Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 303 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2020)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
ARTIKEL VIII
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
ARTIKEL XI
ARTIKEL XII
ARTIKEL XIII
ARTIKEL XIV
ARTIKEL XV
ARTIKEL XVI
ARTIKEL XVII
ARTIKEL XVIII
ARTIKEL XIX
ARTIKEL XX
ARTIKEL XXI
ARTIKEL XXII
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid
voor het jaar 2020 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten
wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1.10 Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vaste
inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger
als bedoeld in artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969.
B
Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt in de aanhef «de Europese Economische Ruimte»
vervangen door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte». Voorts wordt aan het slot van subonderdeel 1° «, of» vervangen
door «; of».
2. Het vijfde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. het schip in tijd- of reischarter houdt, mits:
1°. de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld
in de aanhef van dit lid en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in
aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt; en
2°. het jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen die de belastingplichtige in
tijd- of reischarter houdt en die niet de vlag voeren van een van de lidstaten van
de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte niet meer bedraagt dan 75% van het vóór toepassing van
dit subonderdeel bepaalde jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen, bedoeld
in het eerste lid, waarbij van schepen in mede-eigendom de netto-dagtonnages slechts
in aanmerking worden genomen naar rato van de mate van mede-eigendom in die schepen,
tenzij de belastingplichtige zowel het volledige bemanning- en technische beheer als
commerciële beheer van die schepen verricht; of.
3. Aan het vijfde lid, onderdeel d, wordt toegevoegd «, mits dat schip de vlag voert
van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte».
4. In het zesde lid, aanhef, wordt «onderdeel a» vervangen door «onderdelen a en d».
Voorts wordt «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij
is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte».
5. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «in gebruik nemen» vervangen door «in gebruik
nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het volledige bemanning- en technische
beheer,» en wordt «door de belastingplichtige, de netto-tonnage» vervangen door «door
de belastingplichtige ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende
schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de
netto-tonnage». Voorts wordt «de Europese Economische Ruimte, als percentage» vervangen
door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte, als percentage» en wordt «, of» vervangen door «; of».
6. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «in gebruik nemen» vervangen door «in gebruik
nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het volledige bemanning- en technische
beheer,» en wordt «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij
is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». Voorts wordt «, of»
vervangen door «; of».
7. In het zesde lid, onderdeel c, wordt «in gebruik nemen» vervangen door «in gebruik
nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het bemanning- en technische beheer,»
en wordt «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij is
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». Voorts wordt aan
dat onderdeel c toegevoegd «en ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde
kwalificerende schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie
of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte».
8. Aan het achtste lid wordt toegevoegd «, dan wel waarvoor de belastingplichtige voor
een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht».
C
In artikel 3.23, eerste lid, vierde zin, wordt, onder vernummering van de subonderdelen
1° tot en met 5° tot 2° tot en met 6°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:
1°. het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee: vermeerderd
met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan dat vervoer, indien de winst
behaald met de exploitatie van dat schip grotendeels met die werkzaamheden is behaald;.
D
In artikel 7.4 vervalt «op het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke
rijkdommen».
ARTIKEL II
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Er wordt een opschrift ingevoegd, luidende: Wijze van verzending berichten van Belastingdienst/Toeslagen.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een belanghebbende heeft met betrekking tot de berichten van de Belastingdienst/Toeslagen
de keuze tussen hetzij verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij
verzending van alle berichten anders dan langs elektronische weg.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belanghebbenden of omstandigheden
worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen
berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs
elektronische weg aan een belanghebbende verzendt.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een belanghebbende kan een op grond van het eerste lid gemaakte keuze herzien. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de
eerste zin.
B
Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13a Wijze van verzending berichten aan Belastingdienst/Toeslagen
Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belanghebbenden of omstandigheden
worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belanghebbende
berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs
elektronische weg aan de Belastingdienst/Toeslagen verzendt.
