Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport inzake regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
35 287 Regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 15 augustus 2019 en het nader rapport d.d. 10 september 2019, aangeboden aan
de Koning door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 14 juni 2019, no. 2019001155, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister voor
Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels over de verdeling van pensioen
bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021), met memorie
van toelichting.
Het wetsvoorstel vervangt de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding door een
nieuwe wettelijke regeling van verdeling van pensioenen bij scheiding. Uit achtereenvolgende
evaluaties blijkt dat de huidige wet slechts beperkt gebruikt wordt door onbekendheid
met de wet. Daardoor melden ex-partners zich niet tijdig bij de pensioenuitvoerder.
Het voorstel regelt daarom dat een pensioenuitvoerder automatisch overgaat tot verdeling
van het pensioen, tenzij de ex-partners anders hebben afgesproken. Voorts wordt conversie
de standaard manier van verdelen, omdat dit volgens de regering beter aansluit bij
maatschappelijke opvattingen. Bij conversie wordt de pensioenband tussen de ex-partners
definitief verbroken. Hierdoor kunnen zij beter een eigen financiële planning maken
wat betreft de verdeelde pensioenaanspraak.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt onder meer opmerkingen over de
positie van ongehuwd samenwonenden, de mogelijkheid om afwijkende afspraken wegens
misbruik niet uit te voeren, en over het overgangsrecht. In verband daarmee is aanpassing
van het wetsvoorstel en de toelichting wenselijk.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 juni 2019, nr. 2019001155,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 15 augustus 2019, nr. W12.19.0143/III, bied ik U hierbij, mede
namens de Minister voor Rechtsbescherming aan.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen over de positie van ongehuwd
samenwonenden, de mogelijkheid om afwijkende afspraken wegens misbruik niet uit te
voeren en over het overgangsrecht. In het navolgende ga ik op deze opmerkingen in.
Het advies van de Afdeling is cursief afgedrukt, met tussengevoegd de reactie daarop.
1. Achtergrond en inhoud wetsvoorstel
Bij scheiding behoort tot het te verdelen vermogen ook het ouderdomspensioen, zo heeft
de Hoge Raad in 1981 beslist.2 Mede gelet op deze uitspraak is in 1995 de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
tot stand gekomen. Deze regelt, los van het huwelijksvermogensregime waarin partners
zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, dat ouderdomspensioen
dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd tussen beide ex-partners
via verevening wordt verdeeld. (Ex-)partners zijn vrij andere afspraken te maken.
De gedachte achter de pensioenverevening is dat tijdens het huwelijk of geregistreerd
partnerschap het pensioen door beider inspanningen wordt opgebouwd en het dan ook
redelijk is dat dat pensioen tussen partijen bij scheiding gelijkelijk «verdeeld»
wordt.
Bij verevening krijgt de vereveningsgerechtigde partner een recht op uitbetaling jegens
de pensioenuitvoerder van een deel van het ouderdomspensioen van de vereveningsplichtige
partner. Veel beslissingen van de vereveningsplichtige partner (de ex-partner die
het ouderdomspensioen heeft opgebouwd) – bijvoorbeeld over de ingangsdatum van het
pensioen – zijn leidend voor de vereveningsgerechtigde ex-partner. Het pensioenrecht
blijft toebehoren aan de vereveningsplichtige ex-partner. Uitbetaling door de pensioenuitvoerder
is dan ook afhankelijk van het leven van de vereveningsplichtige partner. Als die
overlijdt, eindigt immers het pensioenrecht. Om het recht op uitbetaling jegens de
pensioenuitvoerder te effectueren moeten de ex-partners wel binnen twee jaar na de
scheiding daarvan mededeling doen aan de pensioenuitvoerder. Wordt dit nagelaten,
dan blijft het recht op verevening bestaan, maar zullen de ex-partners onderling de
uitbetaling moeten regelen.
