Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 300 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2020
Nr. 6
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 september 2019
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit
voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van
vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 september 2019 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij
brief van 27 september 2019 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, A. Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vraag 1
Welke kosten heeft het Ministerie van Financiën in 2018 en 2019 gemaakt ten behoeve
van (leden van) het Koninklijk Huis? En welk bedrag is hiervoor precies gereserveerd
in de begroting van 2020? Kunt u een overzicht maken met elke kostenpost apart uitgesplitst?
Antwoord op vraag 1
Het Ministerie van Financiën heeft in de jaren 2018 en 2019 geen kosten gemaakt voor
(leden van) het Koninklijk Huis. Ook in de Financiënbegroting 2020 is hiervoor geen
bedrag gereserveerd.
Vraag 2
Hoe worden of zijn door de Kamer aangegeven punten voor de Studiegroep Begrotingsruimte
doorgegeven? In hoeverre gaat de Studiegroep Begrotingsruimte ook kijken naar de begrotingsregels
met betrekking tot de zorgpremie?
Antwoord op vraag 2
De Studiegroep Begrotingsruimte gaat over haar eigen agenda. Ik heb van de voorzitter
van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte niettemin begrepen dat de aandachtspunten
die in de laatste debatten aan de studiegroep zijn meegegeven, gehoord zijn.
Het kabinet heeft de Studiegroep – zoals gebruikelijk – gevraagd te kijken naar de
begrotingssystematiek. Daaronder vallen ook de begrotingsregels met betrekking tot
de zorgpremie, waarmee het voor de hand ligt dat de studiegroep ook hiernaar kijkt.
Vraag 3
Zal de internationale investeringsinstelling die naast Invest-NL wordt opgezet ook
een rol spelen in de ondersteuning van ondernemingen en projecten in het domein van
de energietransitie?
Antwoord op vraag 3
Ja, dat valt binnen de doelstelling. Over eventuele activiteiten binnen Europa maken
Invest-NL en de internationale investeringsinstelling, die buiten Nederland zal opereren,
nadere afspraken.
Vraag 4
Bent u van plan de groene taxonomie van de EU als leidraad te laten gebruiken bij
het beoordelen van investeringen door Invest-NL en de internationale investeringsinstelling?
Welke gevolgen zal dit hebben voor het halen van het klimaatscenario?
Antwoord op vraag 4
Het voorstel ten aanzien van de taxonomie wordt op dit moment besproken in de Europese
Raad en het Europees Parlement. Financiële instellingen die een product als «ecologisch
duurzaam» aanbieden, moeten volgens het voorstel van de Europese Commissie hun klanten
informeren over hoe de onderliggende investeringen in het product zich verhouden tot
de taxonomie. Invest-NL valt niet onder de reikwijdte van het voorstel. De taxonomie
zal bijdragen aan verdere standaardisering in de markt voor duurzame financiering.
Invest-NL wordt opgericht om bij te dragen aan het financieren en realiseren van maatschappelijke
transitieopgaven door ondernemingen en aan het bieden van toegang tot ondernemingsfinanciering,
indien de markt hierin onvoldoende voorziet. De taxonomie beoogt een gemeenschappelijke
taal op te stellen ten aanzien van duurzaamheid. De duurzaamheidscriteria die internationale
experts in de taxonomie uitwerken, geven de stand van het denken weer over hoe milieudoelstellingen
zich vertalen naar economische activiteiten. De gemeenschappelijke taal kan voor Invest-NL
van waarde zijn als het gaat om duurzame investeringen. Invest-NL zal investeringsvoorstellen
in ieder geval toetsen op de bijdrage aan economie, duurzaamheid of andere transitieopgaven.
In het meten van de impact van de investeringen van Invest-NL is het wenselijk dat
deze zo goed mogelijk aansluiten op methodieken die breed toegepast worden. Daarom
zal, zodra de taxonomie is vastgesteld, onderzocht worden of de taxonomie bij Invest-NL
toepasbaar is bij de beoordeling van investeringsaanvragen. Op basis daarvan zal worden
vastgesteld of de taxonomie als leidraad kan worden toegepast in het beleid van Invest-NL.
Het kabinet verwacht dat de taxonomie in aanvulling op het nationale klimaatbeleid
bij zal dragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen.
Vraag 5
In welke mate denkt u dat het gebruik van de groene taxonomie van de EU zal voorkomen
dat investeringen worden gefinancierd die niet passen binnen het klimaatscenario dat
internationaal wordt nagestreefd?
Antwoord op vraag 5
Het voorstel voor de taxonomie schrijft financiële instellingen niet voor in welke
activiteiten ze moeten investeren, maar beoogt een gemeenschappelijke taal op te stellen
ten aanzien van duurzaamheid. De gedachte achter de doelstelling «klimaatmitigatie»
van de taxonomie is om economische activiteiten te identificeren die bijdragen aan
het behalen de doelstellingen van Parijs. De inzet van Nederland tijdens de onderhandelingen
is dat dit op basis van objectieve criteria plaatsvindt. Ik verwacht dat de taxonomie
financiële instellingen zal helpen om hun balansen verder te vergroenen en in lijn
te brengen met internationale afspraken over het klimaat.
Vraag 6
Kunt u aangeven welk deel van de exportkredietverzekeringsportefeuille betrekking
heeft op transacties met afnemers in de olie- en gasindustrie? Hoe verhoudt dit zich
tot het voornemen dat de exportkredietverzekeringsportefeuille die wordt uitgevoerd
door Atradius vergroend gaat worden en dat dat zal gebeuren door een betere ondersteuning
van duurzame energieprojecten?
Antwoord op vraag 6
In de Monitor Exportkredietverzekeringen (Kamerstukken II 2018–2019 26 485, nr. 314) is aangegeven dat het percentage van de aangegane verplichtingen dat samenhangt
met olie en gas eind 2018 31% bedroeg. Medio 2017 was dit 39%.
Met Atradius wordt gewerkt aan het vergroenen van de portefeuille. Om te kunnen vergroenen
moet eerst bekeken worden hoe de huidige portefeuille precies scoort op groen daarom
is in 2019 begonnen met het kwalificeren van transacties als «groen». Daarnaast worden
groene exporteurs, waaronder mkb’ers, proactief benaderd. Medio 2019 is voor het eerst
een verzekering afgegeven voor een offshore windproject voor de kust van Taiwan. Het
beleid is erop gericht meer van dergelijke transacties in verzekering te nemen.
