Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport inzake regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
35 287 Regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 15 augustus 2019 en het nader rapport d.d. 10 september 2019, aangeboden aan
                  de Koning door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister
                  voor Rechtsbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  is cursief afgedrukt.
               
Bij Kabinetsmissive van 14 juni 2019, no. 2019001155, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
                     van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister voor
                     Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
                     aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels over de verdeling van pensioen
                     bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021), met memorie
                     van toelichting.
Het wetsvoorstel vervangt de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding door een
                     nieuwe wettelijke regeling van verdeling van pensioenen bij scheiding. Uit achtereenvolgende
                     evaluaties blijkt dat de huidige wet slechts beperkt gebruikt wordt door onbekendheid
                     met de wet. Daardoor melden ex-partners zich niet tijdig bij de pensioenuitvoerder.
                     Het voorstel regelt daarom dat een pensioenuitvoerder automatisch overgaat tot verdeling
                     van het pensioen, tenzij de ex-partners anders hebben afgesproken. Voorts wordt conversie
                     de standaard manier van verdelen, omdat dit volgens de regering beter aansluit bij
                     maatschappelijke opvattingen. Bij conversie wordt de pensioenband tussen de ex-partners
                     definitief verbroken. Hierdoor kunnen zij beter een eigen financiële planning maken
                     wat betreft de verdeelde pensioenaanspraak.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt onder meer opmerkingen over de
                     positie van ongehuwd samenwonenden, de mogelijkheid om afwijkende afspraken wegens
                     misbruik niet uit te voeren, en over het overgangsrecht. In verband daarmee is aanpassing
                     van het wetsvoorstel en de toelichting wenselijk.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 juni 2019, nr. 2019001155,
                     machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                     het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
                  
Dit advies, gedateerd 15 augustus 2019, nr. W12.19.0143/III, bied ik U hierbij, mede
                     namens de Minister voor Rechtsbescherming aan.
                  
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
                  aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen over de positie van ongehuwd
                  samenwonenden, de mogelijkheid om afwijkende afspraken wegens misbruik niet uit te
                  voeren en over het overgangsrecht. In het navolgende ga ik op deze opmerkingen in.
                  Het advies van de Afdeling is cursief afgedrukt, met tussengevoegd de reactie daarop.
               