Ex-partners kunnen er ook voor kiezen om in plaats van deze verevening het te verevenen
deel van het ouderdomspensioen af te splitsen (conversie). Bij conversie krijgt de
vereveningsgerechtigde ex-partner een eigen aanspraak op ouderdomspensioen en is hij
niet langer afhankelijk van de andere ex-partner. Voor conversie is instemming van
de pensioenuitvoerder vereist.
Uit achtereenvolgende evaluaties van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
blijkt dat de wettelijke mogelijkheid tot pensioenverevening met uitbetaling via de
pensioenuitvoerder beperkt gebruikt wordt. Dit heeft onder meer te maken met onbekendheid
van de wet bij burgers en bij scheidingsprofessionals.3 Daarom wordt voorgesteld dat een pensioenuitvoerder, nadat hij van de basisregistratie
personen een signaal heeft gekregen dat een scheiding is ingeschreven, de ex-partners
informeert over de verdeling van het pensioen en over de termijn voor het doorgeven
van mogelijk afwijkende afspraken. Deze termijn wordt in het voorstel op zes maanden
na de scheiding gesteld. De verwachting is dat hierdoor 10.000 pensioenen extra worden
verdeeld.
Conversie wordt de standaard manier van verdelen. Het belangrijkste voordeel daarvan
is dat de afhankelijkheid tussen ex-partners wat het pensioen betreft wordt doorbroken,
omdat zij elk voor hun deel aanspraak krijgen op het tijdens huwelijk opgebouwde pensioen.
Hierdoor wordt het voor de ex-partners tevens eenvoudiger om inzicht te krijgen in
de hoogte van het eigen pensioen. Verevening past als standaard methode ook niet goed
bij beschikbare premieregelingen. De huidige wet is niet geschreven voor verevening
van premieregelingen.
Hoewel de economische zelfstandigheid van vrouwen sinds de inwerkingtreding van de
wet in 1995 sterk is verbeterd, blijft de pensioenopbouw van vrouwen nog achter bij
die van mannen. Met de regering is de Afdeling van oordeel dat de Wet verevening pensioenrechten
bij scheiding nog altijd een meerwaarde heeft. De opzet van de wet behoeft echter
verbetering en de methodiek van verevening moet meer in overeenstemming worden gebracht
met de ontwikkelingen in het pensioenrecht.
De Afdeling tekent daarbij aan dat de voorgestelde wijzigingen niet zonder meer tot
betere resultaten leiden. Allereerst blijft het oude recht nog lang van kracht, omdat
het wetsvoorstel alleen van toepassing is op scheidingen die plaatsvinden na inwerkingtreding
van de wet. In dit kader is het bovendien van belang dat er uniforme rekenregels tot
stand komen voor de uitvoering van conversie en de verdeling van pensioen op basis
van premieregelingen. Daarop bestaat nog onvoldoende zicht. Afgezien daarvan blijft
voorlichting over pensioen bij scheiding van belang. Afwijkende afspraken (al dan
niet opgenomen in een echtscheidingsconvenant) moeten binnen zes maanden na de scheiding
aan de pensioenuitvoerder worden gemeld. Anders is men automatisch aan de wettelijke
verdeling gebonden. In die gevallen dat beide partners een vergelijkbaar pensioen
hebben opgebouwd, kost verdeling van beide tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap
opgebouwde pensioenen over en weer meer dan het opbrengt. De Afdeling beoordeelt het
wetsvoorstel mede in het licht van het bovenstaande.
2. Ongehuwd samenwonenden zonder geregistreerd partnerschap
In 1995 woonde 16 procent van alle paren ongehuwd samen. Inmiddels is 23 procent,
bijna een kwart, van de samenwonende paren niet getrouwd of als partner geregistreerd.
Naar verwachting zal in 2060 één op de drie samenwonende paren niet getrouwd of geregistreerd
partner zijn, aldus de toelichting. Het wetsvoorstel is, evenals de huidige wet, niet
van toepassing op deze partners. Zij blijven buiten de voorgestelde regeling, omdat
er geen eenduidige definitie van partners is en de regering van mening is dat het
ontbreken van een uniforme partnerdefinitie leidt tot een gemankeerd keuzerecht.
