Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over antwoorden op vragen commissie het ontwerpbesluit tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 674
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 augustus 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 2 juli 2019 over de antwoorden op vragen commissie over het ontwerpbesluit tot
wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Kamerstuk
30 196, nr. 670).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 juli 2019 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 16 augustus 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I. Vragen en opmerkingen van uit de fracties
Inbreng van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor haar beantwoording in het vorige
Schriftelijke Overleg inzake het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Bouwbesluit
2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving i.v.m. het verbeteren van de veiligheid
bij het bouwen en de veiligheid en gezondheid in bouwwerken (Kamerstuk 301936, nr.
670). Zij hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden maar hebben nog enkele
aanvullende vragen. Het besluit heeft een groot effect op de woningbouw en deze leden
hechten dan ook grote waarde aan een goede beantwoording van hun vragen.
Gebruiksfuncties
De leden van de VVD-fractie lezen dat de differentiatie naar twaalf gebruiksfuncties
gebaseerd is op de resultaten van de kostenoptimalisatiestudie (KOS). Zij zien echter
niet in de beantwoording terug hoe de stap van de KOS-resultaten naar de twaalf gebruiksfuncties
tot stand gekomen is. Deze leden zouden dat graag willen zien.
Zonnepanelen
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er meerdere variabelen ingevuld moeten worden
om aan te geven hoeveel zonnepanelen nodig zijn voor een gebouwtype. Zij zien echter
graag enkele voorbeelden hoe met het gebruik van zonnepanelen de BENG-2 en -3 eisen
gehaald kunnen worden, voor bijvoorbeeld een gebouw met een woonfunctie, een gebouw
met een kantoorfunctie en een gebouw met een onderwijsfunctie. Hierbij zouden deze
leden een vergelijking willen zien tussen de oude BENG-eisen en de nieuwe BENG-eisen.
Locatiegebonden omstandigheden
De leden van de VVD-fractie vinden het antwoord op de vraag over locatiegebonden omstandigheden
verhelderend, maar hebben nog wel een zorg ten aanzien van de praktische invulling.
Zij vragen zich af of er al met ontwikkelaars en gemeenten gesproken wordt over de
omgang met locatiegebonden omstandigheden en over de vraag wat voor alle partijen
redelijk is om alternatieven te onderzoeken. Deze leden willen ook weten of hier landelijk
richting aan wordt gegeven door bijvoorbeeld een leidraad, om te voorkomen dat gemeenten
(sterk) uiteenlopend omgaan met de praktische invulling van de landelijke regelgeving
en om gemeenten te helpen om deze regel soepel om te zetten naar lokaal beleid.
Label inijking
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat momenteel een proces van
«inijking» loopt voor het invoeren van de NTA 8800 eisen in het energielabel en hieraan
gerelateerde regelgeving. Deze leden hebben hierbij de vragen wanneer deze inijking
wordt afgerond, hoe deze inijking eruit ziet en welke partijen bij deze inijking betrokken
zijn.
MKB-toets
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat er geen MKB-toets is uitgevoerd.
Deze leden vragen zich af wat de gevolgen zijn voor de invoering van het ontwerpbesluit
als de MKB-toets alsnog uitgevoerd zou worden.
Inbreng van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden
van de Minister op de vragen die in het kader van het eerdere schriftelijk overleg
over BENG zijn gesteld en de nadere informatie hierover (Kamerstuk 30 196, nr. 651 en Kamerstuk 30 196, nr. 648)
De leden van de CDA-fractie constateren dat het onderwerp BENG ook is geadresseerd
tijdens het algemeen overleg op 3 juli jongstleden. In aansluiting op een vraag die
het CDA-lid tijdens dit algemeen overleg stelde over de BENG 1-eis in relatie tot
de zogeheten vormfactor (de geometrieverhouding die wordt berekend door de energetische
verliesoppervlakte te delen door de gebruiksoppervlakte) hecht deze fractie aan meer
duidelijkheid op dit punt.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat mevrouw Hooijschuur (RVO) tijdens de technische
briefing op 19 juni met de NEN Projectgroep NTA 8800 «vernieuwd Stelsel Energieprestatie
Gebouwen» over de eisen voor BENG aangaf dat recente wijzigingen in de NTA 8800 leiden
tot een verhoging van BENG 1 van 10 kWh/m2 voor woningen met een geometrieverhouding van 1,5. Is het juist dat woningen die
berekend zijn in de periode voorafgaand aan de internetconsultatie en toen gemakkelijk
een score behaalden van 45 kWh/m2 nu op een prestatie uitkomen van 55 kWh/m2,?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre deze verhoging van 10 kWh/m2 representatief is. Berekeningen van Develop inc. in opdracht van de Nederlandse Isolatie
Industrie (NII) laten een verhoging zien van maximaal 2,6 kWh/m2 voor gangbare tussenwoningen en hoekwoningen. Zij zien graag een toelichting tegemoet
op de vraag over de representativiteit van de verhoging van BENG 1 met 10 kWh/m2 als gevolg van recente wijzigingen in de NTA 8800.
