Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 287 Regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Bij een scheiding moeten over veel zaken afspraken worden gemaakt. Afspraken over
kinderen, huisvesting en financiële middelen hebben de hoogste prioriteit. In veel
gevallen ontbreekt het echter aan goede afspraken over het inkomen voor later, het
pensioen. Maar pensioen is een vermogensbestandsdeel dat bij een scheiding ook als
zodanig aan de orde moet komen.
De verdeling van pensioen bij scheiding heeft een wettelijke basis: de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding (Wvps). Naar aanleiding van een motie van het lid Van
Weyenberg (D66) is de Wvps geëvalueerd.1 Kort samengevat blijkt uit de evaluatie2 dat de wet beperkt gebruikt wordt, te vaak nog onbekend is bij burgers en scheidingsprofessionals
en dat de uitvoering voor verbetering vatbaar is. Door de huidige opzet van de wet
hebben mensen er onvoldoende baat bij als zij niet zelf in actie komen.
Op 8 maart 2018 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomst van de evaluatie.3 Uit de evaluatie blijkt dat de Wvps nog altijd een meerwaarde heeft, maar dat de
opzet van de wet verbetering behoeft. Bovendien behoeft de wet vernieuwing om te kunnen
voldoen aan de eisen van de huidige tijd. Er is een aantal wijzigingen voorgesteld
dat hierin moet voorzien. Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van deze wijzigingsvoorstellen.
De nieuwe regels zijn van toepassing op scheidingen vanaf de inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel. Voor de inzichtelijkheid is er daarom voor gekozen om een nieuwe
wet op te stellen: de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021 (Wps 2021). Op deze
manier is duidelijk welke wet op een scheiding van toepassing is. De nieuwe regels
gelden niet voor scheidingen die vóór 1 januari 2021, zijnde de beoogde datum van
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, zijn afgerond.
Leeswijzer
De knelpunten van de bestaande wet- en regelgeving voor verdeling van pensioen bij
scheiding worden in hoofdstuk 2 nader uiteengezet. Mede aan de hand van de evaluatie
van de wet en twee bijbehorende rapporten4 van SEO Economisch Onderzoek (hierna het SEO-rapport) en het Actuarieel Genootschap
(hierna het AG-rapport) worden in dat hoofdstuk oplossingsrichtingen beschreven en
geanalyseerd. Hoofdstuk 3 tot en met 6 bevatten een toelichting op de voorgestelde
wijzigingen. In hoofdstuk 3 komt conversie als nieuwe standaardmethode voor verdelen
aan de orde. Hoofdstuk 4 gaat over introduceren van een nieuw automatisme voor de
pensioenuitvoerder: nee, tenzij wordt ja, tenzij. In hoofdstuk 5 wordt toegelicht waarom de periode waarover het bijzonder partnerpensioen
wordt berekend wordt beperkt. Hoofdstuk 6 sluit de rij van toelichtingen met grenzen
voor het verdelen van het ouderdomspensioen en bijzonder partnerpensioen. In hoofdstuk
7 worden de financiële gevolgen beschreven, inclusief regeldruk. Hoofdstukken 8 en
9 gaan respectievelijk over het ontvangen advies en de consultatie van het wetsvoorstel,
het overgangsrecht en de inwerkingtreding.
2. Aanleiding en hoofdelementen van het wetsvoorstel
2.1 Hoe zit de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in elkaar?
In de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is geregeld dat ouderdomspensioen
dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap5 is opgebouwd, wordt verdeeld tussen beide partners ongeacht het huwelijksvermogensregime.
Beide ex-partners hebben wederzijds recht op de helft van het tijdens de huwelijkse
periode opgebouwde ouderdomspensioen. In de huwelijkse voorwaarden of het echtscheidingsconvenant
kan worden afgesproken van pensioenverdeling af te zien. Ook kunnen de ex-partners
ervoor kiezen om af te wijken van deze standaardverdeling door een andere periode
van pensioenopbouw te nemen (korter of langer dan de huwelijkse periode) of een andere
verdeling dan 50–50 af te spreken. Ex-partners kunnen er bij scheiding ook voor kiezen
om het ouderdomspensioen (onvoorwaardelijk) te splitsen. Dit wordt conversie genoemd.
Bijzonder partnerpensioen
Het bijzonder partnerpensioen is de partnerpensioenuitkering die iemand ontvangt als
zijn/haar ex-partner overlijdt. Vanaf de scheidingsdatum komt nieuw op te bouwen partnerpensioen
ten goede aan een nieuwe partner. Bijzonder partnerpensioen kan alleen ontstaan als
het partnerpensioen is gefinancierd op kapitaalbasis. Bij risicodekking is er na een
scheiding geen partnerpensioendekking meer voor de ex-partner, en daarmee ook geen
recht op een bijzonder partnerpensioen.De standaard verdeelmethode is verevening.
Bij verevening krijgt de verdelingsgerechtigde partner (de partner die niet zelf het
ouderdomspensioen heeft opgebouwd) een voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen,
waarbij alle beslissingen van de verdelingsplichtige partner (de ex-partner die het
ouderdomspensioen heeft opgebouwd) – bijvoorbeeld over de ingangsdatum van het pensioen
– leidend zijn en uitbetaling afhankelijk is van het leven van de verdelingsplichtige
partner. Op grond van de Pensioenwet6 wordt het opgebouwde partnerpensioen op de scheidingsdatum afgesplitst in een bijzonder
partnerpensioen ten behoeve van de verdelingsgerechtigde partner.
Bij conversie daarentegen ontstaat een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de
verdelingsgerechtigde partner en is deze niet langer afhankelijk van de verdelingsplichtige
partner. Het opgebouwde partnerpensioen wordt meegenomen in de conversie, er ontstaat
geen recht op bijzonder partnerpensioen.
De verdelingsgerechtigde partner kan een recht op uitbetaling van de verevende pensioenaanspraken
jegens de pensioenuitvoerder7 krijgen als er binnen twee jaar na de scheiding via het daarvoor opgestelde formulier8 een mededeling van scheiding aan de pensioenuitvoerder wordt gedaan, inclusief eventueel
afwijkende verdeelafspraken. Als deze melding niet of niet tijdig is gedaan, heeft
de verdelingsgerechtigde partner op grond van de wet nog steeds recht op verevening
van de pensioenaanspraken, maar zal hij of zij uitbetaling hiervan zelf met de verdelingsplichtige
partner moeten regelen.
In de Wvps is om administratieve redenen tevens geregeld dat een ouderdomspensioen
niet wordt verevend als de pensioenaanspraak voor de verdelingsgerechtigde partner
onder de afkoopgrens9 uit zou komen.
2.2 Waarom knelt de bestaande wet?
Uit de evaluatie van de Wvps10 blijkt dat de wet goed werkt in die gevallen waarin ex-partners tijdens de scheiding
een bewuste keuze maken over de verdeling van het opgebouwde ouderdomspensioen en
dit snel aan de betrokken pensioenuitvoerder(s) laten weten. De praktijk blijkt weerbarstiger.
Beperkt gebruik van de wet
Uit de tussenstand van de evaluatie van de Wvps bleek dat er beperkt gebruik wordt
gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt.11 Op grond van een aantal onderzoeken naar pensioenverevening bij scheiding12 en na bredere navraag hierover bij pensioenuitvoerders, blijkt bij dertig tot vijftig
procent van het aantal scheidingen pensioenverevening via de pensioenuitvoerders te
zijn geregeld. Uit navraag bij pensioenuitvoerders blijkt dat in gemiddeld 3 van de
100 verdelingscasussen het ouderdomspensioen via conversie wordt gesplitst. Afwijkingen
van de standaard 50–50 verdeling vinden, buiten het afzien van verdeling van het pensioen,
nauwelijks plaats.
Uit onderzoek onder gescheiden vrouwen is gebleken dat een kleine dertig procent zegt
dat er wederzijds afstand is gedaan van aanspraken op elkaars opgebouwde pensioen.13 Bij 36 procent van de gescheiden vrouwen was niet bekend dat voor het pensioen iets
geregeld moest worden. Leeftijd lijkt ertoe te doen bij de keuze om het pensioen te
verdelen of afstand te doen van het recht op een deel van het pensioen van de ander.
Jongere vrouwen doen vaker afstand van het recht op elkaars pensioen en maken minder
vaak gebruik van de mogelijkheid om pensioen te verdelen dan vrouwen rond de pensioenleeftijd.
Daar waar afspraken zijn gemaakt over de verdeling, of er juist vanaf wordt gezien,
is duidelijk wat er over en weer verwacht mag worden. Zeker als de uitbetaling van
het verdeelde pensioen via de pensioenuitvoerder loopt. Maar in die gevallen waar
het mededelingsformulier niet is ingezonden, terwijl het wél de bedoeling was het
pensioen te verdelen, moet de verdelingsgerechtigde partner het pensioen zelf bij
de ex-partner claimen, soms jaren na dato. Dit is vaak geen prettige situatie.
Onbekendheid van de wet bij burgers en scheidingsprofessionals
Uit de evaluatie, gebaseerd op de pensioenuitvoeringspraktijk en onderzoek van de
Stichting Pensioenregister14, blijkt dat de bekendheid met de wet bij zowel burgers als scheidingsprofessionals
beter kan. Goede voorlichting en begeleiding tijdens de scheiding kan bijdragen aan
het goed regelen van inkomen vanaf pensionering. Dat betekent onderling afspraken
maken én deze afspraken doorgeven aan de pensioenuitvoerder(s).
Zowel op het vlak van afspraken maken als bij het doorgeven van de afspraken aan de
pensioenuitvoerder(s) gaat het in de praktijk niet zoals beoogd. Bij scheidingsprofessionals
is de kennis over het verdelen van pensioen bij een scheiding onvoldoende aanwezig.
De voorlichting die ex-partners ontvangen over de mogelijkheden ten aanzien van de
verdeling van pensioen laat hierdoor te wensen over. Als gevolg hiervan kunnen er
ongunstige of ongewenste situaties optreden als er geen enkele afspraak is gemaakt
of simpelweg de wettelijke standaard wordt gevolgd.
Ten aanzien van het melden van de scheiding is het mededelingsformulier15 het grootste knelpunt. De pensioenuitvoerder verevent het ouderdomspensioen niet
automatisch. Zonder een mededeling van de scheiding via het daarvoor voorgeschreven
mededelingsformulier en de inzending van eventueel gemaakte afspraken over de verdeling
van het ouderdomspensioen, weet een pensioenuitvoerder niet welk pensioenbedrag er
op pensioendatum aan wie moet worden uitbetaald. De praktijk wijst uit dat zowel de
burger als de professional het formulier als te ingewikkeld en te lang ervaren.16 Daarnaast wordt het in bepaalde situaties overbodig of (privacy)gevoelig gevonden
om bewijsstukken mee te moeten sturen.
Een tweede knelpunt bij het mededelingsformulier is de termijn waarbinnen het formulier
moet worden opgestuurd. In de Wvps is vanwege administratieve redenen een termijn
van twee jaar opgenomen waarbinnen het mededelingsformulier aan de pensioenuitvoerder(s)
moet zijn gestuurd om een recht op uitbetaling jegens de pensioenuitvoerder(s) te
krijgen. Navraag bij pensioenuitvoerders wijst uit dat de genoemde administratieve
redenen nog steeds gelden, hoewel pensioenuitvoerders soms ook na die periode meewerken
aan rechtstreekse uitbetaling aan de verdelingsgerechtigde. Voorwaarde die zij hierbij
hanteren is dat beide ex-partners instemmen met de verevening. Een melding ná twee
jaar komt bij de meeste uitgevraagde pensioenuitvoerders niet vaker dan tien keer
per jaar voor, maar hierbij geldt logischerwijs dat hoe meer deelnemers in de pensioenregeling
van de pensioenuitvoerder deelnemen, hoe vaker een melding na twee jaar wordt gedaan.
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen
Sinds de inwerkingtreding van de Wvps in 1995 hebben diverse maatschappelijke ontwikkelingen
plaatsgevonden die relevant zijn voor de beoordeling of de wet nog bestaansrecht heeft
en zo ja, of aanpassingen wenselijk of noodzakelijk zijn.
◦ Ontwikkelingen op pensioengebied17
De afgelopen tien jaar is het aantal deelnemers in premieregelingen licht gestegen,
tot ongeveer tien procent van alle deelnemers. De verwachting is dat dit aantal flink
zal stijgen nu in het recent afgesloten pensioenakkoord is afgesproken dat wordt overgestapt
op premieregelingen18. In de praktijk blijkt verevening als standaard verdeelmethode in de Wvps moeilijk
toepasbaar op premieregelingen. De wet geeft onvoldoende handvatten.
Bij verevening van pensioen onder de Wvps is de verdelingsgerechtigde partner afhankelijk
van de keuzes die zijn of haar ex-partner maakt. De stijging van de AOW-leeftijd heeft
tot gevolg dat de impact van die afhankelijkheid van de keuzes van de verdelingsplichtige
partner groter kan worden als er sprake is van een leeftijdsverschil; de AOW-leeftijd
is immers niet meer voor iedereen hetzelfde. Verevend pensioen kan hierdoor nóg eerder
of later uitgekeerd worden dan de verdelingsgerechtigde, gezien de eigen pensioendatum,
zelf wenselijk vindt.
◦ Ongelijke inkomenspositie19
Al bij de totstandkoming van de Wvps werd onderkend dat de Wvps overbodig zou worden
als de loopbaan, en daarmee ook de pensioenopbouw, van gehuwden gelijkwaardig zou
worden. Er is dan immers weinig noodzaak om het ouderdomspensioen wederzijds te verdelen.
Hoewel de economische zelfstandigheid van vrouwen de afgelopen jaren is verbeterd,
verrichten vrouwen veelal nog steeds minder uren betaald werk (of zijn er een tijdje
tussen uit) en hebben gemiddeld een lager inkomen dan mannen. Hierdoor blijft ook
de pensioenopbouw van vrouwen achter bij die van mannen. Uit de Pensioenaansprakenstatistiek
2015 van het CBS blijkt dat mannen vergeleken met vrouwen gemiddeld aanmerkelijk hogere
bedragen aan opgebouwde en te bereiken pensioenaanspraken hebben. De te bereiken pensioenaanspraken
van een man bedragen gemiddeld € 12.900, die van een vrouw gemiddeld € 8.600.20
° Meer ongehuwd samenwonenden21
De Wvps is van toepassing op gehuwden en geregistreerde partners, niet op ongehuwd
samenwonende partners. In 1995 woonde bijna 16 procent van alle paren ongehuwd samen,
inmiddels is 23 procent van de samenwonende paren niet getrouwd of als partner geregistreerd.
Naar verwachting zal in 2060 één op de drie samenwonende paren niet getrouwd of geregistreerd
partner zijn. Daarmee zal de Wvps in de toekomst in minder situaties van toepassing
zijn. Daarmee is overigens niets gezegd over het nut en noodzaak van de wet voor gehuwden
en geregistreerd partners. Die blijft onverminderd van kracht zolang partners verschillende
financiële uitgangsposities qua pensioen hebben.
Conclusie evaluatie
In de Wvps komt een moeilijke situatie, scheiding, samen met een ingewikkeld onderwerp,
pensioen. Door de opzet van de wet hebben mensen er onvoldoende baat bij als zij niet,
of te laat, in actie komen. De regering is van mening dat de Wvps ruim twintig jaar
na inwerkingtreding nog altijd een meerwaarde heeft, maar dat de opzet van de wet
verbetering behoeft en bovendien is er vernieuwing nodig om te kunnen voldoen aan
de eisen van de huidige tijd.
2.3 Hoofdelementen van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding 2021
Om de geschetste knelpunten uit paragraaf 2.2 aan te pakken, wordt in dit wetsvoorstel
ten opzichte van de bestaande situatie een aantal wijzigingen voorgesteld. Hoewel
de voorgestelde wettelijke regels voor mannen en vrouwen dezelfde zijn, en de regels
over en weer gelden, pakken de wijzigingen verschillend uit voor mannen en vrouwen.
Dit wordt nader toegelicht aan het eind van deze paragraaf. Dit wetsvoorstel pensioenverdeling
bij scheiding 2021 bestaat uit vier hoofdelementen:
1. Eigen keuzes en meer financieel inzicht; conversie als standaard
Al in de eerste evaluatie van de Wvps uit 2007 is onderzocht of verevening van de
pensioenaanspraken wel de meest voor de hand liggende standaard wijze is van verdeling
van pensioenaanspraken bij scheiding. Destijds zag het kabinet geen redenen om de
standaard verdeling aan te passen.22Men vond de standaard verevening beter dan conversie passen bij het gekozen uitgangspunt
van de Wvps (het delen van de uitkering, in plaats van de vermogensrechtelijke benadering
van het vaststellen, en vervolgens delen, van de contante waarde van de pensioenaanspraak).
Het kabinet meende voorts dat terughoudendheid op zijn plaats is als het gaat om het
veranderen van de hoofdregel, omdat dit tot verwarring kan leiden. Voorts wees de
eerdere evaluatie ook toen reeds uit dat van de mogelijkheid tot conversie zeer weinig
gebruik werd gemaakt, waardoor men vond dat sterke aarzeling gerechtvaardigd was ten
aanzien van conversie als wettelijke standaard.
Zoals de onderzoekers destijds ook al aangaven, is het weinige gebruik van conversie
voor een groot deel terug te voeren op onbekendheid met de wet. Uit de huidige evaluatie
blijkt voorts ook dat mensen de neiging hebben te kiezen voor de standaardoptie, dus
in het geval van de Wvps, voor verevening.23
In de evaluatie uit 2018 is wederom onderzocht of verevening als standaard manier
van verdelen van pensioen nog wel past bij de hedendaagse maatschappij, waarbij wat
pensioen betreft inzicht in en handelingsperspectief bij de financiële situatie steeds
relevanter wordt. Een alternatieve wijze van het verdelen van pensioen is conversie.
Bij conversie wordt de pensioenband tussen de ex-partners definitief verbroken. De
ex-partner krijgt een eigen aanspraak op ouderdomspensioen, die voor de uitbetaling
niet langer afhankelijk is van het in leven zijn van de verdelingsplichtige partner.
Dat betekent dat beide ex-partners beter in staat worden gesteld een eigen financiële
planning te maken wat betreft de verdeelde pensioenaanspraak, omdat zij eigen keuzes
kunnen maken. De tijd wordt nu, zo’n kleine vijfentwintig jaar na inwerkingtreding
van de Wvps, rijp geacht voor conversie. Het verbreken van de afhankelijkheid tussen
ex-partners op pensioengebied en het bieden van meer inzicht in de financiële situatie
van zowel de verdelingsgerechtigde partner als de verdelingsplichtige partner geven
voor de regering de doorslag om voor conversie te kiezen.
2. Meer gebruik van de wet; nee, tenzij wordt ja, tenzij
In de huidige systematiek van de Wvps moet de verdelingsgerechtigde partner en/of
de verdelingsplichtige partner het recht op uitbetaling actief regelen bij de betrokken
pensioenuitvoerder(s). Dit is een suboptimale situatie voor mensen die wel gebruik
willen maken van hun recht in de wet maar geen actie ondernemen. De verdelingsgerechtigde
partner verkrijgt namelijk niet automatisch de uitbetaling van het pensioendeel waar
recht op bestaat. Indien er geen uitbetaling is geregeld via de pensioenuitvoerder(s)
moet de verdelingsgerechtigde partner, na pensioendatum van de verdelingsplichtige
partner, bij de verdelingsplichtige partner aankloppen.
Voor optimalisering van dit proces is gekeken naar de gedragseconomie. Uit onderzoek
blijkt dat het veel verschil kan maken welke optie als «default» (standaard) is vastgelegd.
Met default wordt de uitkomst bedoeld als geen van de gewezen partners iets doet.
De huidige suboptimale situatie kan vrij eenvoudig verbeterd worden door de verdeling
en uitbetaling van het opgebouwde ouderdomspensioen automatisch goed te laten verlopen,
ook als een betrokkene niets doet. Dit wetsvoorstel regelt dat een pensioenuitvoerder
overgaat tot verdeling van het ouderdomspensioen door conversie, tenzij de ex-partners
aangeven dat zij de verdeling niet willen (opt-out) of dat zij een afwijkende afspraak
over de verdeling van het pensioen hebben gemaakt.
3. Bijzonder partnerpensioen alleen over de huwelijkse periode
Per 1 januari 2018 zijn de regels rondom de gemeenschap van goederen veranderd. Alleen
het vermogen dat door echtgenoten gedurende het huwelijk is opgebouwd (en vermogen
dat reeds voor aanvang van het huwelijk aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoort),
valt vanaf dat moment standaard in de gemeenschap. Het privévermogen van de echtgenoten
vóór het huwelijk valt niet langer in de gemeenschap. Deze wijziging is niet relevant
voor het ouderdomspensioen dat onder de Wvps valt. Voor de verdeling van het ouderdomspensioen
wordt immers, ongeacht het huwelijksvermogensregime, al gekeken naar de huwelijkse
periode.
Deze wijziging inzake de gemeenschap van goederen is wel aanleiding geweest om de
periode waarover het bijzonder partnerpensioen wordt berekend te herzien. Op dit moment
wordt het bijzonder partnerpensioen24 op grond van de Pensioenwet berekend over de huwelijkse én voorhuwelijkse periode.
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat voor de bepaling welk deel van het partnerpensioen
verdeeld moet worden aansluiting wordt gezocht bij de nieuwe regels rondom de gemeenschap
van goederen, en wordt de periode waarover het partnerpensioen wordt afgesplitst tot
bijzonder partnerpensioen beperkt tot de huwelijkse periode.
4. Verdelingsgrens en uitruilmogelijkheden
In de Wvps is vanwege administratieve redenen geregeld dat ouderdomspensioen niet
wordt verevend als het verevend ouderdomspensioen onder de afkoopgrens uit de Pensioenwet
zou uitkomen. Ouderdomspensioenen ter hoogte van twee keer de afkoopgrens (ca. € 970,–)
worden dus niet verevend. Om meer pensioen te verdelen en tevens rekening te houden
met de uitvoeringspraktijk, wordt met dit wetsvoorstel de grens voor pensioenverdeling
verlaagd naar één keer de afkoopgrens.
Verder wordt voor kleine bijzonder partnerpensioenen (maximaal € 484,09 per jaar,
bedrag 2019) een recht op uitruil geïntroduceerd. De verdelingsgerechtigde partner
krijgt het recht om een klein bijzonder partnerpensioen om te zetten in een eigen
ouderdomspensioen. Ook wordt een grens geïntroduceerd voor hele kleine bijzonder partnerpensioenen.
Conform de Wet waardeoverdracht klein pensioen25 komt die grens op € 2,– per jaar te liggen. Hele kleine bijzonder partnerpensioenen
worden vanaf 2021 niet meer vastgesteld en bestaande gevallen mogen vervallen. In
hoofdstuk 6 wordt dit nader toegelicht.