Na een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt de partner automatisch aangemeld
bij de pensioenuitvoerder. Bij samenwoners gaat dat niet vanzelf. Zij moeten elkaar
actief als partner aanmelden bij de pensioenuitvoerder om eventueel recht te hebben
op partnerpensioen bij overlijden. Aan de verkrijging van een recht op partnerpensioen
worden in deze situaties door het pensioenfonds eisen gesteld. Zo zal vaak een (notarieel)
samenlevingscontract moeten worden overgelegd dat aan bepaalde eisen voldoet. In dat
geval is aannemelijk dat de relatie bepaalde bestendigheid kent.
De vraag is waarom de pensioenuitvoerder niet verplicht zou kunnen worden om de verdeling
van het ouderdomspensioen op zich te nemen in geval van beëindiging van de samenwoning.
Indien beide partners als elkaars partners geaccepteerd zijn door de pensioenuitvoerder,
lijkt er weinig reden te zijn om hen niet onder de voorgestelde wettelijke regeling
te brengen of hen een wettelijk keuzerecht te bieden om het ouderdomspensioen door
de pensioenuitvoerder bij de mededeling van de beëindiging van hun samenlevingscontract
te verdelen. De periode waarover het pensioenrecht wordt verdeeld, ontstaat op het
tijdstip dat de pensioenuitvoerder de partners als elkaars partners heeft geaccepteerd
en eindigt bij de mededeling van beëindiging van het samenlevingscontract. Er is dan
ook geen onduidelijkheid over definities. Wel is goede voorlichting nodig.
De Afdeling adviseert hierop nader in de toelichting in te gaan en het voorstel aan
te passen.
Aan de positie van ongehuwd samenwonenden is aandacht besteed in paragraaf 8.2 (Reacties
op de internetconsultatie) van de memorie van toelichting van het voorstel. Dit punt
is ook in de evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps)
aan de orde gekomen. In de brief van 8 maart 20184 heb ik aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien om ongehuwd samenwonenden
onder de wet brengen of een keuzerecht voor ongehuwd samenwonenden te introduceren.
Uit het in de evaluatie genoemde onderzoek van SEO blijkt dat de behoefte om bij het
einde van de samenwoning het pensioen te verdelen niet groot is. Uitbreiding van de
werkingssfeer van de Wvps tot ongehuwd samenwonenden zou daarnaast voor pensioenuitvoerders
informatieproblemen meebrengen die niet spelen bij gehuwden of geregistreerde partners
(zij krijgen van de beëindiging samenwoning geen automatische melding uit de basisregistratie
personen). Bovendien kiezen ongehuwd samenwonenden er bewust voor om niet te huwen
dan wel een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Door hen onder de Wvps te brengen,
zouden zij geconfronteerd worden met consequenties waarvoor zij (bewust) niet gekozen
hebben.
Met betrekking tot een keuzerecht voor samenwonenden was de verwachting dat slechts
een beperkt aantal ongehuwd samenwonenden van een keuzerecht gebruik zou willen maken.
Hoewel uit de reacties op de internetconsultatie bleek dat er meer behoefte kan bestaan
aan een keuzerecht dan eerder gedacht, ben ik van mening dat het ontbreken van een
uniforme partnerdefinitie zou leiden tot een gemankeerd keuzerecht. Alleen als beide
partners voldoen aan de gestelde partnerdefinities in de betreffende pensioenregelingen,
kunnen zij over en weer afspraken maken over pensioenverdeling. Dit zou een ongelijk
wettelijk keuzerecht betekenen. Een uniforme partnerdefinitie is voor mij een voorwaarde
voor het introduceren van dit keuzerecht voor ongehuwd samenwonenden Ik ben over de
uniformering van het partnerbegrip in gesprek met de pensioenkoepels en sociale partners.