De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangeven waarom is afgeweken van
de ambitie uit 2015, of er toekomstige aanscherpingen aan de eisen zijn voorzien en
zo ja, op welke termijn deze aanscherpingen worden doorgevoerd?
Inbreng van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden
van de het kabinet over het ontwerpbesluit inzake bijna-energieneutrale gebouwen.
Deze leden hebben nog enkele vervolgvragen die ze aan de regering wil voorleggen.
De leden van de D66-fractie constateren in de beantwoording van de Minister dat uit
de kostenoptimalisatiestudie (KOS) blijkt dat de huidige eisen voor isolatie al op
een kostenoptimaal niveau liggen. Deze leden begrijpen echter ook dat dit slechts
het geval is voor de vangneteisen in het Bouwbesluit. Zij vragen zich af in hoeverre
deze eisen ook van toepassing zijn op de zorg die door de Lenteakkoordpartijen en
het NII geadresseerd is over bouwkundige eisen waarvoor volgens deze partijen geen
(afdoende) vangneteisen zijn opgenomen in het Bouwbesluit, zoals onder meer de luchtdichtheid
van de gebouwschil en de isolatiewaarden van ramen en deuren. Herkent de Minister
de signalen dat voor onder meer deze aspecten de vangnetwaarden in het Bouwbesluit
niet van toepassing zijn, en wat betekent dit qua aanscherpingsmogelijkheden van de
BENG-normen?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister nogmaals in kan gaan op
de vraag met betrekking tot het feit dat nieuwbouwwoningen veelal al ruimschoots aan
de eisen van 55 kWh/m2 voldoen. Kan de Minister bevestigen dat er ondanks de vangneteisen in het Bouwbesluit
geen verslechtering van de bouwkwaliteit op kan treden in de nieuwe BENG-1 norm? Wat
betekent daarnaast de minder scherpe eis voor de bijdrage van de BENG-normen aan een
energieneutrale gebouwde omgeving in 2050?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister nogmaals in kan gaan op
de gevolgen van het aanpassen van de Primaire Energiefactor (PEF). Deze leden stellen
vast dat het verlagen van de PEF leidt tot een hogere drempelwaarde voor energiegebruik
op de meter voor de consument. Kan de Minister nader ingaan op de gevolgen hiervan
voor zowel de consumentenkosten aan elektriciteit evenals de effecten op de CO2-emissie als gevolg van de aanpassing van de PEF? Deelt de Minister de constatering
dat de verlaging van de PEF eerder meer elektriciteitsverbruik in de hand werkt dan
een reductie te realiseren? Kan de Minister daarnaast nog reflecteren op de vaststelling
van het PBL dat de waarden uit de NEV-studie 2017 in 2019 als niet reëel worden ingeschat?
De leden van de D66-fractie vragen tot slot waarom de PEF niet op korte termijn kan
worden aangepast wanneer er op basis van nieuwe informatie over bijvoorbeeld het aandeel
duurzame energie daar aanleiding toe is? Wanneer dit niet kan, vragen deze leden of
dit geen reden is voor de Minister om de PEF conservatief op te stellen, gegeven de
hierboven geschetste consequenties van een lagere PEF?
De leden van de D66-fractie lezen dat er een differentiatie voor verschillende gebouwfuncties
is opgemaakt op basis van verschillende gebruikersprofielen. Zij vragen de Minister
hoe het hoge toegestane verbruik bij bepaalde typen gebouwfuncties in de BENG-normen
zich verhoudt tot de huidige eisen en hoe dit hoge toegestane verbruik zich verhoudt
tot de doelstelling van een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050?
