Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de kabinetsreactie nominatie van gemeenten voor deelname aan het experiment met een gesloten coffeeshopketen (Kamerstuk 34997-29)
2019D36584
INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg over
de brieven inzake kabinetsreactie nominatie van gemeenten voor deelname aan het experiment
met een gesloten coffeeshopketen (Kamerstuk 34 997, nr. 29) en inzake voorhang wijziging van artikel 2 van het ontwerpbesluit experiment gesloten
coffeeshopketen in verband met de aanwijzing van deelnemende gemeenten (Kamerstuk
34 997, 30).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nominatie van gemeenten voor
deelname aan het experiment met teelt en verkoop van hennep en hasjiesj voor recreatief
gebruik in een gesloten coffeeshopketen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
Zij vragen aan de hand van welke criteria het onderzoeksteam uiteindelijk zal bepalen
welke gemeenten als controlegemeenten benaderd worden. De voorgenoemde leden vragen
wat het feit dat er geen G4-gemeente deelneemt, betekent voor de representativiteit
en de effectiviteit van het experiment gesloten coffeeshopketen.
Het kabinet onderschrijft dat de bescherming van de gezondheid van consumenten en
kwetsbare groepen hoge prioriteit heeft. De leden van de VVD-fractie vragen wat hier
precies onder kwetsbare groepen wordt verstaan.
De aan het woord zijnde leden vragen welke criteria zullen worden gebruikt om de effecten
van het experiment te meten in de verschillende gemeentes. Worden politiecijfers hier
bijvoorbeeld bij betrokken?
2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de nominatie
van gemeenten voor deelname aan het experiment met een gesloten coffeeshopketen en
van het ontwerpbesluit experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de aanwijzing
van deelnemende gemeenten. Zij hebben hier nog een enkele vraag over.
Deze leden constateren dat een drietal gemeenten in het ontwerpbesluit wordt aangemerkt
als «grensgemeente». Dat betekent dat deze gemeenten dienen te voldoen aan het ingezetenencriterium
ten tijde van het experiment. Het ingezetenencriterium zal dus niet worden gehandhaafd
bij de overige gemeenten die zijn aangewezen als interventiegemeente. Dat levert de
arbitraire situatie op dat Breda zich wel aan het ingezetenencriterium moet houden,
maar Tilburg niet. Hoe gaat voorkomen worden dat Nederland straks de wietschuur van
Europa is? Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het wietexperiment niet een aanzuigende
werking gaat hebben op mensen uit het buitenland?
3. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van
de kabinetsreactie op het voorstel van de commissie-Knottnerus om tien gemeenten aan
te wijzen voor de uitvoering van het zogenaamde wietexperiment.
Deze leden vinden het voorgenomen experiment een stap in de goede richting en daar
complimenteren zij het kabinet mee. Tegelijkertijd signaleerden zij al eerder enkele
tekortkomingen in de opzet, waardoor het de vraag is of het experiment uiteindelijk
adequate wetenschappelijk gevalideerde inzichten oplevert, waarmee het toekomstige
softdrugsbeleid kan worden vormgegeven.
Voornoemde leden hadden bijvoorbeeld bedenkingen bij de strikte voorwaarden die aan
deelnemende gemeenten worden gesteld. Daardoor, zo veronderstelden deze leden, zouden
de vier grote gemeenten sowieso niet aan het wietexperiment kunnen deelnemen. Die
zorg is bewaarheid geworden. Eigenlijk is dat heel erg gek wanneer gerealiseerd wordt
dat bijna vijftig procent van de coffeeshops in Nederland in de vier grote steden
zijn gevestigd. De vraag doemt op of het experiment nog wel representatief is. De
aan het woord zijnde leden vragen daarom hoe in de huidige opzet van het experiment
in middelgrote gemeenten óók inzichten worden verworven die kunnen worden toegepast
in de grootstedelijke context.
Wat vindt u zo beschouwd van de «winstwaarschuwing» van de commissie-Knottnerus dat
de verwachtingen ten aanzien van een representatieve, valide en precieze meting van
effecten van de gesloten keten, bijvoorbeeld op het gebied van volksgezondheid en
criminaliteit, niet te hoog gespannen moeten zijn (Tweede rapportage van de adviescommissie
Experiment gesloten cannabisketen) (Kamerstuk 34 997, nr. 29 bijlage)? Gaat het uiteindelijk niet gewoon om een gemankeerd experiment, waarvan
nu al moet worden betwijfeld of de uitkomsten van waarde zijn voor de G4? Hoe gaat
u bezien hoe van de specifieke expertise van de G4 ten bate van het experiment gebruik
kan worden gemaakt (Kamerstuk 34 997, nr. 29)? Bent u bereid in goed overleg met de burgemeesters van de G4 te komen tot werkbare
afspraken in dit verband? En bent u, alles overwegende, bereid de Commissie-Knottnerus
aanvullend advies te vragen hoe het experiment is aan te passen dat dit ten goede
komt van het algehele experiment. Wat vindt u bijvoorbeeld van de gedachte de gemeente
Utrecht een soort status aparte toe te kennen om in ieder geval onder geconditioneerde
omstandigheden de expertise van één van de randstadgemeenten in het experiment te
betrekken? Zo nee, welke aanpassingen stelt u zich voor om vergelijkbare ervaringen
op te doen?