C
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Indien de Belastingdienst/Toeslagen besluit tot openbaarmaking van een besluit tot
oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 42a en beide besluiten
in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht mede
te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel
blijkt.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde en vierde» vervangen door «derde, vierde en
vijfde».
D
In artikel 42, tweede lid, wordt «op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland
is opgekomen» vervangen door «op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel
4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld
in artikel 5.1 van die wet».
E
Aan hoofdstuk 2 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 7. Openbaarmaking van het besluit tot oplegging van een vergrijpboete
Artikel 42a. Openbaarmaking vergrijpboete
1. De Belastingdienst/Toeslagen maakt openbaar het besluit tot oplegging van een bestuurlijke
boete die is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van
de Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in artikel 41 dat door
de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig
verleende bijstand bij het aanvragen of wijzigen van een tegemoetkoming door een belanghebbende,
binnen tien werkdagen na het laatste van de volgende momenten:
a. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot openbaarmaking;
b. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot oplegging van de bestuurlijke
boete.
2. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de
gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat de Belastingdienst/Toeslagen
besluit tot openbaarmaking.
3. De Belastingdienst/Toeslagen gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het
eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in
zijn belang zou worden getroffen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing
van het tweede en derde lid.
5. Indien de Belastingdienst/Toeslagen het besluit tot oplegging van de bestuurlijke
boete, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens
op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken
uit het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete:
a. de naam van de overtreder;
b. de wettelijke grondslag van de boete;
c. het bedrag van de boete;
d. de dagtekening van de boete;
e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;
f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid,
heeft begaan.
6. Het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, blijft
gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van
de Belastingdienst.
7. De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren
na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
ARTIKEL III
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt artikel 6, derde lid, als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «als een vaste inrichting in ieder geval aangemerkt» vervangen
door «onder vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan».
2. Onder verlettering van de onderdelen a en b tot b en c wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
a. een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3, vierde tot
en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;.
3. In onderdeel b (nieuw) wordt «onder Noordzeewinningsgebied wordt verstaan» vervangen
door «het Noordzeewinningsgebied bestaat uit». Voorts wordt «ten behoeve van de exploratie
en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen» vervangen
door «rechten mag uitoefenen».
ARTIKEL IV
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt
als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «en in totaal voor niet meer dan drie perioden per kalenderjaar,».
2. In het derde lid wordt in de eerste zin «moet worden ingediend ten minste een kalendermaand»
vervangen door «wordt uiterlijk ingediend op de laatste dag van de kalendermaand».
Voorts wordt na die zin een zin ingevoegd, luidende: Indien de aanvraag betrekking
heeft op een periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar, wordt de aanvraag
uiterlijk ingediend op 20 december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
B
Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 27a
Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels worden
gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij een verstoring van de voorziening,
bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 27, achtste lid, sprake is van verschoonbaarheid
van een termijnoverschrijding ter zake van:
a. een aanvraag als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of artikel 27, eerste lid;
b. een opgave als bedoeld in artikel 22, vierde lid; of
c. een mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, of artikel 27, vierde lid.
ARTIKEL V
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3 worden negen leden toegevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vaste
inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan:
a. voor zover in de relatie tot de andere staat een verdrag van toepassing is dat, of
een regeling is getroffen die, voorziet in een regeling voor de heffing over bestanddelen
van de winst: het begrip vaste inrichting zoals dat geldt voor de toepassing van die
regeling;
b. voor zover in de relatie tot de andere staat niet een verdrag als bedoeld in onderdeel
a van toepassing is en geen regeling als bedoeld in dat onderdeel is getroffen: een
vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel
of gedeeltelijk worden uitgeoefend, met dien verstande dat de plaats van uitvoering
van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts dan een vaste
inrichting is indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
5. In afwijking in zoverre van het vierde lid, onderdeel b, wordt niet als een vaste
inrichting beschouwd:
a. het gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering
van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen
of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen
of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een ander;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
enige andere werkzaamheid uit te oefenen;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van
de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden;
mits de werkzaamheid, of, voor de toepassing van onderdeel f, het totaal van de werkzaamheden
van de vaste bedrijfsinrichting, van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid
heeft.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien een belastingplichtige een vaste bedrijfsinrichting
in een andere staat gebruikt of aanhoudt en die belastingplichtige of een gelieerd
lichaam of gelieerde natuurlijk persoon op die of een andere plaats in die staat werkzaamheden
uitoefent, en:
a. die plaats een vaste inrichting vormt voor die belastingplichtige of dat gelieerde
lichaam of die gelieerde natuurlijk persoon; of
b. het totaal van de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet van voorbereidende aard
is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
mits de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, aanvullende taken zijn die deel uitmaken
van een samenhangende bedrijfsvoering.
