Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 306 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven (Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven)
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
1
1.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
1
2.
Budgettaire aspecten
4
3.
EU-aspecten
4
4.
Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
4
5.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
4
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
5
I. ALGEMEEN
               
1. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
               
In het regeerakkoord1 staat dat het streven is de fiscale regeling aftrek van scholingsuitgaven te vervangen
                     door een individuele leerrekening. Dit wetsvoorstel dat strekt tot afschaffing van
                     de in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen fiscale aftrek van scholingsuitgaven
                     moet dan ook nadrukkelijk in samenhang worden bezien met de invoering van de vervangende
                     regeling hiervoor, de Subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie)
                     voor natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. Bij brief
                     van 27 september 20182 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) deze regeling aangekondigd
                     en bij brief van 3 juni 20193 heeft hij de Tweede Kamer over de contouren van deze nieuwe regeling geïnformeerd.
                     Vanwege de samenhang tussen de afschaffing van de fiscale aftrek voor scholingsuitgaven
                     en de invoering van het STAP-budget vindt de inwerkingtreding van de in het voorliggende
                     wetsvoorstel opgenomen wijzigingen plaats op het moment waarop de Subsidieregeling
                     STAP-budget in werking treedt. De inwerkingtredingsdatum van die subsidieregeling
                     is nog niet bekend. Daarom vindt inwerkingtreding van de in dit wetsvoorstel opgenomen
                     wijzigingen plaats op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
                  
Dit wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het bredere kabinetsbeleid rondom een leven
                     lang ontwikkelen (LLO) dat erop gericht is te stimuleren dat iedereen in Nederland
                     de kans krijgt om meer regie te nemen op de eigen ontwikkeling tijdens ieders loopbaan.
                     Het kabinet is van mening dat de fiscale aftrek van scholingsuitgaven voor dat doel
                     geen geschikt instrument (meer) is.
                  
De fiscale aftrek van scholingsuitgaven is een regeling op grond waarvan een belastingplichtige
                     die geen recht heeft op studiefinanciering de kosten voor een opleiding of studie
                     met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning in aftrek kan brengen
                     op zijn inkomen als persoonsgebonden aftrekpost. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft
                     in 2016 een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit en doelmatigheid van
                     deze aftrek van scholingsuitgaven.4 Uit deze evaluatie blijkt dat de fiscale regeling gebruikt wordt door een beperkt
                     aantal mensen (2,6% van alle belastingplichtigen tussen de 25 en 60 jaar voor een
                     bedrag van gemiddeld € 1.700 per jaar) en dat gebruikers relatief hoogopgeleid zijn
                     en vaak in loondienst werken. Het CPB becijferde voor deze regeling een hoge marginale
                     deadweight loss – dat wil zeggen het deel van een extra euro aan aftrek van scholingsuitgaven
                     dat niet leidt tot extra scholing – van tussen de 73 en 100%, afhankelijk van de groep
                     en het belastingtarief. Verder concludeert het CPB dat als voor een regeling ter stimulering
                     van scholing het bereik van personen met een laag inkomen of een laag opleidingsniveau
                     vooropstaat, voorfinanciering door de deelnemer, zoals dat het geval is bij de fiscale
                     aftrek van scholingsuitgaven, niet gunstig lijkt.
                  
Voor het kabinet is bovenstaande aanleiding om, in overeenstemming met de daarover
                     in het regeerakkoord vastgelegde afspraak, voor te stellen de fiscale aftrek van scholingsuitgaven
                     te vervangen door de hiervoor genoemde Subsidieregeling STAP-budget. Deze afschaffing
                     leidt tot een vergroting van de effectiviteit en doelmatigheid van de inzet van budgettaire
                     middelen en tevens tot een beter bereik van mensen met een kwetsbare positie op de
                     arbeidsmarkt door de laagdrempeligheid van de Subsidieregeling STAP-budget, waarbij
                     geen of in mindere mate sprake is van voorfinanciering. Daarnaast leidt deze maatregel
                     ook tot een betekenisvolle reductie van administratieve lasten voor burgers en een
                     vereenvoudiging in de uitvoering voor de Belastingdienst. De fiscale aftrekpost voor
                     scholingsuitgaven is voor de Belastingdienst een lastig uitvoerbare regeling. Deze
                     persoonsgebonden aftrekpost kan niet, zoals bijvoorbeeld bij de aftrek van eigenwoningrente
                     wel het geval is, op basis van derdeninformatie vooringevuld worden in de aangifte
                     inkomstenbelasting. Dat betekent dat burgers die scholingsuitgaven in aftrek willen
                     brengen de adminstratie daarvoor zelf moeten bijhouden en zelf het in aftrek te brengen
                     bedrag op de aangifte inkomstenbelasting moeten invullen. De Belastingdienst kan het
                     gebruik van deze fiscale aftrekpost uitsluitend controleren op basis van het uitvragen
                     van gegevens bij mensen die scholingsuitgaven in aftrek brengen.
                  