In de praktijk zullen de hiervoor geschetste wijzigingen effect hebben op de gendergelijkheid
tussen mannen en vrouwen. Wijzigingen 1, 2 en 4 zijn gemiddeld in het voordeel van
de partner die het minste pensioen heeft opgebouwd tijdens de huwelijkse periode (in
de praktijk veelal de vrouw, zie paragraaf 2.2). Pensioen wordt vaker en eenvoudiger
verdeeld dan nu. Als effect hiervan worden ex-partners, wat pensioen betreft, vaker
financieel onafhankelijk na een scheiding. De partner met gemiddeld een lagere levensverwachting
(in de praktijk veelal de man) ondervindt gemiddeld genomen weinig nadeel van de overstap
van verevening op conversie als verdeelmethode. De kans op vroegtijdig overlijden
van de ex-partner is niet groot, en daarmee het terugkrijgen van het verevende pensioen
ook niet. Wijziging 3 leidt ertoe dat de partner die het meeste partnerpensioen heeft
opgebouwd tijdens de huwelijkse periode (in de praktijk veelal de man) hier na een
scheiding meer van overhoudt dan nu het geval is.
3. Conversie als standaard
Na een scheiding kan het ouderdomspensioen op grond van de Wvps op twee manieren verdeeld
worden: verevening (voorwaardelijke verdeling bij pensioeningang) of conversie (onvoorwaardelijke
verdeling op moment van scheiding). Onder de Wvps is verevenen de standaard. Met het
wetsvoorstel Wps 2021 wordt verdeling door middel van conversie de standaard manier
van verdelen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat, zowel bij verevening als bij
conversie, het ouderdomspensioen van beide ex-partners wederzijds verdeeld wordt.
Partner A heeft recht op een deel van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde
ouderdomspensioen van partner B, en vice versa. Niet enkel het opgebouwde ouderdomspensioen
van de meest verdienende partner wordt verdeeld.
3.1 Voor- en nadelen van conversie
Het belangrijkste voordeel van conversie is dat de levenslange afhankelijkheid tussen
ex-partners wat pensioen betreft, definitief wordt verbroken. De life-events «met
pensioen gaan» en «overlijden» van de verdelingsplichtige partner zijn voor de verdelingsgerechtigde
partner bij conversie niet langer relevant. De ex-partner is niet meer afhankelijk
van het in leven zijn van de verdelingsplichtige partner en van de keuzes die hij/zij
maakt met betrekking tot het ouderdomspensioen. De verdelingsgerechtigde partner krijgt
bij conversie een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen en kan daar zelfstandig
keuzes voor maken, dus zelf bepalen wat de pensioeningangsdatum wordt, of hij/zij
een vast of variabel pensioen wil, wel of geen hoog-laag constructie, etc. De verdelingsgerechtigde
partner kan er sinds 1 maart 2018 bijvoorbeeld voor kiezen om het geconverteerde ouderdomspensioen
naar een eigen pensioenregeling over te dragen indien de pensioenregeling daarin voorziet.26 Kortweg komt het erop neer dat de verdelingsgerechtigde partner dezelfde rechten
en plichten krijgt als een gewone gewezen deelnemer («slaper») bij de pensioenuitvoerder.
Bij verevening is het niet mogelijk dat de verdelingsgerechtigde partner dergelijke
keuzes zelf kan maken, ook niet wat betreft de pensioeningangsdatum. Als dat wel zou
kunnen, dan is de facto sprake van conversie.
Een bijkomend voordeel van conversie ten opzichte van verevening is dat de communicatie
richting ex-partners eenvoudiger en eenduidiger is. Bij verevening van een ouderdomspensioen
krijgt een verdelingsgerechtigde partner een voorwaardelijk recht op een deel van het ouderdomspensioen. Dit recht is niet op zijn of haar leven
gebaseerd, en hierover ontvangt de verdelingsgerechtigde partner geen pensioenoverzichten.
Daarnaast is op Mijnpensioenoverzicht.nl voor de verdelingsplichtige partner niet
of nauwelijks te zien wat het gevolg van een verevening is. Hooguit kan de verdelingsplichtige
partner zien dat een deel van het pensioen zal worden uitbetaald aan de ex-partner
bij pensioeningang. De verdelingsplichtige partner ziet dan dus een te rooskleurig
beeld, terwijl de verdelingsgerechtigde partner eigenlijk niet goed weet wat hij of
zij later uitgekeerd zal krijgen omdat dit niet zichtbaar is op Mijnpensioenoverzicht.nl.
Het is belangrijk dat beide ex-partners goed inzicht hebben in het pensioen dat zij
naar verwachting later zullen ontvangen.
Conversie vergroot dus het handelingsperspectief van beide ex-partners. Zeker als
er een (groot) leeftijdsverschil bestaat tussen de ex-partners is het van belang zelf
regie te kunnen voeren op het pensioen. Zonder zeggenschap over het uit te keren pensioen
komt het pensioen naar alle waarschijnlijkheid bij verevening óf te vroeg óf te laat
tot uitkering.
Maar er zijn meer verschillen tussen verevening en conversie. Het grootste verschil
betreft de gevolgen voor het verdeelde ouderdomspensioen als de verdelingsgerechtigde
partner eerder overlijdt dan de verdelingsplichtige partner. Bij verevening vloeit
het verdeelde ouderdomspensioen weer naar het ouderdomspensioen van de verdelingsplichtige
partner. In diezelfde situatie heeft conversie een ander gevolg, het geconverteerde
ouderdomspensioen van de verdelingsgerechtigde partner wordt niet langer uitgekeerd
en vloeit niet terug naar de verdelingsplichtige partner. Dit volgt uit het feit dat
de verdelingsgerechtigde partner een eigen pensioenaanspraak heeft gekregen. Als daarentegen
de verdelingsplichtige partner eerst zou overlijden, behoudt de verdelingsgerechtigde
partner na conversie recht op het geconverteerde deel van het ouderdomspensioen. Bij
verevening zou dat in dezelfde situatie niet het geval zijn; het verevende deel van
het ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde partner komt in dat geval niet
tot uitkering of de reeds lopende pensioenuitkering stopt.
Er zijn ook gevolgen voor het bijzonder partnerpensioen als conversie de standaard
manier van verdelen wordt. Bij conversie komt er namelijk geen recht op bijzonder
partnerpensioen tot stand. Het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen
wordt meegenomen in de conversie ten behoeve van de eigen aanspraak op ouderdomspensioen
voor de verdelingsgerechtigde partner. Na het overlijden van de verdelingsplichtige
partner komt er dan geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering voor de verdelingsgerechtigde
partner.
Bij verevening van het ouderdomspensioen ontstaat er een voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen
en wordt op de scheidingsdatum het opgebouwde partnerpensioen afgesplitst ten behoeve
van de verdelingsgerechtigde partner. Als in dit geval de verdelingsplichtige partner
overlijdt, komt er een zogenoemd bijzonder partnerpensioen tot uitkering. In onderstaande
tabel staan de gevolgen van verevening en conversie bij overlijden en pensionering
schematisch weergegeven.
Tabel 1: Gevolgen van verevening en conversie bij overlijden en pensionering
Verevening
Conversie
Verdelingsplichtige partner gaat met pensioen
Verdelingsplichtige partner maakt keuzes over o.a. ingang en hoogte van pensioen.
Deze keuzes gelden ook voor de verdelingsgerechtigde partner.
Verdelingsplichtige partner en verdelingsgerechtigde partner maken los van elkaar
keuzes over o.a. ingang en hoogte van pensioen.
Verdelingsplichtige partner overlijdt voordat verdelingsgerechtigde partner overlijdt
Voor pensioendatum: Eventueel komt er een bijzonder partnerpensioen voor de verdelingsgerechtigde partner
tot uitkering.
Na pensioendatum: De uitbetaling van het ouderdomspensioen stopt voor de verdelingsgerechtigde partner.
Eventueel komt er een bijzonder partnerpensioen voor de verdelingsgerechtigde partner
tot uitkering.
Voor pensioendatum: Er zijn geen gevolgen voor het ouderdomspensioen van de verdelingsgerechtigde partner.
Er komt geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering, dit is meegenomen in de conversie.
Na pensioendatum: Er zijn geen gevolgen voor het ouderdomspensioen van de verdelingsgerechtigde partner.
Er komt geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering, dit is meegenomen in de conversie.
Verdelingsgerechtigde partner overlijdt voordat verdelingsplichtige partner overlijdt
Het verevende ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde partner vloeit terug
naar de verdelingsplichtige partner.
Onder de voorwaarde dat de pensioenregeling hierin voorziet, geldt dit ook voor het
bijzonder partnerpensioen.
Indien het ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde partner al is ingegaan,
stopt de uitbetaling. Er zijn geen gevolgen voor het ouderdomspensioen van de verdelingsplichtige
partner, dit wordt niet verhoogd.
De voordelen van conversie ten opzichte van verevening geven voor de regering de doorslag
om van conversie de standaardmethode van verdelen te maken. Het is belangrijk dat
beide ex-partners regie krijgen over hun eigen pensioen en dat er op het gebied van
pensioen na scheiding geen (wederzijdse) levenslange afhankelijkheid meer is.
3.2 Gevolgen aanpassen standaard verdelingsmethode
Bij het wijzigen van de standaard verdelingsmethode zijn de volgende onderwerpen relevant:
1. een standaard is niet in elke situatie de beste uitkomst, daarom blijven er afwijkingsmogelijkheden
bestaan;
2. weigeringsgrond pensioenuitvoerders bij aannemelijk misbruik;
3. de verdeling van het ouderdomspensioen en partnerpensioen;
4. de gevolgen van het vervallen van alimentatie bij overlijden;
5. pensioenverweer, en
6. communicatie.
Het aanpassen van de standaardmethode heeft ook gevolgen voor de uitvoering bij pensioenuitvoerders.
Dit komt in hoofdstuk 7 bij regeldruk aan bod.
1. Conversie standaard, afwijkingen blijven mogelijk
In de praktijk wordt er op dit moment weinig gebruik gemaakt van afwijkingsmogelijkheden
(zie ook paragraaf 2.2 onderdeel Beperkt gebruik van de wet). Buiten het afzien van verevening worden er nauwelijks afwijkende afspraken gemaakt.
Daar waar maatwerk nodig is, bijvoorbeeld bij het verrekenen van verschillende vermogensbestandsdelen
bij een scheiding, is het echter wenselijk dat deze afwijkingsmogelijkheden blijven
bestaan en gebruikt kunnen worden om tot een goede (vermogens)verdeling te komen.
De regering ziet daarom geen aanleiding om deze afwijkingsmogelijkheden af te schaffen.
Onder de Wvps hebben beide ex-partners wederzijds recht op de helft van het tijdens
de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen. De nieuwe standaard verdelingsmethode
wordt conversie, waarbij zowel het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen
als het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen 50/50 wordt verdeeld.
Verevening is na inwerkingtreding van het wetsvoorstel alleen mogelijk voor enkele
uitzonderingssituaties, zoals benoemd in artikel 5, eerste lid, van het wetsvoorstel.
Uiteraard worden afspraken die gemaakt zijn onder de Wvps geëerbiedigd, dat wil zeggen
dat bij scheidingen die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel hebben plaatsgevonden
verevening nog mogelijk is onder de voorwaarden die gelden onder de Wvps.
Er zijn situaties denkbaar waarbij door scheidende partners waarde wordt gehecht aan
een mogelijke uitkering van bijzonder partnerpensioen na overlijden van de verdelingsplichtige
partner. De verdelingsgerechtigde partner krijgt met dit wetsvoorstel daarom een eenzijdig
keuzerecht om zijn of haar deel van het partnerpensioen buiten de conversie te houden,
waardoor er alsnog een recht op bijzonder partnerpensioen ontstaat voor de verdelingsgerechtigde
partner. Indien de verdelingsgerechtigde partner van deze mogelijkheid gebruik wil
maken, dient hij of zij de pensioenuitvoerder hierover voor het aflopen van de reactieperiode
te informeren (zie hiervoor hoofdstuk 4). De pensioenuitvoerder is verplicht om hieraan
mee te werken. Overigens lijkt deze keuzemogelijk minder relevant als de verdelingsgerechtigde
partner inmiddels gepensioneerd is. Het geconverteerde ouderdomspensioen voor verdelingsgerechtigde
partner komt dan immers direct tot uitkering.
Ook voor scheidingen van tafel en bed wordt conversie de standaard wijze van verdelen.
Waarbij wordt opgemerkt dat in deze situaties alleen het ouderdomspensioen wordt geconverteerd.
Bij een scheiding van tafel en bed blijven ex-partners volgens de wet met elkaar getrouwd,
waardoor het partnerpensioen op grond van de Pensioenwet beschikbaar blijft voor de
ex-partner.27 Indien een huwelijk na een scheiding van tafel en bed wordt ontbonden blijven de
afspraken die in het ter gelegenheid van de scheiding van tafel en bed gesloten echtscheidingsconvenant
zijn gemaakt, met betrekking tot het ouderdomspensioen, gelden. Het bijzonder partnerpensioen
wordt dan na de ontbinding van het huwelijk afgesplitst.
Het blijft ook mogelijk om in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant
af te spreken om van pensioenverdeling af te zien. Ex-partners behouden tevens het
recht om een andere verdeling dan 50–50 af te spreken en/of over een andere periode
het ouderdomspensioen en het partnerpensioen te verdelen (korter of langer dan de
huwelijkse periode).28 Ex-partners kunnen bijvoorbeeld afspreken dat er wel voorhuwelijkse partnerpensioen
wordt verdeeld, maar geen voorhuwelijks ouderdomspensioen of vice versa. In het wetsvoorstel
wordt geen wettelijk mededelingsformulier voorgeschreven om dergelijke afwijkingen
bij de betreffende pensioenuitvoerders(s) te melden.
2. Weigeringsgrond pensioenuitvoerders
In de Wvps is geregeld dat pensioenuitvoerders moeten instemmen met een conversie.29 Er is niet opgenomen op welke gronden een pensioenuitvoerder kan weigeren om mee
te werken aan een conversie. In de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke
wetsvoorstel30 is volstaan met de opmerking dat de pensioenuitvoerder van zijn bevoegdheid om al
dan niet toestemming te verlenen een redelijk gebruik moet maken. Tijdens een mondeling
overleg gaf de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan
dat de meest voor de hand liggende redenen voor weigering gelegen kunnen zijn in administratieve
kosten en de wijziging van het risico.31 Met dit wetsvoorstel Wps 2021 vervalt voor conversie het instemmingsrecht van de
pensioenuitvoerder. Pensioenuitvoerders zijn na inwerkingtreding van de wet verplicht
mee te werken aan een conversie. Wel geldt er een weigeringsgrond voor de pensioenuitvoerder
indien er bij afwijkende afspraken meer (ouderdoms)pensioen wordt toebedeeld aan de
verdelingsgerechtigde partner dan in de standaardverdeling en misbruik aannemelijk
is. Het is niet de bedoeling dat de pensioenuitvoerder steeds wanneer het risico wijzigt,
weigert de afspraak uit overeenkomst uit te voeren. Ex-partners om allerlei redenen
besluiten tot een andere verdeling van het pensioen, bijvoorbeeld uit solidariteit
of vanwege verrekening van andere vermogensbestandsdelen bij de scheiding. Bij misbruik
gaat het om een onevenredige risicoverdeling, zonder dat daar iets tegenover staat.
Op deze manier is een balans gevonden tussen uitvoerbaarheid (pensioenuitvoerders
hoeven niet bij alle afwijkende afspraken waar meer pensioen wordt toebedeeld aan
de verdelingsgerechtigde partner expliciet in te stemmen), redelijkheid (het is niet
mogelijk om, zoals nu het geval is, in het pensioenreglement op te nemen dat een afwijkende
verdeelmethode überhaupt niet wordt uitgevoerd) en het voorkomen van misbruik. Er
kunnen over het gebruik van de weigeringsgrond nadere regels gesteld worden in lagere
regelgeving. Indien de pensioenuitvoerder (gemotiveerd) weigert de afwijkende afspraken
uit te voeren, geldt het recht op de wettelijke standaardverdeling (50/50 via conversie).
In de Pensioenwet is geregeld dat pensioenuitvoerders instemmingsrecht hebben als
ex-partners afwijkende afspraken maken over het bijzonder partnerpension.32 Pensioenuitvoerders moeten bereid zijn een uit de afwijking voortvloeiend risico
te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen. Anders dan bij conversie
van het ouderdomspensioen verschuift het risico bij bijzonder partnerpensioen niet,
de risicodekking blijft zien op het leven van de (gewezen) deelnemer. Hooguit wijzigt
de hoogte van de bijzonder partnerpensioenaanspraak vanwege de nieuwe verdeling (de
helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde partnerpensioen in plaats van het tot
de scheiding opgebouwde partnerpensioen). Omdat pensioenuitvoerders bij de nieuwe
verdeling sowieso een berekening voor het bijzonder partnerpensioen moeten maken,
wordt voorgesteld het instemmingsrecht voor pensioenuitvoerders bij afwijkende afspraken
over het bijzonder partnerpensioen in de Pensioenwet af te schaffen. Als uit een afwijkende
afspraak tussen ex-partners blijkt dat de verdelingsgerechtigde partner meer partnerpensioen
toebedeeld krijgt dan in de standaardsituatie, dus meer dan de helft van het in de
huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen, en dit partnerpensioen wordt omgezet
in ouderdomspensioen geldt er wel een weigeringsgrond voor de pensioenuitvoerder als
misbruik aannemelijk is.
3. Verdeling ouderdomspensioen en partnerpensioen
Bij de evaluatie van de Wvps is opgemerkt dat mensen het niet altijd eerlijk vinden
hoe bij scheiding het pensioen wordt verdeeld. Het ouderdomspensioen opgebouwd in
de huwelijkse periode wordt door twee gedeeld, en de waarde van het gehele partnerpensioen,
inclusief de voorhuwelijkse periode, wordt afgesplitst ten behoeve van de verdelingsgerechtigde
partner. De verdelingsgerechtigde partner krijgt hierdoor (veel) meer dan de helft
van het totaal te verdelen pensioen.
Dit wetsvoorstel lost dit op door de periode waarover het recht op partnerpensioen
wordt toegekend allereerst te beperken tot de huwelijkse periode, in plaats van het
gehele partnerpensioen tot het moment van scheiding. Zie hiervoor hoofdstuk 5. De
verdeling van het pensioen kan nog evenwichtiger door ook het partnerpensioen over
de huwelijkse periode door twee te delen. Op die manier wordt de waarde van het totaal
opgebouwde pensioen over de huwelijkse periode over beide ex-partners verdeeld. Omdat
er geen recht op bijzonder partnerpensioen ontstaat na een conversie, is er geen reden
om het gehele kapitaal voor partnerpensioen aan de verdelingsgerechtigde ex-partner
toe te wijzen. De waarde van dit partnerpensioen wordt immers voor de verdelingsgerechtigde
ex-partner omgezet in een ouderdomspensioen. Het partnerpensioen over de voorhuwelijkse
periode en de helft van het partnerpensioen opgebouwd tijdens de huwelijkse periode
blijven beschikbaar voor een nieuwe partner van de verdelingsplichtige partner, of
het partnerpensioen kan worden uitgeruild voor een hoger ouderdomspensioen voor de
verdelingsplichtige partner33.
De regering acht deze verdeling veel evenwichtiger dan de wijze waarop het kapitaal
onder de Wvps werd verdeeld. Scheidende partners hebben de mogelijkheid om een afwijkende
verdeling af te spreken. Daarnaast heeft de verdelingsgerechtigde partner het eenzijdige
keuzerecht om zijn of haar deel van het partnerpensioen buiten de conversie te houden.
Dit kan aan de orde zijn als er belang wordt gehecht aan het ontstaan van een recht
op een bijzonder partnerpensioen, bijvoorbeeld in het geval er alimentatiebetaling
plaatsvindt na de scheiding. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de verdelingsgerechtigde
partner ook nog recht kan hebben op bijzonder partnerpensioen over de periode dat
hij/zij voldeed aan de partnerdefinitie in de betreffende pensioenregeling vóór het
huwelijk.
4. Alimentatie
Of er na het overlijden van de alimentatieplichtige voor de achterblijvende ex-partner
recht bestaat op bijzonder partnerpensioen is afhankelijk van de financiering van
het partnerpensioen. De lengte van de alimentatieperiode heeft geen invloed op wel
of niet ontstaan van een recht op bijzonder partnerpensioen.34 Indien voorafgaand aan de scheiding het partnerpensioen werd gefinancierd op risicobasis,
ontstaat er op de scheidingsdatum geen recht op bijzonder partnerpensioen. Dit kan
alleen aan de orde zijn bij financiering van partnerpensioen op kapitaalbasis.
Na een scheiding kan een deel van het inkomen van de minstverdienende ex-partner uit
partneralimentatie bestaan. In 2013 ontving ongeveer 16% van de gescheiden vrouwen
partneralimentatie. In 1% van de gevallen was er in 2013 sprake van partneralimentatie
voor de man.35 De alimentatiebedragen kunnen flink uiteenlopen, afhankelijk van de behoefte aan
alimentatie en de draagkracht van de alimentatieplichtige. De rechter bepaalt uiteindelijk
de hoogte van de alimentatie. Ongeveer één op de drie vrouwen die alimentatie ontving
kreeg per maand in 2013 400 euro of minder, bijna één op de vijf vrouwen kreeg 1.600
euro of meer per maand. Gemiddeld ging het in 2013 om een bedrag van ongeveer 980
euro per maand.36
Als er op het moment van overlijden sprake is van een partneralimentatiebijdrage,
kan dit tot een tijdelijke inkomensterugval leiden. Door het overlijden vervalt de
alimentatiebijdrage en er komt geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering. Ten behoeve
van de evaluatie heeft het AG, vanuit een actuarieel oogpunt, gekeken naar de specifieke
situatie van het wegvallen van alimentatie in combinatie met conversie.37 Als de verdelingsplichtige partner kinder- en/of partneralimentatie betaalde, stopt
deze betaling bij het overlijden. Er komt in geval van conversie dan dus geen bijzonder
partnerpensioen tot uitkering. Wel kan er sprake zijn van andere inkomensbronnen die
de verdelingsgerechtigde partner mogelijk kan benutten om op dat moment in inkomen
te voorzien. Indien de verdelingsgerechtigde ex-partner aan de voorwaarden voldoet,
kan er recht ontstaan op een nabestaandenuitkering Anw38. Een andere vervangende inkomstenbron kan wezenpensioen zijn. Veel, zo niet alle
pensioenregelingen bevatten een wezenpensioenuitkering bij overlijden van een ouder.
