Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 237 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2019 (Incidentele suppletoire begroting inzake Urgenda)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 23 september 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 juli 2019 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. Bij brief van 20 september 2019 zijn ze door de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
1
Kunt u aangeven per maatregel hoe en wanneer deze uitgevoerd wordt en wat daarvoor
nog moet gebeuren door de overheid?
Antwoord
Subsidieregeling sanering varkenshouderij
Het subsidieplafond van de saneringsregeling is deze zomer met € 60 miljoen opgehoogd
naar € 180 miljoen. De concept-regeling is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk
28 973, nr. 213) en zal na goedkeuring door de Europese Commissie in de herfst van 2019 worden gepubliceerd
en opengesteld.
Daarnaast is € 10 miljoen aan middelen toegevoegd om de gemeenten in concentratiegebied
Zuid en Oost (conform de afbakening in de Meststoffenwet) tegemoet te komen in de
extra organisatie- en uitvoeringslasten die het gevolg zijn van de mogelijkheid die
de regeling aan varkenshouders in deze gebieden biedt om hun bedrijf op de desbetreffende
locatie te beëindigen. De middelen zullen in afstemming met het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) via een specifieke of decentralisatie-uitkering
worden verstrekt. Daartoe zal in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)
en provincies uit het concentratiegebied een verdeling worden vastgesteld.
Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG)
Het budget voor de openstelling van de EG-regeling in 2019 is met € 0,5 miljoen opgehoogd
en gepubliceerd in de Staatscourant (2019, nr. 40124), zodat alle ingediende aanvragen
die aan de gestelde criteria voldeden, ook gehonoreerd konden worden.
De openstelling van de EG-regeling in 2020 wordt voorbereid. Het budget voor de bestaande
EG-subsidieregeling zal worden opgehoogd. Voor een nieuwe investeringscategorie die
nog niet onder de bestaande EG-regeling valt, gaat het daarnaast om het verkrijgen
van goedkeuring van de Europese Commissie, waarna ook deze categorie opengesteld zal
worden.
Innovatieagenda energie
Het restwarmteproject wordt uitgevoerd in 2019 en 2020. Naar verwachting wordt in
september een letter of intent (LOI) ondertekend, waarin de financieringsstructuur
duidelijk wordt. In september start ook het opstellen van het definitief ontwerp.
Het project wordt gefinancierd door de CO2-leverancier, netwerkbedrijf Enpuls, Shell Moerdijk, de afnemende tuinbouwcoöperatie
en de provincie Noord-Brabant. De Rijksbijdrage zal naar verwachting via een decentralisatie-uitkering
aan de provincie Noord-Brabant ter beschikking worden gesteld. InvestNL is in gesprek
met de partijen voor een lening.
2
Kunt u bevestigen dat in 1971 al geurnormen zijn gesteld en vastgelegd in de Brochure
Veehouderij en Hinderwet?
Antwoord
De eerste richtlijn voor beoordeling van geur vanuit veehouderijen is in 1971 gepubliceerd.
Deze richtlijn is in 1976, in 1984 (Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985) en in
1996 (Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996) herzien. In 1985 is daarnaast een
rapport gepubliceerd voor de beoordeling van de zogenoemde «cumulatieve stankhinder».
3
Kunt u bevestigen dat de in de Brochure Veehouderij en Hinderwet vastgelegde rekenmethoden
het mogelijk maakten om stank op te tellen tot een totaal stankvolume afkomstig van
een veebedrijf?
Antwoord
De website www.infomil.nl geeft informatie over de vervallen regelgeving over geurhinder in relatie tot veehouderijen.
De Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 had betrekking op de emissies vanuit dierenverblijven
en mestopslagen. In de brochure staat dat: »Bij meerdere diersoorten op het bedrijf
dient door optelling het totaal aantal te worden verkregen. Bij uitbreiding dient
het aantal eenheden van de bestaande inrichting bij die van de voorgenomen uitbreiding
te worden opgeteld.» Daarnaast worden in de richtlijn voor mestopslagen vaste afstanden
genoemd.
