Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren
29 325 Maatschappelijke Opvang
Nr. 100 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 juli 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief
van 14 maart 2019 inzake het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (Kamerstuk
29 325, nr. 97).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juli 2019. Vragen
en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inleiding
Op 14 maart jl. stuurde ik het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren1 (hierna: het actieprogramma) naar uw Kamer. Met belangstelling heb ik kennis genomen
van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn
en Sport van 24 april jl. bij dit actieprogramma. De zorgvuldige en uitgebreide wijze
waarop de vragen zijn gesteld sterken mij in de overtuiging dat uw Kamer – net als
ikzelf – veel waarde hecht aan dit onderwerp.
Onderstaand geef ik, mede namens Minister De Jonge (VWS), Minister Ollongren (BZK),
Minister Slob (OCW), Minister Dekker (JenV) en Staatssecretaris Van Ark (SZW) antwoord
op de gestelde vragen. Omwille van de leesbaarheid heb ik ervoor gekozen de vragen
en antwoorden rondom specifieke thema’s te bundelen.
Algemeen
1. Feiten: aantallen en achtergrondkenmerken
2. Doelen en het monitoren van de voortgang
3. Het actieprogramma – de totstandkoming
4. Het actieprogramma – de voortgang
5. Het actieprogramma – de actieve betrokkenheid van de jongeren zelf
6. Het actieprogramma – de rol van gemeenten
7. Het actieprogramma – kennisdeling en delen van goede voorbeelden
8. Het actieprogramma – de financiën
Actielijn 1
9. Overgang van jeugd naar volwassenheid
10. Jongerenregisseur
11. Onafhankelijke cliëntondersteuning
12. Briefadres
Actielijn 2
13. Financiële bestaanszekerheid
14. Ontstaan, signaleren en oplossen van schulden
15. Wanbetalersregeling/zorgverzekering
16. Schulden Studieleningen
Actielijn 3
17. Passend werk, persoonlijke ontwikkeling en scholing
Actielijn 4
18. Jongerenopvang
19. Voldoende passende woonruimte
Actielijn 5
20. Het actieprogramma – wet- en regelgeving
21. Kostendelersnorm
Overig
22. Het actieprogramma – overig
Omdat deze antwoorden niet los kunnen worden gezien van de actieagenda deel ik deze
twee stukken gelijktijdig met uw Kamer (Kamerstuk 29 325, nr. 99).
1. Feiten: aantallen en achtergrondkenmerken (vragen 1, 11, 12, 16, 17, 18, 19, 20,
21, 29, 32, 33, 34, 80, 108, 147)
Volgens de laatste schatting van het CBS telde ons land op 1 januari 2016 meer dan
30.000 dak- en thuislozen. Ruim een derde daarvan is tussen de 18 en 27 jaar. Een
onacceptabel hoog aantal. Ik begrijp dan ook goed dat dit vragen bij u oproept. Onderstaand
ga ik nader in op uw vragen ten aanzien van de omvang en oorzaken van dak- en thuisloosheid
onder jongeren.
1. Hoeveel van de ruim 30.000 dak- en thuislozen zijn jongeren tussen de 18 en 27 jaar?
32. en 33. Hoeveel dakloze jongeren zijn er op dit moment? Is er inzicht in de leeftijdsopbouw
en de achterliggende oorzaken van de dakloosheid van deze jongeren?
16. Hoeveel dak- of thuislozen zijn jonger dan 18 jaar?
29. Kan een overzicht gegeven worden van het aantal dakloze en thuisloze jongeren
over de afgelopen tien jaar? Hoe is de ontwikkeling in deze aantallen geweest en wat
is hiervoor de verklaring?
34. Hoeveel spookjongeren zijn er op dit moment? Is er inzicht in de leeftijdsopbouw
en de achterliggende oorzaken van deze problematiek?
17. Over hoeveel gemeenten is het aantal van 10.700 dak- en thuisloze jongeren verspreid?
Zijn er gemeenten waar het aantal en/of aandeel dak- en thuisloze jongeren hoger ligt
dan in andere gemeenten? Welke gemeenten zijn dat? Hoeveel dak- en thuisloze jongeren
hebben zij?
Het CBS schat dat op 1 januari 2016 ongeveer 10.700 jongeren van 18–27 jaar in Nederland
dak- of thuisloos waren. Er is geen landelijk beeld van de leeftijdsopbouw van deze
groep of van het aantal dak- en thuisloze jongeren onder de 18 jaar. Het aantal «spookjongeren»
brengt CBS niet in beeld; daar is geen landelijk beeld van beschikbaar.
Het CBS maakt sinds 2009 schattingen van het aantal dak- en thuislozen vanaf 18 jaar.
In onderstaande tabel treft u een overzicht aan van het aantal dak- en thuisloze jongeren
(18–30 jaar) sinds 2009.
Periode
Aantal dak- en thuisloze jongeren (18–30 jaar)
2009
4.000
2010
6.100
2011
6.400
2012
6.400
2013
7.200
2014
6.800
2015
8.300
2016
12.400
Bron: CBS, StatLine
Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal dak- en thuisloze jongeren
per gemeente. Uit cijfers van het CBS blijkt wel dat meer dan 40% van alle dak- en
thuislozen ingeschreven is in de G4 (Bron: CBS, StatLine). Uit onderzoek van het CBS
van eind 2018 blijkt dat aan dakloosheid bij het merendeel van de mensen een jarenlange
opeenstapeling van problemen vooraf gaat2.
Uw Kamer heeft een vraag gesteld over de nieuwe meting van het CBS.
11. Zijn er recentere cijfers over het aantal dak- en thuisloze jongeren dan die uit
2016? Zo nee, waarom niet en wanneer komen die? Als uit nieuwe cijfers blijkt dat
er meer of minder dak- en thuisloze jongeren zijn, welke invloed heeft dat op het
voorliggend actieprogramma?
Er zijn op dit moment geen recentere cijfers over het aantal dak- en thuisloze jongeren
dan die uit 2016. De nieuwste cijfers van CBS komen naar verwachting in de zomer van
2019 beschikbaar. Het CBS zal dan o.a. rapporteren over het aantal dak- en thuisloze
jongeren van 18 tot 27 jaar – de doelgroep van dit programma – vanaf 2016. De cijfers
van het CBS vormen, samen met andere informatie die gedurende het actieprogramma beschikbaar
komt, belangrijke monitoringsdata voor dit programma. Zie hiervoor ook de paragraaf
«Doelen en het monitoren van de voortgang».
Uw Kamer heeft enkele vragen gesteld over de achtergrondkenmerken van de dak- en thuisloze
jongeren en wat zij reeds hebben meegemaakt.
108. Bij welk deel van de (potentiële) dak- en thuisloze jongeren is sprake van een
licht verstandelijke beperking en/of psychische (verslaving)problematiek?
147. Welk percentage van de KOPP-kinderen raakt dak- en thuisloos?
18. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een verleden in de jeugdzorg?
80. Over welk percentage gaat het bij de zinsnede: «Veel potentiële dak- en thuisloze
jongeren vallen in eerste instantie onder de Jeugdzorg.»?
19. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een verleden met justitie?
20. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een verslavingsverleden?
21. Hoeveel procent van de dak- en thuisloze jongeren heeft een GGZ-verleden?
12. Hoeveel van de thuis- en dakloze jongeren tussen de 18 en 27 jaar is op dit moment
al bekend bij zorginstanties? Hoeveel daarvan krijgen nu al hulp?
Voor het beantwoorden van een deel van deze vragen is gebruik gemaakt van een factsheet
van Movisie3, die in 2016 in opdracht van Stichting Zwerfjongeren Nederland is opgesteld en waarvoor
zij gebruik hebben gemaakt van diverse onderzoeken en inzichten van een breed scala
aan deskundigen:
– Bijna 25% van de dak- en thuisloze jongeren heeft een licht verstandelijke beperking;
– 60% van de jongeren die «zwerven» heeft een verleden in de jeugdzorg;
– een groot deel van de dak- en thuisloze jongeren (47 tot 84%) is wel eens gearresteerd
of in aanraking geweest met politie of justitie. Bij een deel hiervan (35–40%) volgde
detentie;
– bij 35 tot 60% van de dak- en thuisloze jongeren is sprake van drugsmisbruik en/of
een drugsverslaving.4
Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het percentage dak- en thuisloze
jongeren dat een ggz-verleden heeft. Uit de factsheet van Movisie blijkt wel dat ruim
40% van de dak- en thuisloze jongeren ernstige of langdurige psychische problemen
heeft.
Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal dak- en thuisloze jongeren
tussen de 18 en 27 jaar die op dit moment bekend zijn bij zorginstanties en die hulp
krijgen. Ook is niet bekend welk percentage KOPP-kinderen dak- en thuisloos raakt.
2. Doelen en het monitoren van de voortgang (vragen 5, 24, 30, 31, 41, 42, 43, 57,
59, 78, 79, 113, 164, 167, 172, 174, 208, 209)
Met dit actieprogramma zet ik samen met de andere betrokken bewindspersonen een stevige
ambitie neer: ik streef naar een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze
jongeren in Nederland, door alle huidige dak- en thuisloze jongeren op basis van een
eigen maatwerkplan en op alle benodigde levensgebieden te laten begeleiden en nieuwe
instroom zoveel mogelijk te voorkomen. In dat kader werk ik samen met betrokken partijen
aan een continue verbetering van de uitvoeringspraktijk op gemeentelijk niveau, waarbij
jongeren (18 tot 27 jaar) op alle benodigde levensgebieden worden ondersteund en de
periode in de (gespecialiseerde) jongerenopvang wordt teruggebracht tot maximaal 3
maanden. Noodopvang is bedoeld voor uitzonderlijke situaties en mag geen alledaagse
praktijk blijven. Samen met 13 pilotgemeenten streef ik naar het terugdringen van
het aantal dak- en thuisloze jongeren met 100%.
Uw Kamer heeft gevraagd naar de scope van dit programma.
5. Hoe worden (potentiële) dak- en thuisloze gedefinieerd? Waar ligt de grens, wanneer
valt iemand niet meer onder dit actieprogramma? Op welke manier komen deze jongeren
al voor in andere programma’s van de overheid?
Het CBS definieert dak- en thuislozen als volgt:5
Het gaat om personen zonder vaste verblijfplaats die slapen:
– in de open lucht, zoals in overdekte openbare ruimten, zoals portieken, fietsenstallingen,
stations, winkelcentra of een auto;
– binnen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang en eendaagse noodopvang;
– op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen of familie.
Voor dit actieprogramma hanteer ik dezelfde definitie. Daarbij richt ik me op de dak-
en thuisloze jongeren tussen de 18 tot 27 jaar.
Om de doelstellingen van het actieprogramma te realiseren is aandacht voor de groep
jongeren van 16–17 jaar (onder andere in de Jeugdzorg, justitiële jeugdinrichtingen
(JJI), scholen voor speciaal en praktijkonderwijs en het MBO-onderwijs) nodig, om
te voorkomen dat jongeren bij de overgang naar hun 18e levensjaar dak- en thuisloos
worden. Actielijn 1 van het actieprogramma («Preventie, nazorg, en regie») richt zich
specifiek op de preventie van (potentiële) dak- en thuisloosheid onder jongeren, in
afstemming met het programma Zorg voor de Jeugd. Daar waar het Programma Zorg voor
de Jeugd zich richt op de algehele zorg aan jeugdigen, richt het actieprogramma zich
specifiek op de voorkoming en oplossing van dak- en thuisloosheid (18 tot 27 jaar).
Uw Kamer heeft diverse vragen gesteld over mijn ambities.
30. Wanneer wordt het actieprogramma als succesvol ervaren?
209. Op basis van welke criteria kan voortgang van onderdelen en van het geheel als
«succesvol» worden beschouwd? Waarom is geen concreet doel geformuleerd?
31. Als uitgangspunt wordt benoemd dat geen enkele jongere meer op straat leeft, dat
er geen wachtlijsten zijn voor gespecialiseerde jongerenopvang of beschermd wonen
en dat binnen uiterlijk drie maanden sprake is van een duurzame woonplek; per wanneer
moeten deze doelen gerealiseerd zijn? Heeft u hierbij meetbare (tussentijdse) doelen
opgesteld?
57. Welk percentage/aantal is een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze
jongeren in Nederland?
59. Wat is de kwantitatieve doelstelling? Hoe wordt gemeten of dak- en thuisloosheid
voor jonge mensen wordt voorkomen?
208. Welke voortgangscriteria en indicatoren worden gebruikt om de voortgang inzichtelijk
te maken?
Met het actieprogramma streef ik ernaar dat élke jongere in Nederland op een passende
manier ondersteund wordt, op alle benodigde levensgebieden. Daarom streef ik samen
met de 13 pilotgemeenten naar het 100% terugdringen van het aantal dak- en thuisloze
jongeren voor eind 2021. Met deze pilotgemeenten bereiken we meer dan de helft van
de dak- en thuisloze jongeren, gelet op het feit dat alle G4-gemeenten meedoen. Zie
hiervoor ook het antwoord op de vragen 203 en 63.
Samen met de pilotgemeenten ga ik basisnormen opstellen waar vervolgens ook alle andere
gemeenten mee aan de slag kunnen gaan. Bovendien zorg ik ervoor dat alle andere gemeenten
in Nederland kunnen leren van de in de pilotgemeenten opgedane inzichten door deze
actief te delen zodra er resultaten beschikbaar zijn.
Met het actieprogramma beoog ik een beweging in gang te zetten die op een duurzame
manier zorgt voor een minimum aantal dak- en thuisloze jongeren. In de actieagenda
benoem ik de volgende indicatoren voor het meten van succes:
– het aantal dak- en thuisloze jongeren (18 tot 27 jaar)
– de gemiddelde duur van de wachtlijsten in de (gespecialiseerde) jongerenopvang en
de gemiddelde periode in de opvang.
Om dit actieprogramma tot een succes te maken, is de inzet van alle relevante partijen
van belang: overheid, bedrijfsleven, zorg- en onderwijsinstanties, corporaties, (maatschappelijke)
organisaties en medeburgers. Een «zachte» procesindicator, maar daarom niet minder
essentiële indicator, is voor mij dan ook de mate waarin het actieprogramma eraan
bijdraagt dat iedereen die iets kan bijdragen dat ook doet, in samenwerking met anderen.
In de actieagenda vindt u meer informatie over de aanpak en de eerste prioriteiten.
Daarnaast wil ik samen met de Klankbordgroep6 en het Jongerenpanel7 eventuele aanvullende indicatoren formuleren, met bijbehorende onderzoeken en/of
metingen. Het uitvoeren van praktijktoetsen staat al in het actieprogramma genoemd
als een van de acties die ik laat uitvoeren, die met name gericht zullen zijn op de
mate van laagdrempeligheid van de geboden ondersteuning door gemeenten.
De voortgang ga ik op verschillende manieren volgen.
– Kwantitatief:
o Het CBS maakt een jaarlijkse schatting van het aantal dak- en thuisloze jongeren in
Nederland;
o De 13 pilotgemeenten doen een 0-meting en vervolgens een halfjaarlijkse meting ten
aanzien van het aantal dak- en thuisloze jongeren in hun gemeente. Hierbij wordt ook
gemeten bij hoeveel van deze jongeren sprake is van herhaalde dak- en thuisloosheid
(terugval), wat de gemiddelde wachttijd is voor jongeren voor een plek in de jongerenopvang
en wat de gemiddelde duur is van de periode in de opvang.
– Kwalitatief:
o Door middel van praktijktoetsen meten jongeren de mate van laagdrempeligheid waarmee
(potentieel) dak- en thuisloze jongeren worden ondersteund. Ook wordt getoetst in
hoeverre jongeren ervaren dat zij op alle benodigde levensgebieden en op een toekomstgerichte
manier worden ondersteund, met hantering van het principe «niet loslaten totdat sprake
is van een duurzame situatie».
o Bij elke voortgangsrapportage vraag ik het Jongerenpanel een eigen score te geven
voor de voortgang van het actieprogramma.
o Het programmateam gaat met het Jongerenpanel in gesprek over aanvullende indicatoren
om mee te nemen in de praktijktoetsen, waarbij de basisnormen het uitgangspunt vormen.
113. Het centrale doel wordt omschreven als «een zo effectief mogelijke manier ondersteunen
van (potentiële) dak- en thuisloze jongeren»; hoe verhoudt zich dit «centrale doel»
tot de ambitie van «forse vermindering» en «voorkomen» van dak- en thuisloze jongeren?
Deze sluiten op elkaar aan. Wanneer de ondersteuning op alle benodigde levensgebieden
adequaat is, zullen jongeren minder snel dak- en thuisloos worden, dan wel sneller
weer op eigen benen kunnen staan.
3. Het actieprogramma – de totstandkoming (vragen 2, 8, 9, 10, 13, 15, 47, 66, 71)
Met het actieprogramma beoog ik een maatschappelijke beweging in gang te zetten. Dit
vraagt om een brede maatschappelijke inspanning van alle betrokken partijen en organisaties:
Rijk, gemeenten, zorg- en onderwijsinstanties, bedrijfsleven, (maatschappelijke) organisaties
en medeburgers. Om die reden trek ik vanaf het begin af aan samen met deze partijen
op. Alleen op deze manier kunnen we zorgen voor een forse vermindering van het aantal
dak- en thuisloze jongeren. Uw Kamer heeft enkele vragen gesteld over de totstandkoming
van het actieprogramma en de inbreng van specifieke groepen betrokkenen.
15. Hoe is dit programma tot stand gekomen? Op welke wijze is al besproken met ervaringsdeskundige
jongeren en hulpverleners of dit programma past bij hun verwachtingen? Wat is de belangrijkste
terugkoppeling geweest van de betrokken jongeren en hulpverleners? Wat is de reden
dat na deze terugkoppeling alsnog een aantal vragen kennelijk onbeantwoord is?
66. Op welke wijze zijn dak- en thuisloze jongeren betrokken geweest bij de totstandkoming
van dit actieprogramma? Wat is hun belangrijkste terugkoppeling op dit programma?
47. Welke wetten en regels worden door de jongeren zelf als het meest knellend ervaren?
71. Waar komt de uitspraak «om hulp vragen en vervolgens ondersteund worden behoort
normaal te zijn» vandaan? Vanuit welke hulpinstantie is deze stelling opgenomen?
De uitspraak dat om hulp vragen en vervolgens ondersteund worden normaal behoort te
zijn, komt van mijzelf. De acties uit het actieprogramma zijn gebaseerd op onderzoek
en overleg in de aanloop van het concept met o.a. jongeren en professionals van gemeenten,
zorg- en onderwijsinstanties, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en
belangenorganisaties. Tijdens een brede landelijke werkconferentie op 12 februari
jl. besprak ik een concept actieprogramma met vele aanwezigen, waaronder ervaringsdeskundigen
en professionals. De ontvangen input is in het actieprogramma verwerkt. Belangrijke
input hierbij was dat de jongere moet weten wat de rechten (en plichten) zijn en dat
de jongere ondersteund dient te worden bij het tot zich nemen van relevante informatie.
Jongeren zelf benoemen het belang in begrijpelijke taal en vanuit vertrouwen te worden
benaderd. Ook geven zij aan dat zij graag benaderd willen worden met de vraag wat
zij zélf willen. Er moet worden gekeken en gevraagd naar hun talenten en wat hen goed
afgaat, in plaats van alleen een focus op hun problemen en op wat niet goed gaat.
Deze positieve benadering is voor mij een belangrijke rode draad in het actieprogramma.
De wet- en regelgeving die jongeren zelf als meest knellend ervaren hebben een plek
gekregen in het actieprogramma. In het actieprogramma wordt aandacht besteed aan:
– Het vroegtijdig kunnen aanvragen van huisvesting, voor het 18e jaar;
– Kennis over de mogelijkheden van maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing in bijzondere
situaties bij de uitvoering van de kostendelersnorm;
– Eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk omtrent huur- en zorgtoeslag;
– Mogelijkheden om een «gastheer» die een kwetsbare jongere in huis neemt, te beschouwen
als mantelzorger (zonder negatieve financiële gevolgen voor de jongere);
– Mogelijkheden voor gemeenten om bijzondere bijstand in te zetten voor de financiering
van huisvesting en scholing;
– Laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs (ook bij gebrekkige financiële middelen)
– Het aanvragen van een briefadres;
– Schuldhulpverlening en de wijze van schulden aflossen.
In de pilots bekijk ik samen met gemeenten of het hier gaat om knelpunten in wet-
en regelgeving, of om uitvoeringskwesties. De gemeenten worden in dit traject begeleid
door het Instituut voor Publieke Waarden (IPW).
Op dit moment gebeurt al veel in samenwerking met maatschappelijke organisaties, instanties
in het sociale en justitiële domein, de zorg, onderwijsinstanties, kennisinstituten
en het bedrijfsleven. In lopende actieprogramma’s bij verschillende ministeries is
al veel aandacht voor het goed en kansrijk op weg helpen van de jongeren naar zelfstandigheid.