De leden van de D66-fractie zijn content in de beantwoording van de Minister te lezen
dat er met de BENG-normen volgende stappen kunnen worden gezet naar een energieneutrale
gebouwde omgeving in 2050. Deze leden vragen de Minister of zij inzichtelijk kan maken
hoeveel CO2 er met de implementatie van de BENG wordt bespaard? Kan de Minister nader ingaan
op het pad naar een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050 en in hoeverre deze
BENG-normen daaraan bijdragen?
II. Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op uw nadere vragen over het ontwerpbesluit tot
wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Kamerstuk,
30 196, nr. 651).
Naar aanleiding van mijn toezegging in het AO Energiebesparing/ Evaluatie Proeftuinen
Aardgasvrije Wijken/ bijna-energieneutrale gebouwen (BENG-eisen) van 3 juli 2019 heb
ik gekeken naar de mogelijkheden om de BENG-eisen ook voor tijdelijke woningen te
laten gelden. Van belang daarbij is dat thans al eisen aan de energiezuinigheid van
tijdelijke bouwwerken worden gesteld. Voor een tijdelijk bouwwerk dat wordt verwarmd,
met een levensduur van maximaal 15 jaar, gelden op grond van artikel 5.7 van het Bouwbesluit
2012 eisen aan de warmteweerstand en de warmtedoorgangscoëfficiënt. Dit betekent dat
er eisen worden gesteld aan de isolatie en aan de luchtdoorlatendheid van tijdelijke
gebouwen. Als een dergelijk tijdelijk bouwwerk na 15 jaar niet wordt afgebroken, dan
zijn alsnog de nieuwbouweisen van toepassing (artikel 1.14, tweede lid, Bouwbesluit
2012).
Het is in principe mogelijk om alle soorten gebouwen (alle gebruiksfuncties waaraan
eisen uit het oogpunt van energiezuinigheid worden gesteld) als tijdelijk bouwwerk
te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een noodlokaal voor onderwijs,
tijdelijke studentenhuisvestiging, een strandpaviljoen of aan tijdelijke winkels in
een nieuwbouwwijk. Er is dus een zeer grote variatie aan tijdelijke bouwwerken denkbaar.
Ook de beschouwingsperiode (de economische levensduur) van deze tijdelijke bouwwerken
is zeer uiteenlopend. Een tijdelijk bouwwerk kan namelijk een half jaar ergens kan
staan en dan weer afgebroken worden, maar ook 15 jaar ergens worden geplaatst. Dit
maakt het moeilijk een gemiddelde levensduur aan te houden, omdat er in dat geval
voor een deel van de voorraad tijdelijke gebouwen er een te hoge eis wordt opgelegd.
Om deze redenen is het uitvoeren van een kostenoptimaliteitstudie voor tijdelijke
bouwwerken praktisch niet mogelijk. Er is namelijk geen passende referentiesituatie
met een juiste beschouwingsperiode voor al deze mogelijkheden te bepalen, zodat ook
het bepalen van passende energieprestatie-eisen op gebouwniveau (BENG-eisen) niet
mogelijk is.
Wat wel kan, is bezien of de huidige eisen die voor energiezuinigheid van tijdelijke
woningen gelden, kunnen worden aangescherpt. In dat kader zal ik een onderzoek starten
naar de mogelijkheden om de eisen aan luchtdoorlatendheid aan te passen. Over de uitkomsten
van dit onderzoek zal ik u begin 2020 informeren.
Om te voorkomen dat de toegezegde implementatiedatum van 1 juli 2020 en de voorbereidingstijd
voor de betrokken marktpartijen van zes maanden niet gehaald kunnen worden, zal ik
het ontwerpbesluit nu op korte termijn voor advies aan de Raad van State voorleggen.
Vragen en antwoorden
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Gebruiksfuncties
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de stap van de KOS-resultaten naar de twaalf
gebruiksfuncties tot stand gekomen is.
De differentiatie is vormgegeven door in de kostenoptimaliteitstudie (hierna ook:
KOS) gebruik te maken van een of meerdere referentiegebouwen per gebruiksfunctie.
