Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Derde nader verslag
34 445 Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg
Nr. 17
                   DERDE NADER VERSLAG
            
Vastgesteld 2 oktober 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
                  onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de op 5 juli 2019
                  ontvangen nota naar aanleiding van het tweede nader verslag en derde nota van wijziging
                  (Kamerstukken 33 445, nrs. 14 en 15) besloten tot het uitbrengen van een derde nader verslag. De commissie heeft de eer
                  als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
               
Onder het voorbehoud dat de in het nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
                  door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het
                  wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
I. Algemeen
1
                         
                         
1. Inleiding
1
2. Regulering
2
3. Dereguleren
4
4. Markttoezicht
7
5. Regeldrukaspecten
7
                         
                         
II. Artikelsgewijs deel
7
I. ALGEMEEN
               
1. Inleiding
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet marktordening
                  gezondheidszorg (Wmg) en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief-
                  en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg.
                  Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het tweede nader verslag en de derde nota van wijziging
                  van de Wmg en enkele andere wetten in verband met de aanpassingen van de tarief- en
                  prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg. Dat
                  deze nota van wijziging de overgang van een verbodsstelsel naar een gebodsstelsel
                  ongedaan maakt, stemt de leden van de CDA-fractie positief. Dat daarbij in de wet
                  de mogelijkheid blijft om onderling tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder innovatief
                  te werken en maatwerk aan te bieden, ondersteunden deze leden ook. Wel vragen zij
                  of de regering nog eens duidelijk uiteen kan zetten wat het verschil is tussen het
                  zogenaamde experimenteerartikel en de voorlopige vrije prestatie, zowel vanuit het
                  perspectief van de zorgaanbieder als vanuit het perspectief van de zorgverzekeraar.
                  De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt immers in zijn uitvoeringstoets ook dat
                  dit verduidelijkt moet worden. Hoe wil de regering hieraan tegemoet komen?
               
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van de Wmg en enkele
                  andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en
                  het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg. Deze leden begrijpen de keuze
                  van de regering om de omslag van het verbodsstelsel naar een gebodsstelsel terug te
                  draaien. Reeds in het vorige verslag stelden zij vraagtekens bij de noodzakelijkheid,
                  mede gelet op de grote bezwaren van de betrokken partijen uit het veld. Tegelijkertijd
                  zijn de leden van de D66-fractie er voorstander van om onnodige drempels voor zorginnovaties
                  en maatwerk waar mogelijk weg te nemen. Zij hopen dat het in de nota van wijziging
                  nieuw opgenomen instrument, de voorlopig vrije prestatie, hieraan verder gaat bijdragen.
                  Deze leden hebben wel nog enkele vragen aan de regering over de precieze invulling
                  van dit instrument.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het tweede nader verslag en de derde nota van wijziging
                  van de Wmg en enkele andere wetten in verband met de aanpassingen van de tarief- en
                  prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg.
               
De leden van de SP-fractie hebben de derde nota van wijziging ontvangen en constateren dat deze nota het ongedaan
                  maken van de omslag van het verbodsstelsel naar het gebodsstelsel bevat, maar alsnog
                  vasthoudt aan één van de oorspronkelijke doelen van het wetsvoorstel, te weten: deregulering.
                  Deze leden hebben de volgende vragen en opmerkingen.
               
2. Regulering
               
Allereerst hebben de leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de rolverdeling tussen het Ministerie van Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport (VWS) en de NZa. Lezend in de evaluatie van Andersson Elffers Felix
                     (AEF) uit 2014 wordt er met het wetsvoorstel een duidelijkere afbakening beoogd tussen
                     het beleid en uitvoering. Tevens wordt er gewezen op de onafhankelijke positie van
                     de NZa. Nu is het zo geregeld dat de Minister via een aanwijzing het beleid bepaald
                     en de NZa dit uitvoert. In de laatste evaluatie komt naar voren dat er de afgelopen
                     jaren veel verbeteringen zijn doorgevoerd, ook in de rolverhouding tussen het ministerie
                     en de NZa. Kan de regering toelichten wat zij in dit licht ziet als beleid en wat
                     als uitvoering? Hoe kijkt de regering tegen deze scheiding aan en wat betekent dat
                     concreet voor de rolverdeling tussen de Minister en de NZa? Deelt de regering de mening
                     van de leden van de VVD-fractie dat de problemen tussen het Ministerie van VWS en
                     de NZa voornamelijk van culturele aard was?
                  