Indien op korte termijn meer duidelijkheid ontstaat over een uniforme partnerdefinitie,
dan kan overwogen worden om een wettelijk keuzerecht te introduceren om het ouderdomspensioen
te verdelen in geval van beëindiging van de samenwoning.
3. Afwijkende afspraken
Partners kunnen het recht op verdeling van ouderdomspensioen uitsluiten of andere,
van de wettelijk verdeling afwijkende afspraken maken. Een afwijkende afspraak kan
inhouden dat een ander deel dan de helft van de pensioenopbouw tijdens huwelijk of
geregistreerd partnerschap wordt toebedeeld aan de verdelingsgerechtigde partner.5 Volgens het wetsvoorstel is «de overeenkomst waarin deze afspraak is opgenomen niet
geldig (..), indien het uitvoeringsorgaan weigert de overeenkomst uit te voeren, omdat
aannemelijk is dat sprake is van misbruik».6 De toelichting wijst erop dat in de huidige wet een instemmingsrecht voor de pensioenuitvoerder
is opgenomen indien partijen voor conversie kiezen. Volgens de parlementaire geschiedenis
zouden de meest voor de hand liggende redenen voor weigering gelegen kunnen zijn in
de administratieve kosten (conversie is bewerkelijker dan verevening) en een wijziging
van het risico. Omdat in dit wetsvoorstel conversie de hoofdregel wordt, is de weigering
om afwijkende afspraken uit te voeren beperkt tot de situatie dat het risico wordt
verlegd naar de tot verdeling gerechtigde echtgenoot én misbruik aannemelijk is.
a.
Het uitvoeringsorgaan komt in een lastige positie als het afwijkende verdelingsafspraken
weigert als aannemelijk is dat sprake is van misbruik, zonder dat een partij bij de
overeenkomst zelf in actie is gekomen. Reden is dat de weigering van het uitvoeringsorgaan
om wegens misbruik de overeenkomst uit te voeren, volgens het voorstel leidt tot «ongeldigheid»
(bedoeld zal wellicht zijn: nietig- of vernietigbaarheid) van de overeenkomst zelf,
terwijl partijen zelf niet in actie zijn gekomen en het uitvoeringsorgaan geen partij
is bij de overeenkomst.
Waar het in dit voorstel om gaat is dat het uitvoeringsorgaan de overeenkomst niet
hoeft uit te voeren, indien naar zijn oordeel misbruik aannemelijk is. Of de overeenkomst
(of afspraak) al dan niet nietig is, kan dan in het midden blijven.7
De Afdeling adviseert daarom artikel 7, derde lid, te herformuleren in die zin dat
de «ongeldigheid» van de overeenkomst, geen gevolg is van het oordeel van het uitvoeringsorgaan
over aannemelijk misbruik. De nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst
is een kwestie die de partijen bij de overeenkomst aangaat.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is artikel 7, derde lid, geherformuleerd.
b.
Niet duidelijk is wat onder misbruik moet worden verstaan en hoe het uitvoeringsorgaan
misbruik moet vaststellen. (Ex)-partners kunnen om allerlei redenen besluiten tot
een andere verdeling van het pensioen, bijvoorbeeld uit solidariteit of ter compensatie
van vermogen dat binnen de huwelijksgemeenschap valt, maar na de scheiding met onderling
goedvinden bij de andere partner blijft. Moet het uitvoeringsorgaan steeds wanneer
het risico wijzigt, weigeren de overeenkomst uit te voeren, of gaat het om zeer bijzondere
situaties waarin de conclusie van misbruik reeds op het eerste gezicht aannemelijk
is? Weliswaar voorziet het voorstel in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels te stellen, maar de toelichting geeft geen enkele indicatie
van de aard van die regels. Tenzij het voorstel nader wordt toegelicht is de Afdeling
niet overtuigd van de uitvoerbaarheid van het voorstel voor uitvoeringsorganen. Daarbij
geldt dat een onjuiste beoordeling kan leiden tot aansprakelijkheidstelling van de
pensioenuitvoerder.