De Minister van SZW heeft in de brief aan de Tweede Kamer van 3 juni 2019 ook meegedeeld
                     dat de nagestreefde inwerkingtreding van de Subsidieregeling STAP-budget per 1 januari
                     2020 niet haalbaar blijkt. Zoals hiervoor al is aangegeven is de afschaffing van de
                     fiscale aftrek van scholingsuitgaven de facto gekoppeld aan de invoering van de Subsidieregeling
                     STAP-budget, waardoor in ieder geval in 2020 nog gebruikgemaakt kan worden van de
                     fiscale aftrek van scholingsuitgaven. De overweging om het voorliggende wetsvoorstel
                     desondanks onderdeel te maken van het pakket Belastingplan 2020 en de inwerkingtreding
                     bij koninklijk besluit te regelen is dat mensen hierdoor bij hun scholingskeuze rekening
                     kunnen houden met de voorgenomen wijzigingen in de tegemoetkomingen in de kosten van
                     scholing vanuit de rijksoverheid.
                  
Door deze periode van in ieder geval een jaar waarin reeds bekend zal zijn dat de
                     fiscale aftrek van scholingsuitgaven wordt afgeschaft in combinatie met het feit dat
                     in 2016 al een wetsvoorstel tot afschaffing van die aftrek is ingediend en het voornemen
                     hiertoe ook is opgenomen in het regeerakkoord is het naar de mening van het kabinet
                     voldoende tijdig bekend dat de fiscale aftrek van scholingsuitgaven zal komen te vervallen.
                     Daarom is in dit wetsvoorstel geen overgangsrecht opgenomen voor scholingsuitgaven
                     die gedaan worden in belastingjaren na de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven,
                     ondanks dat voor deze uitgaven wellicht eerder verplichtingen zijn aangegaan. Voor
                     scholingsuitgaven die in die belastingjaren gedaan worden, bestaat dan ook geen recht
                     meer op de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. Dit geldt ook voor de kosten van
                     bijvoorbeeld meerjarige opleidingen waarvan de betalingen deels plaatsvinden na de
                     afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. Voor scholingsuitgaven die
                     gedaan worden na de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven kan mogelijk
                     in aanmerking worden gekomen voor een bijdrage vanuit de vervangende Subsidieregeling
                     STAP-budget.
                  
Naast de situatie van toekomstige scholingsuitgaven is het mogelijk dat iemand reeds
                  scholingsuitgaven in aftrek heeft gebracht en na afschaffing van deze fiscale aftrekmogelijkheid,
                  ter zake van deze uitgaven een bedrag terugontvangt. In dat geval blijkt na de afschaffing
                  dat iemand in een eerder jaar ten onrechte fiscale aftrek van scholingsuitgaven heeft
                  gekregen, omdat de uitgaven niet meer blijken te drukken. Voorgesteld wordt voor deze
                  situatie de bestaande systematiek van de Wet IB 2001 te continueren waardoor in een
                  dergelijke situatie een bijtelling bij het inkomen moet (blijven) plaatsvinden ter
                  grootte van het terugontvangen bedrag. Hiervoor is in het wetsvoorstel overgangsrecht
                  opgenomen.
               