Verantwoordelijke en betrokken partijen leveren allemaal op hun manier een bijdrage
aan de oplossing. Dit is de afgelopen jaren niet voldoende gebleken. De groep dak-
en thuisloze jongeren is nog onacceptabel groot. Dat vraagt om een specifieke aanpak,
gericht op deze doelgroep.
8. Welke partijen zijn betrokken bij dit actieprogramma en wat is hun rol?
13. Op welke manier zijn het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties op dit
moment betrokken bij dak- en thuisloze jongeren?
Het actieprogramma is opgesteld met o.a. input van de VNG, de partijen van de Meerjarenagenda
Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, de partijen van «Aanpak 16–278», Stichting Zwerfjongeren Nederland, het Leger des Heils, kennisinstituten, diverse
andere (maatschappelijke) organisaties en Jongerenplatforms.
Er is een groot scala aan maatschappelijke organisaties, instanties in het sociale
en justitiële domein, de zorg, onderwijsinstanties, kennisinstituten en het bedrijfsleven,
die allemaal op hun eigen manier een bijdrage leveren aan het verbeteren van de leefsituatie
van dak- en thuisloze jongeren. Bij elke actie uit het actieprogramma (en ook eventuele
nieuwe acties, op basis van nieuwe inzichten) betrek ik zo goed mogelijk de juiste
organisaties, om samen de grootst mogelijke impact te leveren. In de actieagenda ga
ik hier nader op in.
Overigens vind ik het van belang op te merken dat bij deze maatschappelijke uitdaging
de energie van alle betrokken organisaties en ook hiertoe gemotiveerde individuele
burgers in Nederland hard nodig is. Kortom: wat mij betreft is het actieprogramma
van iedereen die een positieve bijdrage kan en wil leveren.
Met betrekking tot het actieprogramma heeft uw Kamer ook vragen gesteld over haar
eigen rol en inbreng.
2. Waarom heeft u ervoor gekozen een actieprogramma te presenteren en niet eerst met
de Kamer een kaderstellende notitie te bespreken, met heldere doelen, probleemstelling,
indicatoren, tijdspaden en verwachte resultaten? Wat is de reden waarom u hier niet
voor heeft gekozen? Ziet u dit niet als een gemiste kans? Bent u bereid om dit in
het vervolg anders te doen?
Tijdens de begrotingsbehandeling op 17 oktober 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 14, item 11) kondigde ik het actieprogramma aan. In de voortgangsrapportage Beschermd Wonen en
Maatschappelijke Opvang van 17 december 2018 (Kamerstuk 29 325, nr. 95) heb ik de contouren en thema’s van het actieprogramma geschetst en heb ik gemeld
hoe ik het programma tot stand wilde laten komen. Daarover heb ik met uw Kamer gesproken
tijdens het AO maatschappelijke opvang op 20 december 2018 (Kamerstuk 29 325, nr. 96). De uitgangspunten en doelen zijn tijdens dat debat aan de orde geweest. Mijn beeld
is dat ik hierover juist in een vroegtijdig stadium met uw Kamer van gedachten heb
gewisseld. Na overleg met relevante partijen heb ik geconcludeerd dat deze kwetsbare
doelgroep in het bijzonder onze aandacht verdient. Ik vond het wenselijk snel tot
een actieprogramma te komen. Het feit dat het actieprogramma reeds is gepresenteerd
laat onverlet dat uw Kamer voldoende mogelijkheid heeft bij te sturen waar nodig.
Daarbij zullen de aankomende voortgangsrapportages nader inzicht geven in de achterliggende
doelstellingen en beoogde resultaten.
9. Welke punten bevatte het «Onderzoek naar zwerfjongeren» van de SP-fractie en hoe
hebben deze punten in het actieprogramma een plek gekregen?
10. Hoe en op welke wijze zijn de oproepen uit de moties van de leden Bergkamp en
Beckerman precies in het actieprogramma geland?
Tijdens het AO maatschappelijke opvang op 13 juni 2018 (Kamerstuk 29 325, nr. 194) bood de SP mij het «Onderzoek naar zwerfjongeren» aan. De SP benoemt hierin 10 knelpunten:
1. Zorg voor voldoende opvangplekken
2. Verbeter de overgang van 18- naar 18+
3. Zorg voor een betere doorstroming door meer betaalbare sociale huurwoningen of kamers
4. Maatwerk in huurtoeslag
5. Recht op briefadres
6. Recht op uitkering voor daklozen
7. Schaf de kostendelersnorm af
8. Verhoog de bijstandsuitkering voor jongeren en stop de wachttijd
9. Verplicht gemeenten tot deelname aan de regeling uitstroom wanbetalers
10. Betere samenwerking tussen opvanglocaties, gemeenten en andere organisaties
Ik heb al deze knelpunten een plek gegeven in het actieprogramma. Voorstellen regels
af te schaffen of aan te passen heb ik in de actielijn «helpende regels» opgenomen.
De voorgestelde actiepunten heb ik deels overgenomen en deels op een andere manier
vormgegeven, op basis van analyses van o.a. belangenorganisaties en input van ervaringsdeskundigen.
Zo onderzoek ik in de pilots of er sprake is van knelpunten in de regels of in de
wijze van uitvoeren.
De motie van het lid Bergkamp9 verzoekt de regering o.a. in overleg met de VNG te bekijken hoe meer speciale opvangplekken
voor jongeren gerealiseerd kunnen worden. De motie van het lid Beckerman10 roept de regering o.a. op expliciet aandacht te hebben voor het voorkomen van dakloosheid
en huisuitzettingen vanwege huurachterstanden.
Aan de motie van het lid Bergkamp geef ik gehoor door actielijn 4.1 («Voldoende passende
opvang»). Ik onderzoek samen met de betrokken lokale actoren wat nodig is om in voldoende
mate specifieke opvang voor jongeren te realiseren, passend bij de doelstelling «vernieuwing
in de opvang» van de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang. Daarnaast
maak ik concrete afspraken met gemeenten over het zo spoedig mogelijk voorkomen van
(eventuele) wachttijden voor specifieke daklozenopvang voor jongeren.
Aan de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 27 926, nr. 299) geef ik gehoor door actielijn 4.2 («Voldoende passende woonruimte»). Daarbij gaat
mijn aandacht vooral uit naar de (uitvoering van de) gemaakte afspraken hierover met
gemeenten en andere betrokken partijen.
4. Het actieprogramma – de voortgang (vragen 204, 207, 212)
Ik informeer uw Kamer periodiek over de voortgang van het actieprogramma via de voortgangsrapportage
beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Uw Kamer heeft enkele specifieke vragen
gesteld ten aanzien van de voortgang.
204. In welke rapportages van welke ministeries wordt gerapporteerd over de voortgang
van de trajecten?
207. Is het mogelijk de voortgangsrapportage op één, maximaal twee pagina’s te zetten?
212. Wanneer kan de Kamer hierover spreken en besluiten?
Ik ben als Staatssecretaris van VWS coördinerend bewindspersoon op dit onderwerp en
zal uw Kamer periodiek over de voortgang van het actieprogramma informeren via bovengenoemde
voortgangsrapportage. Daarnaast zullen de betrokken bewindspersonen uw Kamer periodiek
informeren over de specifieke onderwerpen die zij in portefeuille hebben. Bij het
informeren van uw Kamer over de voortgang van het actieprogramma zal de inhoud leidend
zijn en niet het aantal pagina’s in de brief. Het kan dus voorkomen dat de passage
in de brief over de voortgang van het actieprogramma meer dan twee pagina’s beslaat.
Uitgangspunt is uiteraard zo beknopt en overzichtelijk mogelijk.
Samen met deze antwoorden ontvangt uw Kamer ook de voortgangsrapportage beschermd
wonen en maatschappelijke opvang en de actieagenda Dak- en Thuisloze Jongeren. De
actieagenda is qua omvang niet groot, de focus ligt op de belangrijkste opgaven. Het
ligt voor de hand hier snel na de zomer 2019 met uw Kamer over te spreken.
5. Het actieprogramma – de actieve betrokkenheid van de jongeren zelf (vragen 4, 5,
156, 200)
Daarnaast heeft uw Kamer enkele specifieke vragen gesteld over de betrokkenheid van
jongeren bij de uitvoering van dit programma.
55. Aangegeven wordt dat jongeren zelf in het gehele project nadrukkelijk worden betrokken;
kunt u dit nader toelichten? Hebben de jongeren een doorslaggevende stem in het al
dan niet nemen van acties en maatregelen? Zo niet, wie heeft de doorslaggevende stem
in dezen?
200. Wie zijn de jongeren die bij het gehele traject nadrukkelijk betrokken worden?
Wat gaan zij doen? Hoe worden ze geselecteerd?
Een belangrijk onderdeel van het actieprogramma is de volwaardige participatie van
(potentieel) dak- en thuisloze jongeren. Jongeren worden daarom actief betrokken bij
zowel de totstandkoming, uitvoering en de toetsing van de actielijnen, waarbij zij
zelf onder andere deelnemen aan het periodieke voortgangsoverleg. In de aanloop naar
het actieprogramma voerde ik diverse gesprekken met groepen jongeren die de Stichting
Zwerfjongeren Nederland bij elkaar had geroepen. Er is een Jongerenpanel ingericht,
dat gedurende de gehele duur van het actieprogramma gevraagd en ongevraagd zijn stem
kan laten horen.
Dit jongerenpanel gaat 1 juli 2019 van start. Daarnaast vraag ik bij alle acties,
en bijvoorbeeld ook bij regionale bijeenkomsten, jongeren «uit de regio» actief mee
te denken en te doen.
De stem van de jongeren zal zeer bepalend zijn, maar niet altijd doorslaggevend. Als
eindverantwoordelijke voor de doelen en resultaten van het actieprogramma zal ik op
basis van alle informatie en adviezen van betrokken partijen, het Jongerenpanel en
de Klankbordgroep in het bijzonder, een gewogen besluit nemen over de te nemen acties
en maatregelen. Uiteraard neem ik hierbij de wettelijke verdeling van verantwoordelijkheden
in acht, in het bijzonder wanneer het gaat om beleidsterreinen van mijn betrokken
collega’s en de decentrale verantwoordelijkheden van gemeenten.
Bij de selectie van de jongeren vind ik het van belang een zo representatief mogelijke
groep jongeren te betrekken. Om die reden heb ik dit als uitgangspunt opgenomen in
de aanbesteding die ik hiervoor ben gestart. De selectie en begeleiding van de jongeren
zal worden gecoördineerd door een organisatie met specifieke kennis en ervaring op
dit terrein: Humint Solutions in samenwerking met Up to Us.
4. In hoeverre gaat dit actieprogramma er vanuit dat (potentiële) dak- en thuisloze
jongeren een eigen netwerk hebben? Verschilt dit per sub-actieprogramma?
Het actieprogramma gaat er juist van uit dat veel jongeren géén stevig sociaal netwerk
hebben om op terug te vallen (zie hiervoor ook pagina 5 van het actieprogramma). Bij
alle acties uit het actieprogramma wordt dit belangrijke aspect in ogenschouw genomen
en bekijken de betrokken partijen wat dit betekent voor de uitvoering. Ook is een
aantal acties specifiek gericht op de versterking van het sociaal netwerk.
156. Wat wordt bedoeld met «geluisterd naar de persoonlijke wensen en mogelijkheden»?
Welke professional moet «luisteren»? Wat wordt vervolgens van de professional verwacht?
Wat wordt van de betrokken jongere verwacht? Op basis van welke criteria wordt geëvalueerd
of deze actielijn effectief is?
Hiermee wordt een benadering bedoeld die uitgaat van het samen met de jongere toewerken
naar een duurzame toekomst, op basis van zijn of haar eigen wensen, talenten en mogelijkheden.
Dat is effectiever dan een insteek waarin alleen aandacht is voor wat een jongere
allemaal moet en waartoe hij verplicht is en waarbij de jongere als «probleemgeval»
wordt beschouwd. Het is in die zin dus belangrijk dat professionals goed luisteren
naar, en in de aanpak aansluiten op, die behoeften en mogelijkheden. Tegelijkertijd
is het belangrijk dat de professional daarbij aangeeft dat hij de jongere daarbij
kan ondersteunen, maar dat dit ook inzet van, en afspraken met, de jongere vraagt.
Door middel van praktijktoetsen vraag ik jongeren aan te geven in hoeverre zij op
deze manier voldoende zijn gehoord.
6. Het actieprogramma – de rol van gemeenten (vragen 63, 87, 191, 197, 198, 203)
Een deel van de vragen van uw Kamer gaat over de rol van gemeenten, o.a. in de pilots.
203. Hoeveel lokale pilots worden voorzien? Op basis van welke criteria wordt een
keuze voor pilots gemaakt? Op welke wijze en met welke criteria worden de pilots geëvalueerd?
Wat is de looptijd van deze pilots?
63. Hoeveel gemeenten worden uitgedaagd? Hoe verhouden die gekozen gemeenten zich
tot de eerder gevraagde verspreiding van het aantal dak- en thuisloze jongeren over
de verschillende gemeenten?
De pilots worden in 13 steden uitgevoerd. Bij de deelname aan de pilots is gelet op
deelname van de G4 (waar meer dan 40% van de dak- en thuisloze jongeren verblijven)
en voor de overige gemeenten een goede landelijke spreiding. Daarmee richt de pilot
zich op meer dan de helft van alle dak- en thuisloze jongeren in Nederland. Daarnaast
is gekeken naar de motivatie van gemeenten om mee te doen, waarbij de wil met een
open houding te kijken naar wat nodig is uiteraard van belang is. De looptijd van
de pilots is 2,5 jaar (1 juli 2019–eind 2021), in lijn met de resterende looptijd
van het actieprogramma. Voor meer informatie over de evaluatie verwijs ik u naar de
paragraaf «Doelen en het monitoren van de voortgang».
191. Wanneer gaat u in gesprek met wethouders en betrokken partijen?
197. Wat wordt verstaan onder het «het richtinggevend kader om dak- en thuisloosheid
onder jongeren op te lossen en te voorkomen» en hoe verhoudt zich dat tot het actieprogramma
en het implementatieplan?
Ik spreek regelmatig met wethouders in bestuurlijke overleggen, G40-verband, het overleg
van de centrumgemeenten beschermd wonen en maatschappelijke opvang en bilateraal.
In die gesprekken komen verschillende zaken aan bod, waaronder (de maatregelen uit
het) actieprogramma. Wanneer het specifiek gaat om mijn wens te komen tot gezamenlijke
basisnormen, vormen de pilots hiervoor een belangrijk middel. Zodra in de pilots voldoende
ervaringen zijn opgedaan om het gesprek over basisnormen goed te voeren, met een goede
balans tussen ambitie en realisme, zal ik het gesprek hierover aangaan met betrokken
wethouders. In de tussentijd zal het programmateam, samen met het Jongerenpanel en
de Klankbordgroep, op basis van de gevoerde gesprekken en ervaringen binnen de acties
die al gaande zijn een overzicht maken van mogelijke passende concept basisnormen.
De gezamenlijke basisnormen zullen aansluiten op de in het actieprogramma genoemde
ambities.
198. Wat wordt bedoeld met «Alle gemeenten zijn aan zet om op basis hiervan een eigen
maatwerkplan op te stellen op het gebied van (potentiële) dak- en thuisloosheid onder
jongeren»? Moeten zij hiervoor nieuw beleid gaan maken? Hoe gaat u hierop toezien?
Wat zijn de gevolgen als een gemeente dat niet doet? Waarop gaat u het gemeentelijk
beleid toetsen? Wanneer moeten die maatwerkplannen gereed zijn?
Ik verwacht dat gemeenten scherp in beeld brengen en houden hoeveel dak- en thuisloze
jongeren er zijn in de eigen regio, en hen passende ondersteuning bieden. Een deel
van de gemeenten zal hier mogelijk aanvullend beleid voor moeten ontwikkelen. Vanuit
het actieprogramma zal het gericht oplossen van dak- en thuisloosheid onder jongeren
sterk worden gestimuleerd. Dit doe ik ook persoonlijk in de gesprekken die ik voer
met wethouders. Er vindt geen toetsing plaats van de maatwerkplannen, wel stimuleer
ik gemeenten waar nodig en gewenst een eigen maatwerkplan op te stellen. In de gemeenten
die meedoen aan de pilots gebeurt dit in elk geval. Ook verwacht ik dat alle gemeenten
eind 2019 concrete uitvoeringsafspraken hebben gemaakt op het gebied van beschermd
wonen en maatschappelijke opvang. Deze afspraak is reeds gemaakt en heeft ook betrekking
op de doelgroep van dit actieprogramma.
87. Rekening houdend met de gemeentelijke begrotingscyclus, wanneer verwacht u dat
gemeenten hun «inkoop van een doorlopende zorg- en ondersteuningslijn» aan het voorliggend
actieplan kunnen aanpassen?
De zinsnede «aan het voorliggend actieplan kunnen aanpassen» suggereert dat het actieprogramma
dicteert welk aanbod gemeenten dienen in te kopen. Dit is niet het geval. Elke gemeente
heeft eigen contracten met bijbehorende termijnen, het is aan gemeenten zelf kritisch
te evalueren of het eigen aanbod voldoet om het aantal (potentieel) dak- en thuisloze
jongeren drastisch terug te dringen. Vanuit de maatwerk advisering aan gemeenten wordt
hierover vanuit het actieprogramma met gemeenten meegedacht en ingezet op een zo spoedig
mogelijke verbreding van het aanbod.
7. Het actieprogramma – kennisdeling en delen van goede voorbeelden (vragen 28, 62,
74, 114)
Onderdeel van het actieprogramma is het verzamelen en verspreiden van goede voorbeelden.
Uw Kamer heeft hier diverse vragen over gesteld.
28. Veel acties in het actieprogramma bestaan uit het verzamelen van informatie en
goede voorbeelden, en het delen van die informatie en voorbeelden; aangezien het onderwerp
dakloosheid en thuisloosheid van jongeren al vele jaren actueel is en er al eerdere
actieprogramma’s zijn geweest is de vraag waarom deze informatie en voorbeelden nu
nog verzameld moeten worden? Zijn er daadwerkelijk nog geen goede voorbeelden breed
bekend op bijvoorbeeld het gebied van preventie/nazorg/regie?
62. Betreffende goede voorbeelden, wat is de gewenste hoeveelheid goede voorbeelden
en hoe wordt «goed» afgemeten? Op welke wijze is de verwachting dat die goede voorbeelden
ook daadwerkelijk een bruikbare handreiking worden? Voor wie specifiek dan?
74. Met wie en hoe zullen de «goede voorbeelden op het gebied van preventie, nazorg
en regie, waaronder vroegtijdige signalering» gedeeld worden?
Het klopt dat al diverse goede voorbeelden bekend zijn. Echter, de zorg en het sociaal
domein zijn constant in beweging. Zo hebben gemeenten er sinds de decentralisatie
taken en verantwoordelijkheden bij gekregen. Tegelijkertijd is de hulpvraag van de
jongeren in de loop der tijd steeds complexer geworden. Dit vraagt een vernieuwende
aanpak. Gemeenten, betrokken organisaties én het Rijk kunnen hierin veel van elkaar
leren.
Er is op voorhand geen gewenste hoeveelheid goede voorbeelden vastgesteld. De beoordeling
of een voorbeeld «goed» is wordt, over het algemeen, verricht door de jongeren, de
professionals en gemeenten als opdrachtgevers/inkopers. De jongeren moeten zich er
voldoende in herkennen en voor de professional moet de werkwijze aansluiten bij de
dagelijkse praktijk. Het aanstellen van één vaste persoon als aanspreekpunt (de jongerenregisseur)
voor de jongeren, wat in verschillende gemeenten reeds de praktijk is, is hier een
concreet voorbeeld van. Om te zorgen dat wat in de ene gemeente, regio of instelling
goed werkt ook kan werken in andere gemeenten en instellingen, is het nodig die werkwijze
zodanig te beschrijven dat de kritische succesfactoren uit die werkwijze ook toepasbaar
zijn in een andere omgeving. Dat gebeurt door het handzaam samenbrengen van de werkzame
factoren en elementen in een handreiking. Hierbij neem ik de verschillende reële praktijksituaties
(met signalering als startpunt en een duurzame oplossing als eindsituatie) en behoeften
van de (potentiële) dak- en thuisloze jongeren als uitgangspunt. De borging van de
kennis en ervaring in de alledaagse uitvoeringspraktijk van gemeenten is hierbij altijd
een doelstelling. De handreiking is daarmee met name bedoeld voor de (lokale) uitvoeringspraktijk.
Zonder twijfel zal dit ook relevant zijn voor de periode na afloop van het actieprogramma.
Ik zal de goede voorbeelden publiekelijk toegankelijk maken (o.a. door plaatsing op
een online platform).
114. Hoe verhoudt zich maatwerk tot beste ideeën en goede voorbeelden? Wat is de rol
van gestandaardiseerde aanpakken en richtlijnen?
