Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 305 Invoering van een bronbelasting op renten en royalty’s (Wet bronbelasting 2021)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Bronbelasting
Artikel 1.2 Definities
Artikel 1.3 Fictieve vestigingsplaats
HOOFDSTUK 2 BELASTINGPLICHT
Artikel 2.1 Belastingplichtigen
HOOFDSTUK 3 HEFFINGSGRONDSLAG
Artikel 3.1 Heffingsgrondslag
Artikel 3.2 Correctie naar zakelijke voorwaarden
Artikel 3.3 Heffingsgrondslag renten
Artikel 3.4 Heffingsgrondslag royalty’s
Artikel 3.5 Genietingstijdstip
HOOFDSTUK 4 TARIEF
Artikel 4.1 Tarief
Artikel 4.2 Belasting voor rekening inhoudingsplichtige
HOOFDSTUK 5 WIJZE VAN HEFFING
Artikel 5.1 Heffing door inhouding
HOOFDSTUK 6 BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 6.1 Naheffing
Artikel 6.2 Informatieverplichting
Artikel 6.3 Inlichtingenverplichting
Artikel 6.4 Vergrijpboete overtreden inlichtingenverplichting
HOOFDSTUK 7 WIJZIGINGEN WETTEN
Artikel 7.1 Wijzigingen Wet bronbelasting 2021
Artikel 7.2 Wijzigingen Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Artikel 7.3 Wijzigingen Wet op de dividendbelasting 1965
Artikel 7.4 Wijzigingen Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 7.5 Wijzigingen Invorderingswet 1990
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 8.1 Inwerkingtreding
Artikel 8.2 Citeertitel
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een bronbelasting op renten
en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties te introduceren
en enkele antimisbruikbepalingen in de dividendbelasting en vennootschapsbelasting
te wijzigen om de aanpak van belastingontwijking voortvarend voort te zetten;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Bronbelasting
Onder de naam bronbelasting wordt een belasting geheven van het lichaam, bedoeld in
artikel 2.1.
Artikel 1.2 Definities
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
a. voordeelgerechtigde:
een lichaam dat gerechtigd is tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1;
b. inhoudingsplichtige:
1°. naamloze vennootschappen;
2°. besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;
3°. open commanditaire vennootschappen;
4°. andere, al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende, vennootschappen waarvan het
kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
5°. coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;
6°. onderlinge waarborgmaatschappijen;
7°. verenigingen;
8°. stichtingen;
9°. andere rechtspersonen;
10°. fondsen voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969;
11°. doelvermogens;
12°. met de lichamen, genoemd onder 1° tot en met 11°, vergelijkbare buitenlandse lichamen;
c. aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige:
een inhoudingsplichtige:
1°. waarin de voordeelgerechtigde onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang
heeft;
2°. die onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
3°. waarin een derde onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft, terwijl
die derde tevens onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
4°. waarin de voordeelgerechtigde onmiddellijk of middellijk een belang heeft en waarin
hij samen met een of meer andere lichamen die met hem een samenwerkende groep als
bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen
onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft;
5°. die onmiddellijk of middellijk een belang heeft in de voordeelgerechtigde en die samen
met een of meer andere lichamen die met die inhoudingsplichtige een samenwerkende
groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 vormen onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
of
6°. waarin lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep als bedoeld in artikel
10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gezamenlijk onmiddellijk
of middellijk een kwalificerend belang hebben en die lichamen tevens gezamenlijk onmiddellijk
of middellijk een kwalificerend belang hebben in de voordeelgerechtigde;
d. kwalificerend belang:
een belang waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een lichaam kan worden
uitgeoefend dat de activiteiten van het lichaam kunnen worden bepaald;
e. laagbelastende jurisdictie:
een bij ministeriële regeling aangewezen staat die:
1°. op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel
5.1, derde lid, lichamen niet of naar een tarief van minder dan 9% onderwerpt aan
een belasting naar de winst; of
2°. is opgenomen in een in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in
artikel 5.1, derde lid, geldende EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor
belastingdoeleinden;
f. vaste inrichting:
een vaste inrichting als bedoeld in artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van
de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, wordt een staat die voor het eerst
bij ministeriële regeling wordt aangewezen als staat als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel e, en in relatie waarmee op het moment van die eerste aanwijzing reeds een
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van kracht is voor de toepassing van
deze wet niet eerder als laagbelastende jurisdictie aangemerkt dan nadat sinds dat
moment drie kalenderjaren zijn verstreken.