Vraag 7
Erkent u dat het ontginnen van (nieuwe) fossiele energievoorraden niet in lijn is
met de doelstellingen van klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord op vraag 7
In de transitiefase van energie uit fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen is
het ontginnen van fossiele energievoorraden vooralsnog onvermijdelijk. Daarom is het
des te belangrijker dat de winning ervan op een zo schoon en veilig mogelijke manier
gebeurt. Nederlandse exporteurs die leveren aan de olie- en gasindustrie doen dit
doorgaans met de meest vooraanstaande technologieën. Alle transacties worden bovendien
door de MVO experts van ADSB gescreend en getoetst op milieu en sociale gevolgen,
waarbij soms in zeer complexe gevallen ook onafhankelijke deskundigen worden ingehuurd.
Vraag 8
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de exportkredietverzekeringsportefeuille in lijn wordt
gebracht met het klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord op vraag 8
In het antwoord op vraag 6 is aangegeven dat het beleid erop gericht is om een groeiend
deel van de portefeuille te laten bestaan uit transacties die een bijdrage leveren
aan het bereiken van de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs. Voor groene transacties
kan Atradius in voorkomende gevallen een ander risicokader hanteren, bijvoorbeeld
door het besluit tot verzekeren te baseren op nieuwe informatiebronnen en een ander
soort zekerheden waar Nederland tot op heden minder ervaring mee heeft. Uiteraard
zal dit wel gebeuren binnen de bestaande internationale afspraken, zoals de lange
termijn kostendekkendheid van de ekv.
Vraag 9
Op welke termijn kan voor exportkredietverzekeringen de groene taxonomie worden ingevoerd
om te voorkomen dat de Nederlandse staat projecten verzekert die niet in lijn zijn
met het klimaatbeleid en beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen van Nederland
en de Europese Unie?
Antwoord op vraag 9
Zoals in de Monitor Exportkredietverzekeringen (Kamerstukken II 2018–2019 26 485, nr. 314) is aangekondigd is in 2019 een begin gemaakt met het kwalificeren van groene transacties.
De methode waarmee dit gebeurd is gebaseerd op richtlijnen van de International Finance
Corporation (IFC, onderdeel van de Wereldbankgroep) waarop een verdere verfijning
is aangebracht. De methode wordt op dit moment nog doorontwikkeld en zal daarna worden
gevalideerd. Vanaf 2020 zullen alle uitgereikte polissen worden gekwalificeerd en
in de Monitor Exportkredietverzekeringen 2019 zal hierover verslag worden uitgebracht.
Er is op dit moment nog geen vastgestelde internationale taxonomie voor groene projecten.
De internationale ontwikkelingen op dat vlak worden gevolgd en zodra dit mogelijk
is zal worden bezien of dit aanpassing van de, op dit moment gebruikte, verfijnde
IFC-methodologie noodzaakt of mogelijk maakt.
Vraag 10
De dividenden staatsdeelnemingen zijn naar boven bijgesteld met € 20 miljoen voor
komend jaar; waarom is dit niet structureel?
Antwoord op vraag 10
Per jaar en per staatsdeelneming wordt inzichtelijk gemaakt wat de verwachte dividenden
en afdrachten zijn voor de lopende en komende jaren. Deze verwachte ontvangsten worden
dan op een geaggregeerd niveau opgenomen in de Financiënbegroting. Periodiek wordt
opnieuw gekeken of wijzigingen in de ramingen nodig zijn. Door de vaststelling van
de winstcijfers over 2018 was dit het geval voor 2019. Het is niet nodig gebleken
op basis van de huidige winstverwachtingen de verwachte dividend- en afdrachtsontvangsten
te wijzigen voor 2020 en de jaren daarna.
Vraag 11
Wordt de financieringsduur voor staatsleningen heroverwogen?
Antwoord op vraag 11
Ja, de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille is onderdeel van de beleidsdoorlichting
van artikel 11 «Financiering staatsschuld». In de kabinetsreactie op deze beleidsdoorlichting
zal het nieuwe beleidskader voor de financiering van de staatsschuld uiteen worden
gezet. Beide worden voor het einde van dit jaar aan de Tweede Kamer verstuurd.
Vraag 12
Wat is de gemiddelde looptijd van staatsleningen? Wat is het gemiddelde rentepercentage?
Is er al een verschuiving zichtbaar naar meer langlopende financiering?
Antwoord op vraag 12
De verwachte gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille (inclusief derivaten) voor
eind 2019 bedraagt ca. 6,4 jaar. Het verwachte gemiddelde rentepercentage van de schuldportefeuille
over 2019 is 1,3%.
Ja, er is een verschuiving zichtbaar naar meer langlopende financiering. In het huidige
beleidskader, dat geldt voor de periode 2016–2019, is vastgelegd dat de gemiddelde
looptijd oploopt van 5,5 (eind 2016) naar 6,4 jaar (eind 2019) met een marge van plus
of min 0,25 jaar. Deze verlenging van de looptijd verloopt volgens schema. De verlenging
is bereikt door een combinatie van langere looptijden van schulduitgifte en inzet
van derivaten (het vroegtijdig beëindigen van swaps).
Vraag 13
Kan de systematiek van het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling nader uitgelegd
worden? Hoe wordt de benodigde bijstelling geraamd? Is dit voor alle ministeries gelijk?
Welke overleggen vinden er plaats voor over wordt gegaan tot uitkering? Hoe moet een
ministerie aantonen wat het nodig heeft? Kan er loon- en prijsbijstelling «overblijven»?
Wat gebeurt er dan met deze gelden? Wat gebeurt er indien een ministerie juist meent
meer kosten te maken dan er in de bijstelling zit? Wordt de bijstelling geoormerkt
uitgekeerd of heeft een ministerie beleidsvrijheid?
Antwoord op vraag 13
Elk jaar na de Miljoenennota wordt aan departementen gevraagd om aan te geven welk
deel van de begroting loon of prijsgevoelig is. Hiervoor zijn vaste loon en prijscategorieën
vastgesteld (een voorbeeld van een looncode is code cao Rijk, code inhuur externen,
etc.). De beschikbare loon en prijscategorieën zijn voor alle departementen gelijk.
Het departement doet een voorstel over welke onderdelen van de begroting onder welke
loon en prijscategorieën vallen. Deze codering wordt getoetst door Financiën.