Maatwerk en goede ideeën en voorbeelden zijn complementair aan elkaar. Goede voorbeelden
kunnen resulteren in praktisch toepasbare handreikingen, bijvoorbeeld in de vorm van
gestandaardiseerde aanpakken en richtlijnen. Ook binnen een gestandaardiseerde werkwijze
is maatwerk mogelijk. Zodoende zou bijvoorbeeld, indien de hulpvraag aan bepaalde
kenmerken voldoet, de betrokkenheid van bepaalde professionals en/of samenwerkingspartners
kunnen worden gestandaardiseerd.
8. Het actieprogramma – de financiën (vragen 56, 139, 201, 202, 205, 206, 210, 211,
213)
Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zijn middelen beschikbaar gekomen
voor (de aanpak van) dak- en thuisloze jongeren (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Uw Kamer heeft diverse vragen gesteld over de beschikbare financiële middelen en
de inzet daarvan.
201. Hoe hoog is het specifiek voor het actieprogramma gereserveerde programmabudget
ter ondersteuning van de beschreven acties?
202. «Specifiek voor het Actieprogramma wordt programmabudget gereserveerd voor de
periode 2019–2021, ter ondersteuning van de beschreven acties», hoe groot is dit programmabudget?
211. Welk programmabudget wordt voorzien voor het actieprogramma? Wat is de bron van
dat budget?
56. Hoe hoog is het budget dat beschikbaar is voor de uitvoering van het actieprogramma?
Kan een uitgewerkte begroting worden gegeven met (per jaar) per actie, per taak en
per verantwoordelijkheid het beschikbare budget? Kunt u daarin meenemen de budgetten
die beschikbaar zijn bij andere ministeries dan VWS?
205. Hoe groot is het programmabudget dat gereserveerd wordt voor de periode 2019–2021?
Hoe is dit bedrag opgebouwd, hoe wordt dit verdeeld over de actielijnen en de concrete
acties?
206. Hoeveel (co)financiering van de betrokken samenwerkingspartners is nodig voor
dit actieprogramma? Hoe zijn deze kosten verdeeld over de betrokken samenwerkingspartners?
210. Hoe worden de lokale pilots gefinancierd?
Op grond van het Regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst is (Bijlage bij Kamerstuk
34 700, nr. 34) voor de uitvoering van dit actieprogramma in de periode 2019–2021 4,2 mln euro beschikbaar
gekomen. Ongeveer de helft van dit bedrag is gereserveerd voor de uitvoering van de
pilots. Er is 0,6 mln beschikbaar voor het Jongerenpanel en de inzet van ervaringsdeskundigheid.
De overige middelen zet ik o.a. in voor de specifieke actielijnen binnen het actieprogramma.
Per actie bepaal ik welk bedrag nodig is voor een goede uitvoering. Samen met de Klankbordgroep
en het Jongerenpanel bepaal ik de prioriteiten voor de volgende periode. Hierbij wordt
– waar mogelijk – ingezet op (een op basis van maatwerk te bepalen bedrag aan) cofinanciering
door andere betrokken organisaties. De verdeling over de betrokken samenwerkingspartners
vindt plaats op basis van de inhoudelijke inschatting van het programmateam. Zo dragen
gemeenten 50% van de kosten van de projectleiders voor de pilots. Daarnaast financiert
het actieprogramma een extern bureau dat de coördinatie van de pilots op zich neemt.
139. Wat wordt bedoeld met «een zekere «vrije ruimte»? Waar begint en waar eindigt
die ruimte? Wat valt er wel onder en wat niet? Hoe is dit bestuurlijk te borgen?
Het gaat hier om vrije ruimte m.b.t. het budget van het actieprogramma. Er wordt financiële
ruimte gecreëerd om bepaalde initiatieven extra te ondersteunen, wanneer zij kunnen
bijdragen aan de doelstellingen van het actieprogramma. In de volgende voortgangsrapportages
zal ik uw Kamer informeren over de initiatieven en projecten die ik vanuit het actieprogramma
ondersteun.
213. Hoeveel ambtenaaruren zijn gereserveerd voor het inzetten, uitvoeren en monitoren
van alle genoemde acties? Gelden deze uren voor VWS-ambtenaren of ook voor ambtenaren
van andere departementen of vanuit de gemeenten?
Het programmateam van het actieprogramma zal, als het op volle sterkte is, bestaan
uit 5 FTE bij VWS die in Den Haag en in het land aan het werk zijn. Samen met de betrokken
departementen en samenwerkingspartners geeft het programmateam de verschillende acties
vorm. Daarnaast worden bepaalde taken en acties uitbesteed (zie hiervoor ook de actieagenda)
en zijn talloze professionals (inclusief gemeenteambtenaren) betrokken bij de uitvoering.
9. Overgang van jeugd naar volwassenheid (vragen 67, 81, 82, 83, 84, 85, 88, 89, 90,
196)
Er zijn diverse vragen gesteld over de overgangssituatie die zich voordoet rond het
18e levensjaar van jongeren.
67. Wat betekent de «nadrukkelijke focus op jongeren van 16–17 jaar» concreet in de
praktijk van deze actielijn?
83. In het actieprogramma wordt bijvoorbeeld gesteld: «Het is daarom van groot belang
dat de basisvoorwaarden om een volwaardig eigen leven te starten op orde zijn voordat
iemand de Jeugdzorg verlaat, (...)», op welke manier richt dit programma zich op jongeren
onder de 18 jaar?
Met «nadrukkelijke focus» bedoel ik dat actief de verbinding wordt gezocht met het
programma Zorg voor de Jeugd en de Aanpak 16–27 (van o.a. de VNG, Movisie en het NJI),
wanneer het gaat om onderdelen als het werken met een toekomstplan, een goede overgang
van de Jeugdzorg naar de Wmo etc. Verschillende acties in het actieprogramma zien
toe op deze overgangsfase. Voor het terugdringen van het aantal dak- en thuisloze
jongeren (18 tot 27 jaar) is deze fase cruciaal. In nauwe afstemming met de genoemde
programma’s worden deze onderdelen vormgegeven, wordt kennis hierover gedeeld met
gemeenten en samenwerkingspartners, en wordt maatwerk advisering aangeboden aan gemeenten.
81. Welke acties zijn vanuit het programma Zorg voor de Jeugd gestart «om jongeren
soepeler te laten overgaan van de Jeugdwet naar vormen van zorg en ondersteuning voor
volwassenen, waaronder de Wmo en de Zvw»? Wat is het effect hiervan en hoe verhoudt
zich dit tot het voorliggend actieprogramma?
De Minister van VWS heeft in het Programma Zorg voor de Jeugd expliciet aandacht voor
de overgang van de Jeugdwet naar andere vormen van zorg. Hij heeft uw Kamer hierover
uitgebreid geïnformeerd bij brief van 7 juni 201911. In het kader van het actieprogramma stem ik hierover af met de Minister van VWS.
82. Hoe verhoudt het feit dat dit actieprogramma zich richt op jongeren in de leeftijd
van 18 tot 27 jaar oud zich tot de Jeugdzorg?
83. In het actieprogramma wordt bijvoorbeeld gesteld: «Het is daarom van groot belang
dat de basisvoorwaarden om een volwaardig eigen leven te starten op orde zijn voordat
iemand de Jeugdzorg verlaat, (...)», op welke manier richt dit programma zich op jongeren
onder de 18 jaar?
Dak- en thuisloze jongeren komen dikwijls uit een onveilige en problematische gezinssituatie.
Er is vaak sprake (geweest) van jeugdhulp (zie hiervoor ook het antwoord op vraag
18). Het opbouwen van stabiliteit, vertrouwen en hechting is van cruciaal belang voor
hun verdere leven. Een tegenslag of verandering in hun leven kan op deze jongeren
een grote impact hebben. Wanneer jongeren in een negatieve spiraal terecht komen,
kan dit er toe leiden dat zij uiteindelijk op straat gaan leven. Ook zien we dat jongeren
die eigenlijk nog zorg en ondersteuning nodig hebben op hun 18e zelf ervoor kiezen
geen hulp meer te willen omdat ze «zorgmoe» zijn geworden. Een deel van de kwetsbare
jongeren verdwijnt uit beeld en duikt weer op als de situatie sterk is verslechterd,
bijvoorbeeld doordat ze dak- en thuisloos zijn geworden, verslaafd of inmiddels enorme
schulden hebben opgebouwd. Een goede en passende begeleiding vanuit de Jeugdhulp naar
volwassenheid is dan ook van cruciaal belang en daarmee een goede aansluiting met
het Programma Zorg voor de Jeugd (onderdeel doorlopende zorglijnen) waarin dit wordt
opgepakt. In dat programma wordt uitgebreid aandacht besteed aan de jongeren onder
de 18 jaar. Ook in de actielijn Nazorg, preventie en regie van het actieprogramma
heb ik expliciet aandacht voor deze categorie jongeren.
84. Welke middelen hebben gemeenten om te zorgen dat er geen onderbreking meer is
van «cruciale zorg en begeleiding wanneer iemand 18 jaar wordt»?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet en Wmo. Verlengde
jeugdhulp is een middel dat kan worden ingezet jongeren ook na hun 18e levensjaar
verder te begeleiden naar zelfstandigheid. Daarnaast heeft de Minister van VWS de
leeftijdsgrens bij pleegzorg verhoogd naar 21 jaar en heeft hij bestuurlijke afspraken
gemaakt met de VNG om jongeren in gezinshuizen die nog niet op hun 18e zelfstandig
kunnen wonen, langer te bekostigen vanuit de verlengde jeugdhulp. Vanuit de Wmo worden
daarnaast trajecten aangeboden, waaronder begeleid wonen en kamertrainingsprojecten.
Soms is een combinatie van Wmo en Zorgverzekeringwet noodzakelijk als het ggz problematiek
betreft. Van een aantal gemeenten zoals bijvoorbeeld Assen en Amsterdam is bekend
dat ze het budget voor Jeugd en Wmo samenvoegen.
85. Wat gaat u doen als blijkt dat «bij het verlaten van de Jeugdzorg» de «basisvoorzieningen
voor de jongere» nog niet op orde zijn?
Zoals de Minister van VWS heeft gemeld in zijn voortgangsrapportage zijn veel acties
gaande om deze overgang te verbeteren. Departementen werken samen op het terrein van
schulden, werk en inkomen, school. Ook binnen de pilots in het kader van het actieprogramma
is dit een van de speerpunten. Mocht duidelijk zijn dat dit niet goed geregeld is,
dan bekijk ik samen met de pilotgemeenten en waar nodig met de Minister van VWS welke
vervolgstappen nodig zijn.
88 en 89. Wat is concreet «tijdig» zoals bedoeld bij de voorbereiding van de overgang
naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet (Zvw)
of andere ondersteuningsvormen? Is het mogelijk om al eerder dan bij 18 jaar in de
Wmo 2015 of Zvw te stromen in plaats van in de Jeugdwet, bijvoorbeeld op de leeftijd
van 17 jaar in verband met een soepele overgang naar nieuwe wetgeving en hulpverlening?
Met tijdig wordt vooral bedoeld dat samen met de jongeren al in een vroegtijdig stadium,
bij voorkeur ruim voordat zij 18 jaar worden, wordt toegewerkt naar de nieuwe situatie.
Daarbij staan de behoeften van de jongeren centraal. Een goed hulpmiddel hierbij is
het opstellen van een toekomstplan. Het kan per jongere verschillen wanneer het beste
kan worden gestart met het opstellen hiervan.
Uiteraard moet goed gekeken worden welke vorm van ondersteuning nodig is voor een
jongere. Uit de wettekst en parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet
blijkt dat ondersteuning vanuit de Wmo 2015 pas vanaf de leeftijd van 18 jaar mogelijk
is. Gemeente en aanbieder moeten, samen met de betrokken jongere, tijdig bezien welke
vorm van hulp en/of ondersteuning nodig is. Wanneer ondersteuning vanuit de Wmo 2015
nodig blijkt voor een jongere die binnenkort 18 wordt, moeten gemeente en aanbieder
tijdig beginnen met de voorbereiding van de overgang van Jeugdwet naar Wmo 2015, om
zo te zorgen dat deze ondersteuning is geborgd. Wanneer verlengde jeugdhulp noodzakelijk
is, zal ook dat tijdig geregeld moeten worden.
90. Wat is een «langdurig maatwerk toekomstplan»? Wat is langdurig, voor hoeveel tijd
moet dat gelden?
Een toekomstplan geeft de te bewandelen weg naar een (zo) zelfstandig (mogelijk) volwassen
leven weer. Het plan is van de jongere zelf; de eigen specifieke behoeften staan centraal.
Op basis van dit toekomstplan kan ook een eventuele warme overdracht tussen gemeenten
goed worden vormgegeven. Het standaard werken met een langdurig maatwerk toekomstplan
is van belang. Dit begint vanaf het 16e jaar en loopt, indien gewenst of nodig, door
tot het 27e jaar.
196. Hoe gaat u regelen dat verlengde jeugdzorg de «default» optie wordt voor jongeren
die geen ouders hebben en voor wie na jeugdzorg dakloosheid dreigt?
Het is aan gemeenten de overgang van 18-/18+ goed te coördineren, samen met jongeren
en de instanties uit de Jeugdzorg. Verlengde Jeugdzorg is een optie, maar een goede
overdracht van Jeugdzorg naar de Wmo is dat ook. De gemeente kan hier in overleg met
de jongere en in afstemming met betrokken partijen, goede maatwerkoplossingen bieden.
Vanuit het actieprogramma wordt, in samenwerking met het programma Zorg voor de Jeugd
en Aanpak 16–27, extra aandacht gevestigd op het belang van deze «vloeiende» overgang.
In de maatwerk advisering aan, en kennisdeling met, gemeenten wordt hier nadrukkelijk
aandacht aan besteed.
10. Jongerenregisseur (vragen 35, 60, 70, 91, 94, 95, 98, 103, 104, 105)
In de voorbereiding van het actieprogramma is nadrukkelijk geluisterd naar de wensen
van jongeren. Een terugkomende wens is de behoefte aan één vast contactpersoon die
verschillende soorten hulp en ondersteuning coördineert. Gemeenten hebben een regierol
op het gebied van preventie en integrale dienstverlening in het sociaal domein. Een
manier om invulling te geven aan die regierol is het aanstellen van een vast contactpersoon
per (potentieel) dak- en thuisloze jongere. In het actieprogramma is dit de «jongerenregisseur»
genoemd. Vanuit het actieprogramma wordt niet opgelegd aan gemeenten jongerenregisseurs
aan te stellen en ook de term «jongerenregisseur» is niet bindend. Waar het in het
kader van het actieprogramma om gaat is dat jongeren zoveel mogelijk één aanspreekpunt
hebben, met regie op de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden, op basis van
maatwerk. Hierbij wordt het aanstellen van jongerenregisseurs (of variant hier op)
actief gestimuleerd, vanuit de overtuiging dat dit aansluit bij de wens van jongeren
en bijdraagt aan het voorkomen en oplossen van dak- en thuisloosheid.
35. Wat doet precies een jongerenregisseur en wat is de achtergrond van deze persoon?
Hoe weten jongeren die dakloos/thuisloos zijn (of dreigen te worden) deze persoon
te vinden?
95. Wat is de afbakening van het takenpakket van de jongerenregisseur? Wat wordt verstaan
onder «alle levensgebieden»? Op welke vlakken biedt deze jongerenregisseur geen ondersteuning?
94. Op basis van welke juridische grondslag gaat de jongerenregisseur zijn werk doen,
bijvoorbeeld op «medisch vlak»? Kan dit zonder expliciete toestemming van de jongere?
91. Hoeveel jongerenregisseurs zijn er op dit moment? Hoeveel extra jongerenregisseurs
moeten nog aangesteld worden?
103. Wat betekent een vaste jongerenregisseur? Gaat het hier om de hulpverlener uit
«één gezin, één plan»? Hoe concreet wordt «altijd terecht kunnen voor informatie en
ondersteuning» bedoeld? Waar is deze jongerenregisseur ingebed; wie is organisatorisch
verantwoordelijk voor deze professional? Hoe past deze actielijn in de beleidsvrijheid
van gemeenten bij het inrichten van een passend hulpaanbod voor hun inwoners?
Een jongerenregisseur (of een variant hierop) is een vast aanspreekpunt voor de jongere,
die de benodigde hulp op alle levensgebieden coördineert. De jongere kan bij deze
persoon terecht voor informatie en ondersteuning. De jongerenregisseur brengt de benodigde
ondersteuning op alle levensgebieden in kaart en stemt af met de diverse specifieke
professionals van de gemeente, op het gebied van werk, bijstand etc. De jongerenregisseur
denkt waar nodig «out of the box» en laat niet los tot het leven van de jongere weer
op de rails staat en checkt of geen sprake is van terugval. Er is geen sprake van
een afgebakend takenpakket. Wel is de verwachting, op basis van de huidige praktijk,
dat de meeste hulp zich concentreert op het tegengaan van meervoudige problematiek,
zoals een combinatie van financiële, psychische en/of verslavingsproblemen, soms in
combinatie met een (licht) verstandelijke beperking. Daarnaast is veelal hulp nodig
in de sfeer van huisvesting, onderwijs en werk. Het is cruciaal dat de jongerenregisseur
ook voldoende tijd en mandaat heeft deze integrale ondersteuning aan de jongeren te
kunnen bieden of te helpen organiseren via collega-hulpverleners. In de praktijk zie
ik hier al mooie voorbeelden en varianten van. In de pilots zal verder ervaring opgedaan
worden met het werken met jongerenregisseurs. De ervaringen en opbrengsten zullen
vervolgens breed gedeeld worden.
De informatie- en ondersteuningsfunctie van de jongerenregisseur is in de huidige
praktijk reeds in een aantal gemeenten belegd bij maatschappelijk werkers. Ook zij
doen uitvraag naar de achterliggende problematiek van de cliënt. De jongerenregisseur
zal dus niet zozeer aanvullende bevoegdheden krijgen, maar er met name voor zorgen
dat de jongeren zo min mogelijk wisselingen in de (coördinatie van de) hulpverlening
hoeven te ondergaan.
De vindbaarheid van de jongerenregisseur zal per gemeente verschillen. Zo kan hij/zij
bijvoorbeeld verbonden zijn aan een jongerenloket, indien aanwezig, of door maatschappelijke
opvanginstanties worden benaderd wanneer een jongere zich bij hen meldt. Het is niet
bekend hoeveel jongerenregisseurs er op dit moment in Nederland zijn. De lokale invulling
en behoefte zal bovendien verschillen, waardoor het niet mogelijk is op landelijk
niveau de behoefte aan jongerenregisseurs in kaart te brengen. Het actieprogramma
stimuleert het aanstellen van jongerenregisseurs; het betreft echter geen bindend
advies of verplichting om de jongerenregisseur aan te stellen.
6. Op welke manier heeft wederkerigheid een plaats in dit actieprogramma?
60. Wat wordt concreet bedoeld met de zinsnede «niet losgelaten wordt totdat op alle
levensgebieden sprake is van een voldoende duurzame situatie»? Wat betekent dit voor
de autonomie van de betrokken jongeren? Hoe wordt dit gemeten of geëvalueerd?
70. Hoe wordt geborgd dat met respect voor de eigen autonomie wordt gehandeld?
Het principe van wederkerigheid wordt toegepast in de uitwerking van het actieprogramma,
waarbij ik het koppel aan het benodigde wederzijdse vertrouwen. Ten aanzien van de
jongeren geldt als centraal uitgangspunt dat ik ze wil benaderen vanuit vertrouwen,
waarbij naast rechten uiteraard ook plichten staan. Dit geldt onder andere bij onderwerpen
als huisvesting, schuldhulpverlening, scholing en de toeleiding naar passend werk.
De jongere moet erop kunnen vertrouwen dat in de benodigde maatwerk ondersteuning
niet losgelaten wordt, totdat sprake is van een stabiele duurzame situatie. In veel
gevallen zal dat vertrouwen eerst tot stand moeten worden gebracht. Om die reden is
het waar mogelijk werken met één jongerenregisseur en eventueel ook een buddy/mentor
voor het mentale aspect cruciaal, zodat dit wederzijdse vertrouwen tot stand kan worden
gebracht.
Met «niet loslaten totdat op alle levensgebieden sprake is van een voldoende duurzame
situatie» wordt bedoeld dat hulporganisaties (en in het bijzonder de jongerenregisseur)
de jongere blijven ondersteunen tot het leven van de jongere duurzaam op de rails
staat. Niet loslaten betekent in dit geval dat hulp geboden moet worden die is afgestemd
en besproken met de jongere om te voorkomen dat de jongere afziet van hulp (zorgmijding).
Hulp na het 18e levensjaar vindt vrijwel altijd op vrijwillige basis plaats. Het komt
nu nog te vaak voor dat de jongeren geen hulp krijgen aangeboden terwijl daar nog
wel noodzaak toe en behoefte aan is. In het kader van «bemoeizorg» is het van belang
dat gemeenten hierin een actieve rol pakken en deze taak op een goede manier beleggen,
in afstemming met bijvoorbeeld de GGD of de GGZ.