4
Kunt u bevestigen dat het totale stankvolume volgens de methodiek in de Brochure Veehouderij
en Hinderwet werd gebruikt om de afstandsnormen vast te stellen, waarbij voor woningen
in de bebouwde kom de hoogste bescherming gold en de grootste stankcirkel moest worden
aangehouden rond het beoogde bedrijf bij de toetsing of een milieuvergunning kon worden
afgegeven?
Antwoord
De hoogste bescherming gold voor omgevingscategorie I, die bestond uit:
1. de bebouwde kom;
2. stankgevoelige objecten (ziekenhuizen, sanatoria, internaten, etc.);
3. objecten voor verblijfsrecreatie (bungalowpark, camping, etc., met uitzondering van
verblijfsrecreatie op kampeerboerderijen).
5
Kunt u bevestigen dat in de jaren ’80 een aanvullende beoordelingsmethodiek is ontwikkeld
om ook woningen die omringd zijn door meerdere veebedrijven te beschermen tegen de
optelsom van stank afkomstig van verschillende bedrijven, vastgelegd in de Publicatiereeks
Lucht 46?
Antwoord
Ja. In 1985 is een rapport gepubliceerd voor de beoordeling van de zogenoemde «cumulatieve
stankhinder».
6
Kunt u bevestigen dat de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994 (Kamerstuk 22 715, nr. 10, bijlage 1) als beleidsdoel had dat er in 2010 geen ernstige stankhinder meer mocht
voorkomen?
Antwoord
In de samenvatting van de nota op pagina 1 staat: «De doelstelling voor het jaar 2010
is afgeleid van de NMP-doelstelling voor het thema Verstoring voor het jaar 2010.
In dat jaar mag geen ernstige hinder door geur meer optreden.»
7
Klopt het dat met de invoering van de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, die
in 1996 de Brochure Veehouderij en Hinderwet en Publicatiereeks Lucht 46 heeft vervangen,
door een wijziging van de categorie-indeling, de beschermingsniveaus zodanig werden
verlaagd dat twee- tot driemaal zoveel stankemissies konden worden toegestaan bij
omwonenden van veebedrijven? Zo ja, wat was hiervoor de reden? Zo nee, kunt u toelichten
hoe dit dan zit?
Antwoord
De Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 verschilt in onderdelen met de Brochure
Veehouderij en Hinderwet en Publicatiereeks Lucht 46. De Richtlijn bevat geen overzicht
van de effecten van die verschillen.
Als toelichting op de wijzigingen wordt in de Richtlijn van 1996 genoemd: «[..]De
omschrijving van de vier omgevingscategorieën is verruimd. Het doel van deze verruiming
is om gemeenten meer eigen ruimte te geven bij de beoordeling van de stankhindergevoeligheid
van de objecten rond een veehouderij. Deze verruiming past in beleid zoals neergelegd
in de Herziene Nota Stankhinder. De verruiming heeft niet tot doel om af te doen aan
het beginsel van het voorkomen van niet-aanvaardbare stankhinder. Wel kunnen gemeenten
door de verruiming hun beoordeling beter laten aansluiten bij de specifieke lokale
omstandigheden, welke bepalend zijn voor de wijze waarop agrarische stankemissie wordt
ervaren.»
8
Klopt het dat in de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 omrekenfactoren werden
opgenomen voor emissiearme stallen, terwijl de Raad van State deze in 1995 had verworpen
omdat niet kon worden aangetoond dat die emissiefactoren waren gebaseerd op deugdelijk
onderzoek? Zo nee, kunt u toelichten hoe dit dan zit?
Antwoord
Jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State kan worden geraadpleegd
op haar website. Het archief daarvan gaat terug tot het jaar 2000.
In de toelichting op de Richtlijn staat over emissiearme stallen: «Reeds in de brochure
van 1985 werd vermeld dat er onderzoek gaande was naar stalsystemen met een geringere
uitworp van vluchtige stoffen. Dit onderzoek heeft zich in de daaropvolgende jaren
toegespitst op de ontwikkeling van stallen met een lagere ammoniakemissie. Een belangrijke
stimulans daarbij is de sinds 1992 functionerende Stichting Groen Label. [...]
Op grond van de huidige deskundige inzichten wordt van Groen-Labelstallen ingeschat
dat zij niet alleen een lagere ammoniakemissie, maar ook een lagere stankemissie hebben.