De berekening van de vergoedingspercentages per loon en prijscategorie kennen een
vaste systematiek. Voor loon is dit de referentiesystematiek. Deze systematiek houdt
in dat op basis van CPB-ramingen van de contractloonstijging en de ontwikkeling van
de sociale lasten de vergoedingspercentages worden berekend. Ook voor de prijsbijstellingen
worden de CPB-ramingen gevolgd. De bijstelling staat daarmee los van de daadwerkelijk
gemaakte kosten.
Bij Voorjaarsnota wordt de loon en prijsbijstelling uitgekeerd aan departementen,
op basis van de vastgestelde verdeling van de begroting in loon en prijscategorieën
en de daarbij behorende berekende vergoedingspercentages. Hoe deze bijstellingen worden
geoormerkt is aan het departement. Als er meer kosten worden gemaakt dan in de bijstelling
zit moeten departementen dat zelf oplossen. Als er minder kosten worden gemaakt is
het aan het departement hoe dit te besteden.
Het kabinet heeft de mogelijkheid om te besluiten de loon en prijsbijstelling beleidsmatig
aan te passen, zoals bijvoorbeeld in het verleden bij de nullijnen is gebeurd. Voor
2020 zijn er geen aanpassingen gemaakt aan de loon en prijsbijstelling en zijn de
ramingen van het CPB onverkort gevolgd.
Vraag 14
In hoeverre heeft het bezuinigingsbeleid van de kabinetten Rutte I en II de effecten
op het bbp van de nasleep van de financiële crisis van 2008 verergerd? Hoe hoog is
de cumulatieve gemiste groei van het bbp als resultaat van het bezuinigingsbeleid?
Antwoord
Het begrotingstekort liep, tijdens de financiële crisis, in 2009 en 2010 op tot ruim
5% van het bbp. Door maatregelen van het kabinet daalde het begrotingstekort naar
3,9% bbp in 2012. In 2013 was het tekort voor het eerst sinds 2009 weer lager dan
– 3% bbp, met als gevolg dat Nederland werd ontslagen uit de correctieve arm van het
Stabiliteits- en Groeipact. Door de aanhoudende tekorten, lagere of negatieve economische
groei en door de interventies in de financiële sector als gevolg van de crisis bleef
de overheidsschuld van Nederland echter sterk oplopen.
Tijdens de crisis is geregeld afgeweken van het trendmatig begrotingsbeleid, vanwege
de aanhoudende tekorten en het uitblijven van economische herstel. Door het oplopende
schuldniveau voelden de toenmalige kabinetten zich genoodzaakt om bezuinigingsmaatregelen
te nemen om te blijven voldoen aan de Europese begrotingsnormen en het vertrouwen
van de financiële markten niet te verliezen. Door het afwijken van het trendmatige
begrotingsbeleid konden automatische stabilisatoren niet optimaal functioneren.
Het is lastig om eenduidig aan te geven wat het effect van het gevoerde beleid op
de structurele groei van het bbp is (geweest). Het is namelijk moeilijk om te bepalen
hoe de economie zich had ontwikkeld als het betreffende beleid niet was doorgevoerd.
Een dergelijke berekening is sterk afhankelijk van aannames, bijvoorbeeld over de
grootte van de vertrouwenseffecten die uitgaan van het begrotingsbeleid, de multiplier
van overheidsbestedingen en de effecten op de structurele werkgelegenheid en productiviteit
(bijvoorbeeld door verlies aan menselijk kapitaal).
Of het beleid van de kabinetten Rutte I en II heeft geleid tot hysterese, waarbij
korte termijn negatieve bestedingseffecten leiden tot een structureel lager groeipad
van de economie, is zodoende niet eenvoudig te bepalen. Het CPB heeft in ieder geval
vastgesteld dat de evenwichtswerkloosheid niet hoger ligt dan voor de crisis, waarmee
het CPB voor deze vorm van hysterese geen aanwijzingen heeft gevonden (zie ook http://www.cpb.nl/publicatie/langdurige-werkloosheid-afwachten-en-hervo… en https://www.cpb.nl/publicatie/roads-to-recovery).
Vraag 15
Hoe verhoudt de beleidsdoelstelling dat Nederland een land is waar bedrijven met reële
economische activiteiten zich willen vestigen en investeringen doen zich met het feit
dat Nederland aan de top staat van de Phantom Foreign Direct Investment-lijstjes?
Hoe groot is het bedrag aan Phantom Foreign Direct Investment in Nederland?
Antwoord op vraag 15
De term «phantom investments» (schijninvesteringen) komt voort uit het artikel «The
Rise of Phantom Investments» van Jannick Damgaard, Thomas Elkjaer en Niels Johannesen
in het septembernummer van Finance & Development. De vaste commissie voor Financiën
van uw Kamer heeft mij op 13 september 2019 gevraagd een reactie te geven op dit artikel.
Op korte termijn ontvangt u een brief met mijn reactie op dit artikel, waarin ik ook
zal ingaan op de door uw Kamer nader gestelde vragen.
Vraag 16
Wat wordt er gedaan om, met betrekking tot de Green Bonds, de hoeveelheid «greenwashing»
tot een minimum te beperken zodat deze Green Bonds daadwerkelijk bijdragen aan de
vergroening van de economie?
Antwoord op vraag 16
Nederland heeft de lat voor de uitgifte van de groene obligatie hoog gelegd door de
opbrengsten van de groene obligatie toe te rekenen aan «donkergroene» uitgaven. Het
«donkergroene» karakter van de groene obligatie is bevestigd door in aanvulling op
de verificatie op basis van de Green Bond Principles, de groene obligatie te laten
certificeren door het Climate Bonds Initiative. Het Climate Bonds Initiative is een
organisatie die relatief hoge standaarden voor klimaatfinanciering heeft ontwikkeld.
Vraag 17
Hoe geeft het ministerie invulling aan zijn verantwoordelijkheid voor het goed functioneren
van de financiële sector als het tegelijkertijd van mening is dat het «primair aan
de sector zelf is om het vertrouwen te herstellen»?
Antwoord
Vertrouwen is inderdaad belangrijk voor het goed functioneren van de financiële sector.
De afgelopen jaren heeft de overheid vele stappen gezet om de weerbaarheid van de
financiële sector te vergroten en perverse prikkels weg te nemen. Ondanks de genomen
maatregelen blijkt het maatschappelijke vertrouwen in de sector nog altijd laag. De
recente ophef rond beloningen en de nalatigheid bij het voorkomen van witwassen hebben
opnieuw afbreuk gedaan aan het vertrouwen. Het is primair aan de sector om het vertrouwen
te herstellen. Ook heb ik in mijn agenda financiële sector maatregelen samengevat
die ik deze regeerperiode neem ten behoeve van een stabiele, integere en innovatieve
financiële sector. (Zie ook Kamerstukken II, 2018–2019, 32 013, nr. 200.)