Het uitgangspunt is dat de jongerenregisseur handelt met respect voor de eigen autonomie
van de jongere. Indien er geen «click» (meer) is tussen de jongere en de regisseur,
kan de jongere dit aankaarten en wordt gezocht naar een alternatief.
Ook gespecialiseerde cliëntondersteuning kan hier een goede rol bij spelen. Met het
Jongerenpanel en professionals blijf ik in gesprek over wat «met respect voor de eigen
autonomie» in de praktijk betekent.
De komende maanden zal in overleg met alle betrokken partijen worden bepaald hoe dit
aspect gemeten wordt. Eind 2019 informeer ik u hierover nader via de voortgangsrapportage
beschermd wonen en maatschappelijke opvang.
98. Hoe verhoudt de onafhankelijke cliëntondersteuner zich tot de jongerenregisseur?
Welke taken liggen bij de ondersteuner die niet bij de regisseur liggen en vice versa?
104 en 105. Wat is de positie van de cliëntondersteuner ten opzichte van de jongere
en de jongerenregisseur? Wie van de twee heeft doorzettingsmacht? Hoe wordt voorkomen
dat deze twee professionals alsnog voor onduidelijkheid en tegengestelde belangen
zorgen?
Het gaat hier om twee verschillende rollen. De jongerenregisseur is eerste aanspreekpunt
namens de gemeente om samen met de jongere te komen tot een passend toekomstplan en
om de ondersteuning op de verschillende levensgebieden «domein overstijgend» te coördineren.
De cliëntondersteuner heeft een andere rol, namelijk om onafhankelijk van de gemeente
en aanbieders de cliënt, in dit geval de jongere, te ondersteunen wanneer het niet
of niet direct goed lukt de genoemde verbinding met de jongerenregisseur tot stand
te brengen. Ook gedurende dat contact kan het zijn dat het «meekijken» door een (eventueel
gespecialiseerde) cliëntondersteuner wenselijk is. De cliëntondersteuner kan dan dus
ook een rol spelen wanneer het gaat om de manier waarop de jongere samen met de jongerenregisseur
komt tot een goed toekomstplan, naar de wijze waarop domein overstijgend gewerkt wordt
etc. Aangemoedigd wordt dat cliëntondersteuning op een proactieve manier wordt aangeboden
en bekend wordt gemaakt, zodat het laagdrempelig beschikbaar is.
Doorzettingsmacht hoort bij de jongerenregisseur (of diens equivalent) thuis. De onafhankelijke
cliëntondersteuner kijkt desgewenst mee, maar neemt geen besluiten over de te bieden
ondersteuning.
11. Onafhankelijke cliëntondersteuning (vragen 25, 96, 97, 99, 195)
Ook voor (potentieel) dak- en thuisloze jongeren is laagdrempelige beschikbaarheid
van (eventueel gespecialiseerde) onafhankelijke cliëntondersteuning van belang. In
het actieprogramma wordt hier dan ook op verschillende manieren aandacht aan besteed
en in de pilots wordt op dit vlak samen opgetrokken met het Programma Cliëntondersteuning
(VWS). Ik ga hier in op de specifieke vragen die u stelde over het onderwerp onafhankelijke
cliëntondersteuning, in relatie tot het actieprogramma.
25. Wordt ervoor gezorgd dat dakloze jongeren die een beroep doen op hulp bij een
gemeente, altijd worden gewezen op de aanwezigheid en beschikbaarheid van onafhankelijke
cliëntondersteuners die de jongeren kunnen bijstaan bij gesprekken en bij het invullen
van aanvraagformulieren?
195. Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren die een beroep doen op hulp bij
een gemeente, altijd worden gewezen op de aanwezigheid en beschikbaarheid van onafhankelijke
cliëntondersteuners die de jongeren kunnen bijstaan bij gesprekken en bij het invullen
van aanvraagformulieren?
97. Hoe verhoudt de in het programma genoemde onafhankelijke cliëntondersteuner zich
tot de al wettelijk verplichte cliëntondersteuning?
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het aanbieden van onafhankelijke
cliëntondersteuning. De in het actieprogramma genoemde cliëntondersteuning gaat over
het in de wet vastgelegde recht op cliëntondersteuning. Bekend is dat onafhankelijke
cliëntondersteuning nog niet altijd bekend en vindbaar is en niet altijd aansluit
bij de wensen van specifieke doelgroepen. Als onderdeel van de aanpak cliëntondersteuning
wordt gewerkt aan het beter bekend en vindbaar maken van cliëntondersteuning, in het
bijzonder bij de toegang. Zie hiervoor de brief van 12 juli 2018 en van 20 juni 2019
aan uw Kamer over de voortgang van het Programma Cliëntondersteuning (VWS). Daarnaast
gaat een aantal gemeenten specifiek aan de slag met het aanbod van cliëntondersteuning
voor de groep dak- en thuislozen. Zie hiervoor de brief van Minister De Jonge van
15 oktober 2018 over pilots met gespecialiseerde cliëntondersteuning12. Ook in de pilots uit het actieprogramma is (proactieve) en waar nodig gespecialiseerde
cliëntondersteuning een van de speerpunten.
96. Bij wie is de onafhankelijke cliëntondersteuner in dienst?
Gemeenten en zorgkantoren zijn wettelijk verplicht cliëntondersteuning aan te bieden.
In dit kader worden door gemeenten en zorgkantoren contracten gesloten met aanbieders
van cliëntondersteuning. Daarnaast wordt in veel gemeenten informele cliëntondersteuning
aangeboden.
99. Wie is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van de «modelaanpak voor gespecialiseerde
cliëntondersteuning, specifiek voor de doelgroep dak- en thuisloze jongeren»?
Ik pak dit op, in samenspraak met het programma cliëntondersteuning en gemeenten.
Met name de inzichten die uit de pilots naar voren komen, zullen gebruikt worden bij
het ontwikkelen van een dergelijke modelaanpak.
12. Briefadres (vragen 36, 37, 38, 39, 92, 93, 100, 101, 102, 193, 194)
Gemeenten zijn verplicht mensen die (naar verwachting langer dan vier maanden) rechtmatig
in Nederland verblijven in te schrijven in de BRP. Inschrijving in de BRP is nodig
om voor diverse voorzieningen in aanmerking te komen. In de praktijk loopt de inschrijving
nog niet altijd goed. Bij de Nationale ombudsman, diverse maatschappelijke organisaties
en de Ministeries van BZK en VWS komen nog te vaak vragen en klachten binnen van burgers
die zich niet in kunnen schrijven in de BRP. Om die reden heeft dit punt de onverminderde
aandacht van de Staatssecretaris van BZK en mijzelf. Onderstaand ga ik daar nader
op in aan de hand van uw vragen.
92. Hoeveel daklozen hebben op dit moment een inschrijving BRP op het adres van de
gemeente?
100. Hoe wijken de problemen van het niet hebben van een briefadres voor jongeren
af van de problemen die mensen boven de 27 jaar hiermee hebben?
37. Kunt u aangeven hoe vaak daklozen een briefadres geweigerd wordt door gemeenten
en kunt u de ontwikkeling van dit aantal in de loop der jaren aangeven?
93. Als het gaat om de volgende zinsnede: «in afstemming met BZK, actief acteren bij
signalen over het (mogelijkerwijs) niet juist omgaan met aanvragen van dak- en thuisloze
jongeren voor een briefadres en/of inschrijving in het BRP door gemeenten (2019–2021).»,
in hoeveel gemeenten gaat het dan momenteel mis?
38. Is het voor het beleid wenselijk om inzicht te hebben in de cijfers over hoe vaak
een briefadres geweigerd wordt?
Het is niet bekend hoeveel mensen wel of geen briefadres hebben. Wel is duidelijk
dat leeftijd geen rol speelt; de problemen van jongeren tot 27 jaar wijken niet af
van de mensen van 27 jaar en ouder.
Er wordt niet (centraal) bijgehouden in hoeveel gemeenten het briefadres geweigerd
wordt. Dit is moeilijk te achterhalen, omdat niet bekend is welk adres gemeenten hiervoor
gebruiken. Dat kan het adres van de gemeente zelf zijn, maar bijvoorbeeld ook het
adres van het wijkteam of een intergemeentelijke of samenwerkingsverband sociale dienst.
Briefadressen zijn daarnaast niet alleen bedoeld voor daklozen, en gemeenten houden
niet bij om welke reden iemand is ingeschreven.
Voor zover mij bekend, zijn er geen weigerachtige gemeenten. Wel zijn er gemeenten
bij wie het (soms) mis gaat. Voor het beleid rond briefadressen is de vraag hoe vaak
een briefadres geweigerd wordt in het algemeen niet relevant; er zijn terechte weigeringsgronden.
Het beleid van het Ministerie van BZK en VWS richt zich op het voorkomen van onterecht
weigeren van een briefadres. Elk geval is daarbij één te veel. Daarvoor is actie nodig.
Hierover zijn de volgende vragen gesteld.
36. Gemeenten zijn al verplicht om iemand in te schrijven in de BRP en degene een
briefadres te geven, desondanks gebeurt dit vaak nog niet; welke acties worden precies
genomen in het kader van het actieprogramma om dit vanaf nu goed te laten verlopen?
193. Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten dakloze jongeren inschrijven op een briefadres,
volgens de regels die de wet basisregistratie Personen voorschrijft en dat gemeenten
geen eisen stellen waarvan het kabinet al heeft laten weten dat die niet zijn toegestaan?
101. en 102. Welk effect heeft het actief acteren bij signalen over het «(mogelijkerwijs)
niet juist omgaan met aanvragen van dak- en thuisloze jongeren voor een briefadres
en/of inschrijving in het BRP door gemeenten»?
39. Kunt u een meldingsplicht instellen voor het weigeren van een briefadres door
gemeenten?
194. Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren die een aanvraag doen voor een
briefadres of voor ondersteuning, altijd van gemeenten een beschikking krijgen waarin
staat wat zij wel of niet krijgen, zodat zij, indien nodig, in bezwaar kunnen gaan?
Het Ministerie van BZK acteert bij signalen over het (mogelijkerwijs) niet juist omgaan
met inschrijving van dak- en thuisloze jongeren op een briefadres door gemeenten.
Om de behandeling van signalen te stroomlijnen, is in maart 2019 bij de Rijksdienst
voor Identiteitsgegevens een meldpunt ingericht, waar maatschappelijke organisaties
problemen met inschrijvingen in de BRP kunnen melden. Ze kunnen dat doen via het e-mailadres
info@rvig.nl onder vermelding van «briefadres».
Het effect van het actief signaleren dat gemeenten onjuist omgaan met het inschrijven
van burgers in de BRP is dat vanuit verschillende invalshoeken opnieuw gekeken wordt
naar de specifieke casus. Dat kan tot een nieuw inzicht leiden, waardoor de persoon
mogelijk alsnog wordt ingeschreven in de BRP.
Het instellen van een meldingsplicht acht ik niet zinvol. Er zijn terechte weigeringsgronden
en een weigering hoeft niet te betekenen dat de persoon helemaal niet ingeschreven
wordt. Mogelijk is wel een woonadres beschikbaar en kan de persoon daarop ingeschreven
worden.
De plicht van gemeenten tot inschrijving is al vastgelegd in de Wet BRP. Omdat deze
plicht in de dagelijkse uitvoeringspraktijk van gemeenten nog niet altijd duidelijk
genoeg blijkt te zijn, wordt de wet hierop aangescherpt. Vooruitlopend hierop zijn
door het Ministerie van BZK verschillende activiteiten opgepakt om die wettelijke
plicht te benadrukken. De Staatssecretaris van BZK heeft uw Kamer daarover geïnformeerd
in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Peters (CDA) over dak- en
thuislozen die zich niet kunnen inschrijven in de BRP.13
Een afwijzing van een aangifte van inschrijving in de BRP is een besluit van de gemeente.
Dit valt onder de Algemene wet bestuursrecht en moet altijd schriftelijk gedaan worden
omdat hiertegen bezwaar gemaakt moet kunnen worden. Met het actieprogramma stimuleer
ik dat een dak- en thuisloze jongere ook voor ondersteuning op dit vlak terecht kan
bij één vast aanspreekpunt, waarvoor ik de term jongerenregisseur gebruik. Indien
gewenst kan ook een onafhankelijke cliëntondersteuner hierbij worden betrokken.
13. Financiële bestaanszekerheid (vragen 22, 53, 58, 120, 123, 125, 126, 127)
Dakloosheid kan alleen voorkomen worden als jongeren voldoende financiële middelen
hebben om in basisbehoeften te voorzien. Hierover zijn diverse vragen gesteld.
127. Welke opties voor het hebben van een stabiel inkomen zijn er voor (potentiële)
dak- en thuislozen onder de 27 jaar? Op welke opties zet het voorliggend actieprogramma
in?
Dit kabinet zet er ook via dit actieprogramma maximaal op in dat jongeren werk hebben
of een studie volgen. Zoals hierboven toegelicht wordt op verschillende manieren extra
ingezet om te zorgen dat jongeren kunnen werken of een opleiding volgen. Jongeren
die werk hebben kunnen op deze wijze in hun basisbehoeften voorzien. Als jongeren
een studie volgen zijn er diverse mogelijkheden voor een tegemoetkoming in de studiekosten.
Zie voor een nadere toelichting hierop de antwoorden op vraag 23 over studiefinanciering
en studieleningen. In sommige gevallen komen jongeren ook in aanmerking voor een bijstandsuitkering,
zie voor nadere toelichting het antwoord op vraag 126.
Er zijn door uw Kamer vragen gesteld over de hoogte van het minimum jeugdloon en de
lagere bijstandsnorm voor jongeren.
22. Hoe wordt er voor gezorgd dat dakloze jongeren van 18 jaar die geen beroep op
een ouder kunnen doen, en voor wie het minimum jeugdloon geldt van € 767 per maand
bruto (€ 707 netto), financiële bestaanszekerheid wordt geboden? Hetzelfde wordt gevraagd
betreffende dakloze jongeren die geen werk hebben en geen middelen van bestaan of
ouders om een beroep op te doen, en voor wie de bijstandsnorm € 253,– per maand is.
125. Hoe organiseert u dat voor dakloze jongeren van 18 jaar die geen beroep op een
ouder kunnen doen, en voor wie het minimum jeugdloon geldt van € 767 per maand bruto
(€ 707 netto), financiële bestaanszekerheid wordt geboden? Hoe organiseert u dit voor
dakloze jongeren die geen werk hebben en geen middelen van bestaan of ouders om een
beroep op te doen, en voor wie de bijstandsnorm € 253,– per maand is?
53. Zal verhoging van de bijstandsuitkering voor jongeren onderdeel zijn van het actieprogramma?
Zo nee, waarom niet?
58. Kunt u aangeven wat het rekening houden met de onderhoudsplicht van ouders tot
het 21e levensjaar bij geven van financiële bestaanszekerheid inhoudt, met daarbij
een aantal concrete voorbeelden?
126. Hoe organiseert u de financiële bestaanszekerheid van dakloze jongeren in de
eerste vier weken na melding bij de gemeente voor bijstand? In die vier weken moeten
dakloze jongeren eerst zoeken naar een opleidingsplaats, voordat hun aanvraag voor
bijstand in behandeling wordt genomen, hoe betalen zij dan kosten voor onderdak en
voeding?
De Participatiewet kent afzonderlijke – lagere – bijstandsnormen voor jongeren tot
21 jaar. Op grond van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders onderhoudsplicht jegens
hun kinderen jonger dan 21 jaar. Dit betekent dat de norm voor 18–21-jarigen niet
volledig de noodzakelijke kosten van bestaan behoeft te dekken. Gelet op het vangnetkarakter
van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm
rekening te houden met deze onderhoudsplicht. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij
de jongerennorm niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien en het voor
jongeren niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken. Dit geldt
bijvoorbeeld voor jongeren die geen ouders meer hebben of wanneer ouders weigeren
een financiële bijdrage te leveren. De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid
in dergelijke situaties op basis van maatwerk de norm via de bijzondere bijstand aan
te vullen en deze aanvulling te verhalen op de ouders. Hiermee kan voorzien worden
in een inkomen dat voldoende is om van te leven. Verhoging van de bijstandsuitkering
voor jongeren van 18 tot 21 jaar is daarom niet aan de orde.
U vraagt hoe ik de financiële bestaanszekerheid voor dakloze jongeren in de eerste
vier weken na melding bij de gemeente voor bijstand organiseer. Gemeenten kunnen volgens
de Participatiewet geen financiële ondersteuning bieden. Wel kan – op basis van individueel
maatwerk – ondersteuning worden geboden bij het zoeken naar werk en scholing.
In het kader van het actieprogramma inventariseer ik welke succesvolle mogelijkheden
er zijn maatwerk in de praktijk te leveren. Deze zullen actief gedeeld worden met
gemeenten en andere partijen. Hiermee wordt het bieden van maatwerk bevorderd. Verhoging
van de bijstandsuitkering voor jongeren maakt geen deel uit van het actieprogramma,
omdat de Participatiewet reeds voldoende mogelijkheden biedt de norm via de bijzondere
bijstand aan te vullen.
123. Hoe verhoudt zich het genoemde «via maatwerk te komen tot een passend inkomen»
tot de huidige regelgeving met betrekking tot scholing of werk voor jongeren onder
de 23 jaar?
Jongeren onder de 27 jaar horen in de ogen van het kabinet niet in de bijstand. Zij
moeten scholing volgen of werken. Er bestaat bovendien geen recht op bijstand indien
de jongere onder de 27 jaar, ondanks dat scholingsmogelijkheden voor hem beschikbaar
zijn, deze niet wil volgen. Of indien uit de houding of het gedrag van de jongeren
ondubbelzinnig blijkt dat zij de (re-integratie)verplichtingen niet willen nakomen.
120. Hoe wijken de behoeften van jongeren onder de 27 jaar op het gebied van het verhogen
van de financiële bestaanszekerheid af van personen boven de 27 jaar?
In de basis wijken deze behoeften niet af.
14. Ontstaan, signaleren en oplossen van schulden (vragen 23, 40, 119, 121, 122, 124,
128, 129, 130, 131, 144, 157)
Doel van het actieprogramma is dat schulden bij dak- en thuisloze jongeren zoveel
mogelijk voorkomen worden, dat ze snel gesignaleerd worden als ze ontstaan en dat
jongeren passende hulp krijgen bij het oplossen van hun schulden.
121. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van het vroegtijdig
herkennen van schuldproblematiek? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling
zijnd beleid wordt hier toegevoegd?
128. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van de financiële maatwerkbegeleiding
en schuldhulpverlening? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnde beleid
wordt hier toegevoegd?
Er bestaan al veel goede initiatieven op het gebied van het vroegtijdig herkennen
van schulden. Zo is in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke
opvang subsidie verstrekt aan de Federatie Opvang gericht op «vroegsignalering en
schulden». Federatie Opvang zet met deze subsidie in op kennisontwikkeling over het
voorkomen van huisuitzettingen, onderzoek naar het ontstaan van schulden, het ontwikkelen
van een kennis basispakket voor professionals in de opvang, het organiseren van kennisbijeenkomsten
voor professionals in de opvang en gemeentelijke professionals, het maken van een
voorlichtingsfilm over de reis die een cliënt in de opvang of beschermd wonen maakt
en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal voor cliënten.
Binnen SchuldenlabNL wordt gewerkt met private en publieke partners om verschillende
projecten op te schalen, waaronder het Jongeren Perspectief Fonds dat zich op jongeren
richt. Het programma Schouders Eronder is gericht op een verdere professionalisering
van de schuldhulpverlening. Vanuit deze algehele verdere professionalisering beoogt
dit programma de kennis rond dienstverlening aan verschillende groepen – waaronder
mensen in de maatschappelijke opvang – te verdiepen en van daaruit de dienstverlening
voor deze groepen te verbeteren.
Met de Brede Schuldenaanpak zet het kabinet in op het voorkomen en oplossen van (problematische)
schulden. Dit actieprogramma en de Brede Schuldenaanpak versterken elkaar. Vanuit
het Actieplan Brede Schuldenaanpak is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar maatwerkdienstverlening
door rijksoverheidsschuldeisers aan dak- en thuisloze jongeren met schulden.14 De kennis die hiermee wordt opgedaan, kan worden benut binnen het actieprogramma.
Andersom zal ook het actieprogramma mogelijk zaken opleveren die de gemeentelijke
dienstverlening rond schuldhulpverlening voor jongeren verder kan verbeteren.
124. Hoeveel van de betrokken jongeren hebben schulden? Hoe hoog zijn de gemiddelde
schulden? In hoeveel gevallen wordt schuldhulpverlening al ingezet? Wat zijn de resultaten
van de huidige aanpak?