Wezenpensioen wordt bij een scheiding niet aangetast, het volledige pensioen wordt
uitgekeerd. Als derde kan het, afhankelijk van de leeftijd van de achterblijvende
ex-partner en de mogelijkheden in een pensioenregeling ook een optie zijn om het eigen
geconverteerde ouderdomspensioen te vervroegen. Hoe ouder de verdelingsgerechtigde
ex-partner is, hoe minder het ouderdomspensioen vervroegd hoeft te worden en hoe hoger
de jaarlijkse pensioenuitkering is. Jongere nabestaanden ontvangen na vervroeging
een veel lagere pensioenuitkering, het pensioen wordt immers over een (veel) langere
periode uitgekeerd. Hierbij moet worden aangetekend dat ook een bijzonder partnerpensioen
voor een jongere nabestaande na een scheiding (heel) beperkt zou zijn. Het bijzonder
partnerpensioen groeit na een scheiding niet verder aan. Het bijzonder partnerpensioen
voor een jongere nabestaande is daarmee ook nu al een beperkte inkomensbron na overlijden
van de ex-partner. Daarnaast bestaan er speciale alimentatieverzekeringen, die bij
het overlijden van de verdelingsplichtige partner de inkomstenbron uit alimentatie
verzekert. Dergelijke verzekeringen zijn exact aan te passen aan de afgesproken te
betalen alimentatie.
Het AG concludeert dat een aanzienlijke inkomensachteruitgang als gevolg van het wegvallen
van alimentatie én het ontbreken van een bijzonder partnerpensioen zich naar verwachting
maar in een zeer beperkt aantal situaties zal voordoen. Het AG doelt hierbij niet
op de inkomensachteruitgang vanwege het wegvallen van de alimentatie, die kan in sommige
gevallen fors zijn, maar op de mogelijkheid om het inkomensgat te kunnen opvangen
met bijzonder partnerpensioen. In een zeer beperkt aantal situaties is het bijzonder
partnerpensioen zodanig hoog dat het de inkomensachteruitgang kan opvangen. Er wordt
bij het bepalen van de hoogte van het bijzonder partnerpensioen niet naar de pensioendatum
gekeken, maar naar de scheidingsdatum.39 De vraag is of een bijzonder partnerpensioen een inkomensgat kan opvangen als gevolg
van het overlijden van de ex-partner tijdens de alimentatieperiode. Bij jonge stellen
lijkt dat niet tot nauwelijks mogelijk, omdat het bijzonder partnerpensioen (zeer)
beperkt in omvang is. In die gevallen is het ook niet problematisch dat het bijzonder
partnerpensioen bij de scheiding is geconverteerd tot een (hoger) ouderdomspensioen.
Hoe ouder de stellen zijn die gaan scheiden, hoe meer pensioenkapitaal er te verdelen
zal zijn. Er zijn dan meer mogelijkheden om het geconverteerde ouderdomspensioen te
vervroegen, om zo een inkomensgat na het overlijden van de ex-partner (tijdens de
alimentatieperiode) te overbruggen.
Om voor deze specifieke situaties een verdere oplossing te bieden is in het voorliggende
wetsvoorstel een eenzijdig recht voor de verdelingsgerechtigde partner opgenomen om
alleen het ouderdomspensioen te converteren en de helft van het tijdens het huwelijk
opgebouwde partnerpensioen te laten afsplitsen tot bijzonder partnerpensioen.
5. Pensioenverweer
Ten gevolge van een echtscheiding kan een vooruitzicht op een partnerpensioen na overlijden
van de echtgenoot op wiens verzoek de echtscheiding is aangevraagd sterk verminderen
of zelfs verloren gaan. De andere echtgenoot kan in dat geval een pensioenverweer
voeren. In een pensioenverweer kan verzocht worden de echtscheiding pas uit te spreken,
als er voor het «partnerpensioen-gat» een billijke voorzienig is getroffen. De echtgenoot
aan wie in overwegende mate de scheiding te wijten is, kan zo’n pensioenverweer niet
voeren. Als de betreffende echtgenoot redelijkerwijs zelf voor voldoende voorzieningen
kan zorgen, maakt een pensioenverweer geen kans.40
Bij conversie wordt het partnerpensioen omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen.
De verdelingsgerechtigde partner ontvangt in de standaardsituatie bij het overlijden
van de verdelingsplichtige partner na conversie geen bijzonder partnerpensioen. Als
gevolg van de standaard conversie gaat dus het vooruitzicht op een (bijzonder) partnerpensioen
verloren, daarvoor in de plaats krijgt de verdelingsgerechtigde partner een eigen
aanspraak op ouderdomspensioen. Wil men een aanspraak op bijzonder partnerpensioen
behouden, waarmee een bestaand vooruitzicht op bijzonder partnerpensioen blijft bestaan
na scheiding, kan de verdelingsgerechtigde partner gebruik maken van het eenzijdig
keuzerecht om zijn of haar deel van het partnerpensioen buiten de conversie te houden.
De hoogte van dit bijzonder partnerpensioen is echter altijd lager dan het vooruitzicht
op een partnerpensioen zonder scheiding. Het feit dat conversie de standaardwijze
van verdelen wordt, doet hieraan niets af.
Ook wanneer bij scheiding conversie de standaardwijze van verdelen is, bestaat er
voor de andere echtgenoot de mogelijkheid om pensioenverweer in te roepen. De rechter
zal in dat geval moeten beoordelen of de betreffende echtgenoot redelijkerwijs zelf
voor voldoende voorzieningen kan zorgen, of dat de echtgenoot een andere partnerpensioenvoorziening
moet treffen voor zijn ex-echtgenoot.
6. Communicatie
In de Pensioenwet is vastgelegd dat bij scheiding de ex-partner die als gevolg van
de scheiding recht krijgt op een bijzonder partnerpensioen geïnformeerd wordt over
de hoogte van het bijzonder partnerpensioen en overige informatie die specifiek voor
de ex-partner van belang is. Tevens ontvangt de ex-partner eens per vijf jaar informatie
over het bijzonder partnerpensioen. Deze artikelen wijzigen niet als gevolg van dit
wetsvoorstel.
De communicatieverplichtingen na een scheiding worden voor pensioenuitvoerders41 als volgt uitgebreid. Nadat de pensioenuitvoerder een melding van scheiding via de
basisregistratie personen (BRP) heeft ontvangen, is de pensioenuitvoerder verplicht
om zowel de deelnemer als de ex-partner te informeren over de gevolgen van de scheiding
voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen. Voor het geconverteerde ouderdomspensioen
gelden dezelfde periodieke communicatievoorschriften als voor een gewezen deelnemer.
Het informeren moet voldoen aan de normen correct, duidelijk en evenwichtig, en de
informatie moet tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld worden. Deze normen worden
nader uitgewerkt in lagere regelgeving.
De informatievoorziening op Mijnpensioenoverzicht.nl wordt verbeterd. Met de Wet pensioencommunicatie42 is het doel van het pensioenregister op een aantal punten uitgebreid. De uitbreidingen
zagen op functionaliteiten ten behoeve van verbetering van het overzicht (hoeveel krijg ik per maand?), inzicht (is dat voldoende voor mij?) en handelingsperspectief (wat kan ik doen?). Bij het verbeteren van het inzicht gaat het onder andere over de gevolgen van belangrijke
gebeurtenissen in het leven (zogenaamde life events) op het pensioeninkomen. Tot op
heden is de nadere uitwerking van belangrijke gebeurtenissen in het leven beperkt
gebleven tot gevolgen van enkele gebeurtenissen voor het nabestaandenpensioen. In
de toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet
en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet pensioencommunicatie43 is aangegeven dat het toenmalige kabinet verwachtte dat in de toekomst de gevolgen
van meer belangrijke gebeurtenissen zichtbaar kunnen worden gemaakt in het pensioenregister.
Hier wordt nu een eerste stap mee gezet door voor ouderdomspensioen en partnerpensioen
officieel voor te schrijven dat inzicht moet worden geboden in de gevolgen van de
echtscheiding. Dit zal worden geregeld in lagere regelgeving. Het betreft geen rekentool
voor «wat-als-situaties», maar een weergave van de feitelijke situatie na het verwerken
van de scheidingsafspraken door de pensioenuitvoerder.
Bij het pensioenregister is er technisch al voorzien in de mogelijkheid om de gevolgen
van een scheiding te tonen voor de verdelingsplichtige partner. Pensioenuitvoerders
zijn niet verplicht bedragen mee te sturen, er kan ook gekozen worden voor een algemene
tekst over mogelijke effecten van een scheiding. Het is onduidelijk hoeveel pensioenuitvoerders
voor de algemene tekst kiezen en hoeveel uitvoerders de bedragen doorgeven. Het pensioenregister
is geen grote database, maar haalt de relevante gegevens op het moment van inloggen
op bij de betrokken pensioenuitvoerders. In lagere regelgeving zal worden geregeld
dat alle pensioenuitvoerders inzicht moeten bieden in de gevolgen van een echtscheiding
op de hoogte van het ouderdomspensioen en het partnerpensioen door middel van bedragen,
ongeacht of er verevend of geconverteerd is. De verdelingsplichtige partner ziet daardoor
dat het ouderdomspensioen lager is geworden na de scheiding, en de verdelingsgerechtigde
partner ziet dat hij/zij later meer ouderdomspensioen zal ontvangen. Voor beide partners
is dit behulpzaam bij hun financiële planning. Dit geldt ook voor mensen die onder
de huidige Wvps zijn gescheiden. Daarom worden deze nieuwe communicatieverplichtingen
ook op hen van toepassing. Dit betekent een flinke inhaalslag voor pensioenuitvoerders.
Het is niet reëel te verwachten dat dit in een beperkte periode zal zijn geregeld.
Daarom zal er een gefaseerde inwerkingtreding gaan gelden voor scheidingen van vóór
2021. Dit zal in lagere regelgeving nader worden uitgewerkt.
3.3 Uniforme reken- en verdeelregels
Bij de inwerkingtreding van de Wvps achtte de toenmalige Staatssecretaris van SZW
het niet noodzakelijk om voor de verdeling van pensioenen (bij scheidingen na 1 mei
1995) wettelijke reken- en verdeelregels (hierna rekenregels) voor te schrijven. De
Staatssecretaris van SZW stelde zich op het standpunt dat rekenregels alleen noodzakelijk
zouden zijn in die situatie, waarin bepaalde gegevens ontbreken. Na inwerkingtreding
van de wet zouden die gegevens niet meer kunnen ontbreken, omdat pensioenuitvoerders
gehouden zijn om alle gegevens die nodig zijn voor pensioenverevening te bewaren.44 Dit blijkt in de praktijk niet altijd het geval te zijn. Daarom wordt dit nu alsnog
geregeld.
Pensioenuitvoerders hebben in de evaluatie aangegeven dat de Wvps voldoende handvatten
biedt bij de verdeling van pensioen dat in een uitkeringsovereenkomst is opgebouwd.
De Wvps biedt bij premieregelingen echter onvoldoende handvatten. Daarnaast kent de
Wvps geen rekenregels voor de conversie van pensioenaanspraken.
Aan het Actuarieel Genootschap (AG) is gevraagd welke rekenregels (actuarieel gezien)
van toepassing zouden moeten zijn bij conversie en bij premieregelingen. In de evaluatie
heeft het AG hierover gerapporteerd.45 De rekenregels zullen in lagere regelgeving worden vastgelegd. Hierna wordt al wel
enig inzicht geboden in de voorgenomen regels.
Rekenregels conversie
Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt conversie de standaard verdeelmethode.
De huidige Wvps heeft geen rekenregels vastgelegd voor de conversie van pensioenaanspraken.
De regering acht het wenselijk dat er ten behoeve van een uniforme uitvoering van
conversie één rekenmethodiek wordt voorgeschreven. Deze rekenmethodiek wordt in lagere
regelgeving vastgelegd. Conform het rapport van het AG wordt voorgeschreven dat er
bij een conversie moet worden uitgegaan van de waarde van de tijdens het huwelijk
opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen (dit is de zogenoemde
waardebepaling). De totale waarde van de pensioenaanspraken (zowel ouderdomspensioen
als partnerpensioen) wordt vervolgens gehalveerd. Een helft wordt toebedeeld aan de
verdelingsgerechtigde partner. Hiermee wordt een eigen aanspraak op ouderdomspensioen
ingekocht op zijn of haar leven. Door de waardebepaling voor te schrijven wordt in
geval van een uitkeringsovereenkomst de verdeling van de tijdens de huwelijkse periode
opgebouwde pensioenaanspraken losgelaten (de zogenoemde aansprakenbepaling).
Rekenregels premieregelingen
Ten behoeve van de evaluatie van de Wvps heeft het AG gekeken welke uniforme rekenregels,
actuarieel gezien het best passen bij verdeling van het ouderdomspensioen in premieregelingen.
Het AG heeft de volgende methode als actuarieel meest juiste methode aangemerkt: een
berekening van het actuele spaarsaldo verminderd met de participaties bij aanvang
van het huwelijk tegen de actuele koers. In de praktijk blijkt dat niet alle pensioenuitvoerders
van premieregelingen met participaties werken. Het is van belang dat in de voorgeschreven
methode een balans zit tussen aan de ene kant een zo eerlijk mogelijke verdeelmethode
voor beide ex-partners (bijvoorbeeld in situaties van deeltijdwerk, en rekening houdend
met de overstap op degressieve pensioenopbouw zoals afgesproken in het recent afgesloten
pensioenakkoord) en aan de andere kant een uitvoerbare methode voor pensioenuitvoerders.
Mogelijk moet daarnaast een alternatief geboden worden voor de berekening van het
te verdelen pensioenkapitaal als er gegevens ontbreken in de administratie van de
pensioenuitvoerder.
4. Automatische verdeling – «nee, tenzij» wordt «ja, tenzij»
In de Wvps komt een moeilijke situatie, scheiding, samen met een ingewikkeld onderwerp,
pensioen. Uit de evaluatie is gebleken dat in de wet het recht op pensioenverdeling
goed is vastgelegd, maar de werking van de wet in de praktijk beter kan. Door de opzet
van de wet hebben mensen als zij niet of te laat in actie komen onvoldoende baat bij
de wet. In de huidige systematiek moet de verdelingsgerechtigde partner het recht
op uitbetaling van het verdeelde pensioen actief regelen bij de betrokken pensioenuitvoerder(s).
Het pensioendeel waar recht op bestaat wordt niet automatisch uitbetaald. Voor optimalisering
van dit proces kan mede naar de gedragseconomie gekeken worden.
Doenvermogen
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft in 2017 het rapport
Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid46 gepubliceerd. De WRR constateert dat de overheid in toenemende mate een beroep doet
op de redzaamheid van mensen, terwijl de menselijke vermogens daartoe begrensd zijn.
Kennis en intelligentie alleen zijn niet genoeg voor redzaamheid. Ook mensen met een
goede opleiding en een goed inkomen kunnen in moeilijkheden komen omdat ze even niet
opletten of zaken voor zich uitschuiven. Dat geldt zeker op het moment dat het leven
tegenzit, zoals bij een scheiding. Door een realistischer ontwerp van beleid kan de
overheid de redzaamheid van burgers versterken. Het kabinet is het daarmee eens, en
heeft dan ook positief gereageerd op het betreffende rapport van de WRR en de aanbevelingen
over de toepassing van inzichten uit de gedragswetenschappen in beleid.47
In het rapport beveelt de WRR aan om bij voorgenomen beleid en regelgeving vooraf
te toetsen of de regeling «doenlijk» is voor burgers. In uitvoeringstoetsen moet niet
alleen het perspectief van uitvoeringsorganisaties worden betrokken, maar ook het
perspectief van de burgers. Zij moeten de wet niet alleen kennen maar ook «kunnen».
De kernvraag in deze toets luidt: gaat de regeling uit van realistische assumpties
over de mentale belastbaarheid van burgers? «De overheid kan inspelen op de beperkte
niet-cognitieve vermogens van burgers door de keuzearchitectuur aan te passen. Dat
kan met behulp van simpele labels, aanvinken van standaard-opties (defaults), opt-out stelsels, «ongewenste» keuzes beperkt mogelijk maken, of geschaalde vrijheden.»
In de volgende paragrafen is invulling gegeven aan deze aanbevelingen.
Automatische verdeling
Op het moment dat een echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers
van de burgerlijke stand ontvangen pensioenuitvoerders hiervan een bericht. Zij hebben
een aansluiting op de BRP. Na deze melding komen pensioenuitvoerders nu in actie om
uitvoering te geven aan de wettelijke verplichting om de ex-partner te informeren
over het afgescheiden partnerpensioen (bijzonder partnerpensioen).48 Er zijn pensioenuitvoerders die op dit moment de ex-partner ook informeren over het
wettelijk recht op het verdelen van het ouderdomspensioen en welke handelingen hiervoor
nodig zijn. Maar dit gebeurt echter lang niet altijd. Dit wetsvoorstel regelt dat
een pensioenuitvoerder op het moment waarop er een melding van scheiding bij hem binnenkomt,
de (gewezen) deelnemer en de ex-partner informeert over de automatische verdeling
van het ouderdomspensioen (via conversie), de actie die nodig is bij afzien van verdeling
of afwijkende afspraken (andere periode dan de huwelijkse periode, een andere verdeling
dan 50–50, of alleen ouderdomspensioen converteren), de gevolgen voor het partnerpensioen
en de reactieperiode.
Net als onder de huidige wetgeving geldt dat (afwijkende) afspraken over pensioenverdeling
bij scheiding (in een convenant) of bij huwelijkse voorwaarden worden overeengekomen.
Ten behoeve van de uitvoering van de gemaakte afspraken, is het wenselijk dat passages
over pensioenverdeling in huwelijkse voorwaarden en echtscheidingsconvenanten zo duidelijk
mogelijk worden geformuleerd zodat deze uitvoerbaar zijn. De pensioensector en de
scheidingsprofessionals kunnen in onderling overleg dergelijke uniforme voorbeeldteksten
opstellen en verspreiden onder hun leden.
Het is mogelijk om een «kale» scheiding in te schrijven, dat wil zeggen een scheiding
zonder afspraken in een convenant of huwelijkse voorwaarden. Het ligt in de lijn der
verwachting dat de betrokken advocaat de ex-partners informeert over de verdeling
van pensioen, die ook uitgevoerd wordt bij een «kale» scheiding. In dat geval geldt
dus ook dat de pensioenuitvoerder na de reactieperiode tot conversie overgaat. Als
hierna alsnog afspraken worden gemaakt over pensioenverdeling, dan moeten ex-partners
de uitbetaling onderling regelen. Conversie is in principe onomkeerbaar.
De reactieperiode
In het wetsvoorstel is gekozen voor een reactietermijn van zes maanden. Deze termijn
wordt voldoende geacht om de pensioenuitvoerder(s) te informeren over eventuele afwijkende
afspraken over de verdeling van pensioen. Deze termijn is uitdrukkelijk niet bedoeld
om pas dan over mogelijke afspraken te gaan nadenken. Deze moeten tijdens de scheiding
worden gemaakt. Het betreft dus een administratieve periode.
De reactieperiode gaat in als de scheiding is ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand bij de gemeente. Ten aanzien van de duur van de reactieperiode is
een afweging gemaakt tussen het belang van de ex-partners om hun afwijkende afspraken
tijdig aan de betreffende pensioenuitvoerder(s) door te kunnen geven en het belang
van een relatief korte reactieperiode aangezien er zich gedurende de reactieperiode
bepaalde (life) events kunnen voordoen die relevant (kunnen) zijn voor de conversie.
Voor situaties waarin de vermogensrechtelijke afwikkeling na echtscheidingsdatum plaatsvindt
regelt dit wetsvoorstel dat de reactieperiode met maximaal zes maanden verlengd kan
worden. De ex-partners dienen de verlenging binnen de reactietermijn van zes maanden
aan te vragen bij de pensioenuitvoerder.
Alleen de keuze voor afzien van pensioenverdeling en afwijkende afspraken over pensioenverdeling
hoeven te worden doorgegeven, in alle andere gevallen wordt er volgens de standaard
50–50 geconverteerd. Pensioenuitvoerders kunnen vanzelfsprekend vóór het verstrijken
van de reactieperiode rappelleren als informatie uitblijft, alvorens zij overgaan
tot het converteren van het pensioen. Na afloop van de reactieperiode gaat de pensioenuitvoerder
over tot conversie, of handelt (zoveel eerder) naar de ingestuurde afwijkende afspraken
(afzien van verdeling, andere periode, en/of andere verdeling dan 50–50, of alleen
ouderdomspensioen converteren). De pensioenuitvoerder informeert hierna de (gewezen)
deelnemer en de ex-partner.
Onder de huidige wet geldt een reactietermijn van twee jaar waarbinnen het mededelingsformulier
van een scheiding moet zijn opgestuurd aan de pensioenuitvoerder om een uitbetalingsrecht
jegens die pensioenuitvoerder te krijgen. Bij een verevening vindt de verdeling pas
op pensioendatum plaats, het is immers een voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen.
Een wat langere termijn om het formulier op te sturen is dan begrijpelijk. Van belang
is wel dat de pensioenstand op de datum van de scheiding bekend is bij de pensioenuitvoerder.
Hoe meer tijd verstreken is, hoe lastiger dit in de administratie terug te zoeken
is, zeker als er sprake is van een beschikbare premieregeling. In dit wetsvoorstel
wordt geregeld dat de reactietermijn zes maanden is, ingaand op het moment van inschrijving
van de scheiding in de registers van de burgerlijke stand bij de gemeente.
Bij conversie wordt het pensioen direct na afloop van de reactieperiode verdeeld,
met terugwerkende kracht tot de datum van inschrijving van de scheiding. Omdat hierna
beide ex-partners een eigen pensioenaanspraak hebben, is het van belang dat dit sneller
gebeurt dan pas na uiterlijk twee jaar. Vanaf de scheidingdatum moet rekening worden
gehouden met de mogelijk verschillende regimes voor de beide aanspraken: de deelnemer
kan een actieve deelnemer zijn en ontvangt dan jaarlijks een UPO en krijgt indexatie
volgens de regels voor actieven; het geconverteerde ouderdomspensioen voor de ex-partner
wordt een «slapersaanspraak» en wordt conform de wettelijke voorschriften voor slapers
behandeld, zoals recht voor de pensioenuitvoerder op waardeoverdracht klein pensioen,
individueel recht op waardeoverdracht. Indien de deelnemer ook een slaper is, geldt
dezelfde behandeling.
Events gedurende de reactieperiode
De rechtsgevolgen van de scheiding gelden vanaf het moment van inschrijving van de
scheiding in de registers van de burgerlijke stand bij de gemeente. In de reactieperiode
die daarop volgt, moet gehandeld worden naar de afspraken die in het kader van de
scheiding over de verdeling van pensioen zijn gemaakt, ook als ze nog niet aan de
pensioenuitvoerder zijn doorgegeven. Immers de afspraken die bij de scheiding gemaakt
zijn in het kader van pensioen, zijn leidend.