Deze referentiegebouwen zijn opgesteld en afgestemd met marktpartijen. In de methodiek
van de KOS is rekening gehouden met de gemiddelde actuele praktijksituatie, zowel
wat betreft kosten, samenstelling van de maatregelpakketten, als de bijbehorende energetische
prestaties. De KOS-resultaten zijn per gebruiksfunctie geanalyseerd. Dat is nodig
omdat iedere gebruiksfunctie in combinatie met een referentiegebouw specifieke gebruiksprofielen
en energetische kenmerken heeft. Het gewogen energiegebruik (per m2) voor een zorggebouw met bed is bijvoorbeeld hoger dan het gewogen energiegebruik
(per m2) voor een kantoor. Dit komt met name omdat een zorggebouw met bed anders wordt gebruikt
dan een kantoor, waardoor deze bijvoorbeeld op een hogere temperatuur wordt verwarmd.
Daarnaast is per gebruiksfunctie de BENG 1-eis verder gedifferentieerd op basis van
de compactheid van het gebouw. Een compact gebouw kan makkelijker aan een BENG 1-eis
voldoen dan een minder compact gebouw. Hiermee is rekening gehouden in de hoogte van
de BENG 1-eis. De eisen zijn daarmee afgestemd op zowel de gebruiksfunctie als de
compactheid van het gebouw (BENG 1-eis). Dit resulteert erin dat verschillende eisen
kunnen gelden voor de verschillende gebruiksfuncties en compactheid van het gebouw.
Voor meer uitgebreide informatie zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/12/17/kostenopti…
Zonnepanelen
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er meerdere variabelen ingevuld moeten worden
om aan te geven hoeveel zonnepanelen nodig zijn voor een gebouwtype. Zij zien echter
graag enkele voorbeelden hoe met het gebruik van zonnepanelen de BENG-2 en -3 eisen
gehaald kunnen worden, voor bijvoorbeeld een gebouw met een woonfunctie, een gebouw
met een kantoorfunctie en een gebouw met een onderwijsfunctie. Hierbij zouden deze
leden een vergelijking willen zien tussen de oude BENG-eisen en de nieuwe BENG-eisen.
De BENG-eisen zijn opgesteld op basis van een aantal randvoorwaarden. Zo moet de eis
locatie-onafhankelijk zijn, zodat in principe op alle locaties kan worden gebouwd.
Dit betekent bijvoorbeeld dat bij het bepalen van de hoogte van de BENG-eisen, rekening
is gehouden met mogelijke beschaduwing van zonnepanelen1, om te voorkomen dat deze economisch niet haalbaar zijn.
Er is in de doorgerekende maatregelconcepten tussen 0,5–14,5 m2 (grofweg 1–9 zonnepanelen) voor nodig om aan de BENG eisen te voldoen voor een tussenwoning2 afhankelijk van de eventuele andere maatregelen die worden gekozen om aan de eis
van het aandeel hernieuwbare energie te voldoen. Voor een woongebouw bestaande uit
5 bouwlagen met elk 4 appartementen en 5 galerijwoningen3 is in de doorgerekende maatregelconcepten tussen 0–930 m2 (grofweg 0–580 zonnepanelen) nodig om aan de BENG eisen te voldoen, afhankelijk van
andere maatregelen om aan de eis van het aandeel hernieuwbare energie te voldoen.
Onder de oude BENG eisen4 gold een vergelijkbare bandbreedte met een iets hoger eindgetal (bijvoorbeeld voor
een tussenwoning grofweg 1–11 zonnepanelen in plaats van 1–9 zonnepanelen). Overigens
geldt dat er heel veel combinaties van bouwkundige en installatietechnische maatregelen
mogelijk zijn om aan de BENG-eisen te voldoen. Dat komt omdat de BENG-eisen prestatie-eisen
zijn. Er gelden dus geen ontwerpvoorschriften, zoals bijvoorbeeld het voorschrijven
van een specifiek aantal zonnepanelen, maar de eis betreft uitsluitend het aandeel
hernieuwbare energie dat bij een bepaald gebouw tenminste moet zijn gerealiseerd.
Locatiegebonden omstandigheden
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er al met ontwikkelaars en gemeenten
gesproken wordt over de omgang met locatiegebonden omstandigheden en over de vraag
wat voor alle partijen redelijk is om alternatieven te onderzoeken. Deze leden willen
ook weten of hier landelijk richting aan wordt gegeven door bijvoorbeeld een leidraad,
om te voorkomen dat gemeenten (sterk) uiteenlopend omgaan met de praktische invulling
van de landelijke regelgeving en om gemeenten te helpen om deze regel soepel om te
zetten naar lokaal beleid.