Het is niet precies bekend hoeveel dak- en thuisloze jongeren schulden hebben. Wel
zijn er indicaties dat het om een aanzienlijk aantal gaat. Op 12 juni 2018 heeft u
het onderzoek ««Zwerfjongeren en schulden ontvangen»15. In dit onderzoek gaf 67% van de respondenten aan dat bij minimaal 75% van de dak-
en thuisloze jongeren sprake is van schulden. De overige respondenten waren van mening
dat dit bij 50% of 25% van de jongeren het geval is of had hierin geen inzage. Wat
betreft de hoogte van de schuld kwam uit het onderzoek naar voren dat 70% van de respondenten
denkt dat de gemiddelde schuld van zwerfjongeren tussen de € 3.000,– en € 6.000,–
ligt. 22% denkt dat de gemiddelde schuld hoger ligt en slechts één respondent denkt
dat de gemiddelde schuld lager ligt.
Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden van de lokale uitvoering van de schuldhulpverlening
en de resultaten hier van. Het is dan ook niet bekend hoeveel jongeren schuldhulpverlening
ontvangen. De NVVK – de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren –
brengt jaarverslagen uit waarin zij laten zien hoeveel mensen hun leden hebben geholpen
en op welke manier. Het jaarverslag NVVK 2017 liet een stijging zien van jongeren
die bij de schuldhulpverlening aankloppen. Deze ontwikkeling zet zich gezien het jaarverslag
2018 van de NVVK ook voort. Met de Benchmark Armoede & Schulden, die het Ministerie
van SZW subsidieert, kunnen gemeenten daarnaast de resultaten van het armoede- en
schuldenbeleid meten en vergelijken. Wat werkt hangt immers af van de lokale context.
119. Waarom geven zorgverzekeraars, woningcorporaties en energieleveranciers niet
aan alle gemeenten een signaal af over beginnende betalingsachterstanden? In hoeveel
gemeenten gebeurt dit?
Zorgverzekeraars en leveranciers van energie en drinkwater hebben de plicht een signaal
over betalingsachterstanden te delen met gemeenten.16 Woningcorporaties hebben momenteel geen wettelijke grondslag om deze informatie te
delen met andere partijen, maar in veel gevallen maken gemeenten en woningcorporaties
hier wel afspraken over, onder andere om huisuitzettingen te voorkomen. Met de wijziging
van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) ten behoeve van vroegsignalering
en gegevensuitwisseling, die de Staatssecretaris van SZW in voorbereiding heeft, worden
gemeenten ondersteund op het gebied van vroegsignalering van schulden. Daarbij wordt
rekening gehouden met de voorwaarden aangaande de privacy van de huurder conform het
advies van de Autoriteit Persoonsgegevens. Veel gemeenten zijn al aan het experimenten
met vroegsignalering, het exacte aantal is niet bekend. De wijziging van de Wgs heeft
als doel dat alle gemeenten hiermee aan de slag gaan. Na verwerking van de reacties
en advisering door de Raad van State wordt het wetsvoorstel in het vierde kwartaal
van 2019 aan de uw Kamer aangeboden.
Het kabinet en de VNG geven daarnaast nadere uitwerking aan de afspraken die zijn
gemaakt over het voorkomen en oplossen van problematische schulden binnen het Interbestuurlijke
Programma (IBP).
Het IBP ondersteunt preventie en vroegsignalering door landelijke afspraken te ontwikkelen
tussen gemeenten en schuldeisers over vroegsignalering van schulden.
122. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op
het gebied van vroegtijdige herkenning van schuldproblematiek af van de behoefte van
(potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?
129. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op
het gebied van financiële maatwerkbegeleiding en schuldhulpverlening af van de behoefte
van (potentiële) dak- en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?
De behoefte zal in de basis niet afwijken. Uit de uitkomsten (opgedane kennis, lessen
etc.) van de relevante binnen het actieprogramma opgenomen acties kunnen gemeenten
en betrokken organisaties naar verwachting ook hun voordeel doen voor mensen van 27 jaar
en ouder. Ook de reeds bestaande kennis wordt uiteraard benut en gedeeld.
130. In hoeverre zijn de geïnventariseerde mogelijkheden voor verschillende type maatwerkregelingen
rond financiële begeleiding en schuldhulpverlening ook bruikbaar voor (potentiële)
dak- en thuisloze jongeren ouder dan 27 jaar? Wat is er nodig om ook die mogelijkheden
te inventariseren voor de groep ouder dan 27 jaar? Wat zijn de (meer)kosten hiervan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 124 zijn meerdere onderzoeken gedaan. Het
onderzoek naar maatwerkdienstverlening door uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid
is ook te vertalen naar andere groepen. Het incassoproces van de diverse uitvoeringsorganisaties
en de mogelijkheden tot maatwerk beperkt zich niet tot de groep jongeren met schulden
en is dus ook toepasbaar voor de groep ouder dan 27 jaar.
Wat betreft de gemeentelijke schuldhulpverlening is er een onderscheid in de dienstverlening
tussen jongeren die studiefinanciering ontvangen en jongeren die inkomen uit werk
of bijstand ontvangen.
Het is niet concreet te zeggen wat de kosten zouden zijn voor nader onderzoek naar
financiële begeleiding en schuldhulpverlening.
Op dit moment is hiermee voldoende kennis beschikbaar ook voor de groep van 27 jaar
en ouder te werken aan betere begeleiding en (schuld)hulpverlening. Ik pak dit op
samen met de bij de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang betrokken
partijen. Ook het programma Schouders Eronder is relevant in dit kader. Dit is een
landelijk programma, gesubsidieerd door het Ministerie van SZW, dat bedoeld is de
schuldhulpverlening in Nederland te verbeteren. Schouders Eronder is een samenwerkingsverband
tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG. Schouders
Eronder wil onder meer kennis en vakmanschap verbeteren van iedereen die een rol heeft
in het signaleren, voorkomen en oplossen van schulden.
15. Wanbetalersregeling/zorgverzekering (vragen 54, 132, 133)
Uw kamer heeft diverse vragen gesteld over de zorgverzekering.
54. Wordt het voor gemeenten verplicht om deel te nemen aan de regeling uitstroom
wanbetalers? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, gemeenten worden niet verplicht deel te nemen aan de uitstroomregeling voor wanbetalers
met een bijstandsuitkering. Op de eerste plaats, omdat de invulling van de schuldhulpverlening
aan gemeenten is. De uitstroom uit de wanbetalersregeling kan hier onderdeel van zijn.
Een gemeente kan hierover afspraken maken met een zorgverzekeraar en indien uitstroom
kan plaatsvinden zijn in artikel 3.5.6 van de regeling zorgverzekering voorwaarden
gesteld waaronder dit kan. Om zorgverzekeraars en gemeenten daarbij te helpen kunnen
ze gebruik maken van een modelovereenkomst die speciaal voor deze regeling is ontworpen.
Op de tweede plaats, omdat deelname aan een collectiviteit voor minima gedurende de
driejarige betalingsregeling onderdeel is van de voorwaarden van de uitstroomregeling.
Niet elke gemeente heeft een collectiviteit voor minima en geen enkele zorgverzekeraar
heeft met alle gemeenten een collectiviteit voor minima.
132. Hoeveel jongeren raken dak- of thuisloos door het niet of niet tijdig afsluiten
van een passende zorgverzekering?
Door het niet of niet tijdig sluiten van een zorgverzekering zal een jongere niet
dak- of thuisloos raken. Een dak- of thuisloze jongere die verzekeringsplichtig is
(zoals dit geldt voor iedereen die in Nederland verblijft of werkt) en geen zorgverzekering
heeft gesloten moet in beginsel de kosten van medische zorg zelf betalen. In de meeste
gevallen zal dit bij deze doelgroep door gebrek aan financiële middelen niet lukken.
Voor dit soort situaties is de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden
in het leven geroepen. Zorgaanbieders kunnen de kosten van medisch noodzakelijke zorg
declareren bij het CAK. Voorwaarde is dat de zorg gemeld wordt aan de GGD, waarbij
het de bedoeling is dat een gemeente verder onderzoekt of de bedoelde jongere verder
geholpen kan worden, bijvoorbeeld door een uitkering én een zorgverzekering.
133. Hoeveel jongeren raken dak- of thuisloos door het niet op tijd betalen van hun
zorgverzekering?
Indien een verzekerde de zorgpremie niet betaalt, zal een zorgverzekeraar in de regel
een betalingsregeling aanbieden of de schuldenaar kan vragen om een betalingsregeling.
In voorkomende gevallen kunnen jongeren in ernstiger financiële problemen raken wanneer
zij naast de schuld aan de zorgverzekeraar ook andere schulden hebben en niet kunnen
voldoen aan een betalingsregeling.
Na zes maanden premieachterstand wordt een wanbetaler aangemeld bij het CAK, en moet
– in plaats van aan de zorgverzekeraar – een (hogere) bestuursrechtelijke premie worden
betaald aan het CAK. Het CAK gaat nooit over tot huisuitzetting waardoor een jongere
dakloos raakt.
Vaak is het niet betalen van de zorgpremie slechts een onderdeel van de problematiek
waar deze jongeren mee te kampen hebben. Naast (soms veel) schulden bij andere schuldeisers
kan ook sprake zijn van psychische problemen en/of verward gedrag, verslavingsproblematiek,
en dergelijke. Het hebben van een schuld bij de zorgverzekeraar is dus niet de directe
oorzaak van het dak- of thuisloos raken en door het niet betalen van de zorgpremie
alleen zal een jongere niet dak- of thuisloos worden.
16. Schulden Studieleningen (vragen 23, 40, 131, 144, 157)
Er zijn diverse vragen gesteld over het ontstaan van schulden en dak- en thuisloosheid
door een studielening.
23. Hebben jongeren in de schuldsanering de mogelijkheid een studielening af te sluiten?
Kunnen dakloze jongeren een opleiding volgen zonder nieuwe schulden te maken?
144. Wat is de concrete problematiek van studieleningen in het kader van schuldhulpverlening?
Welke huidige aflosregels zijn van toepassing op deze problematiek?
157. Hoe organiseert u dat dakloze jongeren die een schuldsaneringsregeling hebben,
een opleiding kunnen volgen zonder nieuwe schulden te maken? Het is immers niet toegestaan
om een studielening af te sluiten tijdens een lopende schuldenregeling?
Iedere jongere, dus ook een dak- of thuisloze jongere, zou tenminste over een startkwalificatie
moeten beschikken. Met een startkwalificatie wordt kans op de arbeidsmarkt vergroot.
Het uitgangspunt is dan ook dat een jongere blijft studeren en daarnaast geholpen
wordt bij het oplossen van de eventuele financiële problemen.
Studenten met schulden kunnen op verschillende manieren geholpen worden, zoals met
een schuldregeling of de inzet van een budgetcoach. Gemeenten moeten per individueel
geval integraal afwegen wat jongeren het beste perspectief geeft op zowel een schuldenvrije
toekomst als een startkwalificatie.
Jongeren in een minnelijk schuldhulpverleningstraject kunnen studiefinanciering17 aanvragen, waaronder een studielening. Een schuldhulpverleningstraject is geen criterium
om studiefinanciering te weigeren. Ook kunnen jongeren die studiefinanciering ontvangen
op basis daarvan niet uitgesloten worden van schuldhulpverlening. Niet alle gemeenten
zijn hiervan op de hoogte, waardoor het voorkomt dat jongeren met studiefinanciering
niet worden toegelaten tot de schuldhulpverlening. Het is niet bekend om hoeveel jongeren
het hier gaat. Om de bekendheid van gemeenten met de mogelijkheden voor schuldhulpverlening
aan jongeren die studeren te vergroten, is de voorlichting verder geïntensiveerd.
Hoewel jongeren niet in financiële problemen kunnen komen door een studieschuld, kan
DUO wel mede-schuldeiser zijn in een schuldhulpverleningstraject. DUO werkt mee aan
schuldhulpverleningstrajecten en bevriest de invordering van de schuld gedurende het
traject, zodat een jongere orde op zaken kan stellen.
Als het minnelijke schuldhulpverleningstraject niet heeft geleid tot een schone lei
en iemand verzoekt toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsanering (Wsnp), dan
moet hij of zij in principe tijdens de duur van het wettelijke schuldsaneringstraject
werken of solliciteren naar een voltijds dienstverband. Zo kunnen zo veel mogelijk
schulden afbetaald worden. Het is aan de rechter in individuele gevallen anders te
beslissen.
Dak- en thuisloze jongeren die geen vast woonadres hebben, kunnen met behulp van een
briefadres studiefinanciering aanvragen bij DUO. Het briefadres kan het adres van
een persoon zijn, maar ook van een instelling zoals een gemeente.
Studenten van wie de ouders niet of weinig kunnen meebetalen aan de opleiding kunnen
een aanvullende beurs aanvragen bij DUO. Voor studenten op de entreeopleiding en niveau
2 van het mbo is dit altijd een gift. Voor studenten op mbo niveau 3 en 4, hbo en
universiteit wordt de aanvullende beurs omgezet in een gift als ze binnen tien jaar
hun diploma halen. Alle studenten kunnen daarnaast een studielening afsluiten bij
DUO om hun studie te bekostigen. Deze lening moeten ze na het beëindigen van de opleiding
wel terugbetalen, maar onder sociale terugbetalingsvoorwaarden. Pas twee jaar na het
beëindigen van de opleiding moet worden begonnen met het aflossen van de studieschuld.
De schuld hoeft alleen te worden afgelost bij voldoende inkomen en nooit meer dan
4 procent van het inkomen boven het minimumloon. Mocht het financieel tegenzitten,
dan kan de aflossing vijf jaar worden gepauzeerd.
40. Aangegeven wordt dat studieleningen een belangrijk aandachtspunt zijn bij financiële
problemen bij jongeren, kunt u aangeven hoeveel jongeren hierdoor financieel in de
problemen komen? Hoe groot is de problematiek veroorzaakt door deze studieleningen?
Is het een optie om deze studieleningen af te schaffen om deze ernstige problematiek
te voorkomen?
131. Hoeveel jongeren raken dak- of thuisloos door een studielening?
Het is niet mogelijk dat jongeren tijdens hun studie financieel in de problemen komen
door uitsluitend het hebben van een studielening. Het is daarom niet waarschijnlijk
dat jongeren door een studielening dak- en thuisloos raken. Tijdens de studie hoeft
de studielening niet afgelost te worden. De aflossing vindt alleen plaats na de studie
bij voldoende inkomen.
17. Passend werk, persoonlijke ontwikkeling en scholing (vragen 134, 135, 137, 142,
143, 153, 154, 155, 159, 160, 161, 162)
Een belangrijk doel van het actieprogramma is zoveel mogelijk (potentiële) dak- en
thuisloze jongeren succesvol toe te leiden naar passend werk. Dit vergt een gezamenlijke
inspanning van veel partijen en het onderwerp heeft dan ook de volle aandacht van
de Staatssecretaris van SZW en mijzelf. Het tempo waarin dit lukt zal voor elke jongere
verschillend zijn, in veel gevallen dient op andere levensgebieden vooruitgang te
worden geboekt, voordat passend (betaald) werk het doel kan zijn. Hiervoor is maatwerk
essentieel. Hieronder ga ik in op vragen over dit thema.
137. Wat wordt gezien als passend werk voor (potentiële) dak- en thuislozen?
134. Wat zijn de doelen van 2.4 kansrijke initiatieven: passend werk?
135. Welke «bestaande initiatieven vanuit de (Rijks)overheid op het gebied van passende
banen voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» zijn er op dit moment en
met welke wordt vanuit dit actieprogramma een verbinding gemaakt?
142. Hoe verschillen de acties uit dit actieprogramma van «initiatieven vanuit de
(Rijks)overheid op het gebied van passende banen voor jongeren met een afstand tot
de arbeidsmarkt»? Welk nieuw beleid voegt het voorliggend actieprogramma toe, dat
nog geen onderdeel is van de intimatiën vanuit de (Rijks)overheid?
143. Over welke initiatieven gaat het in de zin: «bestaande initiatieven vanuit de
(Rijks)overheid op het gebied van passende banen voor jongeren met een afstand tot
de arbeidsmarkt»?
Passend werk is altijd een kwestie van maatwerk, afhankelijk van de mogelijkheden,
kennis en ervaring van degene die het betreft. Voor dak- en thuisloze jongeren is
daarnaast van belang dat het past bij de (mentale) situatie waarin zij zich bevinden.
Het samen met de jongere nadenken over wat «passend werk» betekent en wanneer dat
is te realiseren, is dan ook cruciaal.
Doel van dit onderdeel van het actieprogramma is (lokale) initiatieven gericht op
het toeleiden van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren naar passend werk, te ondersteunen.
Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van financiële ondersteuning of praktische hulp. Een
voorbeeld is het initiatief «Skills in de stad». Dit initiatief richt zich op het
op alle levensgebieden ondersteunen van kwetsbare jongeren, met het vinden van een
passende baan en/of opleiding als beoogd resultaat. Hierbij wordt Rijks- en/of publiek
vastgoed ingezet, onder de begeleiding van het Rijksvastgoedbedrijf (BZK).
De Participatiewet kent verschillende instrumenten om werkzoekenden, waaronder ook
jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, te ondersteunen in hun traject naar
werk. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze begeleiding. De ondersteuning naar
werk is een kwestie van maatwerk, want het is afhankelijk van de situatie van de individuele
werkzoekende. Daarbij kan gedacht worden aan trainingen, job coaching en het opdoen
van werkervaring of sociale activering. Voor jongeren die niet in staat zijn het wettelijk
minimumloon te verdienen kan de gemeente aan de werkgever loonkostensubsidie verstrekken.
Aan jongeren die zijn aangewezen op beschut werk, kunnen gemeenten een dergelijke
plek beschikbaar stellen. Zij zijn daartoe verplicht bij een positief advies van het
UWV. Vanuit die mogelijkheden kijkt een gemeente ook naar passende ondersteuning voor
de jongere dak- en thuislozen, de doelgroep waarop het actieprogramma betrekking heeft.
Naast deze voorzieningen zijn met werkgevers afspraken gemaakt om werkzoekenden met
een arbeidsbeperking aan werk te helpen via de banenafspraak. Het gaat om 125.000
extra werkplekken op termijn (in 2026). In het kader van het programma Perspectief
op werk bestaat een extra impuls voor de arbeidstoeleiding van mensen die niet zelfstandig
de weg naar werk vinden. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar in 2019 en 2020.
Naast bovenstaande initiatieven heeft OCW specifiek om jongeren met afstand tot de
arbeidsmarkt aan het werk te helpen, ook het initiatief ontwikkeld van mbo-verklaringen
voor jongeren die de Entree- en mbo2-opleidingen verlaten zonder diploma, zodat deze
jongeren weer makkelijker kunnen terugkeren in het onderwijs of op de arbeidsmarkt.
Verder is de Staatssecretaris van SZW samen met de Minister van OCW de pilot Praktijkleren
met de praktijkverklaring in het mbo gestart, voor werkzoekenden en werkenden voor
wie een startkwalificatie nog een brug te ver is. Tot slot werkt JenV samen met gemeenten
aan de implementatie van de werkwijze met IPTA-coaches (integrale persoonsgerichte
toeleiding naar arbeid). Met deze werkwijze beoogt JenV criminaliteitspreventie door
gerichte begeleiding naar scholing of werk.
Verder zetten GGZ Nederland, UWV, Cedris, Divosa, de Federatie Opvang, Mensen Met
Mogelijkheden, MIND, RIBW Alliantie, Stichting Samen Sterk Zonder Stigma en VNG zich
gezamenlijk in mensen met een psychische kwetsbaarheid duurzaam naar werk te begeleiden.
Het doel is een effectieve re-integratie voor mensen met een psychische kwetsbaarheid,
of behoud van werk zodat uitval op de arbeidsmarkt wordt voorkomen. De inzet is dat
zij betaald werk verrichten of kunnen blijven verrichten. Dit draagt bij aan herstel
en sluit aan bij een inclusieve samenleving waarin iedereen naar vermogen kan meedoen.
Zij hebben deze ambities vastgelegd in een convenant. SZW draagt samen met het UWV
1,5 miljoen euro bij aan de uitvoering van het convenant.
Ook hebben in mei 2018 tien landelijke partijen het convenant Samenwerken aan wat werkt, naar duurzaam werk voor mensen met een psychische kwetsbaarheid ondertekend18. Doel van dat convenant is «een effectieve re-integratie voor mensen met een psychische
kwetsbaarheid, of behoud van werk zodat uitval op de arbeidsmarkt wordt voorkomen.
Inzet is dat zij betaald werk verrichten of kunnen blijven verrichten. Dit draagt
bij aan herstel en sluit aan bij een inclusieve samenleving waarin iedereen naar vermogen
kan meedoen.»
Tot slot stimuleren SZW en VWS de samenwerking op het niveau van arbeidsmarktregio
tussen ggz, gemeenten en UWV, gericht op toeleiding van mensen met psychische aandoeningen
naar werk. Bekeken wordt of de regeling met een jaar kan worden verlengd.