◦ Overlijden van een van beide ex-partners gedurende de reactieperiode
De pensioenuitvoerder moet bij het overlijden tijdens de reactieperiode handelen op
basis van de officiële stukken die in het kader van de scheiding zijn opgesteld. Als
de pensioenuitvoerder op het moment van overlijden nog geen afwijkende afspraken heeft
ontvangen van beide ex-partners, neemt de pensioenuitvoerder proactief contact op
met de langstlevende ex-partner om de eventuele afwijkende afspraken alsnog te ontvangen.
Als er in het kader van de scheiding afwijkende afspraken zijn gemaakt over de verdeling
van het pensioen, moet de pensioenuitvoerder uitvoering geven aan deze afwijkende
afspraken. Als er geen afwijkende afspraken gemaakt zijn, moet de pensioenuitvoerder
na afloop van de reactieperiode overgaan tot conversie van de tijdens het huwelijk
opgebouwde pensioenaanspraak.
Indien er sprake is van een partnerpensioen op risicobasis, dan vervalt op het moment
van inschrijving van de scheiding de dekking van het partnerpensioen ten behoeve van
de ex-partner. Tijdens de reactieperiode is er in dat geval ook geen dekking van partnerpensioen
ten behoeve van de ex-partner. Partnerpensioen op kapitaalbasis wordt (over de huwelijkse
periode) meegenomen in de conversie, vanaf de scheidingsdatum ontstaat hiermee geen
recht op bijzonder partnerpensioen voor de verdelingsgerechtigde partner tenzij deze
van het keuzerecht gebruik maakt om het partnerpensioen buiten de conversie te houden.
° Hertrouwen met ex-partner gedurende de reactieperiode
Bij het hertrouwen met dezelfde partner blijven er na een conversie twee uitkeringsstromen
bestaan. Beide partners behouden een eigen aanspraak op ouderdomspensioen, dan wel
ouderdomspensioenuitkering, die voortkomt uit de eerdere scheiding. Er is vooralsnog
geen reden om de situatie van hertrouwen met dezelfde partner anders te behandelen
dan hertrouwen met een willekeurige andere partner, de Tweede Kamer is hierover eerder
geïnformeerd.49
° Individueel verzoek tot waardeoverdracht
Tijdens de reactieperiode wordt een verzoek tot individuele waardeoverdracht van de
verdelingsplichtige partner tijdelijk opgeschort. Hierdoor is duidelijk welke pensioenuitvoerder
verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verdeling van het pensioen na afloop
van de reactieperiode. Na de verdeling van de pensioenaanspraken kan de pensioenuitvoerder
gevolg geven aan het individueel verzoek tot waardeoverdracht van de verdelingsplichtige
partner. De tijdelijke opschorting wordt in lagere regelgeving vastgelegd.
° Ontvangst van achterstallige informatie van werkgevers
Pensioenuitvoerders ontvangen met enige regelmaat achterstallige informatie vanuit
de werkgever over bijvoorbeeld het deeltijdpercentage of salarisgegevens van deelnemers.
De pensioenuitvoerder zal na afloop van de reactieperiode de verdeling van het pensioen
uitvoeren aan de hand van de op dat moment bij de pensioenuitvoerder bekende gegevens.
De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer en de ex-partner over de verdeling van
het pensioen en over de gegevens waarop de verdeling is gebaseerd. De situatie kan
zich voordoen dat de pensioenuitvoerder na afloop van de reactieperiode aanvullende
informatie ontvangt van de werkgever over de betreffende deelnemer. Dit zal via nacalculatie
worden verrekend, zowel de deelnemer als de ex-partner hebben geen invloed op deze
informatieverstrekking via de werkgever.
Geen reactie, wel afwijkende afspraken
De situatie kan zich voordoen dat ex-partners zich pas na afloop van de reactietermijn
realiseren dat ze afwijkende afspraken hadden gemaakt over de verdeling van pensioen,
maar verzuimd hebben om deze afwijkende afspraken aan de betreffende pensioenuitvoerder(s)
door te geven.
Een eenmaal uitgevoerde conversie van pensioenaanspraken kan niet meer worden teruggedraaid
door de pensioenuitvoerder. Het ouderdomspensioen en het opgebouwde partnerpensioen
zijn na samenvoeging in twee aanspraken gesplitst, gebaseerd op de verschillende levensverwachting
van beide ex-partners. De levensverwachting verschilt tussen beide partners als de
leeftijden op het moment van scheiden verschillen en als er sprake is van verschillend
geslacht (vrouwen leven gemiddeld langer dan mannen). Als na uitvoering van de conversie
blijkt dat er toch afwijkende afspraken zijn gemaakt, zijn ex-partners zelf verantwoordelijk
voor de juiste uitvoering daarvan. Pensioenuitvoerders kunnen dan niet meer worden
aangesproken voor de uitvoering van de door ex-partners gemaakte afwijkende afspraken.
Het staat pensioenuitvoerders uiteraard vrij om hier alsnog aan mee te werken. Dit
geldt ook voor het maken van berekeningen. Pensioenuitvoerders kunnen besluiten hier
dan kosten voor in rekening brengen. Deze situatie is vergelijkbaar met de huidige
situatie waarin ex-partners verzuimen om het mededelingsformulier tijdig naar de pensioenuitvoerder
toe te sturen. De pensioenuitvoerder is in dat geval ook niet meer verplicht om mee
te werken aan de uitbetaling van het verevende pensioen.
Afspraken uit het verleden
Bij het aangaan van of tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap voorafgaand
aan inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel kunnen partners reeds afspraken
zijn overeenkomen ten aanzien van (het uitsluiten van) verdeling van pensioen als
het huwelijk of het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd. De wijzigingen in
dit wetsvoorstel hebben in principe geen gevolgen voor die eerder gemaakte afspraken
over de verdeling van pensioen, tenzij is overeengekomen «de standaard» uit de Wvps
te volgen. In dat geval heeft het veranderen van de standaard verdeelmethode wel gevolgen
omdat standaardverevening na de inwerkingtreding van de Wps niet meer mogelijk is.
Ten tijde van de scheiding doen partners er vanzelfsprekend verstandig aan om na te
gaan of dat wat eerder is afgesproken nog steeds wenselijk, mogelijk en voldoende
duidelijk is, of dat eerdere afspraken aanpassing behoeven.
Scheiden na pensioeningang
Er is een licht stijgende trend waarneembaar bij het aantal scheidingen van gepensioneerden.
Tabel 2: Aantal mensen per leeftijdscategorie dat in het betreffende jaar is gaan
scheiden1
Leeftijd
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
65 tot 70 jaar
1.034
1.251
1.319
1.465
1.645
1.586
1.700
70 tot 75 jaar
450
454
556
513
576
649
723
75 tot 80 jaar
147
180
193
200
252
275
253
80 tot 85 jaar
65
75
66
86
114
82
89
85 tot 90 jaar
18
17
28
27
29
27
24
90 tot 95 jaar
2
6
4
3
7
3
9
X Noot
1
CBS Statline, Huwelijksontbinding; personen, aantallen verhoudingscijfers, d.d. 19 december
2017.
In dit wetsvoorstel wijkt de verdeling van het pensioen dat is opgebouwd tijdens de
huwelijkse periode bij een scheiding na pensioeningang niet af van de situatie van
een scheiding vóór pensioeningang. Dit als gevolg van het gehanteerde uitgangspunt
dat de wetgeving geen (financiële) prikkels introduceert om bepaalde keuzes te maken,
bijvoorbeeld om op een bepaald moment te scheiden.
De overwegingen om pensioen automatisch te converteren, zijn ook na pensioeningang
aan de orde, zij het iets beperkter dan vóór pensioeningang. Bij een scheiding na
pensioeningangsdatum zal het pensioeninkomen zeker aan de orde komen bij afspraken
over de verdeling van het vermogen e.d. Het is dan immers een maandelijkse inkomstenbron
waarvan het niet aannemelijk is dat deze over het hoofd zal worden gezien.
Toch kiest de regering ervoor om bij scheiding na pensioeningang het pensioen ook
automatisch te laten converteren. Bij een scheiding na pensioeningang is het immers
niet ondenkbaar dat bij leeftijdsverschil de jongste partner nog niet gepensioneerd
is. Het zou dan onoverzichtelijk en bovendien niet logisch zijn om het pensioen van
de nog niet gepensioneerde partner wel onder de automatische conversie te laten vallen
en het pensioen van de reeds gepensioneerde partner niet. De jongere partner moet
bovendien nog kunnen beslissen wanneer hij/zij het geconverteerde ouderdomspensioen
wil laten ingaan. Bij een scheiding na pensionering is het handelingsperspectief van
de jongere ex-partner een relevant argument om het pensioen ook bij een scheiding
na pensioeningang te verdelen volgens de standaard verdeelmethode (automatisch via
conversie, tenzij). De nog niet gepensioneerde verdelingsgerechtigde partner kan de
waarde van het geconverteerde ouderdomspensioen overdragen naar de eigen pensioenregeling,
mits hier nog actief wordt opgebouwd. Indien de pensioensituatie complex is, bijvoorbeeld
als de gepensioneerde partner op pensioeningang met het pensioenkapitaal geshopt heeft
bij een andere pensioenuitvoerder, dan kan de pensioenuitvoerder natuurlijk om advies
worden gevraagd over de mogelijkheden.
Bij een scheiding na pensioeningang wordt een extra uitruilmogelijkheid voorgesteld.
In een dergelijke situatie heeft de verdelingsgerechtigde partner recht op de helft
van het partnerpensioen dat is opgebouwd tijdens de huwelijkse periode. De gepensioneerde
verdelingsplichtige houdt de andere helft plus de voorhuwelijkse opbouw. Hij/zij heeft
zelf niks meer aan dit partnerpensioen. Het kan niet meer worden uitgeruild in hoger
eigen ouderdomspensioen (dat kon tot uiterlijk de pensioeningangsdatum) en het kan
ook niet meer fungeren als partnerpensioen voor een nieuwe partner. Na pensioeningang
kan er namelijk geen nieuwe partner in de zin van de pensioenregeling meer ontstaan.
Het partnerpensioen zal dan bij het overlijden vervallen aan het collectief (bij pensioenfondsen)
of aan de uitvoerder (bij verzekeraars). Pensioenuitvoerders hebben aangegeven deze
«scheidingswinst» niet te willen ontvangen. Daarom wordt voorgesteld dat pensioenuitvoerders
bij een conversie na pensioeningang het resterende partnerpensioen automatisch uitruilen
voor hoger ouderdomspensioen voor de verdelingsplichtige partner. Op deze manier wordt
het hele partnerpensioen verdeeld en vindt er geen «scheidingswinst» voor pensioenuitvoerders
plaats.
Het kan zijn dat bij pensioeningang het partnerpensioen al is uitgeruild tegen hoger
ouderdomspensioen. In die gevallen geldt deze extra uitruilmogelijkheid logischerwijs
niet. In het voorstel wordt deze uitruilmogelijkheid ook geïntroduceerd voor ongehuwd
samenwonenden. Pensioenuitvoerders ontvangen geen automatische melding van einde samenwonen,
ongehuwd samenwonenden moeten daarom zelf een aanvraag voor de afsplitsing van het
bijzonder partnerpensioen doen (recht voor de verdelingsgerechtigde partner) als voor
de uitruil (recht voor de verdelingsplichtige partner). De uitruil moet binnen een
jaar na beëindiging van de partnerrelatie in de zin van de pensioenregeling plaatsvinden.
Scheidingen die niet automatisch via de basisregistratie personen komen
Een pensioenuitvoerder krijgt een melding zodra de scheiding in de registers van de
burgerlijke stand van de gemeente is ingeschreven. De pensioenuitvoerder krijgt een
melding zodra de scheiding die in de registers van de burgerlijke stand moet worden
ingeschreven ook in de BRP is verwerkt. Niet alle scheidingen worden echter ingeschreven
in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de melding niet bij de pensioenuitvoerder
terecht komt. Dit geldt bijvoorbeeld voor een scheiding van tafel en bed.50 Er wordt geregeld dat de reactietermijn voor het melden van scheiding van tafel en
bed zes maanden na de scheidingsdatum is. Na de melding bij de pensioenuitvoerder,
zal de pensioenuitvoerder overgaan tot conversie van het tijdens de huwelijkse periode
opgebouwde ouderdomspensioen. Bij deze melding kunnen afwijkende afspraken over pensioenverdeling
worden doorgegeven.
Niet alle scheidingen die in het buitenland plaatsvinden worden in Nederland in de
registers van de burgerlijke stand ingeschreven. Dit is niet verplicht. Voor ingezetenen
geldt echter wel de verplichting om de buitenlandse scheiding te laten registeren
in de BRP. Een buitenlands scheiding moet binnen zes maanden nadat de scheiding in
het buitenland tot stand is gekomen worden ingeschreven in de BRP. Als de scheidende
partners de buitenlandse scheiding binnen de daarvoor gestelde termijn van zes maanden
inschrijven, wordt zowel het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen
als het partnerpensioen geconverteerd. Als de melding van de scheiding niet of te
laat wordt gedaan bij de burgerlijke stand geldt dat er recht bestaat op 50/50 verevening
met een recht op uitbetaling jegens de ex-partner.
Niet in alle situaties kunnen gegevens uit de BRP aan pensioenuitvoerders worden verstrekt.51 Veruit de meeste pensioenuitvoerders komen vanwege het gewichtig maatschappelijke
belang in aanmerking voor systematische verstrekking vanuit de BRP. Er zijn enkele
uitzonderingsgevallen: DGA’s met pensioen in eigen beheer (DGA komt niet in aanmerking
voor gegevensverstrekking uit de BRP), DGA’s die hun pensioenvoorziening hebben ondergebracht
bij een verzekeraar (verzekeraars komen voor dergelijke pensioenen niet in aanmerking
voor gegevensverstrekking uit de BRP) en werknemers wier (Nederlandse) pensioenregeling
in het buitenland wordt uitgevoerd (buitenlandse uitvoerders komen niet automatisch
in aanmerking voor systematische gegevensverstrekking uit de BRP, hiertoe dienen ze
eerst een autorisatie aanvraag in te dienen bij de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties). In die gevallen waarbij een pensioenuitvoerder niet
in aanmerking komt voor systematische gegevensverstrekking uit de BRP is geregeld
dat pensioenuitvoerders binnen zes maanden overgaan tot conversie nadat zij op de
hoogte zijn gesteld van de scheiding.
Daar waar geen uitbetalingsrecht jegens een pensioenuitvoerder kan worden verkregen,
dit is bijvoorbeeld niet altijd het geval als er sprake is van een buitenlandse pensioenuitvoerder,
geldt in ieder geval een recht op uitbetaling jegens de ex-partner.
Kosten
In de Wvps is geregeld dat pensioenuitvoerders bevoegd zijn om kosten van een verevening
voor de helft aan beide ex-partners in rekening te brengen, dan wel in mindering te
brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.52 In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat pensioenuitvoerders ook voor conversie kosten
in rekening kunnen brengen, dan wel in mindering kunnen brengen op de uit te betalen
bedragen. In lagere regelgeving zullen de kosten worden gemaximeerd.
Gegevensbescherming
Gezien de aard van dit voorstel is een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd.
Met behulp hiervan is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens
en zijn op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van de maatregel(en)/het
systeem voor gegevensbescherming in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder aandacht
besteed aan de beginselen van transparantie, gegevensminimalisering, doelbinding,
het vereiste van een goede beveiliging en de rechten van de betrokkenen. De gegevensbeschermingseffectbeoordeling
wordt in de wetgevingskalender gepubliceerd.
In dit wetsvoorstel is een betere benutting van het wettelijk recht op pensioenverdeling
het uitgangpunt. Een betere benutting wordt enerzijds bereikt door betere voorlichting
door scheidingsprofessionals en anderzijds door aanpassing van het automatisme bij
pensioenuitvoerders: nee, tenzij een mededelingsformulier wordt toegestuurd, wordt
ja, tenzij afwijkende afspraken worden toegestuurd. Pensioenuitvoerders zijn op dit
moment al aangesloten op de BRP en ontvangen daardoor een melding van scheiding. De
handelingen die een pensioenuitvoerder nu uitvoert, worden uitgebreid. De pensioenuitvoerder
beschikt nu ook al over bijna alle persoonsgegevens die nodig zijn om het pensioen
te verdelen. Een pensioenuitvoerder weet alleen niet of, en zo ja welke afwijkende
afspraken er zijn gemaakt over pensioenverdeling bij de scheiding. Ook op dit moment
moet deze informatie al worden opgestuurd om de pensioenuitbetaling door de pensioenuitvoerder
te regelen. De pensioenuitvoerder beschikt na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
niet over meer persoonsgegevens dan nu.53 Wel wordt het eenvoudiger voor ex-partners om het pensioen te (laten) verdelen. De
pensioenuitvoerder informeert de ex-partners bij elke stap. De gegevensverwerking
past bij het doel waar de gegevens voor zijn verzameld, namelijk pensioenuitvoering.
De rechten van de betrokkenen bij de privacyregelgeving worden niet beperkt.
5. Bijzonder partnerpensioen alleen over de huwelijkse periode
De periode waarover het bijzonder partnerpensioen op basis van de Pensioenwet wordt
berekend en de periode waarover de verdeling van het ouderdomspensioen bij scheiding
op grond van de Wvps wordt berekend zijn niet aan elkaar gelijk. Het bijzonder partnerpensioen
wordt over de voorhuwelijkse én huwelijkse periode opgebouwd, het te verdelen ouderdomspensioen
wordt alleen over de huwelijkse periode opgebouwd. Per 1 januari 2018 is het wettelijk
stelsel inzake de gemeenschap van goederen veranderd. Alleen het vermogen dat door
echtgenoten gedurende het huwelijk is opgebouwd (en vermogen dat al voor aanvang van
het huwelijk aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoort) valt standaard in de wettelijke
gemeenschap. Het privévermogen van de echtgenoten vóór het huwelijk valt niet langer
in de gemeenschap. Deze wijziging is niet relevant voor het ouderdomspensioen dat
onder de Wvps valt, maar geeft voor de regering wel aanleiding om de periode waarover
het bijzonder partnerpensioen wordt berekend, te herzien.
Bijzonder partnerpensioen voor ongehuwd samenwonenden
Er geldt een plicht tot gelijke behandeling van ongehuwde en niet-geregistreerde partners
ten opzichte van gehuwden en geregistreerde partners met betrekking tot het bijzonder
partnerpensioen. In artikel 5, zesde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling
is dit vastgelegd. Sociale partners hoeven geen partnerpensioen aan te bieden aan
samenwonenden. De Tweede Kamer heeft deze lijn ondersteund bij de behandeling van
het wetsvoorstel Recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen
en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 2000, 625.).
Bij de behandeling van de Pensioen- en spaarfondswet (PSW) in de Tweede Kamer is een
motie van de leden Schimmel (D66) en Van Zijl (PvdA) aangenomen die de regering verzoekt
waar mogelijk ongehuwd samenwonende partners gelijk te behandelen met gehuwden of
geregistreerde partners (Kamerstukken II 1999/2000, 26 711, nr. 25). Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet in de Tweede Kamer
is invulling gegeven aan deze motie. Indien werkgevers en werknemers in een pensioenovereenkomst
overeenkomen dat ook niet-geregistreerde samenwonenden in aanmerking kunnen komen
voor een partnerpensioen, gelden voor hen dezelfde rechten en plichten als voor gehuwden
en geregistreerde partners. In de PSW bestond dit recht alleen voor gehuwden en geregistreerde
partners. Tot en met 31 december 2007 had de meeverzekerde partner bij beëindiging
van de samenwoning wettelijk geen recht op bijzonder partnerpensioen. Met ingang van
1 januari 2008 is de definitie van scheiding in de Pensioenwet gewijzigd. Sinds de
verruiming van de definitie van scheiding is artikel 57 van de Pensioenwet ook van
toepassing op ongehuwd samenwonenden. Dit betekent dat samenwonende partners, indien
zij voldoen aan de partnerdefinitie in de pensioenregeling, bij beëindiging van de
samenleving aanspraak kunnen maken op een deel van het opgebouwde bijzonder partnerpensioen.
Dit wetsvoorstel regelt dat het bijzonder partnerpensioen wordt beperkt tot de huwelijkse
periode.54 Het partnerpensioen over de voorhuwelijkse periode blijft beschikbaar voor een nieuwe
partner van de verdelingsplichtige partner, of kan gebruikt worden om op de pensioeningangsdatum
uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen voor de verdelingsplichtige partner.
Voor de verdelingsgerechtigde partner betekent een verkorting van de periode dat het
bijzonder partnerpensioen lager wordt in vergelijking tot de huidige situatie. Indien
beide ex-partners partnerpensioen hebben opgebouwd, gelden de voor- en nadelen over
en weer. Ex-partners kunnen bij de scheiding een andere verdeling van het partnerpensioen
overeenkomen of een andere periode laten meetellen. Bijvoorbeeld de periode waarin
men als ongehuwd samenwonenden al partners was, maar nog niet gehuwd.
Pensioenuitvoerders ontvangen geen bericht via de BRP bij het beëindigen van een (ongehuwde)
samenwoonrelatie. Zij splitsen in die situaties het partnerpensioen dus niet vanzelf
af. Dit gebeurt alleen als een ongehuwd samenwonende bij de pensioenuitvoerder aan
de bel trekt. De pensioenuitvoerder kan bij de aanvraag tot afsplitsing van het BPP
nagaan op welk moment de samenwoonrelatie is gestart. Op dit moment is dat niet relevant,
omdat het gehele partnerpensioen wordt afgesplitst. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
wordt alleen de helft van het partnerpensioen dat tijdens de samenwoonperiode is opgebouwd,
afgesplitst. Sociale partners kunnen in de pensioenregeling opnemen dat bij onenigheid
tussen de ex-partners over de termijn van samenwonen de gegevens in de BRP leidend
is.
6. Verdelingsgrens en uitruilmogelijkheden
Verdelingsgrens naar beneden, meer pensioenen worden verdeeld
In de Wvps is bepaald dat indien het deel van het ouderdomspensioen dat bestemd is
voor de verdelingsgerechtigde partner lager is dan het afkoopbedrag55 (€ 484,09 per jaar in 2019), de verevening niet wordt uitgevoerd. Het gaat hier dus
om aanspraken van – onverdeeld – maximaal ca. € 970,– per jaar die niet verevend worden,
ter voorkoming van veel kleine pensioenen in de administratie. Dat zijn flink wat
pensioenen die, om administratieve redenen, niet verdeeld worden. Deze regel stamt
uit 1995. De regering ziet aanleiding om deze grens te herzien. In het licht van de
Wet waardeoverdracht klein pensioen zijn de oorspronkelijke administratieve overwegingen
voor de grens niet meer doorslaggevend. De verwachting is dat heel veel kleine pensioenen
via automatische waardeoverdracht zullen uitgroeien tot grotere pensioenaanspraken.