Deze lagere stankemissie is nu nog in beperkte mate door metingen vastgesteld. Het
stankmeetprogramma, dat in 1996 van start gaat, zal in deze lacune voorzien. Dit meetprogramma
zal zich tevens richten op de stankemissie uit de traditionele huisvestingssystemen.
Het programma loopt door tot in 1998. Vooruitlopend op de resultaten van dit meetprogramma
zijn er in de tabel van mestvarkenseenheden nu voorlopige cijfers voor Groen-Labelstallen
opgenomen. Zoals indertijd bij het opstellen van de omrekeningsfactoren voor traditionele
cijfers ook is gebeurd, zijn de omrekeningsfactoren voor Groen Labelstallen gebaseerd
op een deskundige inschatting. Bij Groen-Labelstallen is deze inschatting afgeleid
van de drempelwaarden die de Stichting Groen Label voor het verlenen van haar keurmerk
hanteert.
De keuze om voor Groen-Labelstallen omrekeningsfactoren op te nemen is gedaan op grond
van de volgende overwegingen:
• de al lang bestaande omrekeningsfactoren voor de traditionele stalsystemen zijn ook
gebaseerd op deskundige inschattingen. Deze methode heeft bewezen tot een goede maat
te leiden voor de beoordeling van de stankhinder;
• Groen-Labelstallen vormen van alle emissiearme stallen de groep met de meest vergaande
emissiereductie;
• door de berekening te baseren op de drempelwaarden wordt zij gebaseerd op hetgeen
Groen Labelstallen minimaal moeten presteren;
• door grenzen te stellen aan de mate waarin emissiereductie bij Groen-Labelstallen
omgezet wordt in uitbreiding van het aantal dieren wordt de kans op toekomstige knelpunten
vermeden;
• door nu cijfers op te nemen wordt de introductie van deze milieuvriendelijke stallen
gestimuleerd.»
9
Klopt het dat op basis van deze omrekenfactoren voor emissiearme stallen meer dieren
konden worden gehouden dan passend binnen de gegeven stankhinder-afstandsnorm, zonder
dat de daarvoor aangevraagde milieuvergunning werd geweigerd? Zo nee, kunt u toelichten
hoe dit dan zit?
Antwoord
In het geval van de toepassing van Groen-Labelstallen in overbelaste situaties, staat
er in de toelichting op de Richtlijn: «Het vraagstuk komt er dan op neer dat in een
overbelaste situatie de stankhinderbelasting in feite te hoog is, maar wel in overeenstemming
met de verleende vergunning en bepaald moet worden welke stankreductie dan in redelijkheid
kan worden verlangd. In die gevallen wordt aanbevolen om uit oogpunt van redelijkheid
het voordeel van de investering in een Groen-Label-stal, gelijk te verdelen over veehouder
en milieu. Met andere woorden: als een veehouder die een vergunning heeft voor een
overbelaste stanksituatie, door aanpassing van de bestaande stallen tot Groen-Labelstallen
een verlaging in mestvarkenseenheden bereikt, of gaat bereiken, mag hij door bedrijfsontwikkeling
deze verlaging voor ten hoogste de helft weer opvullen.»
10
Hoeveel veebedrijven en hoeveel stallen waren er op 1 januari 1993, uitgesplitst per
provincie?
Antwoord
Volgens het CBS waren op 1 april 1993 (Landbouwtelling) de volgende aantallen veebedrijven
in Nederland en per provincie aanwezig.
Aantal bedrijven in 1993
Nederland
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Met rundvee
60.233
2.385
6.094
3.440
10.410
515
Met schapen
25.363
1.668
3.818
1.038
2.245
188
Met geiten
nb
Met paarden en pony’s
19.088
926
1.903
1.339
2.479
167
Met varkens
26.878
321
313
564
4.996
75
Met kippen
4.419
122
142
196
475
42
Totaal
135.981
5.422
12.270
6.577
20.605
987
Aantal bedrijven in 1993
Gelderland
Utrecht
NHolland
ZHolland
Zeeland
NBrabant
Limburg
Met rundvee
12.945
3.329
3.026
3.934
1.257
10.137
2.761
Met schapen
4.210
1.873
2.885
2.951
763
2.805
919
Met geiten
Met paarden en pony’s
3.913
743
791
941
386
3.939
1.561
Met varkens
7.751
1.693
239
1.183
238
7.402
2.103
Met kippen
1.313
272
110
173
86
950
538
Totaal
30.132
7.910
7.051
9.182
2.730
25.233
7.882
11
Hoeveel van deze bedrijven op 1 januari 1993 waren in het bezit van een geldende milieu-,
natuur- en/of omgevingsvergunning?