Vraag 18
Hoeveel zou het eenmalig kosten om van Eneco een 100 procent staatsdeelneming te maken?
Wat zou daarna structureel het inkomen zijn?
Antwoord op vraag 18
Eneco is in handen van Nederlandse gemeenten. Ik heb begrepen dat Eneco verkocht zal
worden via een gecontroleerde veiling. Om de waarde van Eneco te bepalen en een concreet
bod te doen, zullen de financiële cijfers van het bedrijf zorgvuldig moeten worden
bekeken en geanalyseerd. Ik kan daarom geen uitspraak doen over hoe groot de investering
zal zijn om van Eneco een staatsdeelneming te maken, wat ik overigens ook niet voornemens
ben.
Het structurele inkomen uit Eneco bestaat voor de aandeelhouder uit de dividendstromen.
Hoe deze stromen zich in de toekomst zullen ontwikkelen is afhankelijk van diverse
factoren en maakt onderdeel uit van de analyse die potentiele kopers zullen uitvoeren
alvorens een bod te doen.
Vraag 19
Kan aangegeven worden in welke maand het nieuwe financieringskader staatschuld naar
de Kamer komt? Wanneer ontvangt de Kamer de beleidsevaluatie?
Antwoord op vraag 19
De beleidsdoorlichting, met daarbij ook de kabinetsreactie waarin het nieuwe beleidskader
voor de financiering van de staatsschuld uiteen wordt gezet, zal voor het einde van
het jaar naar de Tweede Kamer worden verstuurd.
Vraag 20
Kunt u aangeven welke organisaties betrokken worden in de genoemde publiek-private
samenwerking?
Antwoord
De genoemde publiek-private samenwerking ter bestrijding van witwassen vindt voornamelijk
plaats binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC). Partners van het FEC zijn de
Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB), de Financial Intelligence
Unit (FIU-Nederland), de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), het Openbaar
Ministerie (OM) en de Politie. Binnen het FEC wordt ook samengewerkt met private partijen,
in het zogenaamde FEC-PPS. Partijen in het FEC-PPS zijn de hiervoor genoemde publieke
partijen, de vier grootbanken (ABN Amro, ING, Rabobank en Volksbank) en de Nederlandse
Vereniging van Banken (NVB).
Het FEC maakt jaarlijks voor zijn strategische keuzes en prioritering van de activiteiten
een FEC-brede risicoanalyse. Op basis van deze risicoanalyse en de inbreng van de
FEC-partners worden elk jaar risico’s en onderwerpen geïnventariseerd. Daarbij wordt
gekeken naar trends, ontwikkelingen en risico’s, die mede zijn geïdentificeerd in
de National Risk Assessments over witwassen en over terrorismefinanciering. Elk jaar
worden diverse FEC-PPS projecten opgestart met verschillende onderwerpen. Afhankelijk
van het onderwerp en de doelen van een project worden partners aan elkaar gekoppeld
om meer zicht te krijgen op het risico. Welke publieke en private organisaties betrokken
worden, verschilt dus per FEC-PPS project. Zo is in 2019 bijvoorbeeld een FEC-PPS
project opgestart over malafide stichtingen, waar ook de gemeente Amsterdam aan deelneemt.
Vraag 21
In 2018 en 2019 zijn investeringsprojecten voorbereid door Invest-NL zodat een voortvarende
start gemaakt kan worden; over welke investeringsprojecten gaat het dan, dan wel om
welk type investeringsprojecten gaat het? Hoe wordt omgegaan met het mkb in relatie
tot Invest-NL als uitvoering van de aangenomen motie van het lid Veldman?
Antwoord
Invest-NL heeft vanaf 2018 diverse potentiele investeringsprojecten onderzocht. Het
gaat hierbij onder ander over projecten van opschalende innovatieve bedrijven waaronder
bedrijven in het MKB die bijvoorbeeld een rol spelen in de energietransitie. Voorbeelden
daarvan zijn bedrijven die windenergie efficiënter maken of bedrijven actief of het
terrein van vernieuwende recycling concepten of innovatieve toepassingen op het gebied
van circulair ondernemen. Daarnaast zoekt Invest-NL actief de samenwerking met (regionale)
partners in het ontwikkelen van diverse fonds-. financierings- en garantie-instrumenten
om binnen de strategie van Invest-NL bedrijven te ondersteunen waaronder ook het MKB
in bredere zin. Ook is Invest-NL vanuit haar adviesrol gericht op ondernemers te helpen
met het ontwikkelen van innovatieve maar haalbare business cases binnen de bredere
maatschappelijke transities. Het ontsluiten van Europese gelden of garanties ook voor
het Nederlands MKB is daarbinnen een belangrijk onderdeel.
Vraag 22
Welke gevolgen hebben de plannen voor vergroening van de exportkredietverzekeringsportefeuille
voor het overige bedrijfsleven en mkb?
Antwoord op vraag 22
De plannen voor vergroening van de verzekeringsportefeuille hebben geen gevolgen voor
het overige bedrijfsleven. Het afwegingskader voor niet-groene transacties is niet
gewijzigd. Voor mkb’ers biedt het mogelijk meer kansen, aangezien in de innovatieve
groene sector veel mkb actief is. Indien zij groene producten maken die als exportgoederen
in aanmerking komen voor ekv-dekking, ontstaan er kansen. Atradius is actief op zoek
naar dergelijke bedrijven.
Vraag 23
Welk afwegingskader wordt gehanteerd bij de beoordeling van exportkredietverzekeringen
(ekv) tot vergroening van het ekv?
Antwoord op vraag 23
In beginsel geldt voor groene transacties hetzelfde afwegingskader. Met de ekv worden
betalingsrisico’s verzekerd, en die moeten ook voor groene transacties als acceptabel
worden beoordeeld om voor verzekering in aanmerking te komen. Wel is het mogelijk
om voor groene transacties, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 8, bijvoorbeeld
een besluit te baseren op nieuwe informatie bronnen en een ander soort zekerheden
waar Nederland tot op heden minder ervaring mee heeft, kan minder strikt worden vastgehouden
aan een landenplafond of bijvoorbeeld een ruimere interpretatie van het nationaal
bestanddeel of de definitie van export worden gehanteerd. Op dergelijke manieren worden
meer mogelijkheden geboden aan groene transacties. Dit dient wel binnen de bestaande
internationale afspraken te passen, waaronder de lange termijn kostendekkendheid van
de ekv.