In dergelijke gevallen is het aan gemeenten om dit per geval te beoordelen. Vandaar
dat ik niet heb gesproken met gemeenten over de invulling van het begrip locatiegebonden
omstandigheden. Omdat ik het van belang vind dat dit proces tussen gemeenten en ontwikkelaars
soepel kan verlopen, zal ik in overleg met betrokken partijen een leidraad opstellen
die ontwikkelaars en gemeenten kan ondersteunen bij de praktische invulling van deze
regel.
Label inijking
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer deze inijking wordt afgerond, hoe deze
inijking eruitziet en welke partijen bij deze inijking betrokken zijn.
Naar verwachting wordt de inijking dit kalenderjaar nog afgerond en zal de benodigde
regelgeving met nota van toelichting, deze winter voor internetconsultatie beschikbaar
komen.
MKB-toets
De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de gevolgen zijn voor de invoering
van het ontwerpbesluit als de MKB-toets alsnog uitgevoerd zou worden.
Doel van de MKB-toets is om zo vroeg mogelijk in het wetgevingsproces een gesprek
met MKB’ers te organiseren die geraakt worden door de nieuwe regels. Het is belangrijk
om dat zo vroeg mogelijk in het proces te doen om nog invloed uit te kunnen oefenen
op de inhoud ervan.
Voor Europese verplichtingen, zoals de verplichting om BENG gebouwen te realiseren
conform Europese normen, geldt volgens de recente handreiking van het Ministerie van
EZK dan ook dat de MBK-toets moet worden uitgevoerd voordat de onderhandelingen met
de Europese Commissie plaatsvinden (ten tijde van impact assessments). Dat is niet
meer mogelijk omdat deze onderhandelingen enkele jaren geleden zijn afgerond.
Om toch de visie van het MKB over de voorstellen te vernemen, is vervolgens bij de
totstandkoming van het ontwerpbesluit conform de standaardprocedure van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties intensief overlegd met belangenorganisaties
van het MKB en enkele van hun leden. Dit heeft geleid tot diverse aanpassingen in
het voorstel, zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen en in de
Nota van toelichting op het ontwerpbesluit.
Het aanvullend hierop, in dit late stadium, alsnog organiseren van nieuwe gesprekken
met MKB’ers zou kunnen leiden tot onterechte verwachtingen over de mogelijkheden om
alsnog wijzigingen in het besluit aan te kunnen brengen. Dit is gelet op het al bereikte
onderhandelingsresultaat met de diverse belangenorganisaties, waaronder het MKB, en
de krappe tijdsplanning in verband met de Europese implementatietermijnen niet meer
mogelijk.
Om u tegemoet te komen ben ik wel bereid om een gesprek met MKB’ers te organiseren
specifiek gericht op de implementatie van het nieuwe voorstel. In dat gesprek kan
aan de orde komen of, en zo ja welke specifieke aandachtspunten er voor de MKB’ers
zijn met betrekking tot de invoering van de voorstellen. Ook kan worden bezien of
aanvullende maatregelen met betrekking tot de implementatie nodig zijn. Dit betreft
dan maatregelen die niet zullen leiden tot aanpassingen van het besluit, maar beschouwd
kunnen worden als invoeringsondersteuning. Dit gesprek zou voor het einde van het
jaar kunnen worden georganiseerd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen in aansluiting op een vraag die het CDA-lid tijdens
dit algemeen overleg stelde over de BENG 1-eis in relatie tot de zogeheten vormfactor
(de geometrieverhouding die wordt berekend door de energetische verliesoppervlakte
te delen door de gebruiksoppervlakte) om meer duidelijkheid op dit punt.
De energiebehoefte van een gebouw of woning is mede afhankelijk van de vorm (compactheid).
Doorgaans is een tussenwoning compacter dan een vrijstaande woning en zal daardoor
een lagere energiebehoefte hebben dan de vrijstaande woning. Door de hoogte van de
BENG 1-eis te relateren aan de compactheid, wordt voorkomen dat compactere woningen
en gebouwen eenvoudig aan de BENG 1-eis kunnen voldoen ten opzichte van minder compacte
woningen en gebouwen. Zie ook hierboven mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het juist is dat woningen die berekend
zijn in de periode voorafgaand aan de internetconsultatie en toen gemakkelijk een
score behaalden van 45 kWh/m2nu op een prestatie uitkomen van 55 kWh/m2? Ze vragen in hoeverre deze verhoging van 10 kWh/m2representatief is. De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangeven waarom
is afgeweken van de ambitie uit 2015, of er toekomstige aanscherpingen aan de eisen
zijn voorzien en zo ja, op welke termijn deze aanscherpingen worden doorgevoerd?