7. Indien:
a. een belastingplichtige in een andere staat werkzaamheden uitoefent op een plaats van
uitvoering van een bouwwerk of op een plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden
en die werkzaamheden worden uitgeoefend gedurende een of meer tijdvakken die in totaal
langer duren dan 30 dagen, maar twaalf maanden niet overschrijden; en
b. op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van constructie- of
installatiewerkzaamheden gedurende meerdere tijdvakken, waarvan ieder tijdvak langer
duurt dan 30 dagen, met dat bouwwerk of die constructie- of installatiewerkzaamheden
verband houdende werkzaamheden worden uitgeoefend door een of meer gelieerde lichamen
of natuurlijk personen;
worden bij de vaststelling van de periode van twaalf maanden, bedoeld in het vierde
lid, onderdeel b, die tijdvakken gevoegd bij de totale periode waarin die belastingplichtige
werkzaamheden heeft uitgeoefend op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op
die plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden.
8. Indien een lichaam of een natuurlijk persoon, niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger
als bedoeld in het negende lid, voor een belastingplichtige optreedt in een andere
staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten afsluit of gewoonlijk de voornaamste rol
speelt bij het afsluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging
door die belastingplichtige worden afgesloten:
a. en die overeenkomsten worden afgesloten:
1°. in naam van die belastingplichtige;
2°. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen
die aan die belastingplichtige toebehoren of ter zake waarvan die belastingplichtige
het gebruiksrecht heeft; of
3°. voor het verstrekken van diensten door die belastingplichtige; en
b. de werkzaamheden van het lichaam of de natuurlijk persoon niet beperkt blijven tot
werkzaamheden als bedoeld in het vijfde en zesde lid die, indien zij zouden worden
uitgeoefend met behulp van een vaste bedrijfsinrichting, die vaste bedrijfsinrichting
op grond van de bepalingen van die leden niet tot een vaste inrichting zouden maken;
heeft die belastingplichtige voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, in
die staat een vaste inrichting ter zake van alle werkzaamheden die dat lichaam, onderscheidenlijk
die natuurlijk persoon, voor die belastingplichtige verricht.
9. Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, heeft een belastingplichtige
geen vaste inrichting indien voor hem een lichaam of een natuurlijk persoon in een
andere staat optreedt en dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, in
die staat een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor die
belastingplichtige handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Indien dat lichaam,
onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
optreedt voor de belastingplichtige of een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk
personen, wordt dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, niet aangemerkt
als een onafhankelijke vertegenwoordiger.
10. Voor de toepassing van dit artikel wordt als gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk
persoon aangemerkt:
a. een lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft;
b. een lichaam dat of een natuurlijk persoon die een belang heeft in de belastingplichtige.
11. Indien een natuurlijk persoon of een lichaam een belang heeft in de belastingplichtige
en in een of meer andere lichamen, wordt voor de toepassing van dit artikel ieder
van die lichamen aangemerkt als een gelieerd lichaam.
12. Onder een belang als bedoeld in het tiende en elfde lid wordt verstaan een belang
dat:
a. meer dan 50% bedraagt van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van het lichaam
en meer dan 50% vertegenwoordigt van de statutaire stemrechten in het lichaam; of
b. recht geeft op meer dan 50% van de winst van het lichaam.