Vraag 24
Op welke manier wordt de innovatiekracht (en dus schonere technieken) van Nederlandse
ondernemingen meegewogen ten opzichte van exporteurs (ondernemingen) uit andere landen?
Antwoord op vraag 24
De exportkredietverzekering staat alleen open voor transacties met voldoende Nederlandse
content. Zoals bij het antwoord op vraag 23 is beschreven kan voor groene transacties
– en dus zeker ook voor innovatieve schone technieken – in voorkomende gevallen op
passende wijze naar de verzekeringsmogelijkheden worden gekeken. Bovendien is Atradius
actief op zoek naar dergelijke exporteurs.
Vraag 25
Kan het voorkomen dat een Nederlands bedrijf actief in de olie- en of gasindustrie
geen ekv krijgt toegewezen en dat daardoor de opdracht/aanbesteding aan andere bedrijven
(minder schone bedrijven) wordt gegund?
Antwoord op vraag 25
Nederlandse bedrijven die leveren aan de olie- en gasindustrie komen in aanmerking
voor exportkredietverzekeringen. Dergelijke transacties maken op dit moment 31% van
de aangegane verplichtingen uit zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6. Het afwegingskader
is ongewijzigd: transacties moeten qua risicoprofiel acceptabel zijn en moeten voldoen
aan het beleid op het gebied van milieu en sociale risico’s. Indien de Nederlandse
ekv niet langer dekking zou bieden aan dergelijke transacties mag verondersteld worden
dat de transactie alsnog tot stand komt, maar dan met exporteurs van buiten Nederland.
Afspraken hierover moeten daarom op internationaal niveau gemaakt worden.
Vraag 26
Wat is de doelstelling van de vergroening van de ekv-portefeuille; een groenere wereld
waar Nederlandse innovatieve bedrijven actief zijn (dus ook in de olie- en of gasindustrie)
die vaak schoner produceren dan landen elders in de wereld of een vergroening van
de Nederlandse ekv portefeuille waarbij geen aandacht is voor de situatie elders in
de wereld?
Antwoord op vraag 26
De doelstelling van de vergroening van de ekv-portefeuille is het vergroten van het
aandeel van groene transacties in de verzekeringsportefeuille. Zie ook het antwoord
op vraag 9: de methode waarmee wordt vastgesteld wat groene transacties zijn, die
is gebaseerd op richtlijnen van de International Finance Corporation (IFC, onderdeel
van de Wereldbankgroep), wordt nog verder ontwikkeld en zal in 2020 volledig operationeel
zijn.
Vraag 27
Welke investeringen c.q. uitgaven van het Rijk «liggen» onder de green bonds die tot
nu toe zijn uitgegeven? En welke aan de green bonds die in 2020 of 2021 worden uitgegeven?
In hoeverre kan gegarandeerd worden dat er straks geen discussie kan komen over de
kwaliteit c.q. het groene gehalte van de green bonds?
Antwoord op vraag 27
De in aanmerking komende groene uitgaven voor de groene obligatie staan beschreven
in tabel 1 van de Green Bond Framework (bijlage 1 bij TK 2018–2019, 35 000 IX nr. 20). Het gaat hierbij om hernieuwbare energie (in het bijzonder Stimulering duurzame
energieproductie, uitgezonderd de voorgefinancierde SDE+), energie-efficiëntie (in
het bijzonder energiebesparing in de huursector), duurzaam transport (in het bijzonder
onderhoud en beheer van spoorweginfrastructuur, ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur
voor passagiersvervoer) en klimaatadaptatie en duurzaam beheer van water (in het bijzonder
het Deltafonds). De Green Bond Framework (inclusief de in aanmerking komende groene
uitgaven) blijft van toepassing voor heropeningen van de groene obligatie in de komende
jaren (totdat het doelomvang van ca. EUR 10 miljard is bereikt). Conform het Green
Bond Framework zal in 2020 (uiterlijk 3 maanden na Verantwoordingsdag) gerapporteerd
worden over de daadwerkelijke allocatie van de opbrengsten van de groene obligatie.
Om het «donkergroene» gehalte van de groene obligatie te benadrukken heeft Nederland
de groene obligatie laten certificeren door het Climate Bonds Initiative. Het Climate
Bonds Initiative is een organisatie die uitgewerkte standaarden voor klimaatfinanciering
heeft ontwikkeld.
Vraag 28
Welke herbeoordeling en doorlichting van risicoregelingen hebben er in 2019 plaats
gevonden en gaan er in 2020 plaats vinden aan de hand van het kader voor garanties
en risicoregelingen?
Antwoord op vraag 28
Op beleidsartikelen 1, 2, 4 en 5 vinden er in 2019 en 2020 geen herbeoordelingen en
doorlichtingen van de risicoregelingen plaats. Wat betreft beleidsartikel 3 wordt
de overeenkomst tussen de staat (Minister van Ontwikkelingssamenwerking en Minister
van Financiën) en FMO uit 1998 elke vijf jaar door het Ministerie van Buitenlandse
Zaken doorgelicht. De garantie aan FMO is onderdeel van deze overeenkomst. De volgende
evaluatie van FMO-A vindt plaats in 2020.
Vraag 29
Van welke staatsdeelnemingen wordt meer dividend verwacht en van welke minder?
Antwoord op vraag 29
De verwachte dividendinkomsten worden op een geaggregeerd niveau weergegeven in de
begroting omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft. Informatie over de dividendverwachting
bij specifieke deelnemingen kunnen wij om die reden niet verstrekken.
Vraag 30
In hoeverre is bij de winstafdracht van De Nederlandsche Bank (DNB) rekening gehouden
met de gevolgen van het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB), en de in september
2019 aangekondigde plannen? Welke invloed hebben de recent aangekondigde ECB-plannen
op de winstafdracht DNB?
Antwoord op vraag 30
In de Miljoenennota 2020 die op 17 september is verschenen, is (om tijds-technische
redenen) geen rekening gehouden met de plannen die de ECB op 12 september heeft aangekondigd.