1. Achtergrond en inhoud wetsvoorstel
               
Bij scheiding behoort tot het te verdelen vermogen ook het ouderdomspensioen, zo heeft
                     de Hoge Raad in 1981 beslist.2 Mede gelet op deze uitspraak is in 1995 de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
                     tot stand gekomen. Deze regelt, los van het huwelijksvermogensregime waarin partners
                     zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, dat ouderdomspensioen
                     dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd tussen beide ex-partners
                     via verevening wordt verdeeld. (Ex-)partners zijn vrij andere afspraken te maken.
                     De gedachte achter de pensioenverevening is dat tijdens het huwelijk of geregistreerd
                     partnerschap het pensioen door beider inspanningen wordt opgebouwd en het dan ook
                     redelijk is dat dat pensioen tussen partijen bij scheiding gelijkelijk «verdeeld»
                     wordt.
Bij verevening krijgt de vereveningsgerechtigde partner een recht op uitbetaling jegens
                     de pensioenuitvoerder van een deel van het ouderdomspensioen van de vereveningsplichtige
                     partner. Veel beslissingen van de vereveningsplichtige partner (de ex-partner die
                     het ouderdomspensioen heeft opgebouwd) – bijvoorbeeld over de ingangsdatum van het
                     pensioen – zijn leidend voor de vereveningsgerechtigde ex-partner. Het pensioenrecht
                     blijft toebehoren aan de vereveningsplichtige ex-partner. Uitbetaling door de pensioenuitvoerder
                     is dan ook afhankelijk van het leven van de vereveningsplichtige partner. Als die
                     overlijdt, eindigt immers het pensioenrecht. Om het recht op uitbetaling jegens de
                     pensioenuitvoerder te effectueren moeten de ex-partners wel binnen twee jaar na de
                     scheiding daarvan mededeling doen aan de pensioenuitvoerder. Wordt dit nagelaten,
                     dan blijft het recht op verevening bestaan, maar zullen de ex-partners onderling de
                     uitbetaling moeten regelen.
Ex-partners kunnen er ook voor kiezen om in plaats van deze verevening het te verevenen
                     deel van het ouderdomspensioen af te splitsen (conversie). Bij conversie krijgt de
                     vereveningsgerechtigde ex-partner een eigen aanspraak op ouderdomspensioen en is hij
                     niet langer afhankelijk van de andere ex-partner. Voor conversie is instemming van
                     de pensioenuitvoerder vereist.
Uit achtereenvolgende evaluaties van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
                     blijkt dat de wettelijke mogelijkheid tot pensioenverevening met uitbetaling via de
                     pensioenuitvoerder beperkt gebruikt wordt. Dit heeft onder meer te maken met onbekendheid
                     van de wet bij burgers en bij scheidingsprofessionals.3 Daarom wordt voorgesteld dat een pensioenuitvoerder, nadat hij van de basisregistratie
                     personen een signaal heeft gekregen dat een scheiding is ingeschreven, de ex-partners
                     informeert over de verdeling van het pensioen en over de termijn voor het doorgeven
                     van mogelijk afwijkende afspraken. Deze termijn wordt in het voorstel op zes maanden
                     na de scheiding gesteld. De verwachting is dat hierdoor 10.000 pensioenen extra worden
                     verdeeld.
Conversie wordt de standaard manier van verdelen. Het belangrijkste voordeel daarvan
                     is dat de afhankelijkheid tussen ex-partners wat het pensioen betreft wordt doorbroken,
                     omdat zij elk voor hun deel aanspraak krijgen op het tijdens huwelijk opgebouwde pensioen.
                     Hierdoor wordt het voor de ex-partners tevens eenvoudiger om inzicht te krijgen in
                     de hoogte van het eigen pensioen. Verevening past als standaard methode ook niet goed
                     bij beschikbare premieregelingen. De huidige wet is niet geschreven voor verevening
                     van premieregelingen.
Hoewel de economische zelfstandigheid van vrouwen sinds de inwerkingtreding van de
                     wet in 1995 sterk is verbeterd, blijft de pensioenopbouw van vrouwen nog achter bij
                     die van mannen. Met de regering is de Afdeling van oordeel dat de Wet verevening pensioenrechten
                     bij scheiding nog altijd een meerwaarde heeft. De opzet van de wet behoeft echter
                     verbetering en de methodiek van verevening moet meer in overeenstemming worden gebracht
                     met de ontwikkelingen in het pensioenrecht.
De Afdeling tekent daarbij aan dat de voorgestelde wijzigingen niet zonder meer tot
                     betere resultaten leiden. Allereerst blijft het oude recht nog lang van kracht, omdat
                     het wetsvoorstel alleen van toepassing is op scheidingen die plaatsvinden na inwerkingtreding
                     van de wet. In dit kader is het bovendien van belang dat er uniforme rekenregels tot
                     stand komen voor de uitvoering van conversie en de verdeling van pensioen op basis
                     van premieregelingen. Daarop bestaat nog onvoldoende zicht. Afgezien daarvan blijft
                     voorlichting over pensioen bij scheiding van belang. Afwijkende afspraken (al dan
                     niet opgenomen in een echtscheidingsconvenant) moeten binnen zes maanden na de scheiding
                     aan de pensioenuitvoerder worden gemeld. Anders is men automatisch aan de wettelijke
                     verdeling gebonden. In die gevallen dat beide partners een vergelijkbaar pensioen
                     hebben opgebouwd, kost verdeling van beide tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap
                     opgebouwde pensioenen over en weer meer dan het opbrengt. De Afdeling beoordeelt het
                     wetsvoorstel mede in het licht van het bovenstaande.
2. Ongehuwd samenwonenden zonder geregistreerd partnerschap
               