In de meest recente evaluatie van de AEF lezen deze leden dat in de sturingsrelatie
                     van het ministerie en de NZa in de periode 2014–2017 grote verbeterslagen zijn gemaakt
                     en de door de commissie Borstlap genoemde verbeterpunten zijn opgepakt. Deze verbeterslagen
                     worden ook opgemerkt door externen. Deelt de regering deze visie? Kan zij toelichten
                     wat dit betekent voor de voorgenomen wetswijziging? Kan de regering toelichten of
                     de situatie met invoering van de nieuwe wet niet onduidelijker wordt voor zowel het
                     ministerie als de NZa, als voor externe partijen zoals zorgverzekeraars en zorgaanbieders
                     nu de huidige situatie juist verbeterd is? Kan de regering daarbij toelichten wat
                     het doel en de toegevoegde waarde is van deze wet en op welke manier de nieuwe evaluatie
                     van de NZa meeweegt in deze wet en de uitvoering daarvan?
                  
Genoemde leden merken op dat het de wetgever oorspronkelijk voorstond om de reguleringstaken
                     zoals het vaststellen van prestaties en tarieven bij een zelfstandig bestuursorgaan
                     onder te brengen. Kan de regering toelichten in welke zin de situatie nu veranderd
                     is waardoor deze taken gecentraliseerd moeten worden?
                  
Hoe zorgt de regering voor een soepele overgang voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars,
                     maar ook voor medewerkers die met de overheveling te maken hebben? Hierbij kan gedacht
                     worden aan bijvoorbeeld het overzetten van aanwijzingen naar ministeriële regelingen.
                     Kan de regering toelichten of er, indien de taken overgeheveld worden naar het Ministerie
                     van VWS, een te grote afstand ontstaat tussen de vast te stellen uitvoeringsregels
                     en de uitvoering zelf? Hoe kijkt de regering daar tegenaan en in hoeverre gaat zij
                     ervoor zorgen dat dit niet mogelijk is?
                  
Naast het ongedaan maken van omslag van verbodsstelsel naar gebodsstelsel en het overdragen
                  van taken van de NZa naar de Autoriteit Consument & Markt (ACM) zouden er ook nog
                  enkele beleidstaken van de NZa naar het Ministerie van VWS gaan aangezien het Ministerie
                  van VWS beleid moet maken en de NZa moet controleren c.q. toezicht moet houden. De
                  leden van de CDA-fractie vragen of dit nog eens kan worden toegelicht. Is er gezien de forse wijziging van
                  de derde nota van wijziging van onderhavig wetsvoorstel een verandering in gekomen?
               
Na vragen van de leden van de GroenLinks-fractie heeft de regering aangegeven dat het opstellen van reguleringskaders en de uitvoering
                     in individuele gevallen gescheiden zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
                     wel hoe dit in de toekomst gewaarborgd zal zijn. Zij voorzien problemen met de institutionele
                     vormgeving zoals deze er nu uit ziet, op het moment van economische tegenspoed. Is
                     het niet onwenselijk dat de Minister een beslissing moet nemen over de hoogte van
                     de tarieven, als de budgettaire kaders knellen? Iets dat makkelijk kan gaan gebeuren
                     met de stijgende zorgkosten en altijd veranderende economische conjunctuur. De leden
                     van de GroenLinks-fractie vragen ook of er nog een organisatie is die onafhankelijk
                     kan controleren of de hoogte van de gestelde tarieven juist is. Zo ja, welke organisatie?
                     Zo nee, is de regering bereid om daar een organisatie voor aan te wijzen?
                  
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog een vraag over de ministeriële
                     regelingen. Het is begrijpelijk dat een ministeriële regeling de voorkeur geniet,
                     omdat deze blijkbaar makkelijker en sneller gewijzigd kunnen worden. De leden van
                     de GroenLinks-fractie vragen waarom de aanwijzingen die de NZa nu krijgt niet net
                     zo snel gewijzigd kunnen worden. Daarnaast vragen zij wat voor mogelijkheden ministeriële
                     regelingen nog meer bieden. Kan een Minister met ministeriële regelingen niet ook
                     heel gedetailleerd op individuele gevallen ingaan?
                  