In de presentatie van de heer Valk, voorzitter van de projectgroep NTA 8800, tijdens
de technische briefing op 19 juni 2019 is aangegeven dat in de bepalingsmethode NTA
8800 in de periode tussen oktober 2018 en mei 2019 een aantal wijzigingen, zoals de
circulatieleidinglengte voor warmtapwater, is doorgevoerd5 om deze beter aan te laten sluiten bij de bouwpraktijk. Door deze onderliggende wijzigingen
in de bepalingsmethode zijn de berekeningsresultaten van de kostenoptimaliteitstudie,
die ten grondslag ligt aan de BENG-eisen, bij sommige gebouwfuncties getalsmatig veranderd
met maximaal 10 kWh/m2.jaar. Dit is uitsluitend een wijziging in de berekeningsmethodiek.
De voorgenomen BENG-eisen uit 2015 zijn gebaseerd op wat er toentertijd technisch
mogelijk was, zonder toets op kostenoptimaliteit van de maatregelpakketten. Daarnaast
is in 2015 een oudere bepalingsmethode – de NEN 7120 – gehanteerd voor de doorrekening
van de energieprestatie. Deze oudere bepalingsmethode voldoet niet aan de Europese
CEN-normen van 2017. De huidige BENG-eisen zijn gebaseerd op de doorrekening met de
NTA 8800, die wel gebaseerd is op deze nieuwe Europese CEN-normen. Daarnaast zijn
de BENG-eisen op basis van kostenoptimaliteit en kosteneffectiviteit vastgesteld.
Dat zorgt ervoor dat de voorgenomen BENG-eisen en huidige BENG-eisen niet vergelijkbaar
zijn.6
Elke vijf jaar zal een kostenoptimaliteitstudie worden verricht. Via doorontwikkeling
en frequentere toepassing van – nu nog innovatieve – technieken zullen de meerkosten
van energiezuinig bouwen op termijn steeds meer afnemen. Hierdoor zullen uiteindelijk
de nieuwbouweisen nog scherper kunnen worden gesteld.
schriftelijke inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen zich af in hoeverre deze vangneteisen ook van toepassing
zijn op de zorg die door de Lenteakkoordpartijen en het NII geadresseerd is over bouwkundige
eisen waarvoor volgens deze partijen geen (afdoende) vangneteisen zijn opgenomen in
het Bouwbesluit, zoals onder meer de luchtdichtheid van de gebouwschil en de isolatiewaarden
van ramen en deuren. Herkent de Minister de signalen dat voor onder meer deze aspecten
de vangnetwaarden in het Bouwbesluit niet van toepassing zijn, en wat betekent dit
qua aanscherpingsmogelijkheden van de BENG-normen?
Uit de kostenoptimaliteitstudie blijkt dat de huidige eisen voor bouwkundige maatregelen
al op een kostenoptimaal niveau liggen. Het toevoegen van bijvoorbeeld meer isolatie
zal daarom over de gehanteerde gebruiksduur geen extra kostenbesparing opleveren.
Omdat dergelijke aanvullende bouwkundige maatregelen zich niet binnen de beschouwingsperiode
terugverdienen, maken zij geen onderdeel uit van het ontwerpbesluit.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister nogmaals in kan gaan op
de vraag met betrekking tot het feit dat nieuwbouwwoningen veelal al ruimschoots aan
de eisen van 55 kWh/m2 voldoen. Kan de Minister bevestigen dat er ondanks de vangneteisen in het Bouwbesluit
geen verslechtering van de bouwkwaliteit op kan treden in de nieuwe BENG-1 norm? Wat
betekent daarnaast de minder scherpe eis voor de bijdrage van de BENG-normen aan een
energieneutrale gebouwde omgeving in 2050?
Er wordt momenteel geen eis gesteld aan de energiebehoefte van nieuwbouwwoningen.
Door de wijziging van het energieprestatiestelsel wordt er bij BENG-nieuwbouw ingezet
op het beperken van zowel de energiebehoefte als het primair fossiel energiegebruik
én wordt daarnaast het gebruik van eigen opwekking van hernieuwbare energie gestimuleerd.