In 1995 woonde 16 procent van alle paren ongehuwd samen. Inmiddels is 23 procent,
                     bijna een kwart, van de samenwonende paren niet getrouwd of als partner geregistreerd.
                     Naar verwachting zal in 2060 één op de drie samenwonende paren niet getrouwd of geregistreerd
                     partner zijn, aldus de toelichting. Het wetsvoorstel is, evenals de huidige wet, niet
                     van toepassing op deze partners. Zij blijven buiten de voorgestelde regeling, omdat
                     er geen eenduidige definitie van partners is en de regering van mening is dat het
                     ontbreken van een uniforme partnerdefinitie leidt tot een gemankeerd keuzerecht.
Na een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt de partner automatisch aangemeld
                     bij de pensioenuitvoerder. Bij samenwoners gaat dat niet vanzelf. Zij moeten elkaar
                     actief als partner aanmelden bij de pensioenuitvoerder om eventueel recht te hebben
                     op partnerpensioen bij overlijden. Aan de verkrijging van een recht op partnerpensioen
                     worden in deze situaties door het pensioenfonds eisen gesteld. Zo zal vaak een (notarieel)
                     samenlevingscontract moeten worden overgelegd dat aan bepaalde eisen voldoet. In dat
                     geval is aannemelijk dat de relatie bepaalde bestendigheid kent.
De vraag is waarom de pensioenuitvoerder niet verplicht zou kunnen worden om de verdeling
                     van het ouderdomspensioen op zich te nemen in geval van beëindiging van de samenwoning.
                     Indien beide partners als elkaars partners geaccepteerd zijn door de pensioenuitvoerder,
                     lijkt er weinig reden te zijn om hen niet onder de voorgestelde wettelijke regeling
                     te brengen of hen een wettelijk keuzerecht te bieden om het ouderdomspensioen door
                     de pensioenuitvoerder bij de mededeling van de beëindiging van hun samenlevingscontract
                     te verdelen. De periode waarover het pensioenrecht wordt verdeeld, ontstaat op het
                     tijdstip dat de pensioenuitvoerder de partners als elkaars partners heeft geaccepteerd
                     en eindigt bij de mededeling van beëindiging van het samenlevingscontract. Er is dan
                     ook geen onduidelijkheid over definities. Wel is goede voorlichting nodig.
De Afdeling adviseert hierop nader in de toelichting in te gaan en het voorstel aan
                     te passen.
Aan de positie van ongehuwd samenwonenden is aandacht besteed in paragraaf 8.2 (Reacties
                     op de internetconsultatie) van de memorie van toelichting van het voorstel. Dit punt
                     is ook in de evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps)
                     aan de orde gekomen. In de brief van 8 maart 20184 heb ik aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien om ongehuwd samenwonenden
                     onder de wet brengen of een keuzerecht voor ongehuwd samenwonenden te introduceren.
                     Uit het in de evaluatie genoemde onderzoek van SEO blijkt dat de behoefte om bij het
                     einde van de samenwoning het pensioen te verdelen niet groot is. Uitbreiding van de
                     werkingssfeer van de Wvps tot ongehuwd samenwonenden zou daarnaast voor pensioenuitvoerders
                     informatieproblemen meebrengen die niet spelen bij gehuwden of geregistreerde partners
                     (zij krijgen van de beëindiging samenwoning geen automatische melding uit de basisregistratie
                     personen). Bovendien kiezen ongehuwd samenwonenden er bewust voor om niet te huwen
                     dan wel een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Door hen onder de Wvps te brengen,
                     zouden zij geconfronteerd worden met consequenties waarvoor zij (bewust) niet gekozen
                     hebben.
                  
Met betrekking tot een keuzerecht voor samenwonenden was de verwachting dat slechts
                     een beperkt aantal ongehuwd samenwonenden van een keuzerecht gebruik zou willen maken.
                     Hoewel uit de reacties op de internetconsultatie bleek dat er meer behoefte kan bestaan
                     aan een keuzerecht dan eerder gedacht, ben ik van mening dat het ontbreken van een
                     uniforme partnerdefinitie zou leiden tot een gemankeerd keuzerecht. Alleen als beide
                     partners voldoen aan de gestelde partnerdefinities in de betreffende pensioenregelingen,
                     kunnen zij over en weer afspraken maken over pensioenverdeling. Dit zou een ongelijk
                     wettelijk keuzerecht betekenen. Een uniforme partnerdefinitie is voor mij een voorwaarde
                     voor het introduceren van dit keuzerecht voor ongehuwd samenwonenden Ik ben over de
                     uniformering van het partnerbegrip in gesprek met de pensioenkoepels en sociale partners.
                     Indien op korte termijn meer duidelijkheid ontstaat over een uniforme partnerdefinitie,
                     dan kan overwogen worden om een wettelijk keuzerecht te introduceren om het ouderdomspensioen
                     te verdelen in geval van beëindiging van de samenwoning.
                  