De NZa stelt in het huidige systeem kostendekkende tarieven vast die passen bij de
                     kwaliteit van de zorg, door een kostenonderzoek te doen en te overleggen met partijen
                     uit de sector. Door de herverdeling van taken, komen deze taken nu bij het Ministerie
                     van VWS te liggen. Ten eerste vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de partijen
                     uit het veld zelf aankijken tegen deze nieuwe verdeling van taken. Heeft de regering
                     met partijen uit het veld gesproken? Zo ja, wat kwam er uit deze gesprekken? Daarnaast
                     vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af of de tariefopbouw voor partijen
                     uit de sector niet onduidelijker wordt, omdat zowel de NZa als het Ministerie van
                     VWS daar dan mee bezig zijn. Ten slotte vragen deze leden of het Ministerie van VWS
                     zelf kostenonderzoek gaat doen om de hoogte van tarieven vast te stellen.
                  
Ten slotte, met betrekking tot de knip, vragen de leden van de GroenLinks-fractie
                     of alle door de NZa gemaakte regelgeving omgezet moet worden naar regelgeving van
                     het Ministerie van VWS. Zo ja, om hoeveel regelgeving gaat dat? Hoeveel gaat dat kosten
                     en hoelang duurt het voordat alle regels zijn omgezet? Gaat het proces van overheveling
                     niet ten koste van lopende kostenonderzoeken en vorming van tarieven?
                  
3. Dereguleren
               
Voorts hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen over de voorlopige prestatie. Naast de voorlopige vrije prestatie
                     bestaat er ook de facultatieve prestatie en experimenten. In haar uitvoeringstoets
                     gaat de NZa in op de voorlopige vrije prestatie als nieuw instrument in de prestatieregulering.
                     De NZa lijkt inhoudelijk geen verschil te zien tussen de voorlopige vrije prestatie,
                     de experimenteermogelijkheid en de facultatieve prestatie. Kan de regering aangeven
                     of dit klopt? Wordt door het toevoegen van de nieuwe prestatie, die wellicht wel dezelfde
                     mogelijkheden biedt als bestaande prestaties, de situatie voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars
                     niet juist onoverzichtelijker? Kan de regering aangeven hoe zij en de NZa aankijken
                     tegen deze nieuwe toevoeging?
                  
Kan de regering de verschillen tussen de drie instrumenten helder op een rij zetten?
                     Is de regering van plan om de drie instrumenten naast elkaar te laten bestaan of is
                     er een mogelijkheid dat de nieuwe prestatie een oude optie vervangt? Kan de regering
                     daarnaast expliciet beschrijven wat de nieuwe prestatie toevoegt ten opzichte van
                     de twee oude instrumenten? Kan de regering toelichten of de voorlopige vrije prestatie
                     dezelfde ruimte voor innovatie en maatwerk biedt als het oorspronkelijke wetsvoorstel
                     deed?
                  
De leden van de VVD-fractie vragen voorts aan de regering of zij uiteen kan zetten
                     hoe zij ervoor zorgt dat eventuele goede voorbeelden breed worden gedeeld en opgeschaald,
                     als er geen evaluatie van de voorlopige vrije prestatie nodig is. Is de regering het
                     eens met de visie dat het minder vrijblijvend zou moeten door het op te nemen in de
                     reguliere bekostiging? Zo ja, zou daar dan niet een evaluatie of andere onderbouwing
                     voor nodig zijn?
                  
De regering stelt enerzijds in de memorie van toelichting dat innovatie en maatwerk
                     bijdragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg, anderzijds stelt de regering
                     dat met de invoering van de voorlopige vrije prestatie er beter kan worden ingespeeld
                     op de wensen van cliënten en patiënten. Maar is de regering het met de leden van de
                     CDA-fractie eens dat dit elkaar ook kan «bijten»? Hoe worden belangen gewogen?
                  
Kan de regering uiteen zetten waarom de vrije prestatie vijf jaar mag gelden? De leden
                     van de CDA-fractie vinden deze termijn vrij lang. Wat is de reden dat hiervoor gekozen
                     is? Het moet toch mogelijk zijn dat na drie jaar bekend is of een prestatie effectief
                     is?
                  