De Afdeling adviseert op het vorenstaande in de toelichting in te gaan en het wetsvoorstel
zo nodig aan te passen.
De weigergrond ziet enkel op bijzondere situaties waarin de conclusie van misbruik
reeds op het eerste gezicht aannemelijk is. Het is niet de bedoeling dat de pensioenuitvoerder
steeds wanneer het risico wijzigt, weigert de afspraak uit overeenkomst uit te voeren.
Zoals de Afdeling terecht constateert kunnen ex-partners om allerlei redenen besluiten
tot een andere verdeling van het pensioen, bijvoorbeeld uit solidariteit of vanwege
verrekening van andere vermogensbestandsdelen bij de scheiding. Bij misbruik gaat
het om een onevenredige risicoverdeling, zonder dat daar iets tegenover staat. De
memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.
Desgevraagd kunnen dergelijke afspraken, bijvoorbeeld in een echtscheidingsconvenant,
worden overgelegd aan de pensioenuitvoerder. Op deze manier is er een balans gevonden
tussen uitvoerbaarheid (pensioenuitvoerders hoeven niet met alle afwijkende afspraken
waar meer pensioen wordt toebedeeld aan de verdelingsgerechtigde partner expliciet
in te stemmen), redelijkheid (het is niet mogelijk om, zoals nu het geval is, in het
pensioenreglement op te nemen dat een afwijkende verdeelmethode überhaupt niet wordt
uitgevoerd) en het voorkomen van misbruik. Er kunnen over het gebruik van de weigeringsgrond
nadere regels gesteld worden in lagere regelgeving. Vooralsnog is er geen aanleiding
om nadere regels te stellen.
4. Afspraken uit het verleden
Bij het aangaan van of tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap voorafgaand
aan inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kunnen partners reeds afspraken zijn overeengekomen
ten aanzien van de verdeling van pensioen als het huwelijk of het geregistreerd partnerschap
wordt beëindigd. De toelichting wijst erop dat de wijzigingen in dit wetsvoorstel
in principe geen gevolgen hebben voor die afspraken, tenzij is overeengekomen «de
standaard» uit de huidige wet te volgen. In dat geval heeft het veranderen van de
standaard wel gevolgen, omdat de eerdere keuze voor de standaardverevening niet langer
uitvoerbaar is. Partners doen er daarom verstandig aan om na te gaan of dat wat eerder
is afgesproken nog steeds is wat zij willen in het kader van de nieuwe wet, aldus
de toelichting.
De Afdeling wijst erop dat huwelijkse voorwaarden soms verrekening en verevening van
pensioen uitsluiten. Naar huidig recht betekent dit dat partijen afzien van elke vorm
van verdeling van het ouderdomspensioen. Omdat onder het nieuwe recht conversie de
standaardwijze van verdeling wordt, kan in de praktijk de vraag rijzen of deze clausules
nog geschikt zijn om elke vorm van verdeling, dus ook conversie, uit te sluiten, of
dat aanpassing van deze clausules noodzakelijk is.
De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting
aangevuld.
5. Conversie en de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; overgangsrecht
In de huidige wet is conversie afhankelijk van de instemming van het uitvoeringsorgaan.
Het uitvoeringsorgaan is na instemming gebonden aan hetgeen door de echtgenoten is
overeengekomen, mits zij binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding die afspraken
aan het uitvoeringsorgaan hebben overgelegd.
In aanmerking genomen dat in het wetsvoorstel conversie de standaard wordt voor scheidingen
die na datum van inwerkingtreding plaatsvinden, rijst de vraag waarom het toestemmingsvereiste
ten aanzien van conversie in de huidige wet wordt gehandhaafd. Gedurende een overgangsperiode
van twee jaar (uitgaande van de situatie dat de scheiding vlak voor de inwerkingtreding
van deze wet plaatsvindt en dus onder de huidige wet blijft vallen) zouden stellen
toch ook kunnen profiteren van de aanpassing?