De initiatieven die SZW ontplooit om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
betere kansen op de arbeidsmarkt te bieden, gelden ook voor de specifieke doelgroep
jonge dak- en thuislozen. Het actieprogramma gaat niet uit van nieuw beleid op dit
terrein, maar zet in op het stimuleren van relevante initiatieven. Lokale partijen
werken continu aan verbetering op dit terrein.
153. & 154. Wat wordt verstaan onder «een tussenstap» in de zin: «Voordat naar een
(betaalde) baan kan worden toegewerkt is soms eerst een tussenstap nodig»? Hoe verhoudt
dit zich tot het bestaande aanbod binnen de Participatiewet?
In het actieprogramma wordt in de Actielijn Persoonlijke ontwikkeling en scholing
beschreven dat het voor jongeren met een ingewikkelde start van belang is dat zij
de mogelijkheid krijgen zich persoonlijk te ontwikkelen en hun talenten te ontplooien.
Acties die worden genoemd zijn: samenwerking met het Programma Maatschappelijke Diensttijd
en acties samen met de Alliantie Inclusief Sporten en Bewegen. Daarnaast wordt sterk
ingezet op het behalen van een (start)kwalificatie, het opdoen van praktische basisvaardigheden
en het überhaupt tijd nemen en krijgen als jongere bewust te worden van eigen uitdagingen,
talenten etc.
Gemeenten kunnen op dit vlak veel doen. Hier kan ondersteuning op grond van de Wmo2015
(gericht op maatschappelijke participatie) en ondersteuning vanuit de Participatiewet
samen komen. Wanneer werk nog niet aan de orde is, kunnen gemeenten inzetten op bijvoorbeeld
trainingen en sociale activering. Er zijn gemeenten die inzetten op bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.
148. Wat wordt verstaan onder «talenten en mogelijkheden»?
149. Hoe verhoudt zich de suggestie dat (potentiële) dak- en thuisloze «hun talenten
niet verder kunnen ontwikkelen» tot anderen jongeren die helaas dit soort mogelijkheden
ook niet hebben?
150. Wat wordt bedoeld met de zinsnede: «zonder dat hier gelijk allerlei verplichtingen
aan vast zitten»?
155. Hoe moet «persoonlijke ontwikkeling, met een focus op de eigen talenten en mogelijkheden»
gezien worden in het licht van datgene wat maatschappij en arbeidsmarkt van inwoners
vragen?
159. Hoe verhouden «de wensen en mogelijkheden van de jongere» zich tot de ervaring
en vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig in deze maatschappij te functioneren?
Ieder mens en dus ook iedere jongere heeft specifieke talenten, oftewel: iets waar
de jongere goed in is en waar hij of zij energie van krijgt. Door de situatie waar
dak- en thuisloze jongeren in terecht zijn gekomen is de aandacht voor wat zij wél
kunnen en voor wat ze zouden willen ontwikkelen en leren, vaak ondergesneeuwd. Het
is mijn stellige overtuiging, en de jongeren die ik gesproken heb bevestigen dat,
dat jongeren het best kunnen worden ondersteund door naast ze te gaan staan en de
eigen toekomstwensen, talenten en mogelijkheden centraal te stellen. Jongeren ervaren
op dit moment nog te vaak dat zij vooral als «probleemgeval» worden gezien. In het
kader van het actieprogramma stimuleer ik daarom dat ook gekeken wordt naar de positieve
bijdrage die dak- en thuisloze jongeren kunnen leveren. Dat is wat ik versta onder
het gericht zijn op talenten en mogelijkheden.
Het actieprogramma richt zich expliciet op (potentiële) dak- en thuisloze jongeren.
Dit laat onverlet dat ook andere jongeren aandacht en ondersteuning nodig kunnen hebben.
U vraagt naar de zin «zonder dat hier gelijk allerlei verplichtingen aan vast zitten».
Voor een deel van de dak- en thuisloze jongeren geldt dat het hen ontbreekt aan een
aantal basisvaardigheden die nodig zijn mee te kunnen doen in de samenleving. Zij
kunnen bijvoorbeeld niet zonder hulp in een «normaal» dagritme komen, waardoor ze
niet van begin af aan kunnen voldoen aan de verplichtingen die horen bij een «normale»
deelname aan sociale activiteiten, zoals bij een sportclub, onderwijs of werk. Ik
wil hen daarom de kans bieden mee te doen aan initiatieven waarin zij de gelegenheid
krijgen deze basisvaardigheden op te bouwen. Met ruimte voor het maken van fouten,
zonder dat zij daar direct op worden afgerekend of worden uitgesloten van verdere
deelname.
Zowel in de maatschappij als op de arbeidsmarkt worden «soft skills» gevraagd en gewaardeerd.
Voor de meeste jongeren geldt dat zij die vaardigheden van jongs af aan kunnen ontwikkelen,
thuis, op school, de sportclub, zodat zij als vanzelf kunnen voldoen aan datgene wat
maatschappij en arbeidsmarkt van inwoners vragen. Voor veel dak- en thuisloze jongeren
geldt dat niet. Zij hebben door allerlei omstandigheden in hun jeugdjaren die «vanzelfsprekende»
ontwikkeling niet doorgemaakt en hebben dus iets extra’s nodig om aan die maatschappelijke
eisen te kunnen voldoen. Door de focus te leggen op eigen talenten en mogelijkheden
krijgen dak- en thuisloze jongere de mogelijkheid zich op dat front alsnog (door)
te ontwikkelen.
160. Geldt de hulp bij het halen van een (start)kwalificatie ook voor jongeren die
al een (start)kwalificatie hebben?
Nee. De in het actieprogramma genoemde RMC-functie (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie)
heeft tot doel om jongeren tot 23 jaar te ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie.
Met een startkwalificatie hebben jongeren een gunstiger uitgangspositie op de arbeidsmarkt.
De RMC-functie heeft niet als wettelijke opdracht om jongeren te ondersteunen die
reeds een startkwalificatie hebben behaald.
161. Welk nieuw beleid wordt in dit actieprogramma voorgesteld op het gebied van het
behalen van een kwalificatie?
In het actieprogramma wordt geen nieuw beleid ten aanzien van het behalen van een
kwalificatie voorgesteld.
162. In hoeverre kan het beleid op het gebied van het behalen van een kwalificatie,
zoals beschreven in dit actieprogramma, ook ingezet worden voor jongeren ouder dan
27 jaar?
Een aantal maatregelen kan ook worden ingezet voor jongeren ouder dan 27 jaar. Een
voorbeeld zijn de pilots die in het najaar 2018 in het mbo gestart worden voor mensen
voor wie een startkwalificatie (nog) een brug te ver is, die bestaan uit een intensieve
periode van werken en leren. Het programma ontwikkelt een aanpak die geschikt is voor
een brede groep mensen zonder startkwalificatie.
18. Jongerenopvang (vragen 24, 41, 42, 43, 68, 86, 118, 164, 165, 166, 167, 168, 169,
170, 171, 172 en 174)
Met het actieprogramma wil ik stimuleren dat er voldoende (gespecialiseerde) plekken
voor jongerenopvang in Nederland zijn. Uw Kamer heeft hier een aantal vragen over
gesteld.
68. Op welke wijze organiseert u dat jongeren die zich bij de gemeente of de nachtopvang
melden, worden opgevangen, ook als het vol is in de nachtopvang en ook als zij uit
een andere regio komen? Op welke wijze organiseert u dat jongeren die in de nachtopvang
verblijven, van gemeentewege een keukentafelgesprek krijgen voor een Wmo maatwerk
voorziening?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen
die dat nodig hebben. Uit het mystery guests onderzoek uit 201819 blijkt dat de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang in de praktijk
nog onvoldoende gewaarborgd is. Ik heb hierover met de VNG en betreffende gemeenten
afspraken gemaakt. Hierover staat meer in de voortgangsrapportage beschermd wonen
en maatschappelijke opvang. In het kader van de uitvoering van het actieprogramma,
waaronder de pilots, zal tevens aandacht zijn voor een adequate toegang en een zorgvuldig
gesprek met de jongere over de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden.
165. Welke deskundigen «zijn het erover eens dat het voor dak- en thuisloze jongeren
bij maatschappelijke opvang belangrijk is over een eigen gespecialiseerde voorziening
te beschikken dan wel een eigen opvanggedeelte te hebben in voorzieningen waar ook
de volwassen dak- en thuislozen verblijven»?
166. Betreffende maatschappelijke opvang, wat wordt verstaan onder «een eigen gespecialiseerde
voorziening»? Hoe wijkt dit af van het belang dat niet-jongeren en andere doelgroepen
hebben bij een gespecialiseerde voorziening?
86. Waaruit bestaat «voldoende passend aanbod (...) voor de doelgroep (potentiële)
dak- en thuisloze jongeren» en hoe verhoudt zich dat tot de andere zorg die gemeenten
bieden?
171. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op
het gebied van passende opvang af van de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen
die ouder dan 27 jaar zijn?
170. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van passende opvang?
Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnde beleid wordt hier toegevoegd?
168. en 169. Welke instrumenten heeft u om ervoor te zorgen dat de organisaties voor
opvang een gescheiden jongerenopvang realiseren? Wat wordt in dat licht verstaan onder
een «gescheiden jongerenopvang»? Wie betaalt die kosten of wat kunnen organisaties
niet meer doen als de «gescheiden jongerenopvang» mogelijk wordt gemaakt?
118. Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten voldoende zorg inkopen, zodat een passende
vervolgplek of nazorg gegeven kan worden?
Movisie geeft aan dat het voor dak- en thuisloze jongeren belangrijk is over een eigen
gespecialiseerde voorziening te beschikken. 20 «Gespecialiseerde voorzieningen» zijn plekken waar alleen jongeren verblijven, gescheiden
van volwassenen. Het kan gaan om een geheel eigen voorziening, dan wel een duidelijk
gescheiden gedeelte in een bredere voorziening.
Voor verschillende doelgroepen kan een gescheiden voorziening van belang zijn. De
jongeren hebben specifieke uitdagingen die passen bij hun leeftijd en persoonlijke
ontwikkeling; een gescheiden aanpak is mede om die reden van belang. Ook voelen zij
zich dikwijls onveilig in het bijzijn van oudere daklozen en werkt het bovendien demotiverend.
Vanuit het actieprogramma wordt het creëren van passende opvang actief aangemoedigd,
in aanvulling op de maatregelen in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen
en maatschappelijke opvang, om te komen tot vernieuwing en verbetering van de maatschappelijke
opvang. Het is uiteindelijk aan gemeenten om met aanbieders goede inkoopafspraken
te maken, zodanig dat voor de verschillende groepen passend aanbod (incl. begeleiding)
kan worden ingekocht. Ik wil deze partijen met dit actieprogramma ondersteunen met
gerichte informatie en goede voorbeelden.
Het is aan elke gemeente zelf te bepalen wat passend aanbod is, ook als het specifiek
gaat om het voorkomen en oplossen van dak- en thuisloosheid onder jongeren. In het
actieprogramma zal in de maatwerkadvisering met gemeenten worden verkend of het aanbod
voldoet en zo niet, aan welk type aanvullend aanbod behoefte is. Vanuit het actieprogramma
worden hiervoor twee belangrijke kaders geschetst: 1. het moet gaan om ondersteuning
op alle levensgebieden en 2. het moet gericht zijn op de toekomst van de jongere,
in afstemming met de jongere zelf. Dit sluit aan bij de (andere) zorg die gemeenten
nu al bieden. Het is van belang voor gemeenten de juiste expertise in huis te hebben
en/of te betrekken, die nodig is met de jongere tot een goed toekomstplan te komen.
Op basis van het toekomstplan kan vervolgens het juiste aanbod op de diverse relevante
levensgebieden worden ingekocht.
Uw Kamer heeft diverse vragen gesteld ten aanzien van de volgende twee doelen: er
is geen wachtlijst om in gespecialiseerde jongerenopvang of beschermd wonen te komen
en de periode in de (gespecialiseerde) jongerenopvang wordt teruggebracht tot maximaal
3 maanden.
164. Hoe groot is het huidige aantal plekken specifiek voor jongerenopvang? Hoeveel
extra plekken moeten gerealiseerd worden?
172. Over welke gemeenten gaat het bij de zinsnede: «geen sprake van gescheiden jongerenopvang»?
43. Wanneer moet er voldoende plek zijn in de opvang voor deze jongeren?
41. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wachttijden in de opvang?
167. Geldt de stelling dat jongeren «niet op een wachtlijst [mogen] komen voordat
zij in de opvang terecht komen» ook voor andere doelgroepen?
174. Op welke wijze organiseert u dat er geen wachtlijst is voor opvang en beschermd
wonen, nu de opvang in veel gevallen vol is (bij 30% van de meldingen, zo blijkt uit
de praktijktoets landelijke toegang 2018 van het Trimbos Instituut) en nu er lange
wachtlijsten voor beschermd wonen zijn?
24. In het actieplan staat dat er geen wachtlijst mag zijn voor opvang en beschermd
wonen, momenteel is dat wel het geval; staan er concrete maatregelen gepland om wachtlijstvrije
opvang en/of beschermd wonen te realiseren?
42. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doorlooptijden in de opvang?
Uit een QuickScan van Federatie Opvang (2016) is gebleken dat 40% van de maatschappelijke
opvanginstellingen die lid zijn van de Federatie Opvang over specifieke jongerenopvang
beschikken. Er is geen landelijk beeld van het huidige aantal plekken, specifiek voor
jongerenopvang. Ook ontbreekt een landelijk beeld van de (eventuele) wachtlijsten
en de doorlooptijden in de opvang.
Over het algemeen geldt dat het zeer onwenselijk is dat mensen op een wachtlijst staan
voordat zij opvang krijgen. In het kader van het actieprogramma inventariseer ik komend
half jaar hoeveel (maatschappelijke) opvangplekken voor jongeren er op dit moment
zijn. Dan zal ook duidelijk worden waar en hoeveel opvangplekken extra gerealiseerd
moeten worden. Ik ga met gemeenten en betrokken (opvang)organisaties in gesprek over
(het terugdringen van) wachtlijsten en de doorlooptijden in de opvang, en maak hier
nadere afspraken over. Ook voor deze doelen geldt dat ze voor het eind van de looptijd
van het programma moeten zijn gerealiseerd.
In het kader van het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik met de VNG afgesproken dat de door
hen aangekaarte wachtlijstenproblematiek beschermd wonen gezamenlijk in kaart wordt
gebracht. De eerste voorbereidingen voor onderzoek zijn inmiddels getroffen.
Tot slot heeft uw Kamer ook vragen gesteld over de rol van gemeenteraden. Zij hebben
immers de verantwoordelijkheid er op toe te zien dat gemeenten de hulp en ondersteuning
aan dak- en thuisloze jongeren op een goede manier vormgeven en uitvoeren.
78. Om te weten of het gevoerde beleid resultaat oplevert, zullen de gemeenteraden
informatie ontvangen via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein, om welke informatie
zou dit gaan? Wat is de geschatte omvang van de belasting voor gemeenten om deze informatie
te verzamelen?
79. Welke mogelijkheden tot sturing hebben gemeenteraden op het beleid van preventie
en ondersteuning en hoe verhoudt die ruimte tot sturing zich tot dit actieprogramma?
Gemeenten leveren op dit moment al informatie aan voor de Gemeentelijke Monitor Sociaal
Domein. In overleg met gemeenten wordt gewerkt aan een verdere doorontwikkeling van
deze monitor, o.a. ten aanzien van de maatschappelijke opvang. Het is aan de Colleges
van B&W hun gemeenteraden van informatie te voorzien over dit onderwerp. Het College
van B&W maakt met de gemeenteraad afspraken over de mate van detail en de frequentie
waarin informatie aan de raad wordt verstrekt.
De gemeenteraad heeft als taak kaders te stellen en het College van B&W bij de uitvoering
te controleren. Op deze twee manieren kan de gemeenteraad sturen op het beleid van
de gemeente. De raad heeft daarmee een directe mogelijkheid te sturen op de lokale
aanpak. Met het actieprogramma wordt dan ook niet zozeer gestuurd, maar worden gemeenten
gefaciliteerd bij (het proces rondom) de uitvoering van de pilots.
19. Voldoende passende woonruimte (44, 45, 46, 69, 163, 173, 175, 176, 177, 178, 179,
180, 181, 182, 183, 184, 185, 190)
Er is een groot aantal vragen gesteld over het realiseren van voldoende woonruimte.
Dit onderwerp heeft de volle aandacht van de Minister van BZK en mijzelf. De beschikbaarheid
van voldoende betaalbare huisvesting is immers een essentiële voorwaarde dakloosheid
te voorkomen of dakloosheid ongedaan te maken. Allereerst ga ik in op vragen die gesteld
zijn over het realiseren van voldoende passende woonruimte en wat het actieprogramma
hieraan gaat bijdragen. Daarna ga ik in op een aantal andere specifieke vragen.
44. Wanneer is er voldoende passende (vervolg)woonruimte gerealiseerd voor deze jongeren?
45. Hoe zorgt u ervoor dat er snel meer huurwoningen komen, die betaalbaar zijn en
de rechten van huurders niet aantast, zoals tijdelijke huurcontracten doen?
163. Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten voldoende passende en betaalbare woonruimte
creëren voor dak- en thuisloze jongeren? Hoe wordt dit geregeld? Wie betaalt dit?
173. Welke verwachtingen zijn er in dit plan met betrekking tot het «lokaal creëren
van een voldoende aantal passende en betaalbare woonruimten?» Over welke gemeenten
gaat het? In hoeverre is deze aandacht realistisch en effectief?
176. Wat voor type actie wordt bedoeld met «bijzondere aandacht schenken»?
177. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van voldoende passende
woonruimte? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnd beleid wordt hier
toegevoegd? Waarom is op dit punt geen concreet doel geformuleerd?
Het actieprogramma sluit ten aanzien van het realiseren van voldoende passende woonruimte
aan op beleidsdoelstellingen die elders zijn benoemd, zoals bijvoorbeeld in de Nationale
Woonagenda en de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang. In het
actieprogramma onderschrijf ik nogmaals het belang van het maken van goede afspraken
op lokaal niveau over de huisvesting voor deze zeer kwetsbare groep. Hierbij gaat
het lang niet altijd om het creëren van meer en nieuwe woningen voor jongeren, maar
ook om het met een open blik kijken naar de mogelijkheden van reeds bestaande gebouwen.
Omdat de opgave lokaal verschilt, onder meer door verschillen in de druk op de woningmarkt,
is geen landelijk doel geformuleerd. Er wordt dus lokaal bepaald en getoetst wanneer
voldoende woonruimte is gerealiseerd.
Met «bijzondere aandacht schenken» bedoel ik dat ik van lokale partijen verwacht dat
ze binnen bestaande trajecten bijzondere aandacht hebben voor deze zeer kwetsbare
doelgroep. Van gemeenten wordt als regisseur van het lokale volkshuisvestingsbeleid
verwacht dat ze zicht hebben op de lokale woning(bouw)opgave voor jongerenhuisvesting
en deze adresseren in hun woon-zorgvisie. De grootte en aard van de doelgroep is van
belang en bepaalt bijvoorbeeld of vooral behoefte is aan reguliere woonruimte/kamers
of aan een setting waar jongeren begeleid samenwonen. Gemeenten hebben hier een regiefunctie,
maar zijn voor de bouw afhankelijk van andere partijen. Zij kunnen op verschillende
manieren sturing geven aan het creëren en toewijzen van voldoende passende en betaalbare
woonruimte voor dak- en thuisloze jongeren. Bijvoorbeeld door middel van een woon-zorgvisie
waarin de lokale behoefte aan huisvesting voor deze doelgroep zowel kwantitatief als
kwalitatief is vastgelegd.
Zij kunnen ervoor kiezen de doelgroep kwetsbare (dakloze) jongeren als urgentiecategorie
woningzoekenden in de Huisvestingsverordening op te nemen. Op basis van hun woon(zorg)visie
kunnen gemeenten concrete afspraken met woningcorporaties maken over de doelgroep,
die terugkeren in de prestatieafspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties,
of in zogenaamde «contingentafspraken». Afspraken kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben
op het met voorrang huisvesten van jongeren die uitstromen uit een intramurale setting
naar een reguliere woning of kamer. Daarbij reserveert de corporatie een aantal woningen
voor deze groep en bemiddelt zij hen op directe wijze. Afspraken kunnen bijvoorbeeld
ook betrekking hebben op de begeleiding die de gemeente aan deze groep jongeren geeft
of de realisatie van specifieke woonvormen waar jongeren geclusterd wonen.
De Minister van BZK en ik stimuleren lokale partijen de benodigde stappen te zetten
in de huisvesting van urgente doelgroepen en mensen die wonen met zorg, zoals onder
andere opgenomen in de Nationale woonagenda en de meerjarenagenda beschermd wonen
en maatschappelijke opvang. In gesprekken die wij hebben met betrokken partijen over
het creëren en benutten van voldoende passende huisvesting wordt de doelgroep (potentieel)
dak- en thuisloze jongeren nadrukkelijk meegenomen. In 2019 maken alle gemeenten in
regionaal verband uitvoeringsafspraken over de implementatie van het advies van de
commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat o.a. om afspraken over het realiseren
van een breed arsenaal van woonvarianten en voldoende beschikbare en betaalbare wooneenheden.