B
In artikel 13d, vijfde lid, wordt «het tiende lid» vervangen door «het elfde lid».
C
In artikel 15ahb, vierde lid, wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, luidende:
Artikel 15bb, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
D
Na artikel 15ba worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 15bb
1. De inspecteur stelt het bedrag van het voort te wentelen saldo aan renten, bedoeld
in artikel 15b, vijfde lid, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig
met de aanslag over het jaar waarin dat saldo is ontstaan. Het bedrag, bedoeld in
de eerste zin, wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
2. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het bedrag, bedoeld in het
eerste lid, te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking, bedoeld in dat
lid, herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend
was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren,
behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader
trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde lid en vierde lid,
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15bc
1. Het voortgewentelde saldo aan renten dat ingevolge artikel 15b, vijfde lid, in aftrek
komt bij het bepalen van de winst van een jaar wordt door de inspecteur, gelijktijdig
met het vaststellen van de aanslag over dat jaar, vastgesteld bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
2. Het bedrag van het in aftrek gekomen voortgewentelde saldo aan renten wordt op het
aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
3. Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend
betrekking hebben op de toepassing van de artikelen 15b, vijfde lid, en 15ba.
E
Artikel 15e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt «van kracht» vervangen door «van toepassing».
2. In het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, vervalt «als bedoeld in artikel 15f».
3. In het derde lid wordt «kan» vervangen door «mag».
4. In het vierde lid wordt «kan» vervangen door «mag».
F
Artikel 15f vervalt.
G
In artikel 29h, eerste lid, wordt «Onze Minister« vervangen door «de inspecteur».
ARTIKEL VI
De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang
van 1 juli 2020 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Bij een CO2-uitstoot vanaf
tot
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het
aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
I
II
III
IV
0 gram/km
90
€ 366
€ 1
90 gram/km
116
€ 456
€ 57
116 gram/km
162
€ 1.938
€ 124
162 gram/km
180
€ 7.642
€ 204
180 gram/km
–
€ 11.314
€ 408
Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto
die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking die zijn kracht
kan ontlenen aan diesel vermeerderd met een bedrag van € 78,82 per gram/km CO2-uitstoot boven de 80 gram/km CO2-uitstoot.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting voor een personenauto met ten
minste twee verschillende energie-omzetters en ten minste twee verschillende energie-opslagsystemen
aan boord ten behoeve van de mechanische aandrijving van de auto, waarbij in ieder
geval energie wordt geput uit een opslagvoorziening voor elektrische energie of -kracht,
een voorziening die ook door middel van een externe bron oplaadbaar is, bepaald aan
de hand van de volgende tabel.
Bij een CO2-uitstoot vanaf
tot
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het
aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
I
II
III
IV
0 gram/km
34
€ 0
€ 24
34 gram/km
60
€ 816
€ 83
60 gram/km
–
€ 2.974
€ 199
Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto
die mede wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking die zijn kracht
kan ontlenen aan diesel vermeerderd met een bedrag van € 78,82 per gram/km CO2-uitstoot boven de 80 gram/km CO2-uitstoot.
3. In het derde lid, onderdeel a, wordt «compressieontsteking» vervangen door «compressieontsteking
die zijn kracht kan ontlenen aan diesel».
4. Het elfde lid komt te luiden:
11. Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een personenauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de
Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het
Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met
betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6)
en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn
2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van
de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PbEU 2017, L 175). Indien de meting
mede met LPG, aardgas of biomethaan als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG, aardgas, respectievelijk biomethaan als brandstofsoort
gehanteerd.
5. Het twaalfde lid komt te luiden:
12. Indien de CO2-uitstoot uitsluitend is gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008
van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG)
nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de type goedkeuring
van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen
(Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008,
L 199) wordt het bedrag aan belasting bepaald op basis van de wettelijke bepalingen
met betrekking tot de maatstaf van heffing en het tarief zoals die golden op de datum
eerste toelating van die personenauto.