De huidige nieuwbouwwoningen hoeven maar aan één eis te voldoen, die vooral gericht
is op het beperken van het primair fossiel energiegebruik. Deze 3 BENG-eisen zijn
daarmee ambitieuzer dan de huidige EPC-eis. Er zal per saldo dus geen verslechtering
maar een verbetering optreden.
Door de BENG-eisen en de kostenoptimaliteitstudie, die elke vijf jaar wordt verricht
en via doorontwikkeling en frequentere toepassing van nu nog innovatieve technieken,
zullen de meerkosten van energiezuinig bouwen op termijn steeds meer afnemen. Hierdoor
zullen uiteindelijk de nieuwbouweisen nog scherper kunnen worden gesteld en een bijdrage
leveren aan een koolstofarm gebouwenbestand in 2050, wat de Europese richtlijn energieprestatie
van gebouwen (2010/31/EU, hierna ook EPBD) ook beoogt.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister nogmaals in kan gaan op
de gevolgen van het aanpassen van de Primaire Energiefactor (PEF). Kan de Minister
nader ingaan op de gevolgen hiervan voor zowel de consumentenkosten aan elektriciteit
evenals de effecten op de CO2-emissie als gevolg van de aanpassing van de PEF? Deelt de Minister de constatering
dat de verlaging van de PEF eerder meer elektriciteitsverbruik in de hand werkt dan
een reductie te realiseren? Kan de Minister daarnaast nog reflecteren op de vaststelling
van het PBL dat de waarden uit de NEV-studie 2017 in 2019 als niet reëel worden ingeschat?
De leden van de D66-fractie vragen tot slot waarom de PEF niet op korte termijn kan
worden aangepast wanneer er op basis van nieuwe informatie over bijvoorbeeld het aandeel
duurzame energie daar aanleiding toe is? Wanneer dit niet kan, vragen deze leden of
dit geen reden is voor de Minister om de PEF conservatief op te stellen, gegeven de
hierboven geschetste consequenties van een lagere PEF?
In afstemming met de inhoudelijk voor de PEF verantwoordelijke Minister van Economische
Zaken en Klimaat, kan ik u aangeven dat met de aanpassing van de PEF zichtbaar wordt
gemaakt dat er minder fossiele brandstof wordt ingezet voor de elektriciteitsproductie
in Nederland. Door het uit faseren van aardgas als verwarmingsbron in de gebouwde
omgeving zal het elektriciteitsgebruik naar verwachting toenemen. Dit is conform het
kabinetsbeleid. Bij het doorrekenen van de hoogte van de BENG-eisen is rekening gehouden
met deze nieuwe PEF. De BENG-eisen zijn zo bepaald dat de meerkosten zo laag mogelijk
zijn, tegen een zo scherp mogelijke eis, zoals ook eerder aangegeven.7 De PEF geeft indirect een indicatie van de CO2-emissie die vrijkomt bij de elektriciteitsproductie in Nederland, omdat het inzicht
geeft in de inzet van fossiele bronnen. De verduurzaming van de elektriciteitsproductie
levert daarmee een bijdrage aan minder CO2-uitstoot. Dat is een gevolg van de ontwikkelingen op basis waarvan de PEF is aangepast.
De leden van de D66-fractie vroegen ook te reflecteren op de vaststelling van het
PBL dat de waarden uit de NEV-studie 2017 in 2019 als niet reëel worden ingeschat.
Waarschijnlijk doelen de leden hier op de «Kortetermijnraming (KTR) voor emissies
en energie in 2020» (25 januari 2019) van PBL. Voor deze KTR zijn de onzekerheidsbandbreedten
uit de NEV 2017 voor 2020 geactualiseerd. In het algemeen geldt dat de onzekerheden
afnemen naarmate het zichtjaar van een raming dichterbij ligt. De verschillen in de
indicatoren voor elektriciteitsproductie tussen de NEV2017 en de KTR komen voort uit
de verwachte vermindering van import van elektriciteit in 2020. Daarentegen is de
verhouding tussen fossiel en hernieuwbaar geproduceerde elektriciteit in Nederland,
die bepalend is voor de PEF, praktisch ongewijzigd. Op basis hiervan is er geen reden
om de PEF voor 2020 aan te passen. Aangezien de laatste aanpassing van de PEF dateert
uit 1995 en de markt tijd nodig heeft om in te kunnen spelen op deze forse verandering,
is een snelle aanpassing van de PEF niet realistisch.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het hoge toegestane verbruik bij bepaalde typen
gebouwfuncties in de BENG-normen zich verhoudt tot de huidige eisen en hoe dit hoge
toegestane verbruik zich verhoudt tot de doelstelling van een energieneutrale gebouwde
omgeving in 2050?