Uit recent onderzoek21 blijkt overigens dat 72%22 van de ondervraagde corporaties cliënten die (tijdelijk) hebben verbleven in instellingen
voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen (bijvoorbeeld daklozenopvang, blijf-van-mijn-lijf-huis
of geestelijke gezondheidszorg) met voorrang huisvesten in hun werkgebied.
Tevens deelde de Minister van BZK recent haar Stimuleringsaanpak Flexwonen met uw
Kamer23. Met deze inzet wil zij de bouw van tijdelijke woonruimte voor spoedzoekers stimuleren.
Voor dit kabinet is de norm dat iedereen prettig en betaalbaar kan wonen, ook als
iemand met spoed een woning nodig heeft en nergens anders terecht kan, omdat bijvoorbeeld
onvoldoende inschrijftijd ia opgebouwd. Om in de komende jaren meer flexibele woningvoorraad
te bevorderen, treft zij verschillende maatregelen. Zo wordt gekeken naar de noodzaak
om aan te sturen op een vrijstelling voor de verhuurdersheffing bij realisatie van
tijdelijke woningen. Ook start een verkenning naar of het verlengen van het huidige
tijdelijke huurcontract van maximaal twee jaar naar bijvoorbeeld maximaal drie jaar
(of het mogelijk maken van een eenmalige tijdelijke verlenging) het perspectief op
een reguliere woning vergroot.
Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere woonruimte
na afloop van het huurcontract belangrijk. In de meeste woningmarktregio’s is het
geen probleem na afloop van een tijdelijk huurcontract door te stromen naar een reguliere
koopwoning of huurwoning. Andere woningzoekenden hebben meer hulp nodig en ontvangen
die regelmatig ook. Veel gemeenten hebben er bovendien voor gekozen de al opgebouwde
wachttijd in het woonruimte verdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden
van een flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. De Minister van BZK gaat
bij verschillende partijen na hoe zij omgaan met het vraagstuk van vervolghuisvesting
na Flexwonen en hoe slimme oplossingen geborgd of opgeschaald kunnen worden. Overigens
is het niet zo dat met de inzet van een tijdelijk huurcontract de rechten van huurders
worden aangetast. Partijen weten op voorhand waar ze aan toe zijn, de huur is in de
overeengekomen periode niet opzegbaar vanuit de verhuurder en ook de huurprijsregelgeving
is onverkort van kracht.
Ook het Rijkvastgoedbedrijf kijkt naar mogelijkheden vastgoed in te zetten als (tijdelijke)
woonruimte, bijvoorbeeld in combinatie met intensieve begeleiding van jongeren. Kortom:
er zijn verschillende manieren om naar deze gemeenschappelijke uitdaging te kijken.
Naast maatregelen en afspraken die zich richten op het bouwen van meer woningen, wordt
ook ingezet op maatregelen die bijdragen aan de betaalbaarheid. Er wordt vaart gemaakt
met de uitwerking van afspraken uit het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en de Woonbond
met elkaar hebben gesloten. Daarmee hebben huurders de komende jaren meer zekerheid
over de betaalbaarheid van hun woning.
46. Op welke manieren wordt de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 926, nr. 299) uitgevoerd, waarin verzocht wordt om in de uitwerking van de Nationale woonagenda
expliciet aandacht te besteden aan het voorkomen van dakloosheid en huisuitzettingen
vanwege huurachterstanden, en de Nationale woonagenda aan te vullen met oplossingen
voor de huidige daklozen?
Het actieprogramma is de integraal afgestemde uitwerking van de motie, die betrekking
heeft op dak- en thuisloze jongeren. Onderdeel van het actieprogramma is het voorkomen
van dakloosheid, en er wordt ingezet op de realisatie van meer passende (vervolg)woonruimte
voor jongeren. Binnen de Brede Schuldenaanpak wordt voortgang gemaakt ten aanzien
van het verder terugdringen van huisuitzettingen vanwege huurachterstanden. Steeds
meer gemeenten werken samen met woningcorporaties, zorgverzekeraars en energie- en
drinkwaterbedrijven om zo vroeg mogelijk hulp te kunnen bieden aan mensen met betaalachterstanden
op vaste lasten. Dit kan ook bijdragen aan het verder voorkomen van huisuitzettingen,
zoals de leden Beckerman en Peters in hun moties hebben verzocht. 24
175. Hoe organiseert u dat binnen drie maanden sprake is van een duurzame woonplek,
nu de periode van verblijf in de nachtopvang opgelopen is naar 10 maanden (cijfers
Leger des Heils) en de wachtlijsten voor sociale huisvesting in de meeste regio's
tussen de 6 en 14 jaar bedragen?
In het actieprogramma heb ik mijn ambitie geformuleerd. Ik realiseer me echter ook
dat dit een taai vraagstuk is dat niet van de ene op de andere dag is opgelost. De
gemeenten die deelnemen aan de pilots gaan hier gericht mee aan de slag en brengen
de mogelijkheden in kaart. Mijn verwachting is dat samen met bijvoorbeeld de uitkomsten
van creatieve denksessies een goed beeld van mogelijkheden ontstaat waar ook andere
gemeenten hun voordeel mee kunnen doen.
179. Welk nieuw beleid biedt dit actieprogramma in de tekst bij paragraaf 4.3 «Weer
Thuis!»?
Er is geen sprake van nieuw beleid. «Weer Thuis!» is een bestaand actieprogramma25 dat partijen op lokaal niveau ondersteunt bij het maken van bestuurlijke afspraken
over de doorstroom naar een eigen woning met voldoende begeleiding. Hierin wordt ook
speciale aandacht geschonken aan de doelgroep (potentieel) dak- en thuisloze jongeren.
180. Hoeveel woonruimten zijn beschikbaar in de sector studentenhuisvesting? Hoeveel
(potentiële) dak- en thuisloze jongeren zouden mogelijk geplaatst kunnen worden in
studentenhuisvesting en/of andere onzelfstandige woonvormen?
Er worden geen landelijke cijfers bijgehouden over de beschikbaarheid van studentenwoningen.
De Minister van BZK financiert op dit moment een onderzoek naar het lokale aanbod
van studentenhuisvesting in de studentensteden. De Landelijke monitor studentenhuisvesting
van 2018 laat echter wel in algemene zin zien dat in veel steden sprake is van krapte
op de studentenhuisvestingsmarkt. Er zal daarom niet of nauwelijks sprake zijn van
structurele beschikbaarheid van studentenwoningen waarin dak- en thuisloze jongeren
geplaatst kunnen worden.
181. Wat gebeurt er als uit de verkenning van de rijksoverheid naar voren komt dat
het gebruik van woningdelen door jongeren niet leidt tot een relevante uitkomst voor
het voorliggend actieprogramma?
184. Wat is de reden dat de rijksoverheid een verkenning gaat uitvoeren naar het gebruik
van woningdelen door jongeren? Wie zijn de betrokken partijen? Voor welke gemeenten
is dit relevant?
In de Nationale woonagenda (Kamerstuk 32 847, nr. 365) is afgesproken dat BZK samen met de VNG en marktpartijen een verkenning start naar
het gebruik van woningdelen door jongeren. Onderdeel van deze verkenning is de wijze
waarop woningdelen wordt gefaciliteerd. Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden
woningen te kunnen aanpassen aan veranderende behoeften, bijvoorbeeld door het splitsen
of samenvoegen van woningen en bouwkundige aanpassingen zoals uitbouwen, opbouwen
of onderkelderen van woningen. Met de Nationale woonagenda heeft de Minister van BZK
met verschillende partijen afspraken gemaakt over het oppakken van de uitdagingen
op de woningmarkt.
Op basis van de uitkomsten van de verkenning wordt gekeken in hoeverre daar concrete
handvatten uit komen die partijen helpen bij het faciliteren van woningdelen. Mocht
daar uitkomen dat woningdelen voor dak- en thuisloze jongeren een relevant alternatief
is, dan wordt dit vanuit het actieprogramma opgepakt.
Er is een aantal vragen gesteld over de ambities op het gebied van een «open blik
op wonen».
182. Welk nieuwe beleid biedt dit actieprogramma op het gebied van een open blik op
wonen? Welke aanvulling op al staand of in ontwikkeling zijnd beleid wordt hier toegevoegd?
185. Wat wordt bedoeld met de actie «stimuleren om met een open en creatieve blik
te kijken»? Hoe wordt beoordeeld en geëvalueerd of dit ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd?
De Minister van BZK en ik stimuleren gemeenten en andere betrokken partijen om met
een open en creatieve blik te kijken naar de opgave op het gebied van passende woonplekken
voor jongeren. Niet alle jongeren hebben een woning nodig, soms volstaat een kamer.
Gedacht kan worden aan geclusterde woonvormen met begeleiding, flexibel wonen in tijdelijke
huisvesting, het (tijdelijk) inwonen bij medeburgers die hiertoe bereid zijn, concepten
waarbij verschillende doelgroepen gemengd wonen en het breder benutten van studentenhuisvesting.
Het creatief kijken naar passende woonvormen en de omgang met leegstaande gebouwen
is in het licht van de totale opgave cruciaal. In de publicatie «Aan de slag met flexwonen!»
staat stapsgewijs uitgelegd hoe elke gemeente zelf kan uitrekenen hoe groot de woonbehoefte
van spoedzoekers is.26 Is te weinig woonruimte beschikbaar, dan biedt de handreiking suggesties wat voor
soort gebouwen of plekken kunnen worden ingezet. In «Dwarsdoorsnede van het flexwonen»
beschrijven negen korte factsheets tips voor de praktische zaken rondom het flexwonen.27 Verder zie ik een scala aan inspirerende voorbeelden van vormen voor jongerenhuisvesting
in het land ontstaan. Ik verwijs ook graag naar de stimuleringsaanpak flexwonen die
de Minister van BZK onlangs naar uw Kamer heeft gestuurd. Via een gebiedsgerichte
aanpak wordt samengewerkt met provincies en gemeenten om gericht op de lokale opgaven,
en dus vaak ook voor jongeren, nieuwe flexwonen projecten te starten. Via de website
www.woningmarktbeleid.nl zal de voortgang van deze aanpak gevolgd worden en worden praktijkvoorbeelden gedeeld.
178. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op
het gebied van voldoende passende woonruimte af van de behoefte van (potentiële) dak-
en thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn?
183. Hoe wijkt de behoefte van (potentiële) dak- en thuislozen onder de 27 jaar op
het gebied van een open blik op wonen af van de behoefte van (potentiële) dak- en
thuislozen die ouder dan 27 jaar zijn en andere doelgroepen zoals starters of studenten?
In de basis wijkt deze behoefte niet af. Wel kan de behoefte aan woonruimte en begeleiding
in elke levensfase anders zijn. Voor jongeren kan gedacht worden aan vormen van beschermd
of begeleid wonen specifiek gericht op jongeren, kamertraining of fasehuizen, waar
jongeren al dan niet zelfstandig in een groep wonen. Of aan initiatieven waarbij jongeren
(tijdelijk) bij een «medeburger» inwonen. Voorbeelden hiervan zijn Kamers met Kansen28 en Kamers met Aandacht29 projecten.
190. Hoe vroegtijdig moet huisvesting aangevraagd kunnen worden; vanaf welke leeftijd
wordt dit bedoeld?
Voor jongeren die een intramurale setting gaan verlaten is het van belang dat partijen
tijdig op zoek gaan naar vervolghuisvesting. Gemeenten kunnen met corporaties of andere
verhuurders hier zogenaamde «contingentafspraken» over maken waarbij jongeren direct
naar woonruimte worden bemiddeld zonder wachtlijst. Ook het tijdig aanvragen van huisvesting
voor gedetineerde jongeren is van belang. Hiervoor is aandacht in het actieprogramma
in het kader van de nazorg door gemeenten voor ex-gedetineerden.
52. Gekeken wordt naar eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk omtrent huur-
en zorgtoeslag; wordt er hierbij ook voor gezorgd dat bewoners van kamers en andere
onzelfstandige woonruimten huurtoeslag kunnen krijgen?
Als één van de acties in het Actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 (Kamerstuk 33 104, nr. 20) financiert BZK een verkenning naar het aanbod van onzelfstandige kamers, die over
enkele maanden gereed is. Ook worden door middel van een verkenning de beleidsopties
voor het realiseren van voldoende aanbod van dit soort kamers in kaart gebracht. Het
onderzoeksbureau kijkt hierbij ook naar beleid op het gebied van de huurtoeslag en
het woningwaarderingsstelsel (WWS), en naar de betaalbaarheid van onzelfstandige woningen.
Op basis van de resultaten van de verkenning zoeken de partijen die vertegenwoordigd
zijn in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) samen naar wijzigingsvoorstellen
in wet- en regelgeving die het aanbod van onzelfstandige kamers stimuleren en die
op breed draagvlak kunnen rekenen. De betaalbaarheid van de voorstellen, zowel voor
de huurders van onzelfstandige woningen als voor de overheid, is hierbij een belangrijke
voorwaarde.
69. Op welke wijze organiseert u dat er altijd huisvesting is als nazorg voor jongeren
die de jeugdzorg, jeugd ggz of jeugd detentie verlaten, en die zelf niet over huisvesting
kunnen beschikken?
Dit is een van de belangrijke thema’s in de actielijn 1 «Preventie, nazorg en regie»
van het actieprogramma. Het is aan gemeenten om hier samen met o.a. woningcorporaties
voor zorg te dragen. Vanuit het actieprogramma wordt ook op dit terrein maatwerkadvisering
geboden en worden goede voorbeelden gedeeld. In geval van detentie vindt afstemming
zoveel mogelijk tijdens de detentie plaats.
20. Het actieprogramma – wet- en regelgeving (vragen 106, 188, 189)
Uw Kamer heeft enkele vragen gesteld over de acties in relatie tot wet- en regelgeving.
106. In hoeverre is deze actielijn in lijn met de huidige wet- en regelgeving? Wat
is de betekenis van regiobinding bij deze actielijn? Wat is de beleidsvrijheid van
gemeenten hierbij?
De huidige wet- en regelgeving is leidend. Dit betekent dat de landelijke toegankelijkheid
hier ook van toepassing is. Regiobinding of te weinig capaciteit kan en mag dus geen
argument zijn om opvang te weigeren. Gemeenten zijn verplicht zich hier aan te houden.
188. Wat wordt verstaan onder een «laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs»?
Hoe past dit in de wetgeving rond identiteitsbewijzen en de manieren waarop leges
worden berekend en in rekening gebracht?
Het belang voor dak- en thuisloze jongeren om een ID-bewijs op een laagdrempelige
manier aan te kunnen vragen, en de extra aandacht hiervoor vanuit het actieprogramma,
past binnen de huidige wetgeving. Wanneer het voor een jongere financieel gezien problematisch
is de kosten voor een ID-bewijs op dat moment te betalen, zijn er op dit moment voor
de gemeenten al mogelijkheden hier iets in te betekenen.
189. Welke extra regels en regeldruk zullen vanuit dit actieprogramma ontstaan? Is
hier op getoetst door de Adviescollege toetsing regeldruk?
Op dit moment leidt het actieprogramma (nog) op geen enkele manier tot extra regels
of aanpassing van regels. Wanneer blijkt dat hiervoor aanleiding is, bijvoorbeeld
omdat uit de pilots naar voren komt dat dit noodzakelijk is, zal ik hier zorgvuldig
naar kijken. Ook een toetsing op het gebied van regeldruk hoort hierbij.
21. Kostendelersnorm (vragen 26, 27, 48, 49, 50, 51, 187, 192)
De bijstand is een vangnet met als doel te voorzien in de noodzakelijke kosten van
het bestaan. De kostendelersnorm houdt rekening met kostenvoordelen die er zijn als
meerdere mensen een woning delen. Daarnaast wordt voorkomen dat binnen een huishouden
een stapeling van uitkeringen ontstaat waarmee meer dan alleen de noodzakelijke kosten
worden gedekt. Gemeenten hebben de mogelijkheid de kostendelersnorm niet toe te passen
voor personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde.
Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen
die dakloos dreigen te raken. De gemeente dient dan vast te stellen dat het gaat om
tijdelijk verblijf. Vervolgens behoort het tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid
van de gemeente een uitzondering te maken en de kostendelersnorm niet van toepassing
te verklaren. Inzet van het actieprogramma is deze mogelijkheid onder de aandacht
te brengen.
Door uw Kamer zijn diverse vragen gesteld over afschaffing van de kostendelersnorm,
uitzonderingen op de kostendelersnorm en de kosten hiervan.
26. Wat kost het om jongeren die in de jeugdzorg hebben gezeten uit te zonderen van
de kostendelersnorm?
27. Wat kost het om de kostendelersnorm voor jongeren af te schaffen?
48. Gedacht wordt aan een tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties bij de uitvoering
van de kostendelersnorm; waarom wordt er niet voor gekozen om deze norm af te schaffen?
192. Hoe wilt u bereiken dat gemeenten de kostendelersnorm in de Participatiewet niet
meer toepassen als dat leidt tot dakloosheid bij jongeren, omdat ouders met een bijstandsuitkering
meerderjarige kinderen uitschrijven van hun woonadres?
Afschaffing van de kostendelersnorm is niet aan de orde. Jongeren tot 21 jaar en studenten
zijn al uitgezonderd van de kostendelersnorm. Zoals hierboven toegelicht hebben gemeenten
de mogelijkheid de kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en
ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde. Dit geeft gemeenten voldoende
mogelijkheden in individuele situaties maatwerk te leveren. Het kabinet ziet daarom
geen reden om de kostendelersnorm voor jongeren af te schaffen. Om dezelfde reden
is het kabinet niet voornemens de kostendelersnorm af te schaffen voor jongeren die
in de jeugdzorg hebben gezeten. De kosten van het afschaffen van de kostendelersnorm
voor alle jongeren of jongeren die in de jeugdzorg hebben gezeten zijn niet bekend.
Naar aanleiding van de motie Peters30 bracht de Staatssecretaris van SZW de mogelijkheid van het toepassen van maatwerk
nog eens actief onder de aandacht van gemeenten. Aanvullend zal in het kader van het
actieprogramma het toepassen van maatwerk nader onder de aandacht worden gebracht,
door het actief delen van kennis over de mogelijkheden van maatwerk.
Daarnaast heeft uw Kamer vragen gesteld over de toepassing van maatwerk en de kosten
hiervan.
49. Hoe vaak maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid om ontheffing of compensatie
van de kostendelersnorm te geven en welke mogelijkheden hiertoe zijn er precies?
50. Moeten gemeenten die ontheffing van de kostendelersnorm geven dit zelf betalen,
of krijgen zij dit ergens gecompenseerd? Om welke bedragen gaat het naar schatting?
Het is niet bekend hoe vaak gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid de kostendelersnorm
tijdelijk niet toe te passen. Ook is niet bekend welke kosten hiermee gemoeid zijn.
Gemeenten ontvangen van het Rijk één gebundeld budget om bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies
te verstrekken. Dit budget wordt vooraf vastgesteld op basis van een zo goed mogelijke
schatting van de te verwachten bijstandslasten in een gemeente. Verschillen tussen
gemeenten in beleidskeuzes worden niet meegenomen in deze schatting. Ontheffing van
de kostendelersnorm vertaalt zich dus niet in een groter budgetaandeel van een gemeente.
Het macrobudget van het daaropvolgende jaar wordt aangepast aan de werkelijke uitgaven
van alle gemeenten.
51. Welk bedrag aan bezuinigingen is indertijd ingeboekt met de invoering van de kostendelersnorm?
De kostendelersnorm is op verschillende regelingen van toepassing. Als gevolg van
de invoering van de kostendelersnorm in de bijstand (incl. de aanvullende inkomensvoorziening
ouderen (AIO) is bij het wetsvoorstel maatregelen Wet Werk en Bijstand (WWB) een structurele
besparing van uiteindelijk € 92 miljoen opgenomen (waarvan € 77 miljoen betrekking
had op de klassieke doelgroep in de bijstand tot de AOW-leeftijd en € 15 miljoen voor
de AIO). Daarnaast is een besparing van € 50 miljoen ingeboekt voor de jonggehandicapten
die door het afsluiten van de Wajong in de Participatiewet vallen. Voor de Algemene
nabestaandenwet (Anw) en de Toeslagenwet (TW) is destijds een besparing van respectievelijk
€ 7 miljoen en € 3 miljoen ingeboekt. In de IOAW en IOAZ is de besparing indertijd
afgerond op nul, omdat de kostendelersnorm naar verwachting een klein aantal personen
zal raken. Zie hiervoor ook het antwoord op Kamervraag 305 bij de begroting 2019 van
SZW, waarbij is ingegaan op de (verwachte) huidige besparing van de kostendelersnorm
(Kamerstuk 35 000 XV, nr. 11)
187. «Kennis over de mogelijkheden van maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing in
bijzondere situaties bij de uitvoering van de kostendelersnorm»; is bekend in hoeverre
de kostendelersnorm er een oorzaak van is dat jongeren dakloos worden?