Kleine geconverteerde ouderdomspensioenen vallen ook onder het regime van automatische
waardeoverdracht. Het daadwerkelijke effect van de Wet waardeoverdracht klein pensioen
kan nog niet met zekerheid bepaald worden, de komende jaren zullen moeten uitwijzen
of automatische waardeoverdracht in de praktijk goed gaat lopen. Een tweede argument
om de grens te herzien, heeft te maken met de voorgestelde aanpassing van de standaard
verdeelmethode in conversie. De verdelingsgerechtigde partner kan een (klein) geconverteerd
ouderdomspensioen overdragen naar de eigen huidige pensioenuitvoerder, om zodoende
pensioenaanspraken bij elkaar te brengen. Dit kan ook een opschonend effect hebben
in de betreffende pensioenadministraties.
Het schrappen van de grens heeft consequenties voor pensioenuitvoerders. Ten behoeve
van de evaluatie heeft SEO Onderzoek onderzocht wat het effect voor pensioenuitvoerders
zou zijn als de grens uit de wet zou worden gehaald. Uit het SEO-rapport blijkt dat
het lastig is om een goede inschatting te maken van het aantal extra pensioenverdelingen
dat zich zal voordoen als de grens zou worden geschrapt. SEO geeft een schatting die
uiteenloopt van 4.000 tot 15.000 extra pensioenverdelingen per jaar.
Om de administratieve lasten voor pensioenuitvoerders toch te beperken, is het helemaal
schrappen van de grens niet wenselijk. Kleine pensioenen van bijvoorbeeld € 75,– per
jaar zouden zonder het hanteren van een grens dan bij scheiding ook voor verdeling
in aanmerking komen. In dit wetsvoorstel wordt daarom de grens verlaagd. Het ouderdomspensioen
dat in de huwelijkse periode is opgebouwd en gelijk of lager is dan de afkoopgrens
wordt niet verdeeld. Dat betekent dat pensioenaanspraken tussen € 484,09 en € 968,18,–
per jaar (beide bedragen 2019) na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wel voor verdeling
in aanmerking komen. Pensioenuitvoerders hoeven hierbij enkel naar de hoogte van het
te verdelen ouderdomspensioen te kijken. Valt dat onder de afkoopgrens, dan hoeft
de pensioenuitvoerder het opgebouwde ouderdomspensioen niet te verdelen. Wel wordt
in dat geval het opgebouwde partnerpensioen afgesplitst naar bijzonder partnerpensioen.
Bedraagt het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen meer dan de afkoopgrens,
dan komt het ouderdomspensioen voor verdeling in aanmerking en wordt het (in de standaardsituatie)
samen met het in de huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen geconverteerd. Gevolg
is wel dat hiermee tot een ouderdomspensioen van ongeveer € 970 twee kleine ouderdomspensioenen
worden gecreëerd. Indien een pensioenuitvoerder geen gebruik maakt van zijn recht
op automatische waardeoverdracht conform de Wet waardeoverdracht klein pensioen, betekent
dit dat de pensioenuitvoerder meer kleine pensioenen zal moeten administreren. Voor
de kleine geconverteerde aanspraken gelden dezelfde regels voor afkoop en waardeoverdracht
als een reguliere slapersaanspraak ouderdomspensioen.
Pensioenuitvoerders krijgen door het verlagen van de verdelingsgrens te maken met
meer verdelingen. Met behulp van de Pensioenaansprakenstatistiek 2015 van het CBS56 is berekend dat de combinatie van het automatisch tot verdeling overgaan en het verlagen
van de verdelingsgrens tot ongeveer 7.500 extra te verdelen pensioenaanspraken per
jaar leiden. De aantallen afgesplitste bijzonder partnerpensioenen wijzigen niet door
het verlagen van de verdelingsgrens, in de huidige situatie wordt het bijzonder partnerpensioen
ook afgesplitst als het ouderdomspensioen op grond van de verdelingsgrens niet wordt
verdeeld. Wel zal het aantal kleine pensioenen naar verwachting toenemen, de schatting
loopt uiteen van 7.500 tot 15.000 extra kleine pensioenen per jaar. Deze kleine pensioenen
vallen onder de regels van automatische waardeoverdracht en kunnen worden overgedragen
als er een nieuwe pensioenuitvoerder beschikbaar is.
Kleine en hele kleine bijzonder partnerpensioenen
De Wet waardeoverdracht klein pensioen is niet van toepassing op bijzonder partnerpensioen.
Een klein bijzonder partnerpensioenen (maximaal € 484,09 per jaar, bedrag 2019) is
een recht voor de verdelingsgerechtigde partner en wordt niet mee overgedragen als
het ouderdomspensioen van de verdelingsplichtige partner wordt overgedragen. Een klein
bijzonder partnerpensioen kan worden afgekocht57, maar dit is net als bij afkoop van kleine ouderdomspensioenen niet altijd succesvol.
Daarom wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat een pensioenuitvoerder het recht krijgt
om een klein bijzonder partnerpensioen uit te ruilen in een aanspraak op ouderdomspensioen
als de verdelingsgerechtigde partner hier geen bezwaar tegen heeft, en het pensioen
nog niet is ingegaan. Op deze manier is er op pensioengebied geen binding meer met
de ex-partner en kan het ouderdomspensioen worden overgedragen aan de eigen pensioenuitvoerder.
Dit geconverteerde ouderdomspensioen valt wél onder de Wet waardeoverdracht klein
pensioen. Een pensioenuitvoerder kan de uitruil voor een nieuw klein bijzonder partnerpensioen
doen binnen zes maanden nadat het pensioen is vastgesteld. Dit recht geldt niet als
de verdelingsgerechtigde partner bewust heeft gekozen voor behoud van het bijzonder
partnerpensioen (m.a.w. als deze gebruik heeft gemaakt van het keuzerecht om het partnerpensioen
buiten de conversie te laten). Voor bestaande kleine bijzonder partnerpensioenen krijgen
pensioenuitvoerders een termijn van twee jaar na inwerkingtreding voor de genoemde
uitruil. De begunstigde van het klein bijzonder partnerpensioen moet hier expliciet
mee instemmen.
Ook verdelingsgerechtigde partners krijgen het recht een klein bijzonder partnerpensioen
uit te ruilen naar een aanspraak op ouderdomspensioen. Dit kan tot uiterlijk de ingangsdatum
van het ouderdomspensioen van de verdelingsgerechtigde partner. De wens van een verdelingsgerechtigde
partner om uit te ruilen heeft voorrang op het eenzijdige afkooprecht van een pensioenuitvoerder.
Een pensioenuitvoerder is verplicht deze uitruil uit te voeren.
Voor hele kleine bijzonder partnerpensioenen bestaat geen officiële grens. Met dit
wetsvoorstel wordt dit geïntroduceerd op maximaal € 2,– per jaar, gelijk aan de grens
voor hele kleine ouderdomspensioenen. De verhouding tussen de uitvoeringskosten en
de hoogte van de aanspraak is bij deze hele kleine bijzonder partnerpensioenen fors
uit evenwicht. Het is wettelijk mogelijk om deze kosten te beperken door deze kleine
pensioenen af te kopen, maar in de praktijk biedt dit geen soelaas. Mensen reageren
niet tot nauwelijks op afkooppogingen van beperkte bedragen. Daarom wordt voorgesteld
dat bestaande hele kleine bijzonder partnerpensioenen mogen vervallen. Dit is een recht voor pensioenuitvoerders,
geen plicht. Hierbij geldt de voorwaarde dat de betrokkene geïnformeerd wordt en mits
dit in overeenstemming is met de evenwichtige belangenafweging58. Tevens wordt geregeld dat uitvoerders in het bestuursverslag verantwoording afleggen
over de grootte van de vrijval en de bestemming ervan. Aan het laten vervallen van
de heel kleine bijzonder partnerpensioenaanspraken zijn geen fiscale gevolgen voor
de deelnemer of gewezen deelnemer verbonden. Ter voorkoming van het ontstaan van nieuwe hele kleine bijzonder partnerpensioenen wordt geregeld dat zij niet worden afgesplitst,
en dus niet ontstaan. Een heel klein bijzonder partnerpensioen blijft daardoor als
partnerpensioen bij de verdelingsplichtige partner.
7. Regeldrukkosten
Dit wetsvoorstel heeft regeldrukeffecten voor bedrijven en burgers. Deze bestaan uit
kennisnamekosten/inhoudelijke nalevingskosten/administratieve lasten. In het onderstaande
zal eerst worden ingegaan op de regeldrukeffecten voor bedrijven en daarna de effecten
voor burgers.
Gevolgen voor bedrijven
Dit wetsvoorstel bevat een aantal onderdelen die gevolgen hebben voor de pensioenuitvoering.
Pensioenverdeling na scheiding vindt op dit moment deels handmatig plaats. Niet alle
onderdelen van het verdelingsproces lenen zich voor automatisering. Over het algemeen
geldt dat handmatige handelingen duurder zijn dan geautomatiseerde handelingen.
Pensioenuitvoerders voeren op dit moment heel weinig pensioenverdelingen via conversie
uit. Een logische verklaring lijkt gevonden te kunnen worden in de bias dat mensen nauwelijks van de standaard verdeelmethode afwijken, en dus voor verevening
«kiezen». Uit het SEO-rapport blijkt dat een standaard verevening tussen € 130,– en
€ 250,– kost. Het betreft de kosten voor het opvragen en controle van benodigde documenten,
de beoordeling of Wvps van toepassing is, het maken van een berekening, het opsturen
van een overzicht naar ex-partners, en de verwerking van verevening in de systemen.
De ondergrens van € 130,– is gerapporteerd door een grote pensioenuitvoerder die een
uitkeringsovereenkomst uitvoert. De bovengrens van € 250,– is gerapporteerd door een
kleine pensioenuitvoerder die een premieregeling uitvoert. Deze hogere kosten kunnen
liggen aan het kleinere collectief, maar kan ook worden verklaard in die gevallen
waarin het partnerpensioen is gefinancierd op opbouwbasis.59 In dat geval moet eerst de aanspraak op bijzonder partnerpensioen worden berekend,
de aanspraak die er zou zijn in geval van een uitkeringsregeling. Vervolgens moet
de aanspraak worden teruggerekend naar een kapitaal, en moeten de beleggingsfondsen
worden gesplitst. Met pensioenverdeling via conversie kunnen deze stappen worden overgeslagen,
bij conversie wordt immers de waarde van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde
ouderdomspensioen en partnerpensioen verdeeld. Er hoeven geen aanspraken op bijzonder
partnerpensioen te worden berekend en teruggerekend naar kapitaal. Conversie heeft
in die zin een kostenverlagend effect bij premieregelingen.
Conversie is in beginsel wel duurder dan verevening. Bij conversie moet een actuariële
berekening worden gemaakt, het pensioen wordt immers op twee levens berekend. Dit
is bij verevening niet aan de orde, het pensioen blijft op het leven van de verdelingsplichtige
partner berekend. De verwachting is dat pensioenuitvoerders het proces van conversie
meer zullen automatiseren dan nu, en dat hierdoor de kosten per conversie zullen afnemen.
Als aanname voor de kosten in tabel 3 is € 200,–60 genomen voor een conversie in de eerste jaren, structureel zullen de kosten per handeling
lager zijn omdat pensioenuitvoerders voornemens zijn conversie-handelingen te automatiseren.
In de structurele situatie wordt met € 150,– gerekend.
Door het introduceren van het automatisme van verdelen worden er straks meer pensioenen
verdeeld. Van de jaarlijks 35.000 scheidingen zien ca. 10.000 stellen af van verdeling
en sturen ca. 15.000 stellen het formulier ten behoeve van verevening op. Het automatisch
verdelen leidt dus tot extra pensioenverdeling bij de overige ca. 10.000 stellen die
nu niks doen. Het automatisch verdelen van het pensioen van deze 10.000 stellen leidt
tot ca. 15.000 extra conversies.61
De combinatie van conversie als standaard verdeelmethode in plaats van verevening
en het automatisch verdelen, leidt tot extra regeldrukkosten (inhoudelijke nalevingskosten)
van ca. € 4,3 miljoen per jaar.62 Hierin zijn de kosten voor het converteren van een bijzonder partnerpensioen meegenomen.
Er hoeft maar één keer een actuariële berekening gemaakt te worden ten behoeve van
de pensioenverdeling. Wel zijn er extra inhoudelijke nalevingskosten voor het berekenen
van het bijzonder partnerpensioen over de huwelijkse periode, waar dit nu niet berekend
hoeft te worden. Als pensioenadministraties op orde zijn, hoeft dit geen ingewikkelde
berekening te zijn. Dit kost naar verwachting € 15,– per berekening.
In hoofdstuk 6 is aangegeven dat de combinatie van het automatisch tot verdeling overgaan
en het verlagen van de verdelingsgrens tot ongeveer 7.500 extra te verdelen pensioenaanspraken
per jaar zal leiden. Dit leidt tot extra nalevingskosten van ca. € 1,5 miljoen per
jaar (7.500*€ 200,–).
Er zijn geen noemenswaardige extra kosten voor pensioenuitvoerders aan de orde bij
de uitruilmogelijkheid van partnerpensioen in ouderdomspensioen voor de verdelingsplichtige
partners bij een scheiding na pensioeningang. Het betreft een zeer beperkte groep
mensen die na pensioeningang uit elkaar gaan.
Tabel 3: Structurele regeldrukkosten (inhoudelijke nalevingskosten) voor de totale
pensioensector (in € miljoen)
2021
2022
2023
2024
Struc
– Conversie als standaard in combinatie met automatisch verdelen
+4,3
+4,3
+4,3
+4,3
+2,4
– Verlagen verdeelgrens
+1,5
+1,5
+1,5
+1,5
+1,1
– Extra aantal kleine pensioenen tbv waardeoverdracht (7.500–15.000 pj)1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– BPP over huwelijkse periode berekenen2
+1,3
+1,3
+1,3
+1,3
+1,3
– Keuzemogelijkheid uitruilen bestaande kleine BPP’s in OP (350.000)3
+2
+2
– 2,6
– Keuzemogelijkheid uitruilen nieuwe kleine BPP’s in OP (21.000 pj)4
+0,2
+0,2
+0,2
+0,2
+0,2
– Vervallen bestaande hele kleine BPP’s (60.000)5
– 1,5
0
0
0
– 0,5
– Niet laten ontstaan van nieuwe hele kleine BPP’s (3600 pj)6
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– Totaal
+7,6
+9,1
+7,1
+7,1
+1,7
X Noot
1
De budgettaire effecten zijn gebaseerd op de bedragen per handeling zoals aangenomen
in tabel 3 in de memorie van toelichting bij de Wet waardeoverdracht klein pensioen,
Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 3.
X Noot
2
Pensioenuitvoerders geven aan de handelingen te gaan automatiseren. De aanname voor
de kosten is daarom op een laag niveau ingeschat met € 15,–. De aanname is dat van
de 35.000 jaarlijkse scheidingen er 25.000 leiden tot pensioenverdeling incl. bijzonder
partnerpensioen. Bij 25.000 scheidingen zijn 50.000 mensen betrokken die gemiddeld
1,7 pensioenaanspraken hebben. De aanname is dat elke pensioenaanspraak een partnerpensioen
op opbouwbasis bevat. Dit is een overschatting. Dit leidt tot 85.000 bijzonder partnerpensioenen
* € 15,–.
X Noot
3
Na uitvraag bij de grootste pensioenfondsen is de inschatting dat er zo’n 350.000
kleine bijzonder partnerpensioenen in de administraties staan. De aanname is dat 75%
van de bestaande kleine bijzonder partnerpensioenen wordt uitgeruild binnen 2 jaar
na inwerkingtreding, en direct wordt meegenomen in automatische waardeoverdracht.
Voor een uitruil wordt € 20,– gerekend (inschatting uit de sector lopen uiteen van
€ 12,–/ € 50,–). Pensioenuitvoerders hebben structureel voordeel van minder administratiekosten
(€ 10,– per aanspraak).
X Noot
4
De aanname is dat er elk jaar 21.000 nieuwe kleine bijzonder partnerpensioenen ontstaan
(6% van de bestaande administratie). Dit lijkt een overschatting, omdat veel meer
kleine bijzonder partnerpensioen dan nu worden meegenomen in een conversie.
X Noot
5
De budgettaire effecten zijn gebaseerd op de bedragen per handeling zoals aangenomen
in tabel 4 in de memorie van toelichting bij de Wet waardeoverdracht klein pensioen,
Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 3. De 60.000 bestaande hele kleine bijzondere partnerpensioenen is een inschatting
na uitvraag bij de grootste pensioenfondsen. Het structurele effect ziet op de administratiekosten.
X Noot
6
Idem. De 3600 nieuwe hele kleine bijzonder partnerpensioenen per jaar zijn gebaseerd
op de gehanteerde 6% van de bestaande populatie zoals bij de wet waardeoverdracht
klein pensioen is aangenomen.
Er zijn incidentele regeldrukkosten aan de orde voor het aanpassen van de administratiesystemen
bij pensioenuitvoerders. Deze worden geraamd op € 3,6 miljoen voor de totale sector.63
Na de verdeling worden geconverteerde ouderdomspensioenen in de administratie gelijk
behandeld als «gewone» ouderdomspensioenen. Uit het SEO-rapport blijkt dat er zowel
pensioenuitvoerders zijn die ten opzichte van de huidige situatie met verevende pensioenen
lagere administratiekosten verwachten (de administratie van twee individuele polissen
is goedkoper dan de administratie van één verevend recht waar beide partners moeten
worden geïnformeerd bij mutaties), en er zijn uitvoerders die hogere kosten verwachten
(ingewikkeldere administratie). Omdat hier geen eenduidig beeld over bestaat, wordt
hier nu uitgegaan van kostenstabilisatie.
Gevolgen voor burgers
Voor (gewezen) pensioendeelnemers en hun ex-partners zijn onderstaande kennisnamekosten
aan de orde. Het betreft een zeer sterke vermindering ten opzichte van de huidige
situatie. In de huidige situatie moeten ex-partners zelf in actie komen om de verdeling
via betreffende pensioenuitvoerder(s) goed geregeld te krijgen. Zij moeten voor elke
te verdelen pensioenpot een apart formulier invullen en opsturen. Dit formulier komt
te vervallen, dit scheelt in totaal € 1,3 miljoen per jaar64. In de plaats hiervoor komt een (proactief) bericht van betreffende pensioenuitvoerder(s)
dat de pensioenpot zal worden verdeeld, tenzij de ex-partners hier afwijkende afspraken
over hebben gemaakt. Alleen in die situaties hoeven ex-partners in actie te komen.
Het betreft de volgende eenmalige kennisnamekosten voor alleen de verdelingsgerechtigde
partner:
– het kennisnemen van de mogelijkheid om het partnerpensioen buiten de conversie te
houden;
– het kennisnemen van het besluit tot het laten vervallen van een heel klein bijzonder
partnerpensioenaanspraak (eenmalig voor reeds bestaande hele kleine bijzonder partnerpensioenen);
– het kennisnemen van de mogelijkheid om een klein bijzonder partnerpensioen uit te
mogen ruilen in een eigen ouderdomspensioenaanspraak;
– het kennisnemen van het recht voor de pensioenuitvoerder om een klein bijzonder partnerpensioen
te mogen uitruilen in een aanspraak op ouderdomspensioen als de verdelingsgerechtigde
partner hier geen bezwaar tegen maakt, en het pensioen nog niet is ingegaan.
Deze handelingen zijn niet belastend voor burgers en zullen in totaal ongeveer 15
minuten in beslag nemen. Het gaat dus om beperkte regeldruk. Net als nu kunnen er
kosten voor verdeling in rekening worden gebracht bij de burger. Deze kosten worden
in lagere regelgeving gemaximeerd.
8. Advies en consultatie
8.1 Toetsen en advies
Het wetsvoorstel is voor een toezichttoets voorgelegd aan De Nederlandsche Bank (DNB),
de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), voor
een uitvoeringstoets aan de Belastingdienst, en voor advies aan het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR).65
Naar aanleiding van de toezichttoetsen van DNB en de AFM is het wetsvoorstel op een
aantal punten aangepast en is de algemene toelichting verduidelijkt. Opmerkingen die
zien op het opstellen van de rekenregels zullen bij de uitwerking hiervan worden betrokken.
Hierna volgt een korte beschrijving van de belangrijkste wijzigingen:
In de memorie van toelichting is verduidelijkt dat er geen verschil bestaat in de
regelgeving voor scheidingen vóór en na pensioeningang. Indien er zich complexe situaties
voordoen, bijvoorbeeld bij specifieke producten bij verzekeraars, kan er door de ex-partners
altijd advies worden ingewonnen bij de pensioenuitvoerder over de mogelijkheden.
Het instemmingsrecht voor de pensioenuitvoerder bij afwijkende afspraken, waarbij
er meer pensioen gaat naar de verdelingsgerechtigde partner dan bij de standaardverdeling,
is omgevormd tot de mogelijkheid voor pensioenuitvoerders om in situaties van aannemelijk
misbruik te weigeren de afwijkende afspraken uit te voeren. Er is getracht een balans
te vinden tussen uitvoerbaarheid, redelijkheid en het kunnen voorkomen van misbruik.
Er is toegevoegd dat bij lagere regelgeving regels gesteld kunnen worden.
De wettekst en de toelichting zijn zodanig aangepast dat het recht van de pensioenuitvoerder
om een klein bijzonder partnerpensioen uit te ruilen in ouderdomspensioen niet geldt
als de gewezen partner expliciet heeft gekozen voor behoud van het bijzonder partnerpensioen.
DNB is daarnaast van mening dat een pensioenuitvoerder geen kosten in rekening mag
brengen indien hij gebruik maakt van het recht op uitruil van een klein bijzonder
partnerpensioen in ouderdomspensioen. De regering deelt deze mening, maar regelt niet
expliciet dat er geen kosten in rekening mogen worden gebracht. Dit wordt namelijk
voor geen enkele uitruilmogelijkheid in de Pensioenwet66 geregeld. In de praktijk brengen pensioenuitvoerders hiervoor ook geen kosten in
rekening. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat zij dit nu wel zullen doen.