Artikel 1.3 Fictieve vestigingsplaats
1. Indien de oprichting van een inhoudingsplichtige heeft plaatsgevonden naar Nederlands
recht, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die
inhoudingsplichtige geacht in Nederland te zijn gevestigd. Een Europese naamloze vennootschap
die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, wordt voor de toepassing
van de eerste zin geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.
2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden op de BES
eilanden gevestigde inhoudingsplichtigen die door de toepassing van artikel 5.2 van
de Belastingwet BES geacht worden niet op de BES eilanden te zijn gevestigd, geacht
in Nederland te zijn gevestigd.
HOOFDSTUK 2 BELASTINGPLICHT
Artikel 2.1 Belastingplichtigen
1. Belastingplichtig voor de belasting is een lichaam dat gerechtigd is tot voordelen
als bedoeld in artikel 3.1 en dat:
a. naar de omstandigheden beoordeeld in een laagbelastende jurisdictie is gevestigd of
volgens de fiscale of andere regelgeving van die jurisdictie aldaar is gevestigd;
b. niet in een laagbelastende jurisdictie is gevestigd, waarbij die voordelen worden
toegerekend aan een vaste inrichting in een laagbelastende jurisdictie;
c. volgens de fiscale regelgeving van een staat, niet zijnde Nederland of een laagbelastende
jurisdictie, in die staat is gevestigd en gerechtigd is tot die voordelen met als
hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan
en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie of reeks van constructies
of samenstel van transacties waarbij:
1°. een constructie of transactie uit verscheidene stappen of onderdelen kan bestaan;
2°. een constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties
als kunstmatig wordt beschouwd voor zover zij, onderscheidenlijk het, niet is opgezet
op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen;
d. volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin de voordeelgerechtigde is gevestigd,
niet zijnde een laagbelastende jurisdictie, aldaar niet wordt behandeld als de gerechtigde
tot die voordelen omdat die staat een lichaam waarin die voordeelgerechtigde een belang
heeft als gerechtigde tot die voordelen beschouwt; of
e. volgens de fiscale regelgeving van de staat op grond van wiens recht de voordeelgerechtigde
is opgericht, niet zijnde een laagbelastende jurisdictie, aldaar niet wordt behandeld
als de gerechtigde tot die voordelen omdat die voordeelgerechtigde volgens de fiscale
regelgeving van die staat niet aldaar is gevestigd, en die voordeelgerechtigde niet
volgens de fiscale regelgeving van een andere staat in laatstbedoelde staat is gevestigd.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt
dat de voordeelgerechtigde volgens de fiscale regelgeving van een andere staat, niet
zijnde een laagbelastende jurisdictie, tevens in die staat is gevestigd en aldaar
wordt behandeld als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef,
en die voordeelgerechtigde niet volgens een door die staat met een andere staat gesloten
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht te zijn gevestigd in die
andere staat.
3. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt
dat het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, volgens de fiscale regelgeving
van de staat waarin dat lichaam is gevestigd aldaar als de gerechtigde tot de voordelen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef, wordt beschouwd, in welk geval dat lichaam wordt
geacht de voordeelgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, te zijn.
4. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt
dat iedere achterliggende gerechtigde die al dan niet samen met een of meer andere
lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld
in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen onmiddellijk
een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
e, volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin die achterliggende gerechtigde
is gevestigd aldaar wordt behandeld als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in
het eerste lid, aanhef, en niet een lichaam is waarop zonder tussenkomst van de voordeelgerechtigde
het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, van toepassing zou zijn. Van achterliggende
gerechtigdheid als bedoeld in de eerste zin is sprake voor zover de gerechtigdheid
tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, rechtstreeks verband houdt met
een participatie in de voordeelgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
5. Indien aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden wordt voldaan, wordt
voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, tenzij de inspecteur het tegendeel
aannemelijk maakt, de voordeelgerechtigde geacht niet gerechtigd te zijn tot de voordelen
met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander
te ontgaan en wordt geacht sprake te zijn van geldige zakelijke redenen die de economische
realiteit weerspiegelen. Indien niet aan de voorwaarden, bedoeld in de eerste zin,
wordt voldaan, dient de voordeelgerechtigde of de inhoudingsplichtige aannemelijk
te maken dat:
a. de voordeelgerechtigde niet gerechtigd is tot de voordelen met als hoofddoel of een
van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan; of
b. sprake is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.
HOOFDSTUK 3 HEFFINGSGRONDSLAG
Artikel 3.1 Heffingsgrondslag
De belasting wordt geheven over de voordelen in de vorm van:
a. renten als bedoeld in artikel 3.3;
b. royalty’s als bedoeld in artikel 3.4.
Artikel 3.2 Correctie naar zakelijke voorwaarden
1. Indien ter zake van voordelen als bedoeld in artikel 3.1 voorwaarden worden overeengekomen
of opgelegd (verrekenprijzen) die afwijken van voorwaarden die in het economische
verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, worden die voordelen
bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen.
2. Niet in geld genoten voordelen worden in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan
in het economische verkeer kan worden toegekend.
Artikel 3.3 Heffingsgrondslag renten
1. De voordelen in de vorm van renten zijn de vergoedingen van welke aard dan ook –
kosten daaronder begrepen – uit hoofde van geldleningen verschuldigd door:
a. een in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige;
of
b. een niet in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige
voor zover de met die vergoedingen corresponderende lasten worden toegerekend aan
een vaste inrichting in Nederland.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een geldlening verstaan: een schuld
die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst.
Artikel 3.4 Heffingsgrondslag royalty’s
1. De voordelen in de vorm van royalty’s zijn de vergoedingen, bedoeld in het tweede
lid, verschuldigd door:
a. een in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige;
of
b. een niet in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige
voor zover de met die vergoedingen corresponderende lasten worden toegerekend aan
een vaste inrichting in Nederland.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder royalty’s verstaan: vergoedingen van
welke aard dan ook:
a. voor het gebruik van of het recht op gebruik van:
1°. een auteursrecht op een werk op het gebied van de letterkunde, kunst of wetenschap,
daaronder begrepen bioscoopfilms en software;
2°. een octrooi;
3°. een fabrieks- of handelsmerk;
4°. een tekening of model;
5°. een plan;
6°. een geheim recept of geheime werkwijze; of
b. voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
Artikel 3.5 Genietingstijdstip
1. De voordelen, bedoeld in artikel 3.1, worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip
waarop zij:
a. betaald of verrekend worden, ter beschikking van de voordeelgerechtigde worden gesteld
of rentedragend worden; of
b. vorderbaar en tevens inbaar worden.
2. Gedurende het tijdvak gerijpte doch aan het einde van dat tijdvak nog niet genoten
renten of royalty’s worden beschouwd op 31 december van dat tijdvak te zijn genoten.
3. Voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat over een bedrag reeds met toepassing van
het tweede lid belasting is geheven, behoort dat bedrag niet tot de voordelen, bedoeld
in artikel 3.1, op het moment dat het eerste lid toepassing vindt.