De Wet IB 2001 bevat reeds overgangsrecht op grond waarvan scholingsuitgaven die betrekking
                  hebben op studiejaren tot en met het studiejaar 2014/2015 en die destijds niet tot
                  aftrek leidden omdat recht bestond op een prestatiebeurs, alsnog (forfaitair) in aftrek
                  kunnen worden gebracht als scholingsuitgaven als in een jaar de prestatiebeurs definitief
                  niet wordt omgezet in een gift. In dat jaar blijkt dan dat de eerder gedane scholingsuitgaven
                  wel hebben gedrukt. Voorgesteld wordt dit bestaande overgangsrecht niet af te schaffen
                  en de (forfaitaire) aftrek van scholingsuitgaven voor deze specifieke situatie in
                  stand te laten. In het in 2016 ingediende wetsvoorstel tot afschaffing van de aftrek
                  scholingsuitgaven werd voorgesteld ook dit bestaande overgangsrecht af te schaffen.
                  Op grond van de aangiftegegevens waarover toen werd beschikt leek het om een beperkte
                  groep te gaan en werden de met het continueren van dit overgangsrecht voor de Belastingdienst
                  gemoeide uitvoeringslasten als niet-proportioneel beschouwd. Op basis van recente
                  aangiftegegevens blijkt het echter om een substantieel grotere groep te gaan. De Afdeling
                  advisering van de Raad van State had in 2016 – vanuit het oogpunt van de systematiek
                  van de Wet IB 2001 – kritiek op het wel opnemen van fiscaal overgangsrecht voor de
                  situatie van de ontvangen teruggaven, maar niet voor de hiervoor genoemde situatie
                  dat een prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift. Mede naar aanleiding van deze
                  kritiek en het feit dat het om bestaand overgangsrecht gaat voor een afgebakende groep5 en deze aftrekmogelijkheid vooringevuld wordt in de aangifte inkomstenbelasting op
                  basis van door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) aan de Belastingdienst gerenseigneerde
                  gegevens wordt – ondanks de extra uitvoeringslasten voor de Belastingdienst die daarmee
                  zijn gemoeid – dit overgangsrecht met dit wetsvoorstel gecontinueerd. De reguliere
                  termijn die DUO hanteert voor het behalen van een diploma voor een studie waarvoor
                  een prestatiebeurs is verstrekt bedraagt 10 jaar. Deze termijn kan in bijzondere omstandigheden
                  worden verlengd met maximaal 5 jaar. Uitgaande van het laatste studiejaar waarin recht
                  bestond op de prestatiebeurs en rekening houdend met de gebruikelijke termijn van
                  10 jaar en de hiervoor genoemde mogelijke verlenging met 5 jaar, wordt voorgesteld
                  genoemd overgangsrecht per 1 januari 2031 te laten vervallen, omdat het dan in ieder
                  geval materieel is uitgewerkt.
               
2. Budgettaire aspecten
               
Op basis van de meest recente aangiftegegevens bedragen de kosten van de fiscale aftrek
                  van scholingsuitgaven in 2017 € 233 miljoen. Hiervan heeft € 209 miljoen betrekking
                  op scholingsuitgaven die in 2017 zijn gedaan en € 24 miljoen op het bestaande overgangsrecht
                  voor studenten waarvan de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift. Voor de jaren
                  ná 2017 is voor de reguliere scholingsuitgaven een jaarlijkse stijging verondersteld
                  van 3%. Rekening houdend met deze stijging, met wijzigingen in de primaire heffingsstructuur
                  en met de zogenoemde tariefmaatregel grondslagverminderende posten worden de kosten
                  van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven (exclusief overgangsrecht) geraamd op
                  € 213 miljoen in 2020 en € 217 miljoen in 2021. Voor de subsidieregeling ter vervanging
                  van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven is op de begroting van het Ministerie
                  van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een bedrag opgenomen van structureel € 218 miljoen.
               
3. EU-aspecten
               
Dit wetsvoorstel bevat geen EU-aspecten.
4. Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
               
Het afschaffen van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven draagt bij aan een reductie
                  van de administratieve lasten met € 0,75 miljoen doordat burgers de scholingsuitgaven
                  in de structurele situatie niet meer als aftrekpost in hun aangifte kunnen opvoeren.
               
5. Uitvoeringskosten Belastingdienst
               
Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met de uitvoeringstoets. Voor
                  dit wetsvoorstel geldt dat de Belastingdienst dit uitvoerbaar acht per de voorgestelde
                  inwerkingtredingsdatum. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets
                  die als bijlage is bijgevoegd6.
               
Het wetsvoorstel betekent voor de Belastingdienst een vereenvoudiging van de uitvoering.
                  Tegenover de incidentele kosten die nodig zijn om deze vereenvoudigingen te realiseren,
                  staan structurele besparingen. Deze zijn opgenomen in de onderstaande tabel. De uitvoeringskosten
                  worden gedekt op begroting IX. De structurele besparing die met deze maatregel beoogd
                  wordt, komt ten goede aan begroting IX.
               
Tabel: Overzicht uitvoeringskosten Belastingdienst (Bedragen x € 1.000)
Afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven
2019
2020
2021
2022
2023
Maatregel
                         
                         
                         
                         
                         
Afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven
0
740
0
– 300
– 620
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
Artikel I
Artikel I, onderdeel A (artikel 3.139 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Indien in enig jaar scholingsuitgaven op grond van afdeling 6.7 Wet IB 2001 als persoonsgebonden
                  aftrek in aftrek zijn gebracht terwijl de belastingplichtige deze uitgaven in een
                  later jaar alsnog deels of volledig vergoed heeft gekregen, wordt deze vergoeding
                  voor dat deel op grond van artikel 3.139, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 in laatstgenoemd
                  jaar in de vorm van een negatieve persoonsgebonden aftrek als inkomen in aanmerking
                  genomen. In samenhang met het voorstel om de fiscale aftrek van scholingsuitgaven
                  te laten vervallen, kan ook artikel 3.139, onderdeel c, Wet IB 2001 komen te vervallen.
                  Immers, wanneer de scholingsuitgaven niet langer voor aftrek in aanmerking komen,
                  wordt daarmee de teruggave of nabetaling die betrekking heeft op die scholingsuitgaven
                  fiscaal irrelevant. Wel van belang blijven ontvangen teruggaven of nabetalingen ter
                  zake van in de jaren tot de afschaffing van de fiscale aftrek voor scholingsuitgaven
                  gedane uitgaven die als scholingsuitgaven in aftrek zijn gebracht. Voor deze categorie
                  wordt een overgangsbepaling voorgesteld (artikel I, onderdeel E). Voor een verdere
                  toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op die bepaling.
               
Artikel I, onderdeel B (artikel 6.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.1, tweede lid, Wet IB 2001 vervalt de
                  huidige mogelijkheid om scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking
                  te nemen.
               
Artikel I, onderdeel C (afdeling 6.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
In afdeling 6.7 (artikelen 6.27 tot en met 6.30) Wet IB 2001 is de aftrekbaarheid
                  van scholingsuitgaven nader uitgewerkt. Gelet op het voorstel om deze persoonsgebonden
                  aftrekpost te laten vervallen, kan afdeling 6.7 Wet IB 2001 eveneens komen te vervallen.
               
Artikel I, onderdeel D (artikel 10a.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Artikel 10a.16 Wet IB 2001 regelt het overgangsrecht voor de aftrek van scholingsuitgaven
                  waarvoor op het moment dat de uitgaven zijn gedaan geen aftrek gold omdat recht bestond
                  op een prestatiebeurs, maar die alsnog (forfaitair) in aftrek kunnen worden gebracht
                  ingeval de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. Zoals in het
                  algemeen deel van deze memorie is toegelicht wordt voorgesteld dit overgangsrecht
                  met ingang van 1 januari 2031 te laten vervallen.
               
Artikel I, onderdeel E (artikel 10a.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001) artikel
                     II en artikel III
Zoals in de toelichting op het voorstel om artikel 3.139, onderdeel c, Wet IB 2001
                     te laten vervallen is opgemerkt, is het de bedoeling dat de inhoud van die bepaling
                     blijft gelden voor ontvangen teruggaven van en nagekomen betalingen ter zake van scholingsuitgaven
                     die tot en met de dag voordat de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven
                     in werking treedt als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking zijn genomen. Hiertoe
                     wordt in het voorgestelde artikel 10a.21 Wet IB 2001 bepaald dat artikel 3.139, onderdeel
                     c, Wet IB 2001 zoals dat luidde op de dag voordat de afschaffing van de fiscale aftrek
                     van scholingsuitgaven in werking treedt van toepassing blijft met betrekking tot hetgeen
                     wordt ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van scholingsuitgaven
                     die op grond van afdeling 6.7 Wet IB 2001 zoals die afdeling op de dag voordat de
                     afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven in werking treedt luidde in
                     aanmerking zijn genomen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat ontvangen teruggaven
                     of nabetalingen die betrekking hebben op reeds in aftrek gekomen scholingsuitgaven
                     buiten beschouwing blijven. De ontvangen teruggave of nabetaling leidt er immers toe
                     dat achteraf bezien een te groot bedrag als scholingsuitgave in aanmerking is genomen.
                     Met de overgangsbepaling wordt beoogd deze te hoge aftrek in het jaar dat de teruggave
                     of nabetaling wordt ontvangen de facto ongedaan te maken.
                  
Omdat op dit moment nog niet vaststaat op welke datum de afschaffing van de fiscale
                     aftrek van scholingsuitgaven in werking treedt, is in de in artikel I, onderdeel E,
                     opgenomen wijzigingsopdracht – in lijn met het algemeen deel van deze memorie – in
                     eerste instantie 31 december 2020 als relevante datum opgenomen, maar wordt die datum
                     op grond van artikel II vervangen zodra de feitelijke datum van inwerkingtreding van
                     de afschaffing van de fiscale afrek van scholingsuitgaven is bekendgemaakt door middel
                     van het in artikel III genoemde koninklijke besluit.
                  
De Staatssecretaris van Financiën,
                  M. Snel
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 32 | Voor | 
| CDA | 19 | Voor | 
| D66 | 19 | Voor | 
| PVV | 19 | Tegen | 
| GroenLinks | 14 | Voor | 
| SP | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| 50PLUS | 4 | Voor | 
| PvdD | 4 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| FVD | 2 | Tegen | 
| Van Haga | 1 | Voor | 
| Van Kooten-Arissen | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.