De NZa stelt in verband met de uitvoeringstoets dat moet worden gekeken naar het «gedrag»
                     van alle partijen en de beperking van negatieve externe effecten. De leden van de
                     CDA-fractie snappen het punt van fraude maar zien ook nog een ander probleem. De zorgaanbieder
                     kan alleen een voorlopig vrije prestatie overeenkomen met de zorgverzekeraar waar
                     die bepaalde patiënt verzekerd is. Gesteld dat een zorgaanbieder voor een bepaalde
                     patiëntengroep, bijvoorbeeld mensen die op jonge leeftijd hersenletsel oplopen, een
                     innovatieve ketentherapie wil opstarten. De ene zorgverzekeraar doet mee, de andere
                     niet. Valt dit onder de negatieve externe effecten? Ziet de regering dit probleem
                     in praktijk, de uitvoering opdoemen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
                  
De NZa stelt dat het van belang is een evaluatiebepaling per aparte vrije prestatie
                     op te nemen om op deze manier het meewerken en het aanleveren van de data te bevorderen.
                     De regering stelt dat dit niet nodig is. De leden van de CDA-fractie vinden dit een
                     beetje een gemiste kans en vragen de regering te overwegen dit alsnog op te nemen,
                     mede gezien de termijn van vijf jaar voor een voorlopige vrije prestatie.
                  
De leden van de D66-fractie lezen dat de voorlopig vrije prestatie zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars,
                     onder voorwaarden, gezamenlijk in staat moet stellen om via een laagdrempelige procedure
                     snel nieuwe zorginnovaties of maatwerk te leveren in de plaats van door de NZa beschreven
                     prestaties. Voorts lezen deze leden dat de huidige regels voor experimenten en facultatieve
                     prestaties weliswaar al mogelijkheden bieden voor de bekostiging van maatwerk en innovatie,
                     maar volgens de regering ook hun beperkingen zouden kennen. Die beperkingen zijn dan
                     onder meer de vereiste een aanvraagprocedure bij de NZa te doorlopen. Zo zou volgens
                     partijen de aanvraagprocedure voor kleinschalige experimenten een te lange doorlooptijd
                     hebben en te veeleisend zijn voor indieners. In de brief van de NZa waarin zij de
                     regering informeert over de uitkomsten van de uitvoeringstoets, nemen genoemde leden
                     daarentegen andere signalen waar. Bij een facultatieve prestatie is inderdaad eerst
                     een beschikking van de NZa nodig. De NZa merkt echter op dat verzoeken voor facultatieve
                     prestaties doorgaans marginaal worden getoetst en dat met de vaststelling daarvan
                     relatief weinig tijd gemoeid gaat. Bij een complete aanvraag neemt de NZa reeds binnen
                     vier weken een besluit. Dit komt genoemde leden voor als een vrij overzichtelijke
                     termijn, die niet tot een remmende werking van maatwerk of innovatie zou hoeven te
                     leiden. Kan de regering in dit verband nader toelichten wat precies de toegevoegde
                     waarde is van de voorlopig vrije prestatie ten opzichte van de bestaande instrumenten?
                     Kost de voorbereiding van een dergelijke aanvraag voor een facultatieve prestatie
                     bijvoorbeeld veel tijd? Zo ja, hoe lang duurt dit gemiddeld genomen? Is het de verwachting
                     van de regering dat veldpartijen voortaan – waar mogelijk – veelal voor een voorlopig
                     vrije prestatie zullen kiezen in plaats van de facultatieve prestatie? Of is het idee
                     dat beide instrumenten volwaardig naast elkaar blijven bestaan, voor uiteenlopende
                     zorgvormen? Genoemde leden lezen in de brief van de NZa voorts dat de marginale toets
                     bij de facultatieve prestatie ervoor zorgt dat de aangevraagde facultatieve prestatie
                     voldoende concreet en duidelijk is, zodat problemen achteraf op dat vlak worden voorkomen.
                     Is dit in de voorlopig vrije prestatie eveneens goed geborgd, nu vooraf wel een melding
                     maar geen (marginale) toetsing plaatsvindt? Ten slotte vragen deze leden of de regering
                     nog overweegt een evaluatie van de voorlopig vrije prestaties op te nemen in het definitieve
                     wetsvoorstel, zoals ook de NZa aanbeveelt. Dit lijkt hen van belang voor het vervolg
                     van de vrije prestatie na de vrijstellingstermijn.
                  
De leden van de D66-fractie hebben voorts nog een vraag over het vervolgtraject van
                     de voorlopig vrije prestatie. Deze leden constateren dat partijen na de melding kunnen
                     besluiten om een aanvraag in te dienen bij de NZa om de overeengekomen vrije prestatie
                     op te nemen in de reguliere tarief- en prestatieregulering. De NZa toetst dan de overeengekomen
                     prestatie volgens de geldende of nieuwe procedures. Kan de regering nader toelichten
                     hoe de NZa dit beoordeelt en op basis van welke informatie zij besluit om de vrije
                     prestatie al dan niet op te nemen in de reguliere tarief- en prestatieregulering?
                  
