring
besloten of en welke wettelijke regeling voorkeur verdient, zo vragen zij.
5. Benaming mbo-studenten in wet en regelgeving
De leden van de SGP-fractie merken op dat volgens de regering een positief effect
van het wijzigen van de benaming deelnemer in student kan zijn dat mbo-studenten ook
toegang krijgen tot studentenverenigingen. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen
dat studentenverenigingen zelf bevoegd blijven de toelating tot de vereniging te regelen
en dat het wetsvoorstel wat dat betreft geen nieuwe rechten schept.
6. Doorstroomregeling
De leden van de SP-fractie zijn er tevreden over dat de WEB BES wordt aangepast. Mbo-opleidingen
kunnen hierdoor nog wel nadere vooropleidingseisen vragen. Hierdoor bestaat volgens
de leden het risico dat opleidingen alsnog studenten om wat voor reden dan ook kan
weren. Zij vragen of de regering dit risico ook ziet.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk wil maken welke verplichte
nadere vooropleidingseisen door het wetsvoorstel vervallen en waarom zij de huidige
regeling generiek niet meer noodzakelijk acht. Waarom wordt afgeweken van de bewuste
keuze om instellingen op dit terrein juist minder vrijheid te bieden, zo vragen zij.
7. Regeldrukkosten
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er door het veld veel zorgen worden
geuit over de administratieve gevolgen van enkele van de uit wetsvorstellen voortvloeiende
maatregelen. Instellingen gaan al gebukt onder veel regeldruk. Volgens schattingen
is de nu door de regering opgegeven ruimte veel te smal om de veranderingen daadwerkelijk
te kunnen doorvoeren. Hoe wordt er geborgd dat tijd en expertise voor zorgvuldige
uitvoering ook daadwerkelijk voorhanden zijn? En zijn er overkoepelende kaders beschikbaar
die als richtlijn kunnen dienen om aan zowel student als instelling duidelijk te maken
hoe er invulling gegeven kan worden aan ondersteuning vanuit het fonds, teneinde willekeur
te voorkomen, zo vragen de voornoemde leden
8. Advies en consultatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal keer is aangegeven of studenten die
mantelzorg verlenen niet een aparte categorie zou moeten zijn18. Deze leden herkennen zich in deze oproep. Mantelzorgers zijn vaak een onzichtbare
groep. Vaak duurt het al lang voordat studenten door hebben dat ze mantelzorger zijn
en dat ze bepaalde rechten hebben. Deze studenten lopen daarnaast een grotere kans
op klachten als depressiviteit, faalangst en eenzaamheid, met alle gevolgen voor hun
studieprestaties van dien. De aan het woord zijnde leden zouden vanwege de herkenbaarheid
van de doelgroep er toch voor willen opteren om mantelzorgers als aparte categorie
aan te merken. Graag ontvangen zij hier een reactie van de regering op.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.