De verwachting is dat de plannen per saldo een drukkend effect op de winstafdracht
zullen hebben. Deze daling wordt grotendeels veroorzaakt door de invoering van een
tiering systeem, waarbij financiële instellingen minder rentekosten hoeven te betalen over
hun deposito’s bij DNB. De verlaging van de depositorente heeft daarentegen een opwaarts
effect op de winst van DNB. Ik zal uw Kamer bij het volgende begrotingsmoment (Najaarsnota)
een update geven van de winstraming voor DNB.
Vraag 31
Waarom wordt voor sommige beleidsartikelen in de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
niet het gehele artikel doorgelicht c.q. meegenomen? In hoeverre kan de beleidsdoorlichting
Toeslagen een jaar naar voren gehaald worden (van 2021 naar 2020)?
Antwoord op vraag 31
De Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2018 (RPE 2018) biedt de mogelijkheid delen
van het beleidsartikel door te lichten. Deze mogelijkheid biedt de kans om nader in
te zoomen op specifieke delen van een beleidsartikel waardoor hier kwalitatief meer
waarde aan kan worden ontleend. De onderdelen die niet worden doorgelicht worden dan
op een ander moment doorgelicht, zodat het voorschrift van de RPE dat het beleidsterrein
ten minste eens in de vier tot zeven jaar moet worden doorgelicht wordt gehaald. In
2016 heeft er een beleidsdoorlichting Toeslagen plaatsgevonden. De daaruit voortvloeiende
acties (verbetering van managementinformatie en de set van prestatie-indicatoren;
modernisering van de interactie met burgers en van het toezicht) worden uitgevoerd.
Daarnaast loopt er momenteel een IBO Toeslagen, waarbij onder meer de doeltreffendheid
en doelmatigheid van de toeslagensystematiek aan de orde wordt gesteld. Met oog op
implementatie van acties die voortkomen uit de Beleidsdoorlichting uit 2016 en het
IBO Toeslagen lijkt vervroeging niet opportuun. Met een doorlichting in 2021 – vijf
jaar na de vorige beleidsdoorlichting – wordt bovendien ruim voldaan aan de voorschriften
van de RPE.
Vraag 32
Heeft de Staat permanent zicht op de derivatenpositie van de Nederlandse Financieringsmaatschappij
voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Zijn er limieten afgesproken bij het overschrijden
waarvan de Staat wordt geïnformeerd? Welke verdere waarborgen zijn getroffen om «Vestia-achtige»
situaties te voorkomen?
Antwoord op vraag 32
Met derivaten kunnen de rente en valutarisico’s van de activa (investeringen) en passiva
(financiering) beter op elkaar worden afgestemd. FMO speculeert niet met derivaten
om meer winst te genereren, maar FMO maakt juist gebruik van derivaten om het rente-
en wisselkoersrisico af te dekken. Dit is in lijn met het Risk Appetite Framework
van FMO. FMO wisselt op dagelijkse basis onderpand (cash collateral) uit met de tegenpartijen
van derivatentransacties. Er zijn geen specifieke afspraken met FMO over derivatenposities,
en de staat ziet hier niet op toe. FMO heeft een bankvergunning en staat onder toezicht
van DNB. Middels kwartaalrapportages wordt de staat geïnformeerd over de financiële
positie van FMO. In het jaarverslag heeft FMO daarnaast een uitgebreide toelichting
gegeven op haar beleid met betrekking tot renterisico en valutarisico.
Vraag 33
Kunt u een overzicht geven van de afgehandelde en niet afgehandelde bezwaren en klachten
binnen de termijn van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over 2017, 2018 en de beschikbare
gegevens over de eerste helft van 2019 (of zoveel maanden als beschikbaar)? Kunt u
hierbij onderscheid maken tussen burgers, mkb en grote ondernemingen? Kunt u een onderscheid
maken in de klanttevredenheid en -ontevredenheid in burgers, mkb, financiële dienstverleners
en grote ondernemingen?
Antwoord op vraag 33
Hieronder treft u een overzicht aan van de afgehandelde bezwaarschriften en klachten
en welk deel hiervan binnen de Awb-termijn is afgehandeld.
Aantal afgehandelde bezwaarschriften
waarvan
Awb-conform
Aantal afgehandelde klachten
waarvan
Awb-conform
2017
525.200
88%
11.100
98%
2018
487.800
78%
12.300
98%
2019 t/m augustus
324.200
73%
8.100
97%
Van alle bezwaarschriften heeft circa 95% betrekking op belastingzaken, 4% gaat over
toeslagen en 1% over de douane. 25% van de bezwaarschriften is afkomstig van burgers,
71% van mkb ondernemingen en 4% van grote ondernemingen. Voor de klachten voorziet
de bestuurlijke informatie niet in dit onderscheid.
De meting van de indicatoren over klanttevredenheid en klantontevredenheid geschiedt
per communicatiekanaal (telefoon, websites en balie), en de bestuurlijke informatie
voorziet niet in een onderscheid naar burgers, mkb, financiële dienstverleners en
grote ondernemingen.
Vraag 34
Hoeveel processen-verbaal worden jaarlijks aangeleverd? Hoeveel processen-verbaal
worden aangemerkt als onvoldoende (om over te kunnen gaan tot veroordeling of transactie)?
Zijn deze processen-verbaal te herleiden naar organisaties die aanleveren?
Vraag 35
Welke overheidsorganisaties leveren processen-verbaal aan? Hoeveel processen-verbaal
leiden tot veroordeling of transactie gerangschikt per organisatie? Wat is de gerealiseerde
incasso-opbrengst per organisatie?
Antwoord op vraag 34 en 35
De FIOD levert jaarlijks circa 500 tot 700 processen-verbaal aan bij het Openbaar
Ministerie. Ongeveer 85% van de door de FIOD aangeleverde processen-verbaal leidt
tot een veroordeling of transactie.
De kwaliteit van de processen-verbaal heeft de voortdurende aandacht. Als de kwaliteit
in eerste instantie op onderdelen als onvoldoende worden gekwalificeerd, zal de FIOD,
in samenspraak met het OM, deze aanpassen, zodat het proces-verbaal beter bruikbaar
is ter zitting, dan wel voor afdoening anderszins. Vanuit de bestuurlijke informatie
van de FIOD is niet bekend in hoeveel gevallen dit nodig is.
De realisatie van de incasso-opbrengsten verschilt per jaar, en is afhankelijk van
het financiële belang van de in dat jaar behandelde zaken. De afgelopen jaren heeft
de FIOD zijn incassodoelstelling behaald. In 2017 bedroegen de opbrengsten € 169 mln.
en in 2018 € 102 mln.