Op basis van de uitvoeringstoets van de NZa vragen de leden van de GroenLinks-fractie of met het nieuwe instrument van de voorlopig vrije prestatie nu daadwerkelijk iets
                     wordt mogelijk gemaakt dat niet al mogelijk is. De Wmg kent bijvoorbeeld al de mogelijkheid
                     van een experiment met landelijk werkende betaaltitel. Met andere woorden, de leden
                     van de GroenLinks-fractie vragen zich af wat de noodzaak van deze verandering precies
                     is.
                  
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze er sprake is van een verbodsstelsel, als de derde nota van
                     wijziging ook een instrument van voorlopig vrije prestatie introduceert waarmee in
                     principe dezelfde mogelijkheden bestaan om vrije prestaties te hanteren die niet vooraf
                     door de NZa zijn beschreven. Genoemde leden vragen om toelichting op de inhoud van
                     de voorgestelde regeling van de voorlopig vrije prestatie en hoe zij verschilt van
                     het oorspronkelijke dereguleringsvoorstel, aangezien ook met de voorgestelde regeling
                     geen aanvraagprocedure bij de NZa hoeft te worden doorlopen. Daarnaast ontvangen zij
                     graag een duidelijke toelichting op het verbodsstelsel en hoe dat volgens de regering
                     toch kan bestaan binnen een vraaggestuurd stelsel, ondanks dat eerder is volgehouden
                     dat dit gepaard zou moeten gaan met de omslag naar een gebodsstelsel.
                  
Inherent aan de voorlopig vrije prestatie is dat deze tijdelijk is. De leden van de
                     SP-fractie vragen of het de bedoeling is dat zorgaanbieders die een voorlopig vrije
                     prestatie zijn overeengekomen, deze uiteindelijk als reguliere prestatie laten opnemen.
                     Daarnaast vragen zij of het de bedoeling is dat het introduceren van een reguliere
                     prestatie voortaan via de route van een voorlopig vrije prestatie verloopt.
                  
De leden van de SP-fractie constateren dat de zorg van de betreffende voorlopig vrije
                     prestatie geleverd kan worden vanaf de melding en dat deze eindigt na afloop van de
                     in de ministeriële regeling opgenomen termijn: maximaal vijf jaar met eventueel een
                     verlenging van een jaar. Zij vragen of het mogelijk is om hierna een nieuw traject
                     te beginnen met dezelfde prestatie of een prestatie die enkel op verwaarloosbare wijze
                     verschilt van de vorige. Voorts vragen deze leden hoe er tegemoet zal worden gekomen
                     aan de opmerking van de NZa dat het van belang is dat nader wordt toegelicht wat wel
                     en niet wordt verstaan onder «daadwerkelijk inhoudelijk afwijken van bestaande prestaties».
                  
De leden van de SP-fractie lezen dat de NZa stelt dat de precieze uitwerking van de
                     voorlopig vrije prestatie afhangt van de ministeriële regelingen. Wat zegt dit over
                     de uitvoerbaarheid van de voorlopig vrije prestaties en waarom is er niet voor gekozen
                     deze afspraken vast te leggen in de wet of algemene maatregel van bestuur in plaats
                     van een ministeriële regeling?
                  
De leden van de SP-fractie lezen dat het uitblijven van een reactie van de NZa op
                     een melding niet moet worden aangemerkt als signaal dat de NZa van oordeel is dat
                     de gemelde voorlopig vrije prestatie aan de regelgeving voldoet. Aangezien een melding
                     voldoende is voor het van start gaan met een voorlopig vrije prestatie, betekent dit
                     dat er gewerkt kan worden met prestaties die niet aan de regelgeving voldoen? Hoe
                     wordt voldaan aan de voorwaarden voor een verbodsbepaling, waar als een zorgaanbieder
                     niet aan de condities voor een voorlopig vrije prestatie voldoet, dan geen gebruik
                     mag maken van de regeling van de voorlopig vrije prestatie? Voorts vragen genoemde
                     leden of de mogelijkheid om gevolgen van een voorlopig vrije prestatie voor bepaalde
                     tijd geheel of gedeeltelijk in stand te laten, de tijdelijkheid van de voorlopig vrije
                     prestatie aantast, aangezien een voorlopig vrije prestatie in de praktijk dan een
                     permanente vrije prestatie kan zijn.
                  