HOOFDSTUK 4 TARIEF
Artikel 4.1 Tarief
De belasting bedraagt het hoogste percentage, bedoeld in artikel 22 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969, van de voordelen, bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 4.2 Belasting voor rekening inhoudingsplichtige
Indien de inhoudingsplichtige de belasting voor zijn rekening neemt, worden voor het
berekenen van de belasting de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, vermenigvuldigd met
100/(100-T), waarbij T staat voor het geldende percentage van het tarief, bedoeld
in artikel 4.1.
HOOFDSTUK 5 WIJZE VAN HEFFING
Artikel 5.1 Heffing door inhouding
1. De belasting wordt geheven door inhouding op de voordelen, bedoeld in artikel 3.1.
2. De inhoudingsplichtige houdt de belasting in op het tijdstip waarop de voordelen,
bedoeld in artikel 3.1, worden genoten.
3. De inhoudingsplichtige draagt de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte
af.
4. Voor zover de belasting niet op de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, kan worden
ingehouden, wordt de belasting geacht te zijn ingehouden op het genietingstijdstip,
bedoeld in artikel 3.5.
HOOFDSTUK 6 BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 6.1 Naheffing
Onverminderd het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan de inhoudingsplichtige dan wel aan de belastingplichtige
indien de inhoudingsplichtige de belasting die moet worden afgedragen geheel of gedeeltelijk
niet heeft betaald.
Artikel 6.2 Informatieverplichting
1. Artikel 47a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing
ter zake van gegevens en inlichtingen alsmede gegevensdragers die van belang kunnen
zijn voor de heffing van de belasting waarvan de inhouding is opgedragen aan de inhoudingsplichtige
en die in het bezit zijn van:
a. de voordeelgerechtigde;
b. een derde die onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in die inhoudingsplichtige;
of
c. lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a,
zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en die gezamenlijk onmiddellijk
of middellijk een kwalificerend belang hebben in die inhoudingsplichtige.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval artikel 4.2 toepassing vindt.
3. Artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing
ingeval niet of niet volledig wordt voldaan aan de informatieverplichting ingevolge
het eerste lid.
Artikel 6.3 Inlichtingenverplichting
1. De inhoudingsplichtige is gehouden de inspecteur eigener beweging juiste en volledige
inlichtingen of gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de belasting
waarvan de inhouding aan hem is opgedragen te verstrekken binnen twee weken nadat
hem bekend is geworden dat die inlichtingen of gegevens niet, onjuist of onvolledig
door hem zijn verstrekt.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt nagekomen op de door de inspecteur
aangegeven wijze.
3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervalt door verloop van vijf jaren na
afloop van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
Artikel 6.4 Vergrijpboete overtreden inlichtingenverplichting
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige is te wijten dat
de verplichting, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, niet wordt nagekomen, vormt dit
een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen
van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat als gevolg
van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, niet
zou zijn geheven.
3. Voor de toepassing van dit artikel is artikel 67o, derde lid, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
4. De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het eerste lid
vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de belastingschuld
is ontstaan.
HOOFDSTUK 7 WIJZIGINGEN WETTEN
Artikel 7.1 Wijzigingen Wet bronbelasting 2021
In de Wet bronbelasting 2021 wordt in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a, onder
10°, «derde lid» vervangen door «vierde lid».
Artikel 7.2 Wijzigingen Wet op de vennootschapsbelasting 1969
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 10, eerste lid, onderdeel f, wordt «dividendbelasting» vervangen door «dividendbelasting,
wegens genoten voordelen geheven bronbelasting».
B
Artikel 13ab, elfde lid, komt te luiden:
11. Indien aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden wordt voldaan, wordt
voor de toepassing van het vijfde lid een gecontroleerd lichaam geacht een wezenlijke
economische activiteit uit te oefenen, tenzij de inspecteur aannemelijk maakt dat
slechts aan die voorwaarden wordt voldaan met als hoofddoel of een van de hoofddoelen
om in aanmerking te komen voor de uitzondering op de voet van het vijfde lid. Indien
niet aan de voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, wordt voldaan, dient de belastingplichtige
aannemelijk te maken dat een gecontroleerd lichaam een wezenlijke economische activiteit
uitoefent.