Antwoord
De provincies houden de gevraagde gegevens over vergunningen niet bij. Deze gegevens
heb ik daarom niet beschikbaar.
12
Wie was in 1993 het bevoegd gezag voor de vergunningverlening?
Antwoord
In de Wet milieubeheer, die in 1993 de Hinderwet verving, is de gemeente in de meeste
gevallen bevoegd gezag voor de verlening van milieuvergunningen. De natuurtoets maakte
hier in 1993 onderdeel van uit.
13
Hoeveel varkensbedrijven en hoeveel varkensstallen waren er op 1 januari 1993 in de
«belaste gebieden», ofwel de gebieden met een zeer hoge veedichtheid waar de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen op ziet en hoeveel daarvan waren in het bezit van een geldende
milieu-, natuur- en/of omgevingsvergunning en hoeveel niet?
Antwoord
Het CBS houdt geen statistische gegevens bij voor de concentratiegebieden Oost en
Zuid van de Meststoffenwet waarvoor de saneringsregeling wordt opengesteld. Het houdt
wel gegevens per provincie bij. Volgens het CBS waren er op 1 april 1993 (Landbouwtelling)
in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg, waar de
concentratiegebieden Oost en Zuid zijn gelegen, de volgende aantallen bedrijven met
varkens aanwezig.
Aantal varkens-bedrijven
Ov
Gel
Utr
NBr
Lim
1993
4.996
7.751
1.693
7.402
2.103
Het CBS houdt geen statistische informatie over het aantal varkensstallen bij.
RVO.nl heeft geen gegevens over het aantal varkensstallen op basis van de Landbouwtelling
1993. Deze gegevens heb ik daarom niet beschikbaar.
De provincies houden de gevraagde gegevens over vergunningen niet bij. Deze gegevens
heb ik daarom niet beschikbaar.
14
Klopt het dat met de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wet Stankemissie) in 2004 de bescherming tegen
cumulatie van stank werd afgeschaft voor Zuid- en Oost-Nederland? Zo ja, wat was hier
voor de reden? Zo nee, hoe zit het dan?
Antwoord
Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte een regeling die de stankemissie vanuit dierenverblijven
van nabijgelegen veehouderijen betrok bij vergunningverlening (vergelijk de memorie
van toelichting, Kamerstuk 27 835, nr. 3). Deze regeling is tijdens de parlementaire behandeling geschrapt. Zie hiervoor ook
de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet stankemissie veehouderijen
in landbouwontwikkelingsgebieden, Kamerstuk 28 332 , nr. 3: «Wij achten het achterwege laten van een cumulatieregeling in het wetsvoorstel om
de volgende redenen aanvaardbaar. Als gevolg van eerdergenoemde toepassing van emissiearme
technieken in het kader van het ammoniakbeleid en de te verwachten verdere krimp van
de veestapel, zal de totale stankemissie dalen, hetgeen in veel situaties ook zal
resulteren in een daling van de stankbelasting op gevoelige objecten. Dit effect zal
nog worden versterkt wanneer overeenkomstig ons voornemen (Kamerstukken II 2000/01,
24 445, nr. 64) in de zogenoemde «amvb huisvesting» ook specifieke eisen aan de stankemissie uit
stallen worden gesteld. Daarnaast is in dit verband van bijzonder belang dat de reconstructie
van de concentratiegebieden mede tot doel heeft de stankhinderproblematiek te verminderen.
[...] Bij een goede ruimtelijke inrichting van het reconstructiegebied zal het schrappen
van de cumulatieregeling naar onze mening dan ook niet tot een ongewenste toename
van de stankbelasting leiden.»