4. Markttoezicht
               
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen over het invoeringsproces en de ACM. De nota van wijziging biedt
                     de mogelijkheid om verschillende termijnen voor inwerkingtreding te kiezen. Kan de
                     regering toelichten met welk doel dit is gedaan? Kan de regering daarbij aangeven
                     op welke termijn zij de verschillende onderdelen in werking wilt laten treden? Kan
                     de regering daarbij, samen met de NZa en de ACM, een beeld schetsen van het proces
                     dat nodig is om invulling te geven aan de verschillende onderdelen van deze wet?
                  
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat er snel helderheid moet komen over
                     het toezicht op het mededingingsrecht, mede met het oog op het veranderende zorglandschap
                     en de duidelijkheid voor de betrokken medewerkers zodat de ACM de volle aandacht hierop
                     kan richten. Kan de regering aangeven wanneer de overgang van markttoezichttaken van
                     de NZa naar de ACM zal worden vormgegeven en hoe gaat de ACM hier invulling aan geven?
                     Zijn de NZa en de ACM hieromtrent in overleg? Is de ACM elk moment klaar voor de overheveling
                     van taken of zal de ACM extra of andere expertise in huis moeten halen?
                  
Indien de toezichtstaken overgeheveld worden van de NZa naar de ACM, zegt de regering
                     daarmee dat de zorgmarkt identiek is aan andere markten waar de ACM toezicht op houdt?
                     Ziet de regering verschillen in markten?
                  
Kan de regering toelichten wat de overheveling van de taken van de ACM en/of VWS betekent
                     voor de werknemers van de NZa?
                  
Een onderdeel van de wet is het overhevelen van de markttoezichtstaken met betrekking
                     tot mededinging van de NZa naar de ACM. Deze mogelijke wijziging hangt al even in
                     de lucht. Hetgeen onduidelijkheid schept voor de medewerkers van de NZa en de ACM.
                     Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat de zorg niet echt een markt is, met patiënten in plaats van consumenten? De leden
                     van de GroenLinks-fractie vragen zich af of een ACM dan wel het juiste instituut is
                     om de zorgmarkt te controleren. Kan de ACM, bij fusies, ook toetsen op andere doelen
                     dan het functioneren van de zorgmarkt, zoals de kwaliteit, betaalbaarheid en spreiding
                     van zorg?
                  
5. Regeldrukaspecten
               
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over de invloed van deze wet op externe partijen. Kan de
                  regering aangeven wat de aanpassing van taken betekent voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars?
                  Bij wie moeten zij bij eventuele vragen of problemen terecht en hoe kan voorkomen
                  worden dat de administratieve druk groter wordt? Kan de regering aangeven, in overleg
                  met de NZa, welke transitiekosten gepaard gaan met deze wet? Zijn deze kosten in relatie
                  tot de recente evaluatie nog in verhouding tot het doel?
               
II. ARTIKELSGEWIJS DEEL
               
Artikel 56a lid 9.
De leden van de CDA-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met een positief sluitbedrag.
Artikel 10
Waarom wordt hier de Minister van Infrastructuur en Milieu genoemd, zo vragen de leden
                  van de CDA-fractie. Wat is het verband met het vernietigen van besluiten op het terrein van zorg?
               
Artikel III, B op blz 13
A. Een aantal taken van Nederlandse Zorg autoriteit die betrekking hebben op het beoordelen
                        van fusies gaan naar ACM. De leden van de CDA-fractie vragen of de ACM hier klaar
                        voor is.
                     
B. De ACM heeft een beleidsregel verplaatsing zorg bij JZJP in consultatie gedaan. Wat
                        wordt de relatie tussen deze beleidsregel en de nieuwe NZa taken?
                     
C. Hoe gaat de ACM het publieke belang dat bij zorg (immers gereguleerde marktwerking)
                        wegen? Hierbij kan worden gedacht aan effecten op leefbaarheid van een regio. De leden
                        van de CDA-fractie vragen of kan worden toegelicht hoe de ACM zich hier op voorbereid.
                     
CDA Artikel XI lid 6
Er staat dat het recht zoals dat gold van toepassing blijft. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering hier voor onbepaalde tijd bedoelt. Waarom is overgangsrecht
                  niet voldoende?
               
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.