6. In het dertiende lid wordt «507» vervangen door «550» en wordt «356» vervangen door
«395». Voorts wordt «compressieontsteking» vervangen door «compressieontsteking die
zijn kracht kan ontlenen aan diesel».
B
In artikel 10, eerste lid, wordt «artikel 9, eerste tot en met derde lid» vervangen
door «artikel 9, eerste tot en met derde lid en twaalfde lid».
ARTIKEL VII
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 komt met ingang van 1 juli 2020 artikel
23b, tweede lid, te luiden:
2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals dat artikel luidde
op 30 juni 2020 van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL VIII
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt artikel 23b als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 9, elfde lid, van de Wet op de belasting
van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020
van overeenkomstige toepassing.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor een personenauto met een datum eerste toelating die is gelegen voor datum X
is voor de toepassing van het eerste lid artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de
Wet op de belastingen van personenauto’s 1992 zoals dat artikel luidde op 30 juni
2020 van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL IX
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt in artikel 23, onder vernummering van
het vierde lid tot vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de verwijdering van verbrandingsresten
binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan, voor zover die verbrandingsresten
zijn ontstaan door het verbranden van aan die inrichting ter verwijdering afgegeven
afvalstoffen ter zake waarvan afvalstoffenbelasting is geheven.
ARTIKEL X
De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 37h wordt «een waardegegeven» vervangen door «een waardegegeven of de daarbij
behorende temporele en meta-kenmerken».
B
Onder vernummering van artikel 40a tot artikel 40b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 40a
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden derden aangewezen die het waardegegeven
of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken van een bepaalde onroerende zaak
die in hoofdzaak tot woning dient op hun verzoek verstrekt kunnen krijgen via de landelijke
voorziening WOZ en bevoegd zijn tot gebruik van dat waardegegeven of de daarbij behorende
temporele en meta-kenmerken ten behoeve van de bij die algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen doeleinden.
2. De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aangewezen derde
gebruikt een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken uitsluitend
bij de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.
3. De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aangewezen derde
is niet bevoegd een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken
verder bekend te maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.
ARTIKEL XI
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige heeft met betrekking tot de berichten
van de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen de keuze tussen hetzij verzending
van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders
dan langs elektronische weg.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen
of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder,
geldt dat de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen berichten uitsluitend
langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan
een belastingplichtige of inhoudingsplichtige verzendt.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige kan een op grond van het eerste lid
gemaakte keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld
voor de toepassing van de eerste zin.
B
Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3b
Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen
of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder,
geldt dat een belastingplichtige of inhoudingsplichtige berichten uitsluitend langs
elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan de inspecteur
of het bestuur van ’s Rijks belastingen verzendt.
C
Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien voordat de aanslag is vastgesteld gegevens worden verstrekt zonder een aan
die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte en
die gegevens ook en op dezelfde wijze zouden moeten worden verstrekt in geval van
een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte,
wordt die verstrekking van gegevens aangemerkt als het op uitnodiging doen van aangifte
als bedoeld in artikel 8, eerste lid.
D
Aan artikel 11, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien binnen zes maanden
voor het einde van de termijn, bedoeld in de eerste zin, een verzoek als bedoeld in
artikel 6, tweede of derde lid, wordt gedaan of gegevens als bedoeld in artikel 9,
vierde lid, worden verstrekt, wordt die termijn met zes maanden verlengd.
E
In artikel 16 wordt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende
lid, een lid ingevoegd, luidende:
5. Indien binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in het derde lid,
eerste zin, of van de termijn, bedoeld in het vierde lid, een verzoek als bedoeld
in artikel 6, tweede of derde lid, wordt gedaan of gegevens als bedoeld in artikel
9, vierde lid, worden verstrekt, wordt die termijn met zes maanden verlengd.
F
Aan artikel 24a wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd
en een voor bezwaar vatbare beschikking tot openbaarmaking als bedoeld in artikel
67r, tweede lid, in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete
geacht mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift
het tegendeel blijkt.