In de opzet van het wietexperiment moeten alle coffeeshops in een deelnemende gemeente
zich conformeren aan de geldende voorwaarden. Waarop kunnen coffeeshopsondernemers
rekenen? Worden zij gecompenseerd voor hun gedwongen bedrijfsbeëindiging? Kunnen zij
hun gedoogverklaring overdragen aan een ondernemer die zich wel wil conformeren aan
de voorwaarden van het wietexperiment? Kunt u aangeven of, en zo ja, in hoeverre het
risico bestaat dat deelnemende gemeenten geconfronteerd worden met schadeclaims wegens
inkomstenderving van coffeeshopondernemers die tot sluiting worden gedwongen?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat rondom het flankerende beleid nog
het nodige moet worden vormgegeven. Zo is de totstandkoming van een sluitend handhavingsarrangement
nog een belangrijk bespreekpunt. Deze leden horen graag wat preciezer wat op dit moment
voor een dergelijke sluitende aanpak nodig is en in hoeverre de betrokkenen (de politie,
het openbaar ministerie, de deelnemende gemeenten en toezichthouders) ook uiteindelijk
in staat worden gesteld om te leveren wat daarvoor nodig is. Hoe is in aanloop naar
de huidige fase van het wietexperiment rekening gehouden met de praktische uitdagingen
waarvoor betrokkenen worden gesteld? Geldt bijvoorbeeld nog steeds dat er een overgangsperiode
van zes weken wordt ingesteld? Zo ja, hebt u zich ervan vergewist dat deze periode
ook voor deelnemende gemeenten en andere betrokkenen volstaat om de experimentele
fase vorm te geven? En op welke financiële tegemoetkoming kunnen deelnemende gemeenten
rekenen om de extra inspanningen die met de uitvoering van het wietexperiment samenhangen
te dekken?
Daarnaast vragen voornoemde leden hoe het Rijk ervoor gaat zorgen dat de tien nog
aan te wijzen telers op zo’n korte termijn erin slagen om te voorzien in een marktconform
en gevarieerd aanbod. Deze leden denken dat dat een conditio sine qua non is om illegale
straathandel tijdens de uitvoering van het experiment te voorkomen. De aan het woord
zijnde leden vragen een reactie hierop.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin het kabinet uiteenzet
welke gemeenten zij wil aanwijzen als experimenteergemeenten in het kader van het
experiment met gereguleerde wietteelt. Hierover hebben zij nog enkele vragen.
Op basis van welke criteria is de ene gemeente wel en de andere gemeente niet aangewezen
als grensgemeente? Waarom is één van de aangewezen tien gemeenten niet een van de
grote vijf steden? Kan dit uitgebreid worden onderbouwd? De gemeente Utrecht had zich
aangemeld voor het experiment met als eis dat niet alle coffeeshops in de gemeente
mee zouden hoeven doen aan het experiment. Is dit de (enige) reden voor afwijzing
van de gemeente Utrecht geweest? Waren er echt geen mogelijkheden ook de gemeente
Utrecht een plaats te geven in dit experiment?
Hoe gaat het kabinet zorgen dat coffeeshops die niet mee willen doen aan het experiment,
maar wel gevestigd zijn in een gemeente die wordt aangewezen als experimenteergemeente,
toch mee gaan doen aan het experiment? Als een coffeeshop echt niet mee wil doen aan
het experiment, wordt deze dan gedwongen zijn deuren te sluiten? Staat hier een financiële
compensatie tegenover? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk voor een coffeeshop die
niet mee wil doen aan het experiment om de gedoogverklaring over te dragen aan een
collega die wel mee wil doen aan het experiment? Zo nee, waarom niet?
5. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie nominatie
van gemeenten voor deelname aan het experiment met een gesloten coffeeshopketen en
de voorhang wijziging van artikel 2 van het ontwerpbesluit experiment gesloten coffeeshopketen
in verband met de aanwijzing van deelnemende gemeenten. Zij constateren dat hiermee
verder uitwerking wordt gegeven aan het opzetten van een experiment met een gesloten
cannabisketen. Deze leden volgen de voortgang kritisch nauwlettend en hebben hierbij
vooral oog voor het veiligheids- en het gezondheidsperspectief. Zij benadrukken dat
dit experiment geen opmaat is naar legalisering van wietteelt en een duidelijk afgebakend
eindmoment zal kennen. Op dit moment hebben zij ter verduidelijking behoefte aan enkele
verdere vragen.
De aan het woord zijnde leden constateren dat de rapportage en aanbevelingen van de
Adviescommissie experiment gesloten cannabisketen met name oog hebben voor de methodologische
aspecten van het experiment. Zij lezen dat derhalve wordt gepleit voor uitbreiding
van het aantal deelnemende gemeenten en versoepeling van de gestelde eisen. Deze leden
maken zich zorgen of wel afdoende oog is in de advisering voor de effecten op leefbaarheid,
veiligheid, handhaafbaarheid en gezondheid van het experiment. Begrijpt u deze zorgen?
Voorts vragen deze leden hoe u in de verdere uitvoering, naast methodiek, ook nadrukkelijk
rekening houdt met effecten op leefbaarheid, veiligheid, handhaafbaarheid en gezondheid
en waar dit in terug valt te zien.
Ook lezen de aan het woord zijnde leden dat in de afsluitende beschouwing vanuit de
Commissie wordt gesproken over «het uit de illegale sfeer halen van de «achterdeur»
van cannabisverkooppunten» als doel en de «belangrijke kansen» die regulering biedt.
Deze leden vragen of niet juist het doel van het experiment is te bezien of regulering
mogelijk en wenselijk is. Voorts vragen deze leden welke bedreigingen regulering (mogelijk)
biedt.
In de kabinetsbrief lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat momenteel de preventieaanpak
wordt vormgegeven. Deze leden vragen de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.
Voorts vragen zij of de preventieve maatregelen ook in de controle-gemeenten worden
genomen.
Voornoemde leden lezen dat is gekozen voor deelname van tien gemeenten. In hoeverre
wordt het aantal van tien gemeenten haalbaar geacht vanuit het handhaafbaarheidsperspectief?
Waarom is vanuit dit perspectief niet voor minder dan tien gemeenten gekozen? Verder
vragen zij of in alle gemeenteraden al volledige besluitvorming heeft plaatsgevonden
over de deelname aan experiment en op welke wijze de gemeenteraden in het vervolg
van het experiment worden betrokken.
Nu meer duidelijkheid is over de deelnemende gemeenten, vragen de aan het woord zijnde
leden naar de nadere uitwerking van artikel 6, tweede lid, van de wet. Wordt met burgemeesters
besproken onder welke voorwaarden beroep zal worden gedaan op dit artikel, dat regelt
dat ministers indien nodig de mogelijkheid heeft het experiment in gemeenten onmiddellijk
te staken?
Voorts lezen deze leden dat in de voorhangbrief drie gemeenten, te weten Breda, Maastricht
en Heerlen, als grensgemeenten zijn aangewezen waar het ingezetenencriterium zal gelden.
Deze leden vinden het begrijpelijk en wenselijk dat in deze gemeenten, vanwege de
nabijheid van de grens, een dergelijk criterium geldt bij het experiment. Voorts constateren
zij dat in de steden Tilburg en Nijmegen, coffeeshops dichter bij de grens liggen
dan in Breda. Zij vragen of gezien dit gegeven hantering van het ingezetenencriterium
aldaar ook niet gewenst zou zijn. Tevens vragen zij of in controlegemeenten aan de
grens, ook het ingezetenencriterium zal gelden.
Een groot punt van zorg voor de aan het woord zijnde leden is de veiligheid rondom
coffeeshops op het moment dat daar grote handelshoeveelheden cannabis worden opgeslagen.
Ziet u het gevaar voor de veiligheid van de onderneming en de omgeving, op het moment
dat de handelsvoorraad uitsluitend in de coffeeshop mag worden bewaard of op de teeltlocatie?
Is er al meer duidelijkheid over de invulling en de locatie van de teelt?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de adviescommissie stelt dat «voorkomen
moet worden dat het beeld ontstaat dat cannabis niet schadelijk is voor de gezondheid
omdat de overheid toeziet op de kwaliteit van het product». Zij vragen een reflectie
op deze waarschuwing en naar de maatregelen die u wenst te nemen.
Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden inzichtelijk te maken hoe de wijze van
rapporteren in de verdere aanloop en in de uitvoering van het experiment uit zal zien,
en wat de frequentie zal zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.