15
Klopt het dat met de Wet geurhinder en veehouderij in 2007 de bescherming tegen cumulatie
van stank werd afgeschaft voor heel Nederland? Zo ja, wat was hier voor de reden?
Zo nee, kunt u toelichten hoe dit dan zit?
Antwoord
Nee. Bij de normstelling (de waarden uit artikel 3, en de afstanden uit artikel 4,
eerste lid) is rekening gehouden met de aanwezige achtergrondbelasting in een «gemiddeld
gebied». In een «gemiddeld gebied» zijn veehouderijen en geurgevoelige objecten op
een redelijke afstand van elkaar gelegen. De gemeenteraad is echter bevoegd naar aanleiding
van de heersende geurbelasting in combinatie met de gewenste ruimtelijke inrichting
van dat gebied, het beschermingsniveau tegen geurhinder naar boven of beneden bij
te stellen.
16
Wie was er in de jaren ’70, ’80, ’90 en ’00 en wie is er nu verantwoordelijk voor
het verlenen van milieu-, natuur- en/of omgevingsvergunningen in de veehouderij en
hoe waren en zijn de verantwoordelijkheden op het gebied van toetsing en handhaving
op milieu-, natuur- en/of omgevingswetgeving vormgegeven?
Antwoord
Milieu- en omgevingsvergunningen worden in beginsel door de gemeente verleend en soms
door de provincie (als ook afval werd verwerkt). De gemeente, en in desbetreffende
gevallen de provincie, is verantwoordelijk voor de toetsing en handhaving van milieu-
en omgevingsvergunningen.
Sinds 1 oktober 2005 geldt een specifieke vergunningplicht voor activiteiten met mogelijk
nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden op grond van de Natuurbeschermingswet
1998, die op 1 januari 2017 is opgegaan in de Wet natuurbescherming. Bij veehouderijen
zijn daarvoor al sinds 1 oktober 2015 gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd
gezag. Vóór 1 oktober 2015 was er geen aparte natuurvergunning en liep de natuurtoets
mee in de verlening van de milieuvergunning.
17
Klopt het dat voor 1 oktober 2005 het Rijk het bevoegd gezag was en daarna de provincies?
Zo nee, kunt u toelichten hoe dit dan zit?
Antwoord
Nee. Op grond van de Wet milieubeheer is de gemeente in beginsel het bevoegd gezag
voor vergunningverlening aan veehouderijen. Ten aanzien van de natuurvergunning verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 16.
18
Hoe is de overdracht van bevoegdheid vormgegeven: welke informatie heeft het Rijk
overgedragen aan de provincies met betrekking tot veebedrijven, vergunningen, toetsing
aan milieuwetgeving en handhaving?
Antwoord
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
19
Hoeveel veebedrijven en hoeveel stallen waren er op 1 januari 2005, uitgesplitst per
provincie en hoeveel van deze bedrijven waren onderworpen aan de toetsing voor de
Natuurbeschermingswet (Nb-wet) vergunning en hoeveel niet?
Antwoord
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren op 1 april 2005 (Landbouwtelling)
de volgende aantallen veebedrijven in Nederland en per provincie aanwezig.
Aantal bedrijven in 2005
Nederland
Gro
Fri
Dre
Ove
Flevo
Met rundvee
37.303
1.582
4.241
2.056
6.754
371
Met schapen
14.360
913
2.030
536
1.262
119
Met geiten
4.552
260
641
211
578
50
Met paarden en pony’s
17.677
829
1.885
1.144
2.432
170
Met varkens
9.686
127
99
209
1.861
44
Met kippen
2.841
129
128
162
351
64
Totaal
86.419
3.840
9.024
4.318
13.238
818
Aantal bedrijven in 2005
Gel
Utr
NHo
ZHo
Zeel
NBr
Lim
Met rundvee
7.752
2.155
1.868
2.458
698
5.824
1.544
Met schapen
2.338
1.155
1.748
1.922
476
1.423
438
Met geiten
906
273
329
441
81
655
127
Met paarden en pony’s
3.610
699
858
940
455
3.447
1.208
Met varkens
2.575
573
57
289
67
2.939
846
Met kippen
738
124
70
76
74
628
297
Totaal
17.919
4.979
4.930
6.126
1.851
14.916
4.460
De provincies houden de gevraagde gegevens over Nb-wetvergunningen niet bij. Deze
gegevens heb ik daarom niet beschikbaar.