3. Afwijkende afspraken
               
Partners kunnen het recht op verdeling van ouderdomspensioen uitsluiten of andere,
                     van de wettelijk verdeling afwijkende afspraken maken. Een afwijkende afspraak kan
                     inhouden dat een ander deel dan de helft van de pensioenopbouw tijdens huwelijk of
                     geregistreerd partnerschap wordt toebedeeld aan de verdelingsgerechtigde partner.5 Volgens het wetsvoorstel is «de overeenkomst waarin deze afspraak is opgenomen niet
                     geldig (..), indien het uitvoeringsorgaan weigert de overeenkomst uit te voeren, omdat
                     aannemelijk is dat sprake is van misbruik».6 De toelichting wijst erop dat in de huidige wet een instemmingsrecht voor de pensioenuitvoerder
                     is opgenomen indien partijen voor conversie kiezen. Volgens de parlementaire geschiedenis
                     zouden de meest voor de hand liggende redenen voor weigering gelegen kunnen zijn in
                     de administratieve kosten (conversie is bewerkelijker dan verevening) en een wijziging
                     van het risico. Omdat in dit wetsvoorstel conversie de hoofdregel wordt, is de weigering
                     om afwijkende afspraken uit te voeren beperkt tot de situatie dat het risico wordt
                     verlegd naar de tot verdeling gerechtigde echtgenoot én misbruik aannemelijk is.
a.
Het uitvoeringsorgaan komt in een lastige positie als het afwijkende verdelingsafspraken
                        weigert als aannemelijk is dat sprake is van misbruik, zonder dat een partij bij de
                        overeenkomst zelf in actie is gekomen. Reden is dat de weigering van het uitvoeringsorgaan
                        om wegens misbruik de overeenkomst uit te voeren, volgens het voorstel leidt tot «ongeldigheid»
                        (bedoeld zal wellicht zijn: nietig- of vernietigbaarheid) van de overeenkomst zelf,
                        terwijl partijen zelf niet in actie zijn gekomen en het uitvoeringsorgaan geen partij
                        is bij de overeenkomst.
Waar het in dit voorstel om gaat is dat het uitvoeringsorgaan de overeenkomst niet
                        hoeft uit te voeren, indien naar zijn oordeel misbruik aannemelijk is. Of de overeenkomst
                        (of afspraak) al dan niet nietig is, kan dan in het midden blijven.7
                        
De Afdeling adviseert daarom artikel 7, derde lid, te herformuleren in die zin dat
                     de «ongeldigheid» van de overeenkomst, geen gevolg is van het oordeel van het uitvoeringsorgaan
                     over aannemelijk misbruik. De nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst
                     is een kwestie die de partijen bij de overeenkomst aangaat.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is artikel 7, derde lid, geherformuleerd.
b.
Niet duidelijk is wat onder misbruik moet worden verstaan en hoe het uitvoeringsorgaan
                     misbruik moet vaststellen. (Ex)-partners kunnen om allerlei redenen besluiten tot
                     een andere verdeling van het pensioen, bijvoorbeeld uit solidariteit of ter compensatie
                     van vermogen dat binnen de huwelijksgemeenschap valt, maar na de scheiding met onderling
                     goedvinden bij de andere partner blijft. Moet het uitvoeringsorgaan steeds wanneer
                     het risico wijzigt, weigeren de overeenkomst uit te voeren, of gaat het om zeer bijzondere
                     situaties waarin de conclusie van misbruik reeds op het eerste gezicht aannemelijk
                     is? Weliswaar voorziet het voorstel in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van
                     bestuur nadere regels te stellen, maar de toelichting geeft geen enkele indicatie
                     van de aard van die regels. Tenzij het voorstel nader wordt toegelicht is de Afdeling
                     niet overtuigd van de uitvoerbaarheid van het voorstel voor uitvoeringsorganen. Daarbij
                     geldt dat een onjuiste beoordeling kan leiden tot aansprakelijkheidstelling van de
                     pensioenuitvoerder.
De Afdeling adviseert op het vorenstaande in de toelichting in te gaan en het wetsvoorstel
                     zo nodig aan te passen.
De weigergrond ziet enkel op bijzondere situaties waarin de conclusie van misbruik
                     reeds op het eerste gezicht aannemelijk is. Het is niet de bedoeling dat de pensioenuitvoerder
                     steeds wanneer het risico wijzigt, weigert de afspraak uit overeenkomst uit te voeren.
                     Zoals de Afdeling terecht constateert kunnen ex-partners om allerlei redenen besluiten
                     tot een andere verdeling van het pensioen, bijvoorbeeld uit solidariteit of vanwege
                     verrekening van andere vermogensbestandsdelen bij de scheiding. Bij misbruik gaat
                     het om een onevenredige risicoverdeling, zonder dat daar iets tegenover staat. De
                     memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.
                  