G
In artikel 26b, tweede lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede en vijfde lid».
H
In artikel 27h, tweede lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede en vijfde lid».
I
In artikel 28, zesde lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede en vijfde lid».
J
In artikel 30f, vierde lid, wordt «vierde» vervangen door «zesde».
K
In artikel 30fc, vierde lid, wordt «vierde» vervangen door «zesde».
L
Artikel 30g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «op de dag» vervangen door «acht maanden na
de dag».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Met betrekking tot het tweede lid, onderdelen a en b, en het vierde lid is artikel
45, tweede en derde lid, van de Successiewet 1956 van overeenkomstige toepassing.
M
In artikel 67n, derde lid, wordt «op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland
is opgekomen» vervangen door «op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel
4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld
in artikel 5.1 van die wet».
N
Aan hoofdstuk VIIIA wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 3. OPENBAARMAKING VAN DE BOETEBESCHIKKING
Artikel 67r
1. De inspecteur maakt openbaar de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke
boete is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in de artikelen 10a, 67cc,
67d, 67e of 67f dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig
of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het door de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige
voldoen aan diens uit een belastingwet voortvloeiende verplichtingen, binnen tien
werkdagen na het laatste van de volgende momenten:
a. het moment van onherroepelijk worden van de beschikking tot openbaarmaking, bedoeld
in het tweede lid;
b. het moment van onherroepelijk worden van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete
wordt opgelegd.
2. Het besluit tot openbaarmaking van de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een
bestuurlijke boete wordt opgelegd wordt uiterlijk genomen op het moment van oplegging
van die bestuurlijke boete en geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3. De inspecteur stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid een
zienswijze naar voren te brengen voordat hij besluit tot openbaarmaking als bedoeld
in het eerste lid.
4. De inspecteur gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid indien
de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou
worden getroffen.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing
van het derde en vierde lid.
6. Indien de inspecteur de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke
boete is opgelegd, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de
volgende gegevens op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet
reeds blijken uit die beschikking:
a. de naam van de overtreder;
b. de wettelijke grondslag van de boete;
c. het bedrag van de boete;
d. de dagtekening van de boete;
e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;
f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid,
heeft begaan.
7. De voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd, bedoeld
in het eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar
op de website van de Belastingdienst.
8. De gegevens, bedoeld in het zesde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren
na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
O
In artikel 69, derde lid, tweede zin, wordt «op inkomen uit sparen en beleggen dat
in het buitenland is opgekomen» vervangen door «op inkomen uit aanmerkelijk belang
als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen
en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet».
ARTIKEL XII
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een belastingschuldige heeft met betrekking tot de berichten van de directeur, de
ontvanger of de belastingdeurwaarder de keuze tussen hetzij verzending van alle berichten
langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders dan langs elektronische
weg.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingschuldigen of omstandigheden
worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de directeur,
de ontvanger of de belastingdeurwaarder berichten uitsluitend langs elektronische
weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan een belastingschuldige
verzendt.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een belastingschuldige kan een op grond van het eerste lid gemaakte keuze herzien.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van
de eerste zin.
B
Na artikel 7c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7d
Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingschuldigen of omstandigheden
worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belastingschuldige
berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs
elektronische weg aan de directeur, de ontvanger of de belastingdeurwaarder verzendt.
C
Artikel 62bis wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, de woonplaats».
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Financiële ondernemingen als bedoeld in het eerste lid zijn gehouden aan de ontvanger
kosteloos de volgende gegevens inzake houders van bankrekeningen te verstrekken, voor
zover die gegevens van belang zijn voor het afboeken van een door de ontvanger ontvangen
betaling op een in te vorderen bedrag:
a. met betrekking tot een natuurlijk persoon: de naam, het adres en de geboortedatum;
b. in andere gevallen en voor zover beschikbaar: de naam, het adres en een uniek nummer
als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of hiermee vergelijkbaar identificatienummer.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «De ontvanger kan» vervangen door «Voor de toepassing
van het eerste lid kan de ontvanger».