Vraag 36
Welke afrekenbare doelstellingen (conform artikel 3.1 Comptabiliteitswet 2016) zijn
verbonden aan de structurele ophoging van het budget van het Financieel Expertise
Centrum?
Antwoord op vraag 36
De verhoging van het budget van het Financieel Expertise Centrum (FEC) ziet op het
structureel inrichten van de toenmalige project terrorismefinanciering binnen de FEC.
In het huidige FEC-programma terrorismefinanciering werken verschillende publieke
partners en participanten van het FEC samen. De doelstelling van het FEC op het gebied
van het tegengaan van terrorismefinanciering is om meer inzicht te verkrijgen in de
wijze waarop en door wie terrorisme wordt gefinancierd. De verworven kennis leidt
tot het verankeren van geleerde lessen bij de betrokken partijen en zo mogelijk tot
het opstellen van (aangescherpte) typologieën. Met dit budget wordt bijgedragen aan
een versterking van de integriteit van de financiële sector. Doel is daarbij onder
meer te voorkomen dat de financiële sector wordt misbruikt ten behoeve van terroristisch
handelen. Bij de inzet van deze middelen zal ook aandacht zijn voor de voorschriften
van CW3.1. Na twee jaar, in oktober 2020, vindt er een evaluatie plaats van de gemaakte
afspraken. Het budget dat nu wordt verhoogd, wordt daarin meegenomen.
Vraag 37
Waarom is niet alleen het belang in KLM, maar ook dat in Air France KLM aangemerkt
als «permanent»? Hoe verhoudt dat zich tot de lopende strategische gesprekken met
de andere overheidsaandeelhouder.
Antwoord op vraag 37
Bij de aankoop van de aandelen Air France-KLM heeft het kabinet aangegeven dat dit
aandelenbelang niet voor de korte termijn is gekocht. Vandaar dat dit aandelenbelang
in de begroting onder het kopje «permanent» is opgenomen. Er is momenteel geen aanleiding
om de aandelen in Air France-KLM op korte termijn te vervreemden. De classificatie
van dit aandelenbelang in de begroting staat los van de gesprekken die de Nederlandse
staat voert met de andere overheidsaandeelhouder.
Vraag 38
Welk kapitaal heeft TenneT na c.q. vanaf 2020 nog nodig voor het goed kunnen uitvoeren
van zijn taken?
Antwoord op vraag 38
In 2009 is de Tweede Kamer geïnformeerd1 over de aankoop van het Duitse Transpower door TenneT. Sindsdien onderhoudt TenneT
aan twee kanten van de grens het hoogspanningsnet waarbij het Nederlandse en Duitse
deel een geïntegreerd bedrijf zijn gaan vormen. Eind 2015 heeft TenneT de staat, als
enig aandeelhouder, formeel verzocht om extra kapitaal ter beschikking te stellen
om de wettelijk verplichte investeringen in het Nederlandse net te realiseren. Mijn
voorganger is toen tot de conclusie gekomen dat de investeringsagenda in Nederland
inderdaad tot een kapitaalbehoefte leidde. In 2016 werd daarom een bedrag van € 1.190
miljoen ter beschikking gesteld, waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd2. De vierde en daarmee laatste tranche van deze storting wordt eind 2019 voldaan.
Zoals ik u recent heb laten weten3 bedraagt de totale investeringsagenda inmiddels € 35 miljard in de periode 2019–2028,
voornamelijk als gevolg van de energietransitie. Van deze € 35 miljard heeft € 23
miljard betrekking op investeringen in Duitsland en € 12 miljard betrekking op investeringen
in Nederland. De verplichtingen in Duitsland zijn niet nieuw, maar zijn de consequentie
van de in 2009 gemaakte keuze om een deel van het Duitse hoogspanningsnet aan te kopen.
Hoewel TenneT haar investeringen terugverdient via de Nederlandse en Duitse energietarieven,
moet TenneT deze investeringen wel voorfinancieren. Dit doet de onderneming met een
combinatie van vreemd en eigen vermogen. Naast het additionele vreemd vermogen dat
TenneT aantrekt, heeft TenneT een eigenvermogensbehoefte van € 4,75 miljard in de
periode tot en met 2028 (dit is nodig om de kredietwaardigheid op peil te houden en
zo de financiële continuïteit te waarborgen). Dit bedrag kan verder toenemen indien
de investeringsagenda verder groeit. TenneT dient uiterlijk 1 januari 2022 te beschikken
over een eerste deel van het benodigd eigen vermogen (€ 2 miljard).
Een scenario van minder gunstige regulering zou tot gevolg kunnen hebben dat de eigenvermogensbehoefte
zou stijgen van de huidige € 4,75 miljard naar € 6,75 miljard. Een dergelijk scenario
zou de financiële blootstelling van de Nederlandse staat aan de Duitse activiteiten
verder oprekken. Hier staat overigens wel een gereguleerd rendement op de investering
tegenover, en dus ook dividend aan de Nederlandse staat.
Vraag 39
Wat gaat de relatie worden tussen Invest-NL en het investeringsfonds dat onderzocht
wordt? Hoe wordt voorkomen dat er dubbelingen zijn?
Antwoord op vraag 39
In het onderzoek naar het fonds zal aandacht worden besteed aan de relatie met Invest-NL.
Het belangrijkste onderscheid tussen beide is dat Invest-NL financiert op basis van
een rendabele business-case, zij het met de nodige risico’s omgeven, risico’s die
in het algemeen te groot zijn voor bestaande marktpartijen. Bij het fonds gaat het
in principe om bekostiging van uitgaven die niet in een private business-case rendabel
te maken zijn maar wel op maatschappelijk niveau een positief effect hebben op het
verdienvermogen van Nederland als geheel.
Vraag 40
Wat zijn de financiële gevolgen van de 15e quotaherziening van het Internationaal
Monetair Fonds (IMF) voor de Nederlandse begroting in de komende jaren?
Antwoord op vraag 40
Naast de permanente quotamiddelen beschikt het IMF over tijdelijk beschikbare middelen
waaraan een deel van het lidmaatschap bijdraagt: de New Arrangements to Borrow (NAB) en de Bilateral Borrowing Arrangements (BBAs). De NAB-middelen lopen einde 2022 af, de BBAs lopen eind 2020 af. Hierdoor
zou de omvang van het IMF dalen. Nederland beschouwt het IMF als de belangrijkste
instelling in het centrum van het mondiale financiële vangnet en is daarom van mening
dat de huidige omvang van het IMF behouden moet blijven om zo landen bij te kunnen
staan in tijden van crisis en mondiale stabiliteit bevorderen. De centrale vraag is
met welke compositie van middelen deze omvang wordt gerealiseerd. De huidige Nederlandse
garantie aan het IMF, zowel quota’s als tijdelijke middelen, bedraagt 43,5 mld.
Een quotaverhoging ter compensatie van de aflopende tijdelijke middelen is niet mogelijk
gebleken. Momenteel wordt bekeken hoe de omvang van het Fonds behouden kan blijven;
dit kan ofwel middels een ophoging van de NAB-middelen; ofwel via een combinatie van
een ophoging van de NAB-middelen en een verlenging van (een deel) van de BBA-middelen.
Bij een gelijkblijvende omvang van het Fonds zal de grootte van de Nederlandse garantie
aan het IMF min of meer gelijk blijven.
De 15e quotaherziening van het IMF zal naar verwachting in het najaar van 2019 worden afgerond.
Tijdens de zomer heeft de IMF Executive Board met hoge prioriteit de discussie over de 15e quotaherziening voortgezet, maar nog geen akkoord bereikt. Afhankelijk van het akkoord,
zal de Nederlandse garantie na 2020 (deels) worden verlengd. Pas op dat moment zullen
de financiële gevolgen van de 15e quotaherziening voor de Nederlandse begroting helder zijn.
De Kamer zal op de hoogte gehouden worden van het verdere proces rondom de afronding
van de 15e quotaherziening. Na de jaarvergadering wordt de Kamer via een verslag geïnformeerd
over de uitkomst van de discussie. Daarnaast zal een eventuele ophoging van de quota-,
NAB- of BBA-middelen via het reguliere begrotingsproces aan de Kamer worden voorgelegd
ter goedkeuring. Pas na goedkeuring van de Kamer stemt het Koninkrijk formeel in met
de uitkomst van de 15e quotaherziening.
Vraag 41
Wat is een «groene polis»? Wat zijn de criteria waar een groene polis (naast de genoemde
Sustainable Development Goals) aan moet voldoen?
Antwoord op vraag 41
Zie het antwoord op de vragen 9 en 26. Zoals aangekondigd in de Monitor Exportkredietverzekeringen
worden vanaf 2020 behalve het groene gehalte, gemeten op basis van de (verfijnde)
richtlijnen die de International Finance Corporation (IFC, onderdeel van de Wereldbankgroep)
hanteert, ook de effecten op de Sustainable Development Goals in kaart gebracht. Deze
twee benaderingen zijn aanvullend.
Vraag 42
Is er een kosten-batenanalyse van groene transacties? Zo nee, wordt deze uitgevoerd?
Antwoord op vraag 42
Zie het antwoord op vraag 23. Ook voor groene transacties geldt dat deze een acceptabel
risico moeten vormen (de «kosten»), maar gezien het belang voor de samenleving kan
in voorkomende gevallen op passende wijze worden gekeken naar de verzekeringsmogelijkheden.
Vraag 43
Wat zijn de eerste ervaringen met het project Omzetpolis Opkomende Markten (OOM)?
Vraag 44
Hoeveel mkb’ers zijn er in de eerste helft van 2019 bereikt met het project OOM?
Antwoord op vraag 43 en 44
Eind juni 2019 is Atradius van start gegaan met het behandelen van aanvragen voor
de OOM. De belangstelling, vooral wat betreft de verzekerde bedragen, blijkt groot
te zijn onder exporteurs. Tot op heden is één polis uitgereikt en zit er een aantal
in de pijplijn. Naar verwachting zal het aangekondigde maximum van 100 miljoen euro
aan verzekerde limieten snel worden bereikt. De ontwikkelingen worden nauwgezet gevolgd.
Vraag 45
Welke knelpunten zijn er bij het kabinet bekend met betrekking tot het Btw-compensatiefonds?
In hoeverre is er sprake van een plafond in het Btw-compensatiefonds? Hoe belemmert
een eventueel plafond de gemeenten c.q. provincies?
Antwoord op vraag 45
Vanuit het Btw-compensatiefonds kunnen gemeenten en/of provincies niet de btw compenseren
voor verstrekkingen aan individuele derden. Bij de uitvoering van het btw-compensatiefonds
door de Belastingdienst is geconstateerd dat de werking van deze uitsluiting voor
gemeenten en provincies niet altijd duidelijk is. De uitsluiting voorkomt dat op goederen
en diensten die een gemeente of provincie aanschaft, maar die feitelijk door anderen
dan de gemeente of provincie worden gebruikt, geen btw drukt (bijvoorbeeld: inkoop
van een rolstoel in het kader van de WMO of treffen van geluidsisolerende maatregelen
aan woningen). Het is niet de bedoeling dat decentrale overheden als intermediair
op gaan treden tussen een commerciële leverancier en de eindverbruiker. Daarom wordt
niet overwogen om deze uitzondering af te schaffen.
Het Btw-compensatiefonds kent een plafond, dit is het maximale bedrag dat het Rijk
beschikbaar stelt aan gemeenten en provincies om aan btw te claimen. Als er minder
wordt geclaimd dan dit bedrag dan wordt de ruimte die er is onder het plafond toegevoegd
aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Mocht er in de toekomst een overschrijding
van het plafond plaatvinden dan zal het bedrag dat boven het plafond komt worden uitgenomen
uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Ook wanneer het plafond wordt overschreden
kunnen gemeenten en provincies hun btw terug blijven claimen uit het fonds. De werking
van het fonds blijft ook dan ongewijzigd.
Vraag 46
Wat is de laatste stand van zaken uitbreiding personeel Douane rekening houdend met
een no-deal brexit (ontwikkeling in aantal fte)?
Antwoord op vraag 46
Op 31 oktober 2019 is naar verwachting 930 FTE ingestroomd, waarvan op die datum circa
600 FTE inzetbaar.
Vraag 47
Wat zijn de overige agentschappen onder bijdrage agentschappen (naast de genoemde
bijdrage aan de Rijksrederij van Rijkswaterstaat)?
Antwoord op vraag 47
In de begroting wordt – naast de bijdrage aan Rijkswaterstaat – rekening gehouden
met een bijdrage aan het agentschap Logius van Binnenlandse Zaken voor ondersteuning
van ICT-processen van de Douane.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.