De Afdeling adviseert te onderzoeken of het instemmingsvereiste met betrekking tot
conversie voor echtgenoten die twee jaar of korter voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel
zijn gescheiden, kan worden geschrapt en in de toelichting hierop in te gaan.
Na aanvaarding van het wetsvoorstel door het parlement wordt door publicatie van de
wet de inhoud hiervan voor eenieder bekend gemaakt in het Staatsblad en wordt de inwerkingtreding
van de wet bij koninklijk besluit in het Staatsblad geregeld. Wanneer de datum van
inwerkingtreding bekend is, kan vastgesteld worden welke scheidingen binnen twee jaar
voorafgaand aan de inwerkingtreding hebben plaatsgevonden en waarop de aanpassing
van toepassing is. Wanneer het instemmingsrecht van pensioenuitvoerders bij een verzoek
om conversie zou worden geschrapt voor een nu nog niet exact vast te stellen groep,
zou er voor een bepaalde groep echtscheidingen, ook wanneer voor een afwijkende verdeling
wordt gekozen, helemaal geen toets door de pensioenuitvoerder meer mogelijk zijn.
Het lijkt dan voor de hand te liggen om voor deze groep echtscheidingen de nieuw voorgestelde
grond voor weigering van de uitvoering van de conversie bij vermoeden van misbruik
toe te passen.
Het is hierbij ingewikkeld wat er tot aan inwerkingtreding moet gebeuren met de (afwijkende)
afspraak over conversie, die onder de huidige wetgeving tijdens de scheiding moet
worden gemaakt. Deze afspraken zijn in de twee jaar voorafgaand aan inwerkingtreding
al gemaakt en mogelijk al aan de pensioenuitvoerder toegestuurd. De instemming van
de pensioenuitvoerder moet op grond van de huidige wet immers aan de overeenkomst
zijn gehecht. Moeten ex-partners, die conversie van het opgebouwde pensioen wensen,
wachten met het doorgeven van afspraken zodat instemming van de pensioenuitvoerder
niet meer nodig is, of moeten de pensioenuitvoerders deze afwijkende afspraken laten
liggen en vanaf de inwerkingtreding van de wet pas bezien zodat ze hun instemming
enkel nog kunnen weigeren als er sprake is van een vermoeden van misbruik? Daarbij
dient ook in aanmerking te worden genomen dat het aantal conversies voor deze groep
waarschijnlijk heel gering is. Ook zijn er nu pensioenuitvoerders die niet of nauwelijks
conversies uitvoeren, en hun administratiesystemen nog moeten aanpassen aan de nieuwe
wet.
Omdat de onduidelijkheid en onzekerheid die de regeling voor de betreffende groep
partners biedt niet op lijkt te wegen tegen de geboden versoepeling, wordt op dit
punt geen wijziging doorgevoerd.
6. Betekenis pensioenakkoord
Na een lange periode van onderhandelen heeft het kabinet met sociale partners een
akkoord over de toekomst van het tweede pijlerpensioen gesloten. Hierbij wordt uitvoering
gegeven aan het advies van de Sociaal Economische Raad over een nieuw pensioencontract.
Daarmee wordt beoogd het stelsel beter aan te laten sluiten op de veranderende arbeidsmarkt,
pensioenregelingen persoonlijker en transparanter te maken, en eerder zicht te geven
op een koopkrachtig pensioen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de betekenis van de voorgenomen
wijzigingen in het licht van het pensioenakkoord.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de memorie van toelichting aangevuld.
7. Nadere wijzigingen
Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het voorstel van wet en de memorie van
toelichting op enkele punten aan te passen. Dit betreft de formulering van de delegatiegronden
voor de lagere regelgeving, een enkele wetstechnische aanpassing en de toelichting
bij de rekenregels.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, verzoeken het hierbij gevoegde
gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.