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de gegevens» vervangen door «de gegevens, bedoeld
in het eerste lid,».
ARTIKEL XIII
In de Douane- en Accijnswet BES wordt in artikel 2.52, tweede lid, «tien jaren» vervangen
door «zeven jaren».
ARTIKEL XIV
De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 5.10, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De eerste zin is
eveneens van toepassing op lichamen die op grond van artikel 5.2 geacht worden in
Nederland te zijn gevestigd.
B
Artikel 6.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot;.
2. Onder verlettering van onderdeel c tot d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. nihil voor personenauto’s zonder een CO2-uitstoot;.
3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d (nieuw), onder 2,
door een punt, vervalt onderdeel d (nieuw), onder 3.
C
Artikel 6.19, tweede lid, komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:
a. 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot;
b. nihil voor personenauto’s zonder een CO2-uitstoot.
D
In artikel 6.19a, eerste lid, onderdeel b, wordt «tweede lid, onderdeel b» vervangen
door «tweede lid, onderdeel a».
E
In artikel 8.86 vervalt het zevende lid onder vernummering van het achtste tot en
met tiende lid tot zevende tot en met negende lid.
F
Na artikel 8.89 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.89a Factuurplicht administratieplichtigen
1. Administratieplichtigen zijn gehouden ter zake van levering van goederen en het voor
derden verrichten van werkzaamheden of diensten een factuur uit te reiken en een kopie
daarvan te bewaren. Deze factuur dient doorlopend genummerd en gedagtekend te zijn
en dient, in afwijking in zoverre van artikel 6.14, derde lid, op duidelijke en overzichtelijke
wijze te bevatten:
a. de datum waarop de levering, de werkzaamheid of de dienst is verricht;
b. een omschrijving van de aard en de hoeveelheid van de goederen, werkzaamheden of diensten
die zijn geleverd of zijn verricht, alsmede het ter zake daarvan in rekening gebrachte
bedrag; en
c. de naam, het adres en het door de Belastingdienst toegekende registratienummer van
degene die de levering, de werkzaamheid of de dienst heeft verricht alsmede, indien
dit een administratieplichtige is, van degene aan wie de levering, de werkzaamheid
of de dienst is verricht.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing
van dit artikel.
ARTIKEL XV
In de Kadasterwet wordt in artikel 3, eerste lid, onderdeel o, «40a» vervangen door
«40b».
ARTIKEL XVI
In de Wet uitwerking Autobrief II wordt artikel XXVII als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel A worden de wijzigingen van artikel 23 als volgt gewijzigd:
1. Het toe te voegen vierde lid komt te luiden:
4. Het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, wordt
voor een personenauto met aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie
of een product dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig is
aan gasolie of een combinatie van deze brandstoffen verhoogd met een fijnstoftoeslag
van 19 percent van dat bedrag indien:
a. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer, zijnde de Euro 5-emissiegrenswaarde,
bedoeld in bijlage I, tabel 1, van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen
met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en
Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171); of
b. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 10 milligram per kilowattuur, zijnde de Euro
VI-emissiegrenswaarde, bedoeld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 595/2009 van
het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring
van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen
(Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen
80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188).
2. In het toe te voegen vijfde lid wordt na «1 september 2009,» ingevoegd «dan wel indien
in het kentekenregister is geregistreerd dat het roetfilter is verwijderd,». Voorts
wordt toegevoegd «onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur».
B
In onderdeel C wordt het te wijzigen artikel 24 als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «5 milligram per kilometer, zijnde de Euro 5-grenswaarde,
bedoeld in bijlage I, tabel 1, van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen
met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en
Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171)» vervangen
door «de fijnstofwaarden, genoemd in artikel 23, vierde lid,».