De AFM vraagt tenslotte aandacht voor correct overzicht en inzicht van de effecten
van een scheiding voor deelnemers en ex-partners, met name als er verevend is op grond
van de Wvps. Daarbij is het belangrijk dat bij een waardeoverdracht de juiste en volledige
gegevens worden meegegeven. De regering deelt dit aandachtspunt met de AFM, en zal
daarom in lagere regelgeving voorschrijven dat beide ex-partners op mijnpensioenoverzicht.nl
inzicht en overzicht moeten hebben in de effecten van een verevening. Dit wordt verplicht
voor vereveningen onder de Wvps. Daarnaast zal in lagere regelgeving worden vastgelegd
dat alle informatie die van belang is voor de uitvoering van een scheiding wordt meegegeven
bij een waardeoverdracht.67
De toetsen van de AP en de Belastingdienst hebben geen aanleiding gegeven het wetsvoorstel
aan te passen. Hoofdstuk 7 (regeldruk) is conform het advies van het ATR aangepast.
In de paragraaf over regeldruk voor burgers is verduidelijkt dat het wetsvoorstel
een grote verlichting voor burgers betekent.
8.2 Reacties op de internetconsultatie
Van 10 december 2018 tot 25 januari 2019 is het voorontwerp van wet voor consultatie
op internet gepubliceerd. Op de internetconsultatie zijn in totaal 36 reacties ontvangen,
waarvan er 30 openbaar zijn. Het overgrote deel van de reacties was positief over
de voorgestelde hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Er bleek brede steun voor modernisering
van de bestaande verdeelregels. De regering is alle burgers en instellingen die hebben
gereageerd erkentelijk voor de tijd en moeite die zij genomen hebben om hun visie
op het wetsvoorstel naar voren te brengen.
Opmerkingen en suggesties die geen betrekking hebben op het wetsvoorstel zijn buiten
beschouwing gelaten. Opmerkingen die zien op het opstellen van lagere regelgeving
zullen bij de uitwerking hiervan worden betrokken.
Naar aanleiding van de internetconsultatie is dit wetsvoorstel op een aantal punten
aangepast en is de algemene toelichting verduidelijkt. De belangrijkste wijzigingen:
Verevening als afwijking vervangen door keuzerecht bijzonder partnerpensioen
In het wetsvoorstel dat ter consultatie is opengesteld werd voorgesteld om conversie
de nieuwe standaard verdeelmethode te maken, en verevening als afwijkende verdeelmethode
in stand te laten. Deze afwijkende verdeelmethode zou in bepaalde situaties interessant
kunnen zijn, bijvoorbeeld als er partneralimentatie aan de orde is en de alimentatieplichtige
partner (tevens de verdelingsplichtige partner) komt te overlijden tijdens de alimentatieperiode.
Bij een verevening kan er dan een bijzonder partnerpensioen tot uitkering komen, bij
conversie gebeurt dit niet en heeft de verdelingsgerechtigde partner hieruit dus geen
inkomens vervangende uitkering.
Er blijkt brede steun te bestaan voor een eenvoudiger en overzichtelijker alternatief.
Zowel vanuit pensioenuitvoerders als vanuit scheidingsprofessionals is geopperd om
in plaats van de afwijkende verdeelmethode verevening een keuzerecht te geven aan
de verdelingsgerechtigde partner om het partnerpensioen buiten de conversie te laten.
Het interessante van dit keuzerecht is dat de verdelingsgerechtigde partner het voordeel
van conversie van het ouderdomspensioen heeft (eigen financiële keuzes maken), en
tegelijkertijd de mogelijkheid heeft het risico op vooroverlijden van de ex-partner
(gedeeltelijk) te dekken. Pensioenverweer zal hierdoor minder snel aan de orde zijn
dan bij conversie zonder dit keuzerecht. Het keuzerecht wordt als eenzijdig recht
voor de verdelingsgerechtigde partner ingericht, wat gunstiger is ten opzichte van
verevening waar de ex-partners gezamenlijk voor moeten kiezen. De wettekst en de algemene
toelichting zijn overeenkomstig bovenstaande wijziging aangepast.
Extra uitruilmogelijkheid partnerpensioen bij een scheiding na pensioeningang
Vanuit de pensioenuitvoeringspraktijk is tijdens de consultatie gewezen op «scheidingswinst»
bij scheidingen ná pensioeningang. Voor deze scheidingen gelden dezelfde regels als
voor scheidingen vóór pensioeningang. Na pensioeningang is er echter iets bijzonders
aan de hand met het partnerpensioen. Bij pensioeningang heeft de (gewezen) deelnemer
de mogelijkheid om partnerpensioen uit te ruilen in (hoger) ouderdomspensioen. Indien
een (gewezen) deelnemer dit niet heeft uitgeruild, is er bij een scheiding na dit
tijdstip partnerpensioen te verdelen.
De verdelingsplichtige partner heeft bij een scheiding ná pensioeningang niks meer
aan het overgebleven partnerpensioen. De uitruilmogelijkheid in ouderdomspensioen
is reeds gepasseerd en er kan geen nieuwe partner in de zin van de pensioenregeling
meer ontstaan. Dit partnerpensioen zal nooit meer tot uitkering komen en zal bij het
overlijden vervallen aan het collectief (bij pensioenfondsen) of de uitvoerder (bij
verzekeraars). Pensioenuitvoerders hebben aangegeven deze «scheidingswinst» niet te
willen ontvangen. Zij stellen voor dat dit partnerpensioen op de scheidingsdatum (na
pensioeningang) alsnog kan worden uitgeruild naar (hoger) ouderdomspensioen voor de
verdelingsplichtige partner. De wettekst en de algemene toelichting zijn overeenkomstig
bovenstaande wijziging aangepast.
Uniforme reactietermijnen
Uit diverse reacties blijkt dat de verschillende reactietermijnen voor verschillende
situaties voor verwarring zorgen. Aanvullend is opgemerkt dat de reactietermijn van
twee maanden bij een scheiding na pensioeningang te kort is, net als de zes maandentermijn
bij «kale scheidingen», waarbij pas na het uitspreken van de scheiding afspraken worden
gemaakt. De wettekst en de algemene toelichting zijn zodanig aangepast dat mensen
voor deze laatste situatie een verlengingsmogelijkheid krijgen om afspraken door te
geven, en alle reactietermijnen zijn op zes maanden gesteld.
Er zijn ook wijzigingssuggesties gedaan tijdens de internetconsultatie die de regering
niet overneemt. De meeste genoemde punten komen hierna kort aan de orde.
Keuzerecht voor ongehuwd samenwonenden
In veel reacties is steun uitgesproken om ongehuwd samenwonenden het recht te geven
vrijwillig gebruik te maken van de wet als zij hier samen voor kiezen. Ongehuwd samenwonenden
kunnen dan via de pensioenuitvoerder het pensioen laten verdelen en uitkeren, een
zogenaamde opt-in. Dit punt is ook in de evaluatie van de Wvps aan de orde gekomen.
In de brief van 8 maart 201868 heeft de regering aangegeven geen aanleiding te zien om een keuzerecht voor ongehuwd
samenwonenden te introduceren, om het ouderdomspensioen gescheiden te laten uitbetalen
door de pensioenuitvoerder als zij vrijwillig afspraken over pensioenverdeling hebben
gemaakt bij beëindiging van hun relatie. Op basis van het SEO-rapport was de verwachting
dat slechts een beperkt aantal ongehuwd samenwonenden van zo’n keuzerecht gebruik
zou willen maken.
Hoewel nu uit de reacties blijkt dat er meer behoefte kan bestaan aan een dergelijk
keuzerecht dan eerder gedacht, is de regering van mening dat het ontbreken van een
uniforme partnerdefinitie leidt tot een gemankeerd keuzerecht. Alleen als beide partners
voldoen aan de gestelde partnerdefinities in de betreffende pensioenregelingen, kunnen
zij over en weer afspraken maken over pensioenverdeling. Een uniforme partnerdefinitie
is voor de regering een voorwaarde voor het introduceren van dit keuzerecht voor ongehuwd
samenwonenden.
Een verplicht pensioenplan
Veel reacties bevatten het advies om een verplicht pensioenplan te introduceren, naar
analogie van een verplicht ouderschapsplan69 bij een scheiding waar minderjarige kinderen aanwezig zijn. Als reden wordt genoemd
dat pensioen een zodanig belangrijk vermogensbestandsdeel is dat elk scheidingsverzoek
een passage over pensioenverdeling moet bevatten. Een verplicht plan zorgt ervoor
dat mensen bewust afspraken maken over pensioenverdeling.
Hoewel de regering het belang deelt van goede (en bewuste) afspraken over pensioenverdeling
bij een scheiding, gaat een verplicht pensioenplan naar analogie van een verplicht
ouderschapsplan te ver. Een ouderschapsplan is een plan met afspraken dat bij het
scheidingsverzoek moet worden gevoegd. Het ontbreken hiervan betekent dat de rechter
de zaak aanhoudt totdat er een plan is. De regering is van mening dat ouderschap en
pensioen geen vergelijkbare grootheden zijn bij een scheiding. Daarnaast geldt dat
er een belangrijk verschil bestaat in de regelgeving. Bij een ouderschapsplan geldt
geen basisafspraak als partijen niet tot overeenstemming komen over voorgeschreven
punten, zoals de zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige kinderen. Voor pensioenverdeling
geldt juist wél een wettelijke standaardregel, de verdeling van pensioen bij scheiding
is juist geregeld in de Wvps en in onderliggende wetsvoorstel (voor scheidingen vanaf
2021). Als mensen (bewust of onbewust) geen afspraken maken, dan geldt de wettelijke
verdeelstandaard. Een verplicht pensioenplan voegt niets toe aan deze situatie.
Een verplicht pensioenplan biedt ook geen oplossing voor de situatie waarin mensen
vergeten om afwijkende afspraken door te geven aan de pensioenuitvoerder. De regering
is van mening dat onder andere kennisvergroting bij scheidingsprofessionals, het gebruik
van voorbeeld pensioenparagrafen in huwelijkse voorwaarden en scheidingsconvenanten
en checklists bij een scheiding betere oplossingsrichtingen zijn om tot goede pensioenverdelingsafspraken
te komen.
Alle verdeelregels voor pensioen in één wet
Pensioenuitvoerders en scheidingsprofessionals vinden het verwarrend dat ze bij een
scheiding naar twee wetten moeten kijken70, en stellen voor alle zaken rondom pensioen en scheiden in één wet te regelen. Dat
is niet goed mogelijk. De Wvps en de voorliggende Wps 2021 zijn niet alleen van toepassing
op pensioen op grond van de Pensioenwet, maar ook op grond van andere wetten. Pensioenverdeling
is bijvoorbeeld ook voorgeschreven voor o.a. politieke ambtsdragers, militaire pensioenen
en Indonesische pensioenen. In deze specifieke pensioenwetten staan andere of soms
helemaal geen voorschriften voor (bijzonder) partnerpensioen. Indien de voorschriften
voor het bijzonder partnerpensioen vanuit de Pensioenwet zouden worden overgeheveld
naar de Wvps en Wps 2021, dan zouden deze voorschriften automatisch ook gaan gelden
voor de hiervoor genoemde speciale pensioenwetten. Dat is niet wenselijk, en bovendien
niet zonder financiële gevolgen.
Nut en noodzaak uitruil klein bijzonder partnerpensioen in ouderdomspensioen
In het wetsvoorstel is een uitruilmogelijkheid opgenomen voor zowel de verdelingsgerechtigde
partner als de pensioenuitvoerder om een klein bijzonder partnerpensioen uit te ruilen
in een aanspraak op ouderdomspensioen. Pensioenuitvoerders hebben diverse wijzigingen
voorgesteld om de pensioenuitvoering eenvoudiger (en daarmee goedkoper) te maken.
Er is onder andere voorgesteld om een grens te introduceren waarboven het bijzonder
partnerpensioen pas wordt afgescheiden, en ongehuwd samenwonenden geen recht op bijzonder
partnerpensioen van rechtswege meer geven maar alleen op verzoek. Daarnaast is voorgesteld
om de uitruilmogelijkheid voor pensioenuitvoerders te vergemakkelijken door het instemmingsrecht
voor de verdelingsgerechtigde partner te schrappen. Dit is niet overgenomen, wel wordt
voorgesteld om hier een bezwaarrecht van te maken. Voor het overige geldt dat het
bij deze voorstellen steeds gaat om het afwegen van de belangen van burgers en pensioenuitvoerders.
De regering is ervan overtuigd dat er een goede balans is gevonden.
Fiscale aspecten
In de reacties op de internetconsultatie wordt voorts ingegaan op een aantal fiscale
aspecten. Allereerst wordt opgemerkt dat ten opzichte van de internetconsultatieversie
in dit wetsvoorstel ook wijzigingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en Wet op de
loonbelasting 1964 zijn opgenomen. Deze wijzigingen bewerkstelligen dat de voorgestelde
wijzigingen in de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) voor
zover van toepassing ook doorwerken in de fiscale wet- en regelgeving. In dat kader
wordt onder meer voorgesteld de extra uitruilmogelijkheid bij scheiding na de pensioeningangsdatum
fiscaal te faciliteren.
In een aantal reacties op de internetconsultatie wordt de aanbeveling gedaan om pensioenverrekening
te defiscaliseren. Hoewel pensioenverrekening in de praktijk tot vragen kan leiden,
geeft het wetsvoorstel geen aanleiding de fiscale behandeling van pensioenverrekening
aan te passen. Het defiscaliseren van de pensioenverrekening gaat de reikwijdte van
dit wetsvoorstel te buiten. Daarnaast kennen we naast de verrekening van pensioenaanspraken
(oudedagsvoorziening in de tweede pijler) ook de verrekening van lijfrenteaanspraken
(vrijwillige oudedagsvoorziening in de derde pijler). Deze twee vormen van verrekening
moeten in samenhang worden bezien en dat zou eerst een nader onderzoek vergen.
Tot slot wordt in een aantal reacties aandacht besteed aan de situatie van vooroverlijden
van de verdelingsgerechtigde partner na pensioenconversie. Het geconverteerde ouderdomspensioen
vloeit dan – in tegenstelling tot bij verevening – niet terug naar de verdelingsplichtige
partner. Gevraagd wordt of er fiscale mogelijkheden komen om dit verlies aan ouderdomspensioen
te compenseren. Bij pensioenconversie wordt de pensioenband tussen de ex-partners
definitief verbroken. Dit betekent dat de verdelingsplichtige partner per definitie
geen recht meer heeft op het geconverteerde ouderdomspensioen. Hierbij maakt het geen
verschil of er al dan niet sprake is van vooroverlijden. Bovendien zal het bieden
van een fiscale mogelijkheid ter compensatie leiden tot een verruiming van het fiscale
kader voor de opbouw van pensioenaanspraken. Er is geen aanleiding over te gaan tot
deze verruiming, nu het een expliciet effect is van de keuze voor conversie.
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De wijzigingen in dit wetsvoorstel zijn van toepassing op scheidingen vanaf inwerkingtreding
van het wetsvoorstel. Scheidingen die worden afgerond voor inwerkingtreding van onderhavig
wetsvoorstel vallen onder het regime van de Wvps. De Wvps blijft dus nog heel lang
relevant, immers een verevening vindt pas plaats op pensioendatum en deze kan tientallen
jaren na de scheidingdatum liggen. Omdat deze periode nog erg lang is, is ervoor gekozen
om de Wvps niet in te trekken. De Wvps en de Wps 2021 kunnen niet tegelijkertijd op
een casus van toepassing zijn. In verband met een redelijke implementatieperiode bij
pensioenuitvoerders is de beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2021.
Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat pensioenuitvoerders kunnen besluiten om bestaande
heel kleine bijzondere partnerpensioenen (de uitkering zou op jaarbasis niet meer
bedragen dan € 2,– per jaar) te laten vervallen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1. Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn een aantal begripsbepalingen opgenomen die deels ongewijzigd uit
de Wvps zijn overgenomen. Daarnaast zijn een aantal nieuwe begripsbepalingen toegevoegd.
De begripsbepalingen zijn alfabetisch gerangschikt.
Het begrip huwelijkse periode is beschreven als de periode tussen de huwelijkssluiting
of registratie van een partnerschap en het tijdstip van scheiding. Het opgebouwde
pensioen over deze periode wordt verdeeld.
Voor de toepassing van de Wps 2021 wordt onder overeenkomst verstaan: huwelijkse voorwaarden,
voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of een schriftelijk gesloten overeenkomst
met het oog op de scheiding zoals een echtscheidingsconvenant.
Onder het begrip pensioen wordt nu zowel ouderdomspensioen als partnerpensioen verstaan.
Dit in tegenstelling tot de Wvps waar het begrip pensioen uitsluitend ziet op ouderdomspensioen.
De reden hiervoor is dat in dit wetsvoorstel conversie de hoofdregel wordt en dat
zowel het ouderdomspensioen als het partnerpensioen in de conversie wordt betrokken.
Partnerpensioen is pensioen ten behoeve van de echtgenoot wegens overlijden van de
andere echtgenoot. Op grond van het tweede lid wordt onder echtgenoot mede verstaan:
geregistreerde partner, eerdere echtgenoot of eerdere geregistreerde partner.
Onder het begrip scheiding wordt verstaan: echtscheiding, scheiding van tafel en bed
dan wel beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing
of omzetting in een huwelijk. Deze begrippen zijn samengevoegd in het begrip scheiding
omdat de gevolgen bij de toepassing van dit wetsvoorstel veelal hetzelfde zijn. Uitzondering
hierop is de scheiding van tafel en bed waarbij alleen het ouderdomspensioen in de
conversie wordt betrokken omdat de opbouw van partnerpensioen tijdens de scheiding
van tafel en bed doorloopt.
Het uitvoeringsorgaan heeft de taak om zorg te dragen voor de feitelijke uitvoering
van de pensioenverdeling. Het uitvoeringsorgaan informeert de echtgenoten, maakt de
berekeningen en doet de betalingen. Het uitvoeringsorgaan zal meestal een pensioenuitvoerder
zijn zoals een pensioenfonds of verzekeraar.
In het tweede lid wordt, net als in de Wvps, het begrip ouderdomspensioen uitgebreid
met een herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van de Kaderwet militaire
pensioenen. Een herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen komt tot uitbetaling vanaf
de pensioenleeftijd en komt materieel overeen met een ouderdomspensioen.
In het derde lid is, net als in de Wvps, een uitzondering gemaakt voor tijdelijk pensioen
waarbij geen recht bestaat op een premievrije aanspraak voor personen die voor het
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd het dienstverband beëindigen. Daarbij
gaat het om met regelingen voor vervroegde uittreding te vergelijken regelingen.
Artikel 2. Toepassingsbereik
Dit wetsvoorstel wordt net als de Wvps van toepassing bij pensioen gerelateerd aan
arbeid. Het gaat daarbij om aan de arbeidsverhouding of beroepsuitoefening gekoppelde
opbouw van pensioenaanspraken en pensioenrechten en aanspraken ter vervanging van
arbeidsinkomen indien de arbeid is beëindigd wegens ouderdom. In artikel 2, eerste
lid, is een opsomming gegeven van pensioenwetten of pensioenregelingen waarbij dit
aan de orde is. In de Wvps zijn daarbij verschillende situaties onderscheiden: pensioen
op grond van een toezegging door de werkgever (ten tijde van de Pensioen- en spaarfondsenwet),
een pensioenovereenkomst, verplichtstelling, verplichte deelneming, pensioenovereenkomst
tussen een natuurlijk persoon en degene die huishoudelijke diensten verricht, pensioenregeling
in de sociale werkvoorziening en opbouw via het (voormalige) Fonds voorheffing pensioenen.
Dit onderscheid is in dit voorstel niet overgenomen omdat de vormgeving van de deelname
of wijze van opbouw er niet toe doet voor de vraag of er sprake is van pensioen dat
voor verdeling in aanmerking komt. Alle genoemde situaties komen ook zonder nadere
omschrijving voor verdeling in aanmerking. Hoewel het toepassingsbereik in dit wetsvoorstel
dus anders is omschreven, is het pensioen dat voor verdeling in aanmerking komt gelijk
aan dat op grond van de Wvps.
Aan het eerste lid is verder een onderdeel toegevoegd (onderdeel h) op grond waarvan
regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de in de andere onderdelen
genoemde, in aanmerking komen voor verdeling. Zoals in het voorgaande genoemd is de
Wps 2021 van toepassing bij aan de arbeidsverhouding of beroepsuitoefening gekoppelde
opbouw van pensioenaanspraken en pensioenrechten en aanspraken ter vervanging van
arbeidsinkomen indien de arbeid is beëindigd wegens ouderdom. De wet is dus ook van
toepassing op een niet in artikel 2 met name genoemde regeling die deze aard en strekking
heeft. Het uitvoeringsorgaan zal beoordelen of daarvan sprake is, eventueel op aangeven
van een van de echtgenoten. De in de Wvps opgenomen mogelijkheid om bij algemene maatregel
van bestuur uitkeringen aan te kunnen merken als pensioen is daarom niet opgenomen
in dit wetsvoorstel. Overigens is bij de Wvps geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Op grond het tweede lid is het eerste lid van toepassing ook als buitenlands recht
van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten. In die situatie
vindt dus verdeling plaats van op grond van Nederlands recht opgebouwd pensioen.
Is Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten
dan regelt het derde lid dat de wet ook van toepassing is op pensioen op grond van
een pensioenregeling waarop buitenlands recht van toepassing is.
Artikel 3. Verdeling
In artikel 3 van het wetsvoorstel zijn een aantal uitgangspunten voor de verdeling
van pensioen bij scheiding opgenomen.
In het eerste lid is opgenomen dat een echtgenoot bij scheiding recht heeft op verdeling
van het pensioen dat de andere echtgenoot tijdens het huwelijk heeft opgebouwd, tenzij
de echtgenoten dit recht bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd
partnerschap of een echtscheidingsconvenant hebben uitgesloten. Daarbij gaat het om
wederzijds recht op verdeling van het ouderdomspensioen en partnerpensioen dat is
opgebouwd tussen de huwelijkssluiting of de registratie van het partnerschap en het
tijdstip van de scheiding.
Op grond van het tweede lid wordt het pensioen niet verdeeld indien het tijdens het
huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum zou leiden tot een
uitkering die minder bedraagt dan het in artikel 66 van de Pensioenwet opgenomen afkoopbedrag
voor kleine pensioenen. Dit bedrag, dat jaarlijks geïndexeerd wordt, bedraagt voor
2019 € 484,09.
Voor de vraag of het te verdelen ouderdomspensioen onder deze grens blijft wordt gekeken
naar de opbouw tijdens de huwelijkse periode. Echtgenoten kunnen afwijkende afspraken
hebben gemaakt over de periode van verdeling bijvoorbeeld door ook de voorhuwelijkse
periode van samenwoning mee te tellen, maar dit is voor de toepassing van het tweede
lid niet relevant. Als in deze situatie het pensioen niet op grond van de Wps 2021
wordt verdeeld is er wel aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
In het derde lid is een regeling opgenomen over de informatieverstrekking over de
verdeling aan de echtgenoten. Vrijwel alle scheidingen worden opgenomen in de BRP.