De verschillende gebruiksfuncties hebben verschillende gebruiksprofielen. Onderdeel
van de gebruiksprofielen zijn bijvoorbeeld de gebruikstijden van een gebouw, de binnentemperatuur
en het aantal aanwezige personen. Deze leiden tot een verschillende energiebehoefte,
afhankelijk van de gebruiksfunctie. Daarom verschillen de eisen per gebouwfunctie.
Dit principe is niet anders dan in de huidige bepalingsmethode. Ook de huidige EPC-eisen
zijn gedifferentieerd naar gebruiksfunctie.
In relatie tot de lange termijn ontwikkeling kan worden aangegeven dat elke vijf jaar
een kostenoptimaliteitstudie zal worden verricht en via doorontwikkeling en frequentere
toepassing van nu nog innovatieve technieken, de meerkosten van energiezuinig bouwen
op termijn steeds meer zullen afnemen. Hierdoor zullen uiteindelijk de nieuwbouweisen
nog scherper kunnen worden gesteld en een bijdrage leveren aan een koolstofarm gebouwenbestand
in 2050, zoals de EPBD ook beoogt.
De leden van de D66-fractie vragen of zij inzichtelijk kan maken hoeveel CO2 er met de implementatie van de BENG wordt bespaard? Kan de Minister nader ingaan
op het pad naar een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050 en in hoeverre deze
BENG-normen daaraan bijdragen?
Het kabinet vindt het realiseren van een energiearme gebouwde omgeving in 2050 van
groot belang. Daartoe zullen we de komende 30 jaar in de gebouwde omgeving woningen
en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, verduurzamen. Het initiatiefwetsvoorstel
voor de stapsgewijze reductie van broeikasgassen ten behoeve van het tegengaan van
klimaatverandering (Klimaatwet) verankert een reductiedoel van – 49% CO2 in 2030 en 95% CO2 in 2050 in de wet. De Klimaatwet biedt tevens het wettelijk kader waarbinnen de borgingscyclus
wordt vastgelegd. In de Klimaat- en Energieverkenning (KEV), die vanaf 2019 jaarlijks
in oktober verschijnt, zal gerapporteerd worden over het eerste doelbereik: de verwachte
CO2-emissies in 2030. De Klimaatnota bevat de kabinetsappreciatie ten aanzien van doelbereik,
met eventueel aanvullende beleidsvoornemens om deze doelen te halen. De Klimaatnota
verschijnt in 2020 voor het eerst, en daarna jaarlijks. Daarom neemt het Rijk het
voortouw in de ontwikkeling van een voortgangsmonitor Klimaatbeleid, die naast de
KEV als basis dient voor de Klimaatnota. De voortgangsmonitor zal informatie verschaffen
over de voortgang van de afspraken in het Klimaatakkoord en eventueel aanvullend kabinetsbeleid
zoals opgenomen in het Klimaatplan.
Uit het Energieakkoord en uit de Europese richtlijn EPBD vloeit de verplichting voort
dat alle nieuwe gebouwen Bijna Energie-Neutrale Gebouwen (BENG) zijn. De EPBD heeft
als doel het (fossiele) energiegebruik van gebouwen te beperken en energiebesparing
van gebouwen te stimuleren, met als resultante CO2-besparing. Berekening van de daadwerkelijke CO2-besparing maakt echter geen onderdeel uit van deze systematiek. De daadwerkelijke
CO2-besparing over het totaal aan genomen maatregelen in de gebouwde omgeving zal wel
worden gemonitord, conform de hierboven beschreven aanpak.
Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat nieuwbouw dankzij het afschaffen van de
aansluitplicht van de netbeheerder aardgasvrij wordt, tenzij de gemeente om zwaarwegende
reden van algemeen belang een uitzondering maakt. Waar nieuwbouw nog met aardgas gebouwd
wordt, kan dit aardgas op termijn vervangen worden door groen gas of een andere duurzame
warmtebron. Deze maatregelen zullen eveneens een belangrijke bijdrage leveren aan
een energiearme gebouwde omgeving in 2050.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier