Brief Presidium : Brief van het Presidium over een verzoek aan de parlementair advocaat inzake een advies over de vermogensrendementsheffing in box 3
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 59
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden
Den Haag, 26 september 2019
Op 5 juli 2019 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (Handelingen II 2018/19,
nr. 102, item 72) waarin het presidium wordt verzocht de parlementair advocaat onderzoek te laten
doen naar de vermogensrendementsheffing in box 3 (Kamerstuk 32 140, nr. 57). De vaste commissie voor Financiën heeft een nadere toelichting gegeven op het onderzoeksvoorstel.
Het presidium legt hierbij het verzoek aan u voor zoals voorgesteld in bijgaande brief.
Het presidium stelt u voor in te stemmen met dit verzoek.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, K. Arib
BIJLAGE
Den Haag, 26 augustus 2019
Geachte leden van het presidium,
De vaste commissie voor Financiën heeft op donderdag 25 juli 2019 besloten de Kamer
te verzoeken, door tussenkomst van het presidium, in te stemmen met een voorstel voor
een advies van de parlementair advocaat over de vermogensrendementsheffing in box
3.
Op 5 juli 2019 nam de Kamer met algemene stemmen de motie van de leden Slootweg en
Lodders aan (Handelingen II 2018/19, nr. 102, item 72), waarin het presidium wordt verzocht de parlementair advocaat onderzoek te laten
doen naar de vermogensrendementsheffing in box 3 (Kamerstuk 32 140, nr. 57).
De aanleiding voor dit verzoek is dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vermogensrendementsheffing
in box 3 in 2013 en 2014 op stelselniveau zich niet verdraagt met artikel 1 van het
Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat strekt tot bescherming van het ongestoord
genot van eigendom.
De vaste commissie voor Financiën stelt voor de volgende, reeds in de motie opgenomen
vragen aan de parlementair advocaat voor te leggen:
• Welke verplichtingen schept het Hoge Raad-arrest voor de wetgever in zaken waarin
het EHRM op stelselniveau oordeelt dat het recht op eigendom geschonden is?
• Vormt een individuele uitspraak op bezwaar een adequate afsluiting van een massaal
bezwaarprocedure, zoals vastgesteld door de Staatssecretaris van Financiën op 26 juni
2015?
• In hoeverre dienen box 3-belastingplichtigen, na verkrijging van een individuele uitspraak
op bezwaar door de Belastingdienst, eerst de nationale rechtsgang te doorlopen (oordeel
van hoogste nationale rechter is al bekend) voordat ze naar het EHRM in Straatsburg
kunnen?
• In hoeverre kunnen box 3-belastingplichtigen die niet besluiten om een individuele
uitspraak op bezwaar te vragen, straks toch een beroep doen op een andersluidend oordeel
van het EHRM?
• Wat betekent het voor de werkdruk van de Belastingdienst als alle individuele gevallen
bezwaar gaan maken?
Nadere toelichting bij voorstel parlementair advocaat
Er is een aantal belastingplichtigen die uit onvrede over de heffing over hun vermogen
een proefprocedure zijn aangegaan bij de Hoge Raad. Deze belastingplichtigen hebben
zich daarbij beroepen op artikel 1 EP EVRM. Zonder in te gaan op alle nuances, zijn
deze belastingplichtigen van mening dat de belastingafdracht over hun vermogen (belasting
in het kader van box 3) te hoog is. Hoger namelijk dan het bedrag dat zij op redelijke
wijze aan rendement hadden kunnen behalen door te sparen. Dit is volgens hen dus in
strijd met artikel 1 EP EVRM.
De Hoge Raad heeft zich hierover gebogen en komt in een arrest tot de conclusie dat
het bieden van rechtsherstel voor (op regelniveau) in strijd met artikel 1 EP EVRM
geheven box 3-heffing over de jaren 2013–2014 aan de wetgever dient te worden gelaten.
Het arrest heeft betrekking op de jaren 2013 en 2014. De indruk bestaat echter dat
dit oordeel van de Hoge Raad ook relevant kan zijn voor de jaren 2015 en 2016. Dit
zou kunnen betekenen dat in totaal vier jaar «in het geding» zijn.
De mensen die de proefprocedures zijn gestart bij de Hoge Raad kunnen een besluit
nemen om een klacht in te dienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM). Met het advies van de parlementair advocaat wordt beoogd te achterhalen wat
de rechtspositie van de (overige) 3,3 miljoen box 3-belastingplichtigen is als zij
de uitkomst van die eventuele procedure willen afwachten.
Op de website van de Belastingdienst is een aparte pagina beschikbaar over het arrest
van de Hoge Raad. Daarop staat vermeld dat box 3-belastingplichtigen bij de Belastingdienst
een zogeheten «individuele uitspraak op bezwaar kunnen vragen en daartegen in beroep
kunnen gaan». Deze mededeling van de Belastingdienst roept een aantal vragen op.
Zo kan deze uitspraak impliceren dat box 3-belastingplichtigen, die het niet eens
zijn met het oordeel van de Hoge Raad, hun rechten moeten veiligstellen door een individuele
uitspraak op bezwaar te vragen en daartegen in beroep te gaan bij de rechtbank. Mocht
dat zo zijn, dan bestaat de kans dat dit tot een grote hoeveelheid zaken gaat leiden,
terwijl van de nationale rechtsgang op voorhand duidelijk is dat daarvan weinig meer
van valt te verwachten. De Hoge Raad heeft immers al een oordeel gegeven over de voorliggende
rechtsvraag, namelijk dat de wetgever in het rechtstekort dient te voorzien. Een rechtsgang
bij de Nederlandse rechters op basis van een individuele uitspraak op bezwaar lijkt
voor de box 3-belastingplichtigen dan alleen de kosten van griffierecht met zich mee
te brengen.
Een andere zienswijze is dat het zo zou kunnen zijn dat de Belastingdienst meent dat
de box 3-belastingplichtigen tegen de individuele uitspraak rechtstreeks kunnen opkomen
bij het EHRM. Immers, de nationale rechtsgang is qua uitkomst op voorhand al duidelijk.
De vragen die dan opkomen zijn of het EHRM een dergelijke klacht ontvankelijk zal
verklaren en wat de positie van dergelijke box 3-belastingplichtigen is als het EHRM
de klacht in een van de proefprocedures gegrond verklaart. Is het nu denkbaar dat
de Nederlandse rechtsgang kan worden overgeslagen (en dus gelijk beroep wordt aangetekend
bij het EHRM), omdat de uitkomst van de Nederlandse rechtsgang toch al op voorhand
bekend is? Dit roept herinnering op aan de zaak inzake het beroep bij het EHRM inzake
de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOR).1
Indien het zo zou zijn dat de box 3-belastingplichtigen geen nationaal rechtsmiddel
meer hebben, blijft de vraag bestaan of het EHRM in hun individuele gevallen schadevergoeding
zal toekennen. Het EHRM zou tot het oordeel kunnen komen dat de Nederlandse rechter (en dus niet de wetgever) in deze box 3-kwestie rechtsherstel dient te bieden. Ook zou het EHRM kunnen oordelen
dat het zelf direct zulk rechtsherstel kan bieden door bijvoorbeeld een duidelijk
criterium te definiëren zodat «schade» bepaald kan worden en er een «effective remedy»
tegen de schending van artikel 1 EP EVRM gerealiseerd wordt.
Bij beide uitkomsten kan het rechtsgevoel worden aangetast, indien de uitkomst slechts
betrekking heeft op de (relatief kleine) groep van belastingplichtigen die een proefprocedure
zijn gestart en niet op box 3-belastingplichtigen die geen rechtsmiddelen aanwenden.
Met het bovenstaande wordt duidelijk dat we ons in een juridisch onontdekte wereld
lijken te bevinden; een juridisch advies van de parlementair advocaat kan helpen zicht
te krijgen op de rechtspositie van box 3-belastingplichtigen.
Voorgesteld wordt om, overeenkomstig de tekst van de aangenomen motie, naast de vragen
die direct betrekking hebben op de box 3-belastingplichtigen in de adviesaanvraag
aan de parlementair advocaat ook een vraag op te nemen met betrekking tot de Belastingdienst.
Indien de enige weg de individuele weg van bezwaar is, dan ontstaat mogelijk een enorm
aantal procedures. Dit heeft direct gevolgen voor de werkdruk bij de Belastingdienst.
Aan de parlementair advocaat wordt gevraagd om dit element mee te nemen in het advies.
De vaste commissie voor Financiën verzoekt het presidium in te stemmen met het verzoek
om de parlementair advocaat in te schakelen en het verzoek door te geleiden naar de
Kamer.
De staf van de commissie heeft reeds verkennend gesproken met de parlementair advocaat.
Deze heeft laten weten dat aanvaarding van de adviesaanvraag niet tot een belangenconflict
zal leiden. De met de advisering te verwachten uitgaven passen binnen het voor 2019
nog beschikbare onderzoeksbudget van de commissie Financiën.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Anne Mulder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K. Arib, Voorzitter van de Tweede Kamer
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.