Zodra de scheiding in de BRP is opgenomen informeert het uitvoeringsorgaan de echtgenoten
over de verdeling en over de termijn waarbinnen zij eventuele afwijkende afspraken
moeten doorgeven. Uitvoeringsorganen ontvangen een melding als een scheiding in de
BRP is opgenomen.
Indien de scheiding niet in de BRP is opgenomen, dit is onder meer het geval bij scheiding
van tafel en bed en bij scheidingen in het buitenland die niet op grond van artikel
2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen in de BRP worden opgenomen,
kunnen de echtgenoten de scheiding melden bij het uitvoeringsorgaan. Zij ontvangen
dan alsnog de informatie. Ook indien de scheiding wel is opgenomen in de BRP maar
aan het uitvoeringsorgaan geen gegevens worden verstrekt uit de BRP wordt de informatie
verstrekt nadat het uitvoeringsorgaan op de hoogte is van de scheiding.
In het vierde lid is geregeld dat het uitvoeringsorgaan de kosten voor de verdeling
voor de helft aan ieder van de echtgenoten in rekening kan brengen of in mindering
kan brengen op de te betalen uitkeringen. Dit komt overeen met artikel 6 van de Wvps.
In het vijfde lid is neergelegd dat de informatie die in het kader van de Wps 2021
wordt verstrekt correct, duidelijk en evenwichtig is en dat de informatie tijdig wordt
verstrekt of beschikbaar gesteld. Deze normen voor informatieverstrekking komen overeen
met de normen die gelden voor de informatieverstrekking op grond van de Pensioenwet
en de Wvb. In lagere regelgeving zullen regels gesteld worden voor de informatieverstrekking
waarbij ook regels worden gesteld voor de wijze waarop de informatie wordt verstrekt
(schriftelijk of elektronisch).
Op grond van het zesde lid worden regels gesteld voor de berekening van het te verdelen
pensioen en de verdeling van dit pensioen (onderdeel a). Daarbij zal het zowel gaan
om regels voor de berekening van de periode waarover het pensioen wordt verdeeld,
de berekening van het te verdelen pensioen over die periode als om regels voor de
berekening van de waarde bij conversie en verevening van het pensioen. Verder worden
regels gesteld over de gegevens die nodig kunnen zijn voor een eventuele berekening
van te verdelen pensioen, die het uitvoeringsorgaan moet registreren (onderdeel b),
die meegeleverd moeten worden bij waardeoverdracht (onderdeel c) en de informatieverstrekking
aan de echtgenoten (onderdeel d). Tenslotte zullen regels worden gesteld over de kosten
die in rekening kunnen worden gebracht (onderdeel e). Daarbij kan gedacht worden aan
een maximum voor de kosten.
Artikel 4. Conversie
In artikel 4 is de nieuwe hoofdregel voor verdeling neergelegd: conversie. Indien
de echtgenoten niet binnen zes maanden afwijkende afspraken doorgeven wordt het pensioen
door conversie verdeeld.
Bij de conversie wordt, ingevolge het tweede lid, de helft van het tijdens de huwelijkse
periode opgebouwde ouderdomspensioen en de helft van het tijdens deze periode opgebouwde
partnerpensioen omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor de
verdelingsgerechtigde partner. Deze regeling verschilt op twee punten van de huidige
regeling als gekozen wordt voor conversie. Het partnerpensioen wordt verdeeld tussen
de echtgenoten en niet alleen aan de verdelingsgerechtigde partner toebedeeld en alleen
het partnerpensioen over de huwelijkse periode wordt verdeeld en niet ook het partnerpensioen
over de voorhuwelijkse periode. Het deel van het partnerpensioen dat toekomt aan de
verdelingsplichtige partner blijft voor deze als partnerpensioenaanspraak staan.
Op grond van het derde lid wordt op verzoek van de verdelingsgerechtigde partner het
aan deze partner toekomende deel van het partnerpensioen niet geconverteerd in ouderdomspensioen.
De verdelingsgerechtigde partner krijgt hiervoor dan een aanspraak op (bijzonder)
partnerpensioen. Dit kan bijvoorbeeld wenselijk zijn als er sprake is van partneralimentatie.
De verdelingsgerechtigde partner kan dit verzoek eenzijdig doen en het uitvoeringsorgaan
is verplicht hieraan mee te werken. Er is ook niet vereist dat dit verzoek is opgenomen
in de overeenkomst zoals bij afwijkende afspraken wel het geval is. Als ook de verdeling
van het partnerpensioen wordt gewijzigd of de periode waarover het wordt berekend
gelden de regels voor afwijkende afspraken wel.
In het vierde lid is geregeld dat bij een scheiding van tafel en bed alleen tot conversie
wordt overgegaan als (een van) de echtgenoten de scheiding aan het uitvoeringsorgaan
meldt binnen zes maanden na het tijdstip van de scheiding. Een scheiding van tafel
en bed wordt niet opgenomen in de BRP. Het uitvoeringsorgaan ontvangt er dus geen
automatische melding over. Vervolgens wordt bij een conversie na scheiding van tafel
en bed alleen het ouderdomspensioen over de huwelijkse periode verdeeld. Omdat bij
scheiding van tafel en bed het huwelijk niet eindigt loopt het partnerpensioen door.
Als de scheiding van tafel en bed niet wordt gemeld is er recht op verevening van
het ouderdomspensioen met recht op uitbetaling jegens de verdelingsplichtige partner.
Bij de melding van de scheiding van tafel en bed zal een bewijsstuk van de scheiding
overgelegd moeten worden. Niet vereist is dat daarbij sprake is van een overeenkomst
waarbij afspraken over pensioenverdeling zijn gemaakt. Als geen afspraken over pensioenverdeling
zijn gemaakt en de scheiding wordt gemeld, dan wordt het ouderdomspensioen verdeeld
door conversie.
In het vijfde lid is geregeld dat een uitvoeringsorgaan waaraan geen gegevens worden
verstrekt uit de BRP overgaat tot conversie nadat het uitvoeringsorgaan op de hoogte
is van de scheiding bijvoorbeeld doordat de echtgenoten de scheiding hebben gemeld.
De echtgenoten kunnen binnen zes maanden nadat het uitvoeringsorgaan op de hoogte
is van de scheiding afwijkende afspraken doorgeven en de verdelingsgerechtigde echtgenoot
kan in deze periode ook het verzoek tot het vaststellen van partnerpensioen doen.
Op grond van artikel 3, derde lid, informeert het uitvoeringsorgaan de echtgenoten
over de verdeling en het doorgeven van afwijkende afspraken nadat het uitvoeringsorgaan
op de hoogte is van de scheiding zodat duidelijk is wanneer deze termijn loopt. Bij
uitvoeringsorganen waaraan geen gegevens worden verstrekt uit de BRP kan het bijvoorbeeld
gaan om buitenlandse instellingen of een uitvoeringsorgaan dat pensioen van een directeur-grootaandeelhouder
uitvoert.
In het zesde lid is geregeld dat de termijn van zes maanden voor het doorgeven van
afwijkende afspraken, het verzoek om het vaststellen van partnerpensioen en het melden
van een scheiding van tafel en bed, op verzoek kan worden verlengd met maximaal zes
maanden. Dit verzoek kan worden gedaan door een van de echtgenoten. Als het gaat om
verlenging van de termijn voor vaststelling van het partnerpensioen ten behoeve van
de verdelingsgerechtigde partner kan het verzoek natuurlijk alleen worden gedaan door
de verdelingsgerechtigde partner. Verlenging van de termijn kan bijvoorbeeld nodig
zijn indien overleg over afwijkende afspraken nog niet is afgerond.
Op grond van het zevende lid informeert het uitvoeringsorgaan de echtgenoten over
de conversie en de aan beide toekomende pensioenaanspraken.
Artikel 5. Verevening
In artikel 5 is de verevening van het te verdelen pensioen geregeld.
In het eerste lid staan een aantal situaties waarbij artikel 4 niet van toepassing
is en er dus geen conversie plaatsvindt. Dat betreft scheidingen in het buitenland
die niet of niet tijdig in de BRP zijn opgenomen. Daarbij is tijdig binnen zes maanden
na het tijdstip waarop volgens nationaal recht de scheiding tot stand is gekomen.
De datum van de scheiding staat in de BRP omdat een gemeente alleen een definitieve
scheiding kan inschrijven. Omdat ook de datum van inschrijving in de BRP bekend is,
zal duidelijk zijn of de inschrijving binnen zes maanden heeft plaatsgevonden. Voor
deze termijn is gekozen omdat Nederlandse scheidingen ook binnen zes maanden nadat
de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan moeten zijn ingeschreven in de registers
van de burgerlijke stand om tot stand te komen. Via de burgerlijke stand vindt vermelding
in de BRP plaats. Zonder termijn zou bij een scheiding in het buitenland die nog niet
in de BRP is opgenomen niet duidelijk zijn of recht op conversie of verevening bestaat.
Verder is er geen conversie bij een herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen en
bij de verdeling van pensioen op grond van een buitenlandse regeling. Het gaat hierbij
om situaties waarbij conversie niet kan (herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen)
of niet voorgeschreven kan worden (uitvoering van een buitenlandse pensioenregeling).
Bij verevening heeft de verdelingsgerechtigde partner recht op uitbetaling van de
helft van het tijdens de huwelijkse periode door de andere partner opgebouwde ouderdomspensioen.
Daarnaast blijft er recht bestaan op partnerpensioen. Omdat conversie de hoofdregel
voor verdeling wordt zal verevening veel minder vaak voorkomen dan nu. Er zal nog
verevening zijn (in nieuwe gevallen) in de situaties genoemd in het eerste lid (niet
in de BRP opgenomen scheidingen in het buitenland, een herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen
als ouderdomspensioen en buitenlandse pensioenregelingen) en na een scheiding van
tafel en bed die niet binnen zes maanden wordt gemeld aan het uitvoeringsorgaan.
Voor de scheidingen in het buitenland die niet of niet tijdig in de BRP zijn opgenomen
is in het derde lid bepaald dat het tijdstip van scheiding in die situatie is het
tijdstip waarop de echtscheiding naar nationaal recht tot stand is gekomen. Voor scheidingen
in Nederland is voor het tijdstip van scheiding aangesloten bij de inschrijving in
de burgerlijke stand. Aangezien dat bij deze scheidingen in het buitenland niet of
niet tijdig gedaan is, is voor een andere omschrijving gekozen.
Op grond van het vierde lid heeft bij verevening de verdelingsgerechtigde partner
recht op uitbetaling door de verdelingsplichtige partner, tenzij sprake is van een
herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen. Verevening zal op grond van het onderhavig
voorstel niet veel meer voorkomen en dan met name nog in situaties waarbij het (Nederlands)
uitvoeringsorgaan niet is betrokken.
Op grond van het vijfde lid heeft de verdelingsgerechtigde partner bij een herberekend
arbeidsongeschiktheidspensioen recht op uitbetaling van het pensioen door het uitvoeringsorgaan.
In die situatie kunnen de partners binnen zes maanden na het tijdstip van de scheiding
afwijkende afspraken doorgeven. Die afwijkende afspraken kunnen bijvoorbeeld inhouden
dat van verevening wordt afgezien of dat verdeling plaatsvindt maar bijvoorbeeld over
een andere periode dan de huwelijkse. De termijn van zes maanden om afwijkende afspraken
door te geven kan op verzoek van een van de echtgenoten door het uitvoeringsorgaan
worden verlengd met maximaal zes maanden. In het vijfde lid is verder voor deze situatie
geregeld dat het uitvoeringsorgaan de beide echtgenoten informeert over de verevening.
Indien het verevende ouderdomspensioen verhoogd of verlaagd wordt, dan wordt, op grond
van het zesde lid, het deel dat toekomt aan de verdelingsgerechtigde partner evenredig
verhoogd of verlaagd. Daarbij doet het er niet toe om welke reden het ouderdomspensioen
wordt verhoogd of verlaagd. Dit kan zijn vanwege keuzes van de pensioengerechtigde
zoals een eerdere of latere ingangsdatum van het pensioen of toepassing van een hoog/laag
constructie of van gebeurtenissen buiten de pensioengerechtigde zoals indexatie of
korting van het ouderdomspensioen. In de Wvps is hetzelfde geregeld in de artikelen
3 en 8.
Artikel 6. Bijzondere bepalingen voor verevening
Artikel 6 waarin bijzondere bepalingen staan voor verevening is vrijwel gelijk aan
het huidige artikel 7 van de Wvps. In het artikel staan een aantal vermogensrechtelijke
bepalingen voor de situatie dat er bij verevening een recht op uitbetaling jegens
het uitvoeringsorgaan bestaat. Daarbij is hetgeen in artikel 7, eerste, tweede en
vijfde lid, Wvps staat in dit wetsvoorstel samengevoegd in artikel 6, eerste lid.
In de Wps 2021 zal deze situatie weinig voorkomen.
Op grond van het eerste lid wordt het deel van het pensioen dat niet aan de verdelingsplichtige
partner wordt betaald geacht niet tot zijn pensioen te behoren in geval van beslag,
inhouding, korting, voor bepalingen waarin is geregeld in welke gevallen en in hoeverre
kan worden beschikt over pensioen of een aanspraak op pensioen en een volmacht tot
invordering van pensioen. Alleen het deel van het pensioen dat aan de verdelingsplichtige
partner zelf wordt betaald wordt dus door beslag getroffen. Crediteuren van een tot
verevening verplichte echtgenoot kunnen dus alleen verhaal zoeken op dat deel van
het pensioen dat aan hem wordt betaald.
In het tweede lid is voor verevening bepaald dat bij afkoop op redelijke wijze rekening
wordt gehouden met de pensioenbelangen van de verdelingsgerechtigde partner. Het op
redelijke wijze rekening houden met de pensioenbelangen van de verdelingsgerechtigde
partner betekent in elk geval dat die afkoop niet mag leiden tot benadeling van de
verdelingsgerechtigde partner.
Artikel 7. Afwijkende afspraken
In artikel 7 is een regeling opgenomen voor afwijkende afspraken die de echtgenoten
kunnen maken. Allereerst is in het eerste lid geregeld dat de echtgenoten een gewaarmerkt
afschrift of uittreksel van de overeenkomst (huwelijkse voorwaarden, voorwaarden voor
een geregistreerd partnerschap of de schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog
op de scheiding) waarin het recht op verdeling is uitgesloten of andere afwijkende
afspraken zijn opgenomen aan het uitvoeringsorgaan verstrekken. Indien de echtgenoten
dit niet doen of niet tijdig doen kan de overeenkomst niet aan het uitvoeringsorgaan
worden tegengeworpen. Niet tijdig is niet binnen de termijn die de wet daarvoor geeft:
zes maanden die met maximaal zes maanden kan worden verlengd (artikel 4, eerste en
vijfde lid, en artikel 5, vijfde lid).
Het uitvoeringsorgaan hoeft dus niet een doorgevoerde conversie te wijzigen of terug
te draaien. Als de echtgenoten afwijkende afspraken hebben gemaakt die zij niet op
de voorgeschreven wijze hebben doorgegeven, zullen zij dit onderling moeten regelen.
Dit komt overeen met de regeling in artikel 2, tweede lid, van de Wvps.
In het tweede lid is limitatief bepaald welke afwijkende afspraken kunnen worden gemaakt.
Naast uitsluiting van het recht op verdeling betreft dit: verdeling over een andere
periode dan de huwelijkse periode (bijvoorbeeld ook de voorhuwelijkse periode) en
verdeling van een ander deel dan de helft van de opbouw (in plaats van 50/50 bijvoorbeeld
75/25).
Andere afwijkende afspraken worden op grond van dit wetsvoorstel niet verwerkt. Zo
kan bijvoorbeeld niet voor verevening in plaats van conversie worden gekozen. Als
echtgenoten wel dergelijke andere afspraken hebben gemaakt moeten zij conversie uitsluiten
en dit onderling regelen.
In het derde lid wordt geregeld dat het uitvoeringsorgaan kan weigeren een afwijkende
afspraak uit te voeren indien deze inhoudt dat meer ouderdomspensioen wordt toebedeeld
aan de verdelingsgerechtigde partner dan in de standaardverdeling en aannemelijk is
dat sprake is van misbruik. Voor een andere verdeling van partnerpensioen waarbij
meer dan de standaardverdeling aan de verdelingsgerechtigde partner wordt toegekend
geldt dit indien dit partnerpensioen in de conversie wordt betrokken. Krijgt de verdelingsgerechtigde
partner meer partnerpensioen toebedeeld, maar blijft dit buiten de conversie (het
wordt als bijzonder partnerpensioen vastgesteld) kan het uitvoeringsorgaan niet weigeren
de afspraak uit te voeren. Indien meer partnerpensioen wordt toebedeeld aan de verdelingsgerechtigde
partner terwijl dit moet worden geconverteerd tot ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde
partner dus wel. In artikel 5, eerste lid, van de Wvps is een algemeen instemmingsrecht
voor het uitvoeringsorgaan opgenomen voor de keuze voor conversie. In de Wvps is conversie
de afwijking van de hoofdregel voor verdeling verevening. In dit wetsvoorstel wordt
conversie de hoofdregel en is de weigering om afwijkende afspraken uit te voeren beperkt
tot de situatie dat, zowel bij conversie als verevening, het risico ten opzichte van
de standaardverdeling meer wordt verlegd naar de verdelingsgerechtigde partner en
aannemelijk is dat sprake is van misbruik.
Op grond van het vierde lid kunnen nadere regels worden gesteld over de in het derde
lid geregelde weigering afwijkende afspraken uit te voeren. Daarbij zal eerst bekeken
worden of behoefte bestaat aan dergelijke regels. Vooralsnog zullen dus geen regels
worden gesteld.
Artikel 8. Directeur-grootaandeelhouder
Het pensioen van de directeur-grootaandeelhouder is geen pensioen in de zin van de
Pensioenwet maar valt wel onder de werkingssfeer van de Wvps en onderhavig wetsvoorstel
(artikel 2, eerste lid, onderdeel b) zodat de regels omtrent de verdeling van het
ouderdomspensioen van toepassing zijn in geval een directeur-grootaandeelhouder gaat
scheiden.
In artikel 8 is de regeling voor het bijzonder partnerpensioen voor de echtgenoot
van de (gewezen) directeur-grootaandeelhouder opgenomen. Deze bepaling is overgenomen
uit artikel 3a van de Wvps, waarbij het tweede en derde lid zijn samengevoegd zonder
dat daarmee een inhoudelijke wijziging is beoogd. Nieuw is in deze bepaling dat de
aanspraak op partnerpensioen van de echtgenoot betrekking heeft op de helft van het
tijdens de huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen. Verder wordt ook voor de
pensioenverdeling bij de directeur-grootaandeelhouder conversie de hoofdregel. Het
partnerpensioen dat aan de echtgenoot toekomt wordt in de conversie betrokken. Er
zal dan geen aanspraak op partnerpensioen voor deze echtgenoot ontstaan. De echtgenoot
kan er wel voor kiezen om het partnerpensioen buiten de conversie te houden. Er ontstaat
dan wel een aanspraak op partnerpensioen.
In het eerste lid is een afwijkende definitie van scheiding en tijdstip van scheiding
opgenomen in de situatie van scheiding van tafel en bed die overeenkomt met de definitie
in artikel 3a, eerste lid, Wvps.
Op grond van artikel 1, eerste lid, is de datum van inschrijving van de beschikking
van de scheiding van tafel en bed bepalend. Voor het partnerpensioen van de directeur-grootaandeelhouder
is dit echter de datum van ontbinding van het huwelijk na de scheiding van tafel en
bed.
Deze afwijkende definitie is in de Wvps opgenomen omdat in de Pensioen- en spaarfondsenwet
(PSW) deze afwijkende definitie gold en beoogd werd het regiem voor de directeur-grootaandeelhouder
materieel gelijk te houden aan het regiem dat gold onder de PSW. Voor de vaststelling
van het bijzonder partnerpensioen is dus alleen de datum van ontbinding van het huwelijk
relevant (en niet de datum van de eventuele daaraan voorafgaande scheiding van tafel
en bed). Het is in het voordeel van de echtgenoot van de directeur-grootaandeelhouder,
dat uitgegaan wordt van de ontbindingsdatum omdat dan de opbouw van bijzonder partnerpensioen
langer duurt dan wanneer wordt uitgegaan van de datum van scheiding van tafel en bed.
In het tweede lid is geregeld dat de echtgenoot van de (gewezen) directeur-grootaandeelhouder
bij scheiding recht krijgt op de helft van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde
partnerpensioen. Hiervan is natuurlijk alleen sprake bij partnerpensioen op opbouwbasis.
In het derde lid is geregeld dat de aanspraak op partnerpensioen niet wordt vastgesteld
voor zover dit partnerpensioen in de conversie is betrokken. Op grond van artikel
4, tweede lid, wordt het partnerpensioen en het ouderdomspensioen dat aan de verdelingsgerechtigde
partner toekomt geconverteerd in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de
verdelingsgerechtigde partner. Als dit gebeurt verkrijgt de voormalig echtgenoot van
de directeur-grootaandeelhouder niet daarnaast een aanspraak op partnerpensioen (op
grond van de Wps 2021). De verdelingsgerechtigde partner kan op grond van artikel
4, derde lid, ervoor kiezen om het partnerpensioen niet te laten converteren in ouderdomspensioen
maar om (voor dit deel) een aanspraak op dit partnerpensioen te krijgen.
Het vierde, vijfde en zesde lid zijn ongewijzigd ten opzichte van de Wvps. Op grond
van het vierde lid kunnen de echtgenoten afwijkende afspraken maken bij overeenkomst.
Het uitvoeringsorgaan verstrekt de echtgenoot op grond van het vijfde lid een bewijs
van diens aanspraak en het zesde lid regelt dat de aanspraak van de echtgenoot niet
zonder diens toestemming kan worden verminderd.
Artikel 9. Inlichtingen
In artikel 9 is de verplichting opgenomen voor echtgenoten, uitvoeringsorgaan en werkgever
om elkaar over en weer de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de vaststelling
van de rechten en verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Dit komt overeen met
artikel 9 van de Wvps.
Artikel 10. Wijziging Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
In artikel 12 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is het overgangsrecht
voor die wet opgenomen. In het eerste lid is geregeld dat de Wvps niet van toepassing
is bij scheidingen voor de datum van inwerkingtreding van de Wvps (1 mei 1995). Aan
dit lid wordt toegevoegd dat de Wvps eveneens niet van toepassing is op scheidingen
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wps 2021. Op deze manier wordt het
toepassingsbereik van de Wvps ook in deze wet duidelijk geregeld.
Artikel 11 en artikel 12. Wijziging Pensioenwet en wijziging Wvb
In de artikelen 11 en 12 is de wijziging van de Pensioenwet en de Wvb opgenomen.
Artikel 11, onderdeel A, en artikel 12, onderdeel A
In artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1, eerste lid, van de Wvb worden een aantal
definities aangepast en toegevoegd.