2. In het derde lid wordt «en die datum bij de aanvang van het tijdvak 12 jaar of langer
geleden gelegen is» vervangen door «dan wel indien in het kentekenregister is geregistreerd
dat het roetfilter is verwijderd». Voorts wordt «een fijnstofuitstoot van meer dan
5 milligram per kilometer te hebben» vervangen door «een fijnstofuitstoot te hebben
van meer dan 5 milligram per kilometer onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur».
ARTIKEL XVII
Met betrekking tot de periode die loopt tot en met het eerste boekjaar dat aanvangt
op of na 1 januari 2029 blijft artikel 3.22, vijfde lid, onderdeel d, en zesde lid,
onderdelen a en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat artikel luidde op
31 december 2019 van toepassing met betrekking tot schepen waarvoor de belastingplichtige
op dat tijdstip reeds de winst uit zeescheepvaart bepaalt aan de hand van de tonnage,
bedoeld in artikel 3.22 van die wet.
ARTIKEL XVIII
1. Voor de toepassing van de keuzeregeling, bedoeld in het in artikel II, onderdeel
A, opgenomen artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen,
het in artikel XI, onderdeel A, opgenomen artikel 3a, eerste lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen en het in artikel XII, onderdeel A, opgenomen artikel
7c, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen,
de inspecteur, het bestuur van ‘s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of
de belastingdeurwaarder een standaardwaarde voor de belanghebbende, belastingplichtige,
inhoudingsplichtige en belastingschuldige die na de datum waarop artikel II, onderdeel
A, artikel XI, onderdeel A, en artikel XII, onderdeel A, in werking zijn getreden,
niet binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een keuze heeft gemaakt.
De standaardwaarde is de voor die belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige
of belastingschuldige ingevolge de eerste zin bepaalde keuze voor hetzij verzending
van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders
dan langs elektronische weg.
2. Ten behoeve van het bepalen van de standaardwaarde, bedoeld in het eerste lid, kan
de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur van ‘s Rijks belastingen,
de ontvanger, de directeur of de belastingdeurwaarder bij Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties burgerservicenummers opvragen en verstrekt Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die burgerservicenummers. Bij ministeriële
regeling wordt bepaald aan welke voorwaarden die burgerservicenummers moeten voldoen
om te worden opgevraagd en verstrekt.
3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt de standaardwaarde,
bedoeld in het eerste lid.
ARTIKEL XIX
Artikel II, onderdelen C en E, en artikel XI, onderdelen F tot en met I en N, vinden
voor het eerst toepassing op besluiten tot oplegging van een bestuurlijke boete die
betrekking heeft op een overtreding die is begaan op of na 1 januari 2020.
ARTIKEL XX
De artikelen 9, 11 en 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals die luidden
op 31 december 2019 blijven van toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 6,
tweede of derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verstrekte gegevens
als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van die wet dat betrekking heeft, onderscheidenlijk
die betrekking hebben, op belastingschulden die ingevolge artikel 11, vierde lid,
van die wet geacht worden te zijn ontstaan op een tijdstip waarop een tijdvak dat
vóór 1 januari 2020 is aangevangen eindigt of zijn ontstaan op een tijdstip dat vóór
1 januari 2020 is gelegen.
ARTIKEL XXI
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen B en C, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren
die aanvangen op of na 1 januari 2020;
b. artikel V, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2018;
c. artikel X, onderdeel B, en artikel XV terugwerken tot en met 1 oktober 2016;
d. artikel XI, onderdelen J en K, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot
belastingaanslagen die betrekking hebben op belastingtijdvakken die zijn aangevangen
op of na 1 januari 2019.
2. In afwijking van het eerste lid treden artikel II, onderdelen A en B, artikel XI,
onderdelen A en B, en artikel XII, onderdelen A en B, in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, waarbij in het in artikel VIII, onder 2, opgenomen artikel
23b, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 «datum X» wordt vervangen
door de datum van inwerkingtreding van artikel VIII.
ARTIKEL XXII
Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2020.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
PVV | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.