C
Artikel 17, vijfde lid, komt te luiden:
5. Indien aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden wordt voldaan, wordt
voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, tenzij de inspecteur het tegendeel
aannemelijk maakt, de belastingplichtige geacht het aanmerkelijk belang niet te houden
met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij
een ander te ontgaan en wordt geacht sprake te zijn van geldige zakelijke redenen
die de economische realiteit weerspiegelen. Indien niet aan de voorwaarden, bedoeld
in de eerste zin, wordt voldaan, dient de belastingplichtige aannemelijk te maken
dat:
a. het aanmerkelijk belang niet wordt gehouden met als hoofddoel of een van de hoofddoelen
om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan; of
b. sprake is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.
Artikel 7.3 Wijzigingen Wet op de dividendbelasting 1965
In de Wet op de dividendbelasting 1965 komt artikel 4, twaalfde lid, te luiden:
12. Indien aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden wordt voldaan, wordt
voor de toepassing van het derde lid, onderdeel c, tenzij de inspecteur het tegendeel
aannemelijk maakt, de opbrengstgerechtigde geacht het belang niet te hebben met als
hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan
en wordt geacht sprake te zijn van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit
weerspiegelen. Indien niet aan de voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, wordt voldaan,
dient de opbrengstgerechtigde of de inhoudingsplichtige aannemelijk te maken dat:
a. de opbrengstgerechtigde het aanmerkelijk belang niet heeft met als hoofddoel of een
van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan; of
b. sprake is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.
Artikel 7.4 Wijzigingen Algemene wet inzake rijksbelastingen
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 30h, eerste lid, wordt na «dividendbelasting,» ingevoegd «bronbelasting,».
B
In artikel 30ha, vierde lid, wordt na «dividendbelasting» ingevoegd «of bronbelasting
als bedoeld in de Wet bronbelasting 2021». Voorts wordt na «de artikelen 47 en 47a»
ingevoegd «of artikel 6.2 van de Wet bronbelasting 2021».
C
In artikel 30hb, tweede lid, wordt na »vennootschapsbelasting» ingevoegd «en de bronbelasting».
Artikel 7.5 Wijzigingen Invorderingswet 1990
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 22, derde lid, onderdeel a, wordt, onder vernummering van de subonderdelen
7° en 8° tot 8° en 9°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:
7°. de bronbelasting;.
B
Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 36a
1. Hoofdelijk aansprakelijk is:
a. voor de belasting die een inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet bronbelasting
2021 is verschuldigd: ieder van de bestuurders van die inhoudingsplichtige;
b. voor de belasting die een inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet bronbelasting
2021 is verschuldigd over het door de belastingplichtige genoten voordeel, bedoeld
in de Wet bronbelasting 2021: de belastingplichtige, bedoeld in de Wet bronbelasting
2021;
c. voor de belasting die een belastingplichtige als bedoeld in de Wet bronbelasting 2021
is verschuldigd: ieder van de bestuurders van die belastingplichtige.
2. Niet aansprakelijk is de bestuurder, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of c,
voor zover hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat de bronbelasting
niet of niet volledig is betaald.
3. Voor de toepassing van dit artikel is artikel 36, vijfde en achtste lid, van overeenkomstige
toepassing.
4. De aansprakelijkheid geldt tevens indien de bestuurder, bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a of c, of de belastingplichtige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, niet in Nederland woont of is gevestigd.
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 8.1 Inwerkingtreding
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.
2. In afwijking van het eerste lid treden artikel 7.2, onderdelen B en C, en artikel
7.3 in werking met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat artikel 7.2,
onderdeel B, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen
op of na 1 januari 2020.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 7.1 in werking met ingang van 1 januari
2022.
Artikel 8.2 Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bronbelasting 2021.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
PVV | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.