20
Hoeveel varkensbedrijven en hoeveel varkensstallen waren er op 1 januari 2005 in de
«belaste gebieden», ofwel de gebieden met een zeer hoge veedichtheid waar de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen op ziet en hoeveel daarvan waren onderworpen aan de toetsing
voor de Nb-wet vergunning en hoeveel niet?
Antwoord
Het CBS houdt geen statistische gegevens bij voor de concentratiegebieden Oost en
Zuid van de Meststoffenwet waarvoor de saneringsregeling wordt opengesteld. Het houdt
wel gegevens per provincie bij. Volgens het CBS waren er op 1 april 2005 (Landbouwtelling)
in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg, waar de
concentratiegebieden Oost en Zuid zijn gelegen, de volgende aantallen varkensbedrijven
aanwezig.
Aantal varkens-bedrijven
Ov
Gel
Utr
NBr
Lim
2005
1.861
2.575
573
2.939
846
Het CBS houdt geen statistische informatie over aantal varkensstallen bij.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft geen gegevens over het aantal
varkensstallen op basis van de Landbouwtelling 2005. Deze gegevens heb ik daarom niet
beschikbaar.
De provincies houden de gevraagde gegevens over Nb-wetvergunningen niet bij. Deze
gegevens heb ik daarom niet beschikbaar.
21
Hoeveel varkensbedrijven en hoeveel varkensstallen waren er op 1 januari 2019 in de
«belaste gebieden», ofwel de gebieden met een zeer hoge veedichtheid waar de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen op ziet en hoeveel daarvan waren onderworpen aan de toetsing
voor de Nb-wet vergunning en hoeveel niet?
Antwoord
Het CBS houdt geen statistische gegevens bij voor de concentratiegebieden Oost en
Zuid van de Meststoffenwet waarvoor de saneringsregeling wordt opengesteld. Het houdt
wel gegevens per provincie bij. Volgens het CBS waren er op 1 april 2018 (Landbouwtelling)
in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg, waar de
concentratiegebieden Oost en Zuid zijn gelegen, de volgende aantallen varkensbedrijven
aanwezig.
Aantal varkens-bedrijven
Ov
Gel
Utr
NBr
Lim
2018
663
958
189
1.502
423
Het CBS houdt geen statistische informatie over aantal varkensstallen bij.
Het aantal varkensstallen in deze provincies op basis van gegevens van RVO.nl uit
de Landbouwtelling 2018 op bedrijven met meer dan 10 varkens is in onderstaande tabel
weergegeven.
Aantal varkens-stallen
Ov
Gel
Utr
NBr
Lim
2018
2.264
3.313
467
6.561
2.087
De provincies houden de gevraagde gegevens over Nb-wetvergunningen niet bij. Deze
gegevens heb ik daarom niet beschikbaar.
22
Kunt u onderbouwen hoeveel de uitstoot van broeikasgassen wordt verminderd met deze
extra bijdrage aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderij en wat daarmee de
kostenefficiëntie is?
Antwoord
Door het Centraal Planbureau (CPB) is bij de doorrekening van het klimaatakkoord aangegeven
dat door de inzet van de oorspronkelijke € 120 miljoen er een emissiereductie van
0,15 Mton CO2-equivalenten gerealiseerd zal worden. De inzet van € 60 miljoen betekent een reductie
van 0,075 Mton CO2 eq. methaan. De kostenefficiëntie is dan € 60 miljoen / 0,075 Mton = € 800,– per
ton CO2 eq.
Naast de reductie van methaan is er ook nog sprake van een besparing op energie van
zo’n 0,01 Mton CO2 eq. Als we deze meerekenen is de kostenefficiëntie zo’n € 700,– per ton CO2 eq.
23
Wat is uw «plan b» als de sanering van de varkenshouderij minder emissiereductie oplevert
dan is beoogd?
Antwoord
Op basis van de berekeningen van het CPB is er geen aanleiding om te twijfelen aan
het halen van de beoogde emissiereductie, dat is dan ook mijn inzet.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M.E. Haveman-Schüssel, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.