Afkoop is gedefinieerd als iedere handeling waardoor pensioenaanspraken en pensioenrechten
hun pensioenbestemming verliezen. Bij het vervallen van heel kleine aanspraken (de
uitkering van ouderdomspensioen bedraagt op jaarbasis niet meer dan € 2,–) die is
geregeld in de Wet waardeoverdracht klein pensioen is overwogen dat daarbij geen sprake
is van afkoop in de gebruikelijke zin en is de definitie van afkoop gewijzigd in die
zin dat het vervallen van heel kleine aanspraken wordt uitgezonderd van het begrip
afkoop. In het voorgestelde artikel 220c, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel
214b, tweede lid, van de Wvb wordt geregeld dat, in geval van een scheiding voor het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wps 2021, bestaande heel kleine aanspraken op
bijzonder partnerpensioen kunnen vervallen. Voorgesteld wordt om ook daarvoor een
uitzondering te maken op het begrip afkoop.
In artikel 57, zesde lid, van de Pensioenwet en artikel 68, zesde lid, van de Wvb
is geregeld dat pensioenuitvoerders kunnen besluiten om vanaf de inwerkingtreding
van de Wps 2021 een heel kleine aanspraak op bijzonder partnerpensioen niet te laten
ontstaan. Als de pensioenuitvoerder van deze bevoegdheid gebruik maakt blijft het
partnerpensioen beschikbaar voor de deelnemer. Om die reden is het voor deze situatie
niet nodig een uitzondering te maken op het begrip afkoop omdat de pensioenbestemming
behouden blijft.
De definitie van bijzonder partnerpensioen wordt aangepast vanwege de vernummering
van de artikelen waarin het bijzonder partnerpensioen is geregeld.
Verder worden definities van de begrippen conversie en verevening toegevoegd door
verwijzing naar de artikelen in de Wps 2021 en de Wvps waarin conversie en verevening
worden geregeld.
Artikel 11, onderdeel B, en artikel 12, onderdeel D
Bij conversie zijn de Pensioenwet en de Wvb van overeenkomstige toepassing op de geconverteerde
aanspraak van de gewezen partner. Een geconverteerde aanspraak op ouderdomspensioen
wordt daarbij veelal gezien als een slapersaanspraak waardoor bijvoorbeeld het uniform
pensioenoverzicht van de gewezen deelnemer verstrekt wordt en voor kleine geconverteerde
pensioenen automatische waardeoverdracht kan plaatsvinden. Ook kan een geconverteerde
aanspraak op ouderdomspensioen steeds door individuele waardeoverdracht op grond van
artikel 71 van de Pensioenwet en artikel 82 van de Wvb worden overgedragen naar de
pensioenregeling waar de gewezen partner actief pensioen opbouwt. Als de gewezen partner
zelf ook actief pensioen opbouwt bij de uitvoerder van de verdelingsplichtige ex-partner
wordt de geconverteerde aanspraak toegevoegd aan de aanspraken die de gewezen partner
als deelnemer opbouwt. Als de conversie plaatsvindt na de pensioeningang en de gewezen
partner zelf ook pensioengerechtigd is, zal na conversie meteen een pensioenrecht
ontstaan en wordt de gewezen partner pensioengerechtigde. Door de nieuwe redactie
van de artikelen 4 van de Pensioenwet en 71 van de Wvb wordt de toepasselijkheid van
de Pensioenwet en de Wvb explicieter gemaakt.
In het huidige artikel 4 van de Pensioenwet en artikel 71 van de Wvb is verder geregeld
welke artikelen van de betreffende wetten niet van overeenkomstige toepassing zijn
of van overeenkomstige toepassing indien de pensioenregeling erin voorziet. Deze bepalingen
zijn geschrapt. Zo is de uitzondering op de overeenkomstige toepassing voor artikel
61 van de Pensioenwet en artikel 73 van de Wvb geschrapt. Ook een geconverteerde aanspraak
op ouderdomspensioen kan dus worden uitgeruild voor partnerpensioen. Ook de beperkende
artikelen over waardeoverdracht zijn geschrapt. Tenslotte is de uitzondering voor
het artikel over de gelijke behandeling bij toeslagen geschrapt. Ook in dat opzicht
dient een geconverteerde aanspraak van een gewezen partner die niet deelnemer of pensioengerechtigde
is, dus behandeld te worden als een aanspraak van een gewezen deelnemer in de pensioenregeling.
Artikel 12, onderdeel B
In de artikelen 4a en 7 van de Wvb wordt een verwijzing aangepast.
Artikel 11, onderdeel C, en artikel 12, onderdeel C
In artikel 57 van de Pensioenwet en artikel 68 van de Wvb is het bijzonder partnerpensioen
geregeld. De regeling wordt op een aantal punten aangepast. Allereerst wordt in het
eerste lid het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner van de deelnemer,
gewezen deelnemer of gepensioneerde beperkt tot (de helft van het partnerpensioen
over) de huwelijkse periode. In de huidige regeling wordt ook het partnerpensioen
over de voorhuwelijkse periode meegenomen in het bijzonder partnerpensioen. In aansluiting
op de wijziging van het huwelijksvermogensregime (zie hoofdstuk 5 van het algemeen
deel van de toelichting) wordt ook het bijzonder partnerpensioen alleen over de huwelijkse
periode vastgesteld. Het opgebouwde partnerpensioen over de voorhuwelijkse periode
blijft ter beschikking staan van de deelnemer of gewezen deelnemer. Het resterende
partnerpensioen voor de gepensioneerde wordt omgezet in hoger ouderdomspensioen. Zie
hiervoor artikel 11, onderdeel D en artikel 12, onderdeel E.
De omschrijving van de huwelijkse periode komt overeen met de omschrijving daarvan
in de Wps 2021. Het betreft de periode tussen het aangaan van het huwelijk, geregistreerd
partnerschap en partnerschap in de zin van de pensioenregeling en het tijdstip van
scheiding. Door de definitie van scheiding zal na een geregistreerd partnerschap dat
direct wordt gevolgd door een huwelijk een bijzonder partnerpensioen worden vastgesteld
waarbij beide periodes relevant zijn voor de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen.
Ook voor een partnerschap in de zin van de pensioenregeling dat direct wordt gevolgd
door een huwelijk of geregistreerd partnerschap zal bijzonder partnerpensioen over
beide periodes worden vastgesteld.
Bijzonder partnerpensioen kan alleen worden vastgesteld voor zover opgebouwd partnerpensioen
is behouden. Indien het opgebouwde partnerpensioen al is uitgeruild voor ouderdomspensioen,
bijvoorbeeld bij de pensioeningang, kan er geen bijzonder partnerpensioen worden vastgesteld.
Ten tweede is in het tweede lid opgenomen dat geen bijzonder partnerpensioen wordt
vastgesteld voor zover het partnerpensioen wordt verdeeld door conversie. Bij conversie
wordt ook het opgebouwde partnerpensioen over de huwelijkse periode in de zin van
de Wps 2021 verdeeld en geconverteerd in een zelfstandig ouderdomspensioen voor de
gewezen partner. Er is dan geen bijzonder partnerpensioen. Omdat conversie de hoofdregel
wordt zullen er dus veel minder aanspraken op bijzonder partnerpensioen ontstaan dan
in de huidige situatie.
De verdelingsgerechtigde partner kan er wel voor kiezen om het partnerpensioen niet
in de conversie te betrekken. In dat geval wordt, ook bij conversie, een bijzonder
partnerpensioen vastgesteld. Ook kunnen de partners ervoor kiezen dat dan meer partnerpensioen
dan in de standaardverdeling aan de verdelingsgerechtigde partner wordt toegekend,
bijvoorbeeld ook het partnerpensioen over de voorhuwelijkse periode. De bestaande
regeling in het (huidige) vierde lid, op grond waarvan de pensioenuitvoerder moet
instemmen met een afwijkende verdeling, vervalt. Ook op grond van de Wps 2021 is geen
instemming van het uitvoeringsorgaan vereist voor een verdeling van het partnerpensioen
waarbij meer aan de verdelingsgerechtigde partner wordt toegekend. De echtgenoten
kunnen op deze manier afspreken dat er een met de huidige regeling vergelijkbaar bijzonder
partnerpensioen ontstaat. Indien meer partnerpensioen wordt toebedeeld aan de verdelingsgerechtigde
partner waarbij dit partnerpensioen in de conversie wordt betrokken (en dus tot een
hoger ouderdomspensioen leidt) kan op grond van de Wps 2021 het uitvoeringsorgaan
weigeren de afspraak uit te voeren indien misbruik aannemelijk is. In die situatie
wijzigt immers het risico.
Het voorstel om conversie de hoofdregel te maken bij scheiding na een huwelijk of
geregistreerd partnerschap heeft geen gevolgen voor het bijzonder partnerpensioen
na beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenregeling. Ook zal na
een periode van ongehuwd samenwonen (met een pensioenregeling die in die situatie
voorziet in partnerpensioen) gevolgd door een huwelijk dat eindigt in een scheiding
wel bijzonder partnerpensioen worden vastgesteld over de periode van ongehuwd samenwonen
ook als het partnerpensioen over de periode van het huwelijk in de conversie wordt
betrokken.
Als derde wijziging wordt in het zesde lid geregeld dat de gewezen partner geen aanspraak
op (een heel klein) bijzonder partnerpensioen krijgt, indien de pensioenuitvoerder
de bevoegdheid gebruikt om heel kleine bijzonder partnerpensioenen, waarvan de uitkering
minder dan € 2,– per jaar zou bedragen, niet vast te stellen. Het opgebouwde partnerpensioen
blijft dan beschikbaar voor de deelnemer.
In het overgangsrecht (artikel 220c van de Pensioenwet en artikel 214b van de Wvb)
is geregeld dat de gewijzigde regeling voor bijzonder partnerpensioen van toepassing
is bij scheidingen na het tijdstip van inwerkingtreding. Scheidingen van voor dat
tijdstip worden dus op grond van de huidige wet behandeld.
Artikel 11, onderdeel D, en artikel 12, onderdeel E
In artikel 60 van de Pensioenwet en artikel 72 van de Wvb worden een aantal nieuwe
vormen van uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen opgenomen. Daarbij gaat
het om de uitruil van een klein bijzonder partnerpensioen van een gewezen partner
en de uitruil van partnerpensioen van de gepensioneerde dat resteert na een scheiding
na de pensioeningang.
In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt geregeld dat een aanspraak op een klein
bijzonder partnerpensioen (de uitkering bedraagt op jaarbasis per het tijdstip van
de scheiding dan wel 1 januari van een op de scheiding volgend jaar waarin de uitruil
zal plaatsvinden niet meer dan de grens voor afkoop en waardeoverdracht van kleine
pensioenen: in 2019 € 484,09 per jaar) kan worden uitgeruild voor een ouderdomspensioen
voor de gewezen partner. Het gaat daarbij om uitruil van de aanspraak: als het bijzonder
partnerpensioen tot uitkering is gekomen omdat de voormalig echtgenoot is overleden
kan uitruil niet meer plaatsvinden.
Op grond van het vierde lid heeft de gewezen partner zelf het recht een klein bijzonder
partnerpensioen uit te ruilen tegen ouderdomspensioen uiterlijk met ingang van de
datum waarop het ouderdomspensioen voor de gewezen partner ingaat of kan ingaan.
Op grond van het vijfde lid kan de pensioenuitvoerder de gewezen partner binnen zes
maanden nadat de aanspraak is vastgesteld aanbieden het klein bijzonder partnerpensioen
uit te ruilen tegen ouderdomspensioen. Indien de gewezen partner binnen de door de
pensioenuitvoerder gegeven termijn niet reageert op het aanbod gaat de pensioenuitvoerder
over tot uitruil. De pensioenuitvoerder heeft dit recht tot uitruil niet indien het
bijzonder partnerpensioen op verzoek van de gewezen partner is vastgesteld. Bij conversie
ontstaat bijzonder partnerpensioen alleen nog op expliciet verzoek van de gewezen
partner en als daarvan sprake is ligt uitruil van dit partnerpensioen natuurlijk niet
in de rede. De uitruil van een klein bijzonder partnerpensioen in ouderdomspensioen
zal dus vrijwel alleen plaatsvinden bij een bijzonder partnerpensioen voor ongehuwd
samenwonenden of indien de aanspraak op ouderdomspensioen te klein was voor conversie.
In het zesde lid is geregeld dat het ouderdomspensioen dat na de uitruil ontstaat
wordt gelijkgesteld met een ouderdomspensioen dat de verdelingsgerechtigde partner
na conversie krijgt. Artikel 4 van de Pensioenwet en artikel 71 van de Wvb zijn daarmee
ook van toepassing.
In het zevende lid is geregeld dat bij een scheiding na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen
de aanspraak op partnerpensioen van de gepensioneerde, die resteert na de verdeling
van het pensioen door de pensioenuitvoerder, wordt uitgeruild voor een hoger ouderdomspensioen
voor de gepensioneerde. Wat voor de gepensioneerde kan resteren is het partnerpensioen
over de voorhuwelijkse periode en de helft van het partnerpensioen over de huwelijkse
periode. Dit kan natuurlijk minder zijn als er voor de voorhuwelijkse periode een
partnerpensioenregeling voor ongehuwd samenwonenden van toepassing is of meer als
van verdeling wordt afgezien.
Bij een scheiding na de ingang van het ouderdomspensioen kan de gepensioneerde zelf
de aanspraak op partnerpensioen niet meer uitruilen en er kan ook geen nieuwe partner
worden aangewezen. De aanspraak op partnerpensioen zou dus zonder waarde worden en
daarom wordt voorgesteld dat de pensioenuitvoerder de aanspraak uitruilt voor ouderdomspensioen
voor de gepensioneerde. Deze krijgt dan vanaf de scheiding een hoger ouderdomspensioen.
De overige leden worden vernummerd. In het (nieuwe) achtste en negende lid is de gelijke
behandeling van mannen en vrouwen en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid bij
de uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen geregeld. In het elfde, twaalfde
en dertiende lid zijn hiervoor data opgenomen die ook van toepassing zullen zijn bij
de toegevoegde vormen van uitruil.
Artikel 11, onderdeel E, en artikel 12, onderdeel F
Artikel 61 van de Pensioenwet en artikel 73 van de Wvb worden redactioneel aangepast.
Verevening met een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan komt in de Wps
2021 alleen voor bij een herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van de
Kaderwet militaire pensioenen en dus niet bij pensioenuitvoerders in de zin van de
Pensioenwet en de Wvb. Verevening op grond van de Wps 2021 wordt dus niet toegevoegd.
Artikel 11, onderdeel F, en artikel 12, onderdeel G
In artikel 64 van de Pensioenwet en artikel 76 van de Wvb is geregeld wanneer vervreemding
van een pensioenaanspraak of recht toegestaan is. Aan dit artikel wordt conversie
toegevoegd omdat in de Wps 2021, in tegenstelling tot in de Wvps, conversie en verevening
als afzonderlijke vormen van pensioenverdeling worden genoemd. In artikel 1 van de
Pensioenwet en artikel 1, eerste lid, van de Wvb worden conversie en verevening gedefinieerd.
Artikel 11, onderdeel G, en artikel 12, onderdeel H
Artikel 68 van de Pensioenwet en artikel 80 van de Wvb regelen de afkoop van een klein
bijzonder partnerpensioen na de scheiding. Aan het eerste lid wordt toegevoegd dat
eenzijdige afkoop door de pensioenuitvoerder niet kan indien de gewezen partner gebruik
maakt van het recht het bijzonder partnerpensioen uit te ruilen voor ouderdomspensioen.
Deze uitruil gaat dan voor.
Artikel 11, onderdeel H, en artikel 12, onderdeel I
Artikel 79 van de Pensioenwet en artikel 87 van de Wvb worden aangepast in verband
met het introduceren van de mogelijkheid van uitruil van een aanspraak op een klein
bijzonder partnerpensioen in ouderdomspensioen voor de gewezen partner en de uitruil
van partnerpensioen in ouderdomspensioen voor de gepensioneerde bij een scheiding
na de pensioeningang in de artikelen 60 van de Pensioenwet en 72 van de Wvb. Pensioenuitvoerders
hebben de plicht de waarde aan te wenden indien deze uitruil plaatsvindt. In het tweede
lid wordt geregeld dat geen kosten in rekening worden gebracht bij de gewezen partner
en de gepensioneerde voor deze waardeoverdracht.
Artikel 11, onderdeel I, en artikel 12, onderdeel J
Een aantal artikelen in de Pensioenwet en de Wvb worden redactioneel aangepast.
Artikel 11, onderdeel J, en artikel 12, onderdeel K
In artikel 220c van de Pensioenwet en artikel 214b van de Wvb is overgangsrecht opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat de wijzigingen van artikel 57 van de Pensioenwet
en artikel 68 van de Wvb alleen van toepassing zijn bij scheidingen vanaf de datum
van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, naar verwachting 1 januari 2021.
In het tweede lid is een bepaling opgenomen op grond waarvan pensioenuitvoerders kunnen
besluiten om bestaande aanspraken op heel kleine bijzondere partnerpensioenen (de
uitkering zou ten tijde van de scheiding op jaarbasis niet meer bedragen dan € 2,–
per jaar) te laten vervallen. Deze bepaling komt overeen met hetgeen in artikel 220b,
tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 214a, tweede lid, van de Wvb is geregeld
voor het vervallen van heel kleine ouderdomspensioenen. Geregeld is dat de pensioenuitvoerders
de gewezen partners informeren over het vervallen van de heel kleine partnerpensioenen
en dat de uitvoerders in het bestuursverslag informatie opnemen over de waarde en
bestemming van de vervallen aanspraken. Deze verplichtingen zijn natuurlijk alleen
van toepassing indien de pensioenuitvoerder gebruik maakt van de bevoegdheid de aanspraken
te laten vervallen.
In het derde lid is geregeld dat de regeling op grond waarvan een klein bijzonder
partnerpensioen (de uitkering zou niet meer bedragen dan € 484,09 (2019) per jaar)
kan worden uitgeruild voor een aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner
van toepassing is bij een scheiding vanaf de inwerkingtreding van de wet. De aanspraak
op het bijzonder partnerpensioen is dan ontstaan als gevolg van een scheiding na,
naar verwachting, 1 januari 2021. Ook de regeling voor uitruil van partnerpensioen
in ouderdomspensioen bij een scheiding na de pensioeningang is van toepassing indien
de scheiding plaatsvindt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.
In het vierde lid is een tijdelijke regeling opgenomen voor bestaande kleine bijzondere
partnerpensioenen waarop de nieuwe uitruilmogelijkheden (op grond van het derde lid)
niet van toepassing zijn. Voor deze bestaande kleine bijzondere partnerpensioenen,
ontstaan als gevolg van een scheiding voor het tijdstip van inwerkingtreding van de
wet, wordt in het vierde lid geregeld dat pensioenuitvoerders gedurende twee jaar
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding, het recht krijgen deze aanspraken op partnerpensioen
uit te ruilen in aanspraken op ouderdomspensioen voor de gewezen partner indien de
gewezen partner met de uitruil instemt. Omdat het bij deze uitruil om een vorm van
waardeoverdracht gaat is geregeld dat artikel 79 van de Pensioenwet en artikel 87
van de Wvb van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 13 en 14. Wijziging Boek 1 en Boek 10 Burgerlijk Wetboek
Aan de artikelen 94 en 155 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 51
en 85 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt de Wps 2021 toegevoegd.
Artikel 15. Wijziging Algemene wet bestuursrecht
Artikel 10 van Bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt redactioneel aangepast.
Artikel 16. Wijziging Wet inkomstenbelasting 2001
In artikel 3.135, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) wordt
gesproken over scheiding van tafel en bed of echtscheiding. Voorgesteld wordt om de
situatie van beëindiging van samenleving van twee fiscale partners aan genoemd vierde
lid toe te voegen, zodat deze bepaling in lijn komt met artikel 19b, derde lid, van
de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). Met deze wijziging wordt beoogd uniformiteit
in de fiscale behandeling van scheidingssituaties in relatie tot pensioenaanspraken
aan te brengen. Voorts wordt voorgesteld om de term «echtgenoot of gewezen echtgenoot»
telkens te vervangen door «partner of gewezen partner», omdat de bepaling niet alleen
van toepassing is op (gewezen) echtgenoten, maar ook op andere fiscale partners.
De voorgestelde wijziging van de in artikel 3.135, zevende lid, Wet IB 2001 opgenomen
verwijzing hangt samen met de voorgestelde vernummering van enkele leden van artikel
57 van de Pensioenwet en artikel 68 van de Wvb.
Artikel 17. Wijziging Wet op de loonbelasting 1964
Onderdeel A
Gehele of gedeeltelijke onderlinge ruil van partnerpensioen en ouderdomspensioen is
fiscaal toegestaan mits de ruil uiterlijk op pensioeningangsdatum plaatsvindt. In
geval van een scheiding als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1,
eerste lid, van de Wvb (echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van
tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood,
vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging
van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst) na de pensioeningangsdatum
kan na de verdeling van de pensioenaanspraken de verdelingsplichtige partner nog aanspraken
op partnerpensioen hebben. Voorgesteld wordt om in deze situatie toe te staan dat
de betreffende aanspraken op partnerpensioen tot uiterlijk een jaar na de scheiding
op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen kunnen worden geruild tegen
ouderdomspensioen van de verdelingsplichtige partner. Daartoe wordt, onder vernummering
van het zesde lid tot zevende lid, een nieuw zesde lid ingevoegd in artikel 18d Wet
LB 1964. Hiermee wordt aangesloten bij het voorgestelde artikel 60, zevende lid, van
de Pensioenwet en het voorgestelde artikel 72, zevende lid, Wvb.
Onderdeel B
Sinds 1 januari 2011 wordt op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen ook de echtgenoot aangemerkt als «partner». In
dat kader wordt voorgesteld van de gelegenheid gebruik te maken om in artikel 19b,
derde lid, Wet LB 1964, waarin zowel wordt verwezen naar (gewezen) echtgenoten als
naar (gewezen) partners, de zinssneden over echtgenoten en gewezen echtgenoten te
schrappen, omdat deze door eerstgenoemd artikel overbodig zijn geworden. Het betreft
derhalve uitsluitend een redactionele wijziging ten opzichte van de huidige tekst.
De voorgestelde wijziging van de in artikel 19b, vijfde lid, Wet LB 1964 opgenomen
verwijzing hangt samen met de voorgestelde vernummering van enkele leden van artikel
57 van de Pensioenwet.
Artikel 18. Overgangsrecht
In artikel 18 is het overgangsrecht opgenomen. Onderhavig wetsvoorstel zal van toepassing
zijn bij scheidingen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, naar verwachting
1 januari 2021. Op scheidingen voor die datum blijft de Wvps van toepassing.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister voor Rechtsbescherming.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.