Desgevraagd kunnen dergelijke afspraken, bijvoorbeeld in een echtscheidingsconvenant,
                     worden overgelegd aan de pensioenuitvoerder. Op deze manier is er een balans gevonden
                     tussen uitvoerbaarheid (pensioenuitvoerders hoeven niet met alle afwijkende afspraken
                     waar meer pensioen wordt toebedeeld aan de verdelingsgerechtigde partner expliciet
                     in te stemmen), redelijkheid (het is niet mogelijk om, zoals nu het geval is, in het
                     pensioenreglement op te nemen dat een afwijkende verdeelmethode überhaupt niet wordt
                     uitgevoerd) en het voorkomen van misbruik. Er kunnen over het gebruik van de weigeringsgrond
                     nadere regels gesteld worden in lagere regelgeving. Vooralsnog is er geen aanleiding
                     om nadere regels te stellen.
                  
4. Afspraken uit het verleden
               
Bij het aangaan van of tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap voorafgaand
                     aan inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kunnen partners reeds afspraken zijn overeengekomen
                     ten aanzien van de verdeling van pensioen als het huwelijk of het geregistreerd partnerschap
                     wordt beëindigd. De toelichting wijst erop dat de wijzigingen in dit wetsvoorstel
                     in principe geen gevolgen hebben voor die afspraken, tenzij is overeengekomen «de
                     standaard» uit de huidige wet te volgen. In dat geval heeft het veranderen van de
                     standaard wel gevolgen, omdat de eerdere keuze voor de standaardverevening niet langer
                     uitvoerbaar is. Partners doen er daarom verstandig aan om na te gaan of dat wat eerder
                     is afgesproken nog steeds is wat zij willen in het kader van de nieuwe wet, aldus
                     de toelichting.
De Afdeling wijst erop dat huwelijkse voorwaarden soms verrekening en verevening van
                     pensioen uitsluiten. Naar huidig recht betekent dit dat partijen afzien van elke vorm
                     van verdeling van het ouderdomspensioen. Omdat onder het nieuwe recht conversie de
                     standaardwijze van verdeling wordt, kan in de praktijk de vraag rijzen of deze clausules
                     nog geschikt zijn om elke vorm van verdeling, dus ook conversie, uit te sluiten, of
                     dat aanpassing van deze clausules noodzakelijk is.
De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting
                  aangevuld.
               
5. Conversie en de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; overgangsrecht
               
In de huidige wet is conversie afhankelijk van de instemming van het uitvoeringsorgaan.
                     Het uitvoeringsorgaan is na instemming gebonden aan hetgeen door de echtgenoten is
                     overeengekomen, mits zij binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding die afspraken
                     aan het uitvoeringsorgaan hebben overgelegd.
In aanmerking genomen dat in het wetsvoorstel conversie de standaard wordt voor scheidingen
                     die na datum van inwerkingtreding plaatsvinden, rijst de vraag waarom het toestemmingsvereiste
                     ten aanzien van conversie in de huidige wet wordt gehandhaafd. Gedurende een overgangsperiode
                     van twee jaar (uitgaande van de situatie dat de scheiding vlak voor de inwerkingtreding
                     van deze wet plaatsvindt en dus onder de huidige wet blijft vallen) zouden stellen
                     toch ook kunnen profiteren van de aanpassing?
De Afdeling adviseert te onderzoeken of het instemmingsvereiste met betrekking tot
                     conversie voor echtgenoten die twee jaar of korter voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel
                     zijn gescheiden, kan worden geschrapt en in de toelichting hierop in te gaan.
Na aanvaarding van het wetsvoorstel door het parlement wordt door publicatie van de
                     wet de inhoud hiervan voor eenieder bekend gemaakt in het Staatsblad en wordt de inwerkingtreding
                     van de wet bij koninklijk besluit in het Staatsblad geregeld. Wanneer de datum van
                     inwerkingtreding bekend is, kan vastgesteld worden welke scheidingen binnen twee jaar
                     voorafgaand aan de inwerkingtreding hebben plaatsgevonden en waarop de aanpassing
                     van toepassing is. Wanneer het instemmingsrecht van pensioenuitvoerders bij een verzoek
                     om conversie zou worden geschrapt voor een nu nog niet exact vast te stellen groep,
                     zou er voor een bepaalde groep echtscheidingen, ook wanneer voor een afwijkende verdeling
                     wordt gekozen, helemaal geen toets door de pensioenuitvoerder meer mogelijk zijn.
                     Het lijkt dan voor de hand te liggen om voor deze groep echtscheidingen de nieuw voorgestelde
                     grond voor weigering van de uitvoering van de conversie bij vermoeden van misbruik
                     toe te passen.
                  
Het is hierbij ingewikkeld wat er tot aan inwerkingtreding moet gebeuren met de (afwijkende)
                     afspraak over conversie, die onder de huidige wetgeving tijdens de scheiding moet
                     worden gemaakt. Deze afspraken zijn in de twee jaar voorafgaand aan inwerkingtreding
                     al gemaakt en mogelijk al aan de pensioenuitvoerder toegestuurd. De instemming van
                     de pensioenuitvoerder moet op grond van de huidige wet immers aan de overeenkomst
                     zijn gehecht. Moeten ex-partners, die conversie van het opgebouwde pensioen wensen,
                     wachten met het doorgeven van afspraken zodat instemming van de pensioenuitvoerder
                     niet meer nodig is, of moeten de pensioenuitvoerders deze afwijkende afspraken laten
                     liggen en vanaf de inwerkingtreding van de wet pas bezien zodat ze hun instemming
                     enkel nog kunnen weigeren als er sprake is van een vermoeden van misbruik? Daarbij
                     dient ook in aanmerking te worden genomen dat het aantal conversies voor deze groep
                     waarschijnlijk heel gering is. Ook zijn er nu pensioenuitvoerders die niet of nauwelijks
                     conversies uitvoeren, en hun administratiesystemen nog moeten aanpassen aan de nieuwe
                     wet.
                  
Omdat de onduidelijkheid en onzekerheid die de regeling voor de betreffende groep
                     partners biedt niet op lijkt te wegen tegen de geboden versoepeling, wordt op dit
                     punt geen wijziging doorgevoerd.
                  
6. Betekenis pensioenakkoord
               
Na een lange periode van onderhandelen heeft het kabinet met sociale partners een
                     akkoord over de toekomst van het tweede pijlerpensioen gesloten. Hierbij wordt uitvoering
                     gegeven aan het advies van de Sociaal Economische Raad over een nieuw pensioencontract.
                     Daarmee wordt beoogd het stelsel beter aan te laten sluiten op de veranderende arbeidsmarkt,
                     pensioenregelingen persoonlijker en transparanter te maken, en eerder zicht te geven
                     op een koopkrachtig pensioen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de betekenis van de voorgenomen
                     wijzigingen in het licht van het pensioenakkoord.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de memorie van toelichting aangevuld.
7. Nadere wijzigingen
               
Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het voorstel van wet en de memorie van
                  toelichting op enkele punten aan te passen. Dit betreft de formulering van de delegatiegronden
                  voor de lagere regelgeving, een enkele wetstechnische aanpassing en de toelichting
                  bij de rekenregels.
               
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
                     voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
                     Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, verzoeken het hierbij gevoegde
                  gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
                  Kamer der Staten-Generaal te zenden.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