Nee, dit is niet bekend. Binnen de pilots is nadrukkelijk aandacht voor de (uitvoering
van) regels, waaronder de kostendelersnorm.
22. Het actieprogramma – overig
Uw Kamer heeft enkele vragen over de samenhang met andere trajecten en programma’s.
14. Kunt u een overzicht geven van welke actieprogramma’s bedoeld worden met «lopende
actieprogramma’s bij verschillende ministeries», welke resultaten ze nastreefden,
welke resultaten behaald zijn en hoe het voorliggende actieprogramma zich verhoudt
tot de behaalde en niet behaalde resultaten van de «lopende actieprogramma’s bij verschillende
ministeries»?
In het actieprogramma verwijs ik bij het onderdeel «Samenhang» naar de belangrijkste
verwante, lopende programma’s. Genoemd worden de meerjarenagenda beschermd wonen en
maatschappelijke opvang, waarvan het actieprogramma een onderdeel en verbijzondering
vormt en de programma’s Zorg voor de Jeugd (VWS), Maatschappelijke Dienststijd (VWS),
Cliëntondersteuning (VWS), de Nationale Woonagenda (BZK), Koers en Kansen (JenV) en
het Actieplan Brede Schuldenaanpak (SZW). Ook participeert het Rijk in het programma
Aanpak 16–27, dus ook de verbinding met dat programma is van belang.
Het actieprogramma richt zich specifiek op het voorkomen en terugdringen van het aantal
(potentieel) dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar); waar nuttig wordt de samenwerking
met andere programma’s en trajecten actief gezocht. De voortgang van de andere programma’s
wordt in de daarbij horende voortgangsrapportages beschreven.
Uw Kamer heeft gevraagd naar nieuwe acties vanuit dit actieprogramma.
3. Welke nieuwe taken en acties komen voort uit dit voorliggend actieprogramma? Welke
van deze taken zijn belegd bij de rijksoverheid, welke bij de gemeentes en welke bij
de samenwerkingspartners?
115. en 116. Hoe wijkt de in de aanpak beschreven manier van werken af van de huidige
zorg voor jongeren die uit jeugddetentie komen? Welk nieuw beleid bevat dit actieprogramma
voor jonge ex-gedetineerden?
117. Wat zijn de huidige taken en verantwoordelijkheden van de genoemde regionale
expertteams? Wat verandert er aan de taken en verantwoordelijkheden van deze teams
op basis van dit actieprogramma?
Het actieprogramma leidt niet tot nieuwe taken indien hiermee «nieuwe wettelijke taken»
wordt bedoeld. Het actieprogramma gaat uit van de bestaande wettelijke taken, bevoegdheden
en rolverdeling en beoogt een versnelling te laten plaatsvinden in de beweging om
dak- en thuisloze jongeren beter te helpen en ondersteunen. Met het actieprogramma
beoog ik vooral de samenwerking tussen alle betrokken stakeholders te stimuleren,
om met elkaar de maatschappelijke uitdaging aan te gaan. De pilots met 13 deelnemende
gemeenten vormen hierin een drijvende kracht. In de pilots en ook breder in het kader
van het actieprogramma kijk ik samen met de betroken partijen kritisch naar de (uitvoering
van) wet- en regelgeving en de mate waarin het op alle levensgebieden ondersteunen
van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren hierdoor wordt bevorderd, dan wel wordt
belemmerd. Ook beoog ik samen met gemeenten anders met aanwezige financiële middelen
om te gaan, waarbij de transitie van verblijf in kostbare (nood)opvang naar het zo
snel mogelijk werken aan de eigen toekomst per jongere gemaakt dient te worden. Kortom:
het actieprogramma leidt niet tot andere taken en bevoegdheden, maar beoogt een andere
gezamenlijke aanpak te realiseren. In de actieagenda ga ik in op de reeds in gang
gezette acties en de prioriteiten voor de komende periode.
Ten aanzien van de ex-gedetineerden is geen sprake van nieuw beleid. Wel stimuleer
ik in het kader van dit actieprogramma goede nazorg voor deze groep jongeren, hetgeen
al tot de taken van de gemeenten behoort.
De regionale expertteams coördineren (ook bovenregionaal) – waar nodig – passende
ondersteuning aan jongeren en het gezin waar zij toe behoren. De komst van het actieprogramma
verandert hier niets aan. Wanneer dit in de specifieke casus wenselijk is, kunnen
de jongerenregisseur en het regionale expertteam samenwerken om tot de best passende
ondersteuning te komen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een jongere in verschillende
gemeenten zorg en/of ondersteuning heeft ontvangen en uitwisseling van de hierbij
opgedane kennis en ervaring van belang is om tot de meest passende ondersteuning te
kunnen komen, of wanneer in een andere gemeente specifieke kennis en ervaring aanwezig
is waarvan in de betreffende casus goed gebruik kan worden gemaakt. De jongere zelf
wordt overigens niet belast met extra functionarissen om mee af te stemmen, het regionale
expertteam is er, naar behoefte, ter ondersteuning van de gemeente (bij voorkeur:
de jongerenregisseur). De jongere heeft, juist dat is een belangrijke doelstelling
van het actieprogramma, bij voorkeur hoofdzakelijk contact met de jongerenregisseur,
hierbij eventueel ondersteund door de onafhankelijke cliëntondersteuner.
140. Wanneer zijn «kansrijke initiatieven van bedrijven en maatschappelijke organisaties»
kansrijk genoeg om vanuit het voorliggend actieprogramma ondersteund te worden?
141. Welke maatschappelijke organisaties worden bedoeld wanneer geschreven wordt:
«een zekere «vrije ruimte» gehanteerd voor kansrijke initiatieven van bedrijven en
maatschappelijke organisaties»?
136. Op welke manier ondersteunt dit programma «initiatieven met de grootste verwachte
impact»?
138. Hoe wordt bepaald welk programma «de grootste verwachte impact» heeft?
De initiatieven moeten in ieder geval voldoen aan de in het actieprogramma gestelde
uitgangspunten. Daarnaast moeten o.a. de Klankbordgroep en het Jongerenpanel de meerwaarde
van het initiatief inzien. In de komende periode zal in overleg met de Klankbordgroep
en het Jongerenpanel worden bepaald waar de initiatieven aan moeten voldoen. De inhoud
is daarbij leidend, niet het type organisatie. Per initiatief zal bekeken worden welke
ondersteuning passend is om bredere impact mogelijk te maken. Mogelijke manieren zijn
het aansluiten bij initiatieven vanuit de (Rijks)overheid, het financieel (onder)steunen
van het initiatief en het promoten van het initiatief omwille van een groter (landelijk)
bereik.
64. Wat wordt bedoeld met creatieve sessies? Hoeveel sessies worden beoogd te houden?
Wanneer behoort een idee tot «de beste ideeën»? Welke criteria worden gebruikt voor
die keuze?
199. Wat is het doel van de creatieve denksessies met jongeren? Wie worden daarvoor
uitgenodigd? Hoeveel jongeren gaat u daarvoor uitnodigen?
De maatschappelijke uitdaging rondom dak- en thuisloze jongeren vraagt creatief meedenken
van iedereen. De creatieve sessies laten verschillende betrokkenen (tenminste 20)
zoals de dakloze jongeren zelf, bedrijven, gemeenten, opleidingsinstituten, maatschappelijke
organisaties en burgers bij elkaar komen om samen over vraagstukken na te denken,
dwars door alle belangrijke thema’s en actielijnen heen. Er zullen gedurende de looptijd
van het actieprogramma negen creatieve denksessies plaatsvinden. Ten aanzien van de
criteria voor het beoordelen van ideeën geldt dat deze verschillen per onderwerp.
In het algemeen worden ideeën als goed bestempeld indien consensus bestaat onder de
deelnemers, inclusief goedkeuring van de jongeren, en indien ze leiden tot meetbare
resultaten (bijv. opvang naar maximaal drie maanden).
Tot slot heeft uw Kamer nog een aantal vragen gesteld bij diverse onderdelen van het
programma.
72. Wat is de verhouding tussen de in actielijn 1.1 genoemde risicojongeren tot de
dak- en thuisloze jongeren en de rest van het actieprogramma?
Het actieprogramma streeft naar een continu verbeterende uitvoeringspraktijk met een
forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar) in Nederland
tot gevolg. Nadrukkelijk zet ik hierbij ook in op het voorkomen van nieuwe dak- en
thuisloze jongeren. Actielijn 1.1 is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen dat
jongeren van 16–17 jaar – die in een risicogroep vallen – dakloos raken. Mochten deze
jongeren desondanks toch dakloos worden, dan zijn de doelen uit de andere actielijnen
van belang. Deze richten zich op het zo snel mogelijk weer opbouwen van een zelfstandig
bestaan.
76. Hoe ziet het onderdeel «advies en ondersteuning» eruit dat bij de tweede actie
van actielijn 1.1 genoemd wordt? Hoe verhouden dit advies en deze ondersteuning zich
tot andere en/of bestaande samenwerkingen met deze «gemeenten en betrokken partijen»?
Het programmateam zet twee FTE specifiek in om gemeenten en andere betrokken partijen
te voorzien van maatwerk advisering en kennis en ervaringen op te halen en te delen
op de diverse in het actieprogramma benoemde onderdelen. Hierbij is sprake van gevraagde
advisering, maar daarnaast gaan deze adviseurs uiteraard ook proactief op gemeenten
en betrokken partijen af. Hierbij kan ook gedacht worden aan gezamenlijke kennissessies,
waarbij in co-creatie met de professionals in het gemeentelijk domein wordt bekeken
hoe het beste met bepaalde type situaties kan worden omgegaan, wanneer het gaat om
het op een passende manier ondersteunen van (potentieel) dak- en thuisloze jongeren.
Hierbij hoort ook het samen met de lokale betrokken partijen behandelen van een complexe
casus, met als belangrijk nevendoel om hier breder van te kunnen leren. Ook de pilotgemeenten
kunnen uiteraard gebruik maken van deze adviesfunctie.
186. Kunt u een nadere toelichting geven op de uitwerking van onderstaande punten:
– vroegtijdig aanvragen huisvesting voor het 18e jaar?
– kennis mogelijkheden maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing bijzondere situaties
uitvoering kostendelersnorm
– knelpunten uitvoeringspraktijk huur-en zorgtoeslag
– gastheer beschouwen als mantelzorger
– mogelijkheden gemeenten bijzondere bijstand voor financiering huisvesting en financiering
– laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs
In de actieagenda wordt nader ingegaan op de wijze waarop de Actielijn Helpende Regels
tot uitvoering wordt gebracht. Als inhoudelijke toelichting daarop:
Vroegtijdig aanvragen huisvesting voor het 18e jaar: In veel gevallen kunnen jongeren zich pas inschrijven voor een (sociale) huurwoning
wanneer zij 18 jaar zijn. In het kader van het actieprogramma is het nuttig te bezien
of het mogelijk zou moeten zijn / wenselijk is voor jongeren onder de 18 om zich reeds
in te kunnen schrijven.
Kennis mogelijkheden maatwerk/toepassen tijdelijke ontheffing bijzondere situaties
uitvoering kostendelersnorm: De (uitvoering van de) kostendelersnorm wordt dikwijls benoemd als drempel om als
jongere samen met anderen te kunnen wonen, zonder dat op het gebied van inkomen problemen
ontstaan. Tegelijkertijd maakt de wet maatwerk reeds mogelijk en kan een tijdelijke
ontheffing plaatsvinden in bijzondere situaties. Het is van belang om, in het kader
van dak- en thuisloosheid onder jongeren, de mogelijkheden op dit vlak beter bekend
te maken bij gemeenten.
Knelpunten uitvoeringspraktijk huur-en zorgtoeslag: Het betreft hier bijvoorbeeld knelpunten die te maken hebben met terugvordering van
huur- en zorgtoeslag, voor jongeren die op een opvanglocatie huisvesting ontvangen.
Maar ook om knelpunten rondom de uitbetaling van huur- en zorgtoeslag, bij jongeren
die samenwonen met anderen in een woning, ook weer in relatie tot de kostendelersnorm.
Gastheer beschouwen als mantelzorger: In het kader van een «Open blik op wonen» is het interessant te kijken naar de mogelijkheden
voor burgers om (tijdelijk) een dak- en thuisloze jongere in huis te nemen, waarbij
ze op dat moment beschouwd worden als mantelzorgers.
Mogelijkheden gemeenten bijzondere bijstand voor financiering huisvesting en scholing: Vanuit het actieprogramma wordt gestimuleerd dat gemeenten (potentieel) dak- en thuisloze
jongeren op een domein overstijgende manier («op alle levensgebieden») ondersteunen.
Een aantal gemeenten benut bijzondere bijstand als een manier om ook op het gebied
van huisvesting en/of scholing iets concreets te doen. In het kader van het actieprogramma
is het dan ook zinvol om te bekijken hoe dit gebeurt en ook of meer gemeenten hier
iets mee zouden kunnen doen.
Laagdrempelige aanvraag geldig identiteitsbewijs: Uit de gesprekken met dak- en thuisloze jongeren blijkt dat het aanvragen van een
ID-bewijs in de praktijk dikwijls ingewikkeld is. Om die reden zijn beide onderdelen
in het actieprogramma opgenomen en wordt hier extra aandacht aan besteed.
158. Wat wordt verstaan onder «de financiële situatie, opstartproblematiek en eventuele
aanvullende benodigde begeleiding» en hoe dient hier rekening mee gehouden te worden?
Met de «financiële situatie» bedoel ik de mate waarin een jongere binnen een afzienbare
periode zelfredzaam kan worden. Hierbij dient ook te worden gedacht aan het bestaan
van eventuele schulden.
Met «opstartproblematiek» bedoel ik dat een jongere bijvoorbeeld niet altijd van de
ene op de andere dag een opleiding kan gaan volgen. Indien men bijvoorbeeld nog geen
enkele regelmaat en discipline kent, zal hier eerst aan gewerkt moeten worden alvorens
een studieverplichting aan te kunnen gaan.
«Eventuele aanvullende benodigde begeleiding» verwijst naar enige vorm van additionele
ondersteuning die de jongere nodig kan hebben. Bijvoorbeeld psychische ondersteuning
of verslavingshulp. Bovenstaande zaken moeten in acht worden genomen bij de beslissing
en timing om een opleidingstraject te gaan starten.
146. Welke risico’s kleven aan het gebruik van ervaringsdeskundigen, mentoren en buddy’s?
Bij de inzet van ervaringsdeskundigen is het van belang dat zij hiertoe goed zijn
toegerust en er met voldoende «afstand» naar de eigen historie en de jongeren die
zij ondersteunen kan worden gekeken. Waarborgen voor (sociale) veiligheid zijn daarbij
cruciaal. Voor mentoren en buddy’s is het ook van belang om voldoende toegerust te
zijn om een rol in het bijstaan van deze jongeren te kunnen spelen. Deze rol dient
tegelijkertijd niet te worden verward met die van een professionele begeleider.
110. Welk deel van de genoemde doelgroep («denken aan LHBTI-jongeren die te maken
hebben met (ernstige) problemen rondom acceptatie, jongeren met psychische problemen
en jongeren van ouders met psychische problemen en/of een verslaving, jongeren in
gezinnen met armoede, situaties van huiselijk geweld en/of kindermishandeling etc.)
is dak- of thuisloos? Hoe wijkt hun zorgbehoefte af van jongeren met deze problemen
die niet onder de groep dak- en thuisloze jongen wordt geschaard?
109. In hoeverre wijkt de behoefte aan maatwerk bij licht verstandelijke beperkte
en/of verslaafde cliënten onder de 27 jaar af van de behoefte van personen boven de
27 jaar?
145. In hoeverre zijn jongeren tussen 18 en 27 jaar uniek in hun belang iemand «in
de directe omgeving [te hebben] die zij vertrouwen en die op een laagdrempelige manier
mee kan denken en helpen door middel van persoonlijke aandacht»? Hoe wijkt de behoefte
van de 18–27 jarige af van die van mensen boven de 27 jaar?
107. Hoe wijkt het belang van het inzichtelijk maken van kosten, baten en financiële
prikkels in dit actieprogramma af van hetzelfde inzichtelijk maken voor projecten
voor dak- en thuislozen voor personen boven de 27 jaar?
Voor al deze vragen geldt dat geen sprake is van een wezenlijk verschil. Iedereen
met een hulp- en ondersteuningsvraag moet op een goede manier geholpen worden. Het
inzichtelijk maken van de kosten, baten en financiële prikkels is voor elke doelgroep
van belang.
Met betrekking tot vraag 110 kan ik u nog melden dat geen landelijk beeld beschikbaar
is van het aantal dak- en thuislozen per doelgroep.
151. Waarbij kan een «specifiek sport- en beweegaanbod» behulpzaam zijn?
152. Wat gaat er vanuit dit programma gebeuren met een «specifiek sport- en beweegaanbod»?
Het gaat over mensen die met multi-problematiek hebben te kampen waarbij een ongezonde
leefstijl vaak samen gaat met sociale isolatie en het mijden van zorg. Deze mensen
hebben te maken met een stapeling van problemen die via de reguliere zorgverlening
niet doorbroken kan worden. Een gepast sport- en beweegprogramma zoals Stichting Life
Goals dit initieert kan een mogelijke doorbraak betekenen in de vicieuze cirkel waarin
deze doelgroep zich bevindt. Sport biedt de mogelijkheden om sociale contacten op
te doen. Het gevoel weer ergens bij te horen. Een gevoel waar ieder mens behoefte
aan heeft. Het stimuleert de gezondheid en heeft een preventieve werking. Dit onderdeel
van het actieprogramma wordt de komende periode nader uitgewerkt. Ik zal u over de
gekozen uitwerking t.z.t. via de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke
opvang nader informeren.
75. Wie gaat de passende voorlichting ontwikkelen die genoemd is in het derde actiepunt
van actielijn 1.1?
Dit is nog niet bekend en zal deels ook afhangen van het type voorlichting en de manier
waarop de informatie wordt ontsloten. Dit kan weer verschillen per doelgroep. Mogelijk
zullen dan ook meerdere partijen een bijdrage leveren aan deze voorlichting. Door
de voortgangsrapportages houden we u hiervan op de hoogte.
111. Wie verzamelt de bestaande kennis rond de zogenoemde «blinde vlekken»?
Dat is nog niet bekend. Ik zal uw Kamer hierover informeren in een van de volgende
voortgangsrapportages.
112. Wat gaat er gebeuren met de «bestaande kennis» die verzameld wordt onder de noemer
«blinde vlekken»? Hoe draagt het verzamelen van deze bestaande kennis bij aan doelstellingen
van het voorliggend actieprogramma?
De kennis die verzameld wordt, zal worden gebruikt om te toetsen of aanvullende acties
nodig zijn voor deze specifieke groep jongeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken
aan LHBTI-jongeren die dak- en thuisloos (dreigen te) worden, omdat ze niet langer
welkom zijn in hun thuissituatie.
65. Wat betekent de zinsnede «actief om met meldingen»? Hoe wordt in de praktijk deze
actieve omgang vormgegeven?
De zinsnede houdt in dat de rijksoverheid altijd zorgt voor goede doorverwijzing of
bemiddeling en volgt of de ondersteuningsvraag van de melder daadwerkelijk wordt opgepakt.
Het gaat hierbij om gevallen waarbij de hulpvraag van een jongere niet decentraal
wordt opgepakt, terwijl de jongere hier wel voor in aanmerking lijkt te komen. Eén
keer per maand bespreekt het programmateam met landelijke en lokale partijen één zeer
complexe casus met als doel om tot een doorbraak te komen en er breder van te leren.
73. Welke meldpunten worden bedoeld en hoe zijn die betrokken bij dit actieprogramma?
77. Bij wie en hoe moeten «onderwijsinstanties, maatschappelijke organisaties, hulpverleners,
werkgevers en het sociale netwerk / medeburgers» kunnen melden dat zij zich zorgen
maken over «een (potentiële) dak- en thuisloze jongere» en wat moet die instantie
die de melding ontvangt daarmee vervolgens doen?
Naast het bespreken van zeer complexe casuïstiek is in bredere zin winst te behalen
bij het vroegtijdig in beeld brengen van risicojongeren en feitelijk dak- en thuisloze
jongeren door gemeenten en betrokken samenwerkingspartners. In het actieprogramma
(actielijn 1 Nazorg, preventie en regie) en in het bijzonder de pilots besteed ik
hier dan ook nadrukkelijk aandacht aan. Ter ondersteuning kan, indien beschikbaar,
gebruik worden gemaakt van lokale meldpunten gericht op het in beeld brengen van o.a.
(ex-) justitiële jongeren en «spookjongeren».
7. Wat is de tijdsplanning van de verschillende acties?
In de bijgevoegde actieagenda ga ik nader in op de tijdsplanning.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier