Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 039 Voorstel van wet van de leden Wilders en De Graaf betreffende het verbod van bepaalde islamitische uitingen
Nr. 5
                   VERSLAG
            
Vastgesteld 12 juni 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
                  van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar
                  bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen
                  afdoende door de initiatiefnemers worden beantwoord, acht de commissie de openbare
                  behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid
               
Algemeen
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden
                  Wilders en De Graaf betreffende het verbod van bepaalde islamitische uitingen. Zij
                  hebben hierover nog een aantal vragen.
               
De leden van de PVV-fractie hebben met enthousiasme en instemming kennis genomen van
                     het wetsvoorstel betreffende het verbod van bepaalde islamitische uitingen van de
                     leden Wilders en De Graaf (35 039). De PVV-fractie is er van overtuigd dat dit voorstel essentieel is aangaande het
                     behoud van de Nederlandse cultuur, die gestoeld is op joods-christelijke en humanistische
                     waarden.
                  
De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen aan de indieners:
1) Waarom kiezen de indieners er niet voor om alle islamitische uitingen te verbieden?
2) Valt het digitaal verspreiden van de koran ook onder het verbod op distributie?
3) Mag er tijdens godsdienstlessen op het funderend onderwijs les worden gegeven over
                           de islam?
                        
De leden van de PVV-fractie kijken met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding
                     van het verslag en kijken met vertrouwen uit naar de plenaire behandeling van het
                     voorstel.
                  
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van
                  de leden Wilders en De Graaf betreffende het verbod van bepaalde islamitische uitingen.
                  Deze leden zijn van mening dat het voorliggende wetsvoorstel onverenigbaar is met
                  de wezenlijke uitgangspunten van de democratische rechtsstaat. Deze leden zijn van
                  mening dat de vrijheid van meningsuiting, onderwijs, vereniging en godsdienst en het
                  verbod op discriminatie alle Nederlanders de ruimte bieden om te zijn wie ze zijn
                  en tegelijk ook grenzen stellen. In het voorliggende voorstel wordt een godsdienst
                  als zodanig («de» islam) gedefinieerd als een gewelddadige en totalitaire ideologie,
                  en in strijd met gelijkheidsnormen en discriminatieverboden de bescherming van grondrechten
                  zoals de vrijheid van godsdienst ontzegd. De leden van de CDA-fractie zullen daarom
                  het voorliggende wetsvoorstel niet steunen.
               
De leden van de D66-fractie hebben met ontzetting kennisgenomen van het wetsvoorstel
                  van de leden Wilders en De Graaf. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat
                  Nederland al eeuwen een koploper op het gebied van godsdienstvrijheid is en altijd
                  een veilig thuis is geweest voor zij die in hun eigen land vanwege hun geloof hun
                  leven niet zeker zijn. Deze leden vinden het diep treurig dat een partij die zegt
                  voor vrijheid op te komen, ruim 850.000 Nederlanders wil verbieden openlijk te geloven
                  wat ze geloven, en hun gebedshuizen en heilige boeken wil verbieden. Wie in Nederland
                  een heilig boek wil lezen, in een geloofshuis wil bidden of religieuze kleding wil
                  dragen mag dat. Wat deze leden betreft past het Nederland om vrijheden uit te breiden
                  en te versterken, niet om als staat te bepalen wat mensen mogen lezen of bidden.
               
Voornoemde vrijheid is verankerd in onze Grondwet, en de leden van de D66-fractie
                     menen dan ook dat het voorliggende voorstel van wet strijdig is met de Grondwet, met
                     het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod, als mede met de vrijheden van
                     godsdienst, meningsuiting en onderwijs.
                  
De leden van de D66-fractie hechten zeer aan de godsdienstvrijheid die Nederland al
                     vele eeuwen kent. Met de vrijheid van meningsuiting en het discriminatieverbod vormen
                     deze grondrechten stevige steunpilaren van de democratische rechtsstaat. Deze grondrechten
                     komen aan iedereen toe die zich in Nederland bevindt. Door de verboden in onderhavig
                     voorstel – het verbieden van moskeeën, het verbieden van de druk, distributie en verkoop
                     van de koran en het verbieden van het dragen van de boerka en nikab – wordt op grove
                     wijze de grondrechten ontnomen van een hele groep gelovigen in Nederland. De leden
                     van de D66-fractie vinden dit onaanvaardbaar en bovendien willekeurig.
                  
Ook is het verbod in strijd met diverse Europese en internationale verdragen waarbij
                     Nederland partij is. Het wetsvoorstel is daarmee niet alleen on-Nederlands en onzinnig,
                     maar ook onhaalbaar. De fundamentele bezwaren van deze leden leiden tot een fors aantal
                     vragen welke de aan het woord zijnde leden onderstaand uiteenzetten.
                  
De leden van de fractie van de SP hebben met verbazing kennis genomen van het voorliggende
                  wetsvoorstel en hebben hierover nog één vraag. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemers
                  inhoudelijk in kunnen gaan op de kritiek van de Raad van State, dat voorgestelde wet
                  indruist tegen de rechtsstaat en in strijd is met onze Grondwet.
               
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met zorg kennis genomen van het door
                     de initiatiefnemers ingediende voorstel van wet en delen het oordeel uit het advies
                     van de Raad van State dat het wetsvoorstel in ernstige en onaanvaardbare mate afbreuk
                     doet aan kernelementen van de democratische rechtsstaat.
                  
De leden van de fractie van GroenLinks koesteren, anders dan de initiatiefnemers,
                     onze pluriforme samenleving waarin we elkaars verschillen accepteren en waarin wij
                     een ieder vrijlaten om zichzelf te zijn binnen de kaders van de wet. Deze leden constateren
                     dat Islamitische Nederlanders eveneens hun bijdrage leveren en volop participeren
                     in de samenleving net als ieder ander. Deze leden delen niet de opvatting dat we moeten
                     streven naar een monocultuur waarin diversiteit niet wordt getolereerd, of erger,
                     wordt beboet en gestraft. Bovendien blijkt uit onderzoek dat het stigmatiseren van
                     bevolkingsgroepen de onderlinge verschillen niet verkleint maar vergroot. De leden
                     van voornoemde fractie zijn van mening dat iedere Nederlandse burger, met of zonder
                     migratie-achtergrond, religieus, atheïstisch of agnost, dezelfde rechten en plichten
                     heeft. Graag vragen de leden van de fractie van GroenLinks hierop een inhoudelijke
                     reactie van de initiatiefnemers.
                  
Los van dit fundamentele verschil van inzicht tussen de leden van de fractie van GroenLinks
                  en de initiatiefnemers over de rol van religie in de samenleving en de opvatting over
                  de waarde van een pluriforme samenleving hebben de aan het woord zijnde leden ook
                  grote juridische bezwaren tegen het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Deze leden
                  delen, zoals reeds aangegeven, de kritiek van de Raad van State op het feit dat de
                  initiatiefnemers een voorstel doen dat niet verenigbaar is met internationale verdragen
                  en met onze Nederlandse Grondwet en dat dit wetsvoorstel daarmee in ernstige en onaanvaardbare
                  mate afbreuk doet aan kernelementen van de democratische rechtsstaat. Zij vragen de
                  initiatiefnemers hier nogmaals uitgebreid op te reflecteren. Zij zouden het waarderen
                  als de initiatiefnemers bij deze reflectie niet slechts herhalen wat zij reeds in
                  reactie op het advies van de Raad van State hebben gesteld, maar zouden willen pogen
                  om een meer fundamentele juridische reflectie op de kritiek ten aanzien van het voorliggende
                  wetsvoorstel te geven. Voorts zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd
                  naar de precieze juridische definitie van een godsdienst/religie? En door wie wordt
                  deze definitie precies vastgesteld? Kunnen de initiatiefnemers hierbij ook aangeven
                  op welke juridische en wetenschappelijke bronnen zij zich hierbij baseren?
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel
                  van de leden Wilders en De Graaf betreffende het verbod van bepaalde islamitische
                  uitingen. Deze leden hechten zwaar aan de Nederlandse democratische rechtstaat waar
                  vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting kernwaarden zijn in onze samenleving.
                  De leden van de ChristenUnie constateren dat het initiatiefwetsvoorstel deze fundamentele
                  vrijheden met voeten treedt en stellen derhalve de volgende vragen.
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de Afdeling advies van
                  de Raad van State het advies geeft om af te zien van het voorstel. De Raad stelt dat
                  het wetsvoorstel onverenigbaar is met de wezenlijke uitgangspunten van de democratische
                  rechtstaat. De indieners hebben aangegeven dit advies niet op te volgen. Uit de memorie
                  van toelichting kan worden opgemaakt dat de indieners de democratische rechtstaat
                  in ere willen houden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe het
                  inperken van fundamentele vrijheden en van de grondbeginselen van de democratische
                  rechtstaat, in de ogen van de indieners diezelfde democratische rechtstaat kan beschermen.
               
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel van de leden
                  Wilders en De Graaf. Deze indieners onderkennen met hun wetsvoorstel dat er grote
                  gevaren kleven aan extremisme en terrorisme die ideologisch verbonden zijn aan de
                  islam. Dat is voor de leden van de SGP-fractie een belangrijk gegeven. Verheerlijking
                  van geweld, antisemitisme, haatzaaien, buitenlandse financiering van extremistische
                  moskeeën en het ondergraven van de rechtstaat moeten tegengegaan worden. Toch vragen
                  zij zich wel af of de keuze die in de tekst van het wetsvoorstel wordt gemaakt om
                  te zeggen dat de islam geen godsdienst is, maar een gewelddadige, totalitaire ideologie,
                  juist is.
               
Aard en doel van de islam
De leden van de VVD-fractie constateren dat de initiatiefnemers verwijzen naar een
                  studie van het SCP waarin de respondenten moeten aangeven in hoeverre de stelling
                  «ik vind dat moslims helemaal moeten leven volgens de regels van de islam» op hen
                  van toepassing is. Het SCP onderzocht de vraag of er binnen de moslimpopulatie verschillende
                  categorieën (een typologie) te onderscheiden zijn. Het SCP merkt daarbij op dat een
                  typologie een versimpeling van de werkelijkheid is omdat de verschillen in religiositeit
                  worden teruggebracht naar een paar categorieën, maar het overkoepelend een beeld kan
                  schetsen over de diversiteit binnen de groep moslims en over de verschillende manieren
                  waarop moslims hun geloof invullen. De typologie gebruikt door het SCP is gebaseerd
                  op 7 items en antwoordcategorieën, waarvan initiatiefnemers er slechts één aanhalen.
                  SCP schrijft over de indicatoren voor de typologie: «Andere religieuze kenmerken komen
                  hierbij niet aan bod. Voor het goed bepalen van de mate van orthodoxie is bijvoorbeeld
                  inzicht nodig in de mate waarin bepaalde geloofsinhoudelijke aspecten worden onderschreven.
                  Ook specifieke gedragingen of verboden die in bepaalde streng-orthodoxe kringen vaker
                  voorkomen, zoals het niet luisteren naar niet-religieuze muziek, het dragen van bepaalde
                  verhullende kleren of strikte regels rondom de sociale omgang tussen mannen en vrouwen,
                  worden niet meegenomen in de typologie.» Kunnen de initiatiefnemers reflecteren op
                  het feit dat het SCP onderscheid maakt in verschillende categorieën binnen de moslimgemeenschap,
                  zo vragen de leden van de VVD-fractie?
               
Initiatiefnemers stellen dat Nederland verdedigd dient te worden tegen «de islam».
                  Stellen zij daarmee dat er onder de belijders van de islam geen onderscheid te maken
                  is tussen geloofsbeleving en daarmee seculier of orthodox niet bestaat, zo vragen
                  de leden van de VVD-fractie? Initiatiefnemers stellen dat een gematigde islam niet
                  bestaat. Hoe verhoudt deze stellingname zich tot de door de initiatiefnemers aangehaalde
                  onderzoeken waaruit niet blijkt dat 100% van de ondervraagden stelt dat religieuze
                  wetten belangrijker zijn dan seculiere wetten, en waarin juist wordt aangegeven dat
                  verschillende typologieën van moslims bestaan; van seculier tot strikt praktiserend,
                  zo vragen de leden van de VVD-fractie?
               
Initiatiefnemers beschrijven dat op het moment dat «de islam een stevige basis heeft,
                  de moslim [wordt] opgedragen de originele bevolking van het land te bevechten en af
                  te persen (9:29), haar de sharia op te leggen en haar te dwingen zich tot de islam
                  te bekeren.» Daarnaast stellen initiatiefnemers dat «60% van de Europese moslims wil
                  terugkeren naar de wortels van de islam.» Om welke cijfers gaat het in Nederland,
                  vragen de leden van de VVD-fractie.
               
Is het juist dat de initiatiefnemers stellen dat het op basis van vers 9:29 de agenda
                  is van elke moslim, om de originele bevolking van het land te bevechten en af te persen?
                  Zo ja, verhoudt zich dat tot de stelling van de initiatiefnemers dat 60% van de Europese
                  moslims terug zou willen naar de wortels van de islam, maar 40% dus niet? De leden
                  van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers nu wel of niet van mening zijn dat
                  alle moslims zich strikt aan de religieuze teksten houden, of erkennen zij dat er
                  onder moslims diversiteit bestaat in de geloofsbeleving?
               
Initiatiefnemers trekken op basis van een SCP-rapport de conclusie dat meer moskeeën
                  leiden tot minder integratie. Het aangehaalde citaat voorafgaand aan die conclusie
                  wijst op het feit dat van nieuwkomers lange tijd, zoals de arbeidsmigranten uit Turkije
                  en Marokko in de jaren »60 en »70, niet actief is gevraagd mee te doen in de Nederlandse
                  samenleving. Behoud van eigen cultuur en identiteit, zo was de gedachte, zou bijdragen
                  aan terugkeer naar het land van herkomst. Dit was echter niet het geval en velen vestigden
                  zich definitief, zonder daadwerkelijk middenin de Nederlandse samenleving te staan.
                  Als gevolg daarvan was er meer ruimte zich te richten op de eigen groep, religie en
                  cultuur. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers te onderbouwen waarom
                  onderhavig voorstel niet in gaat op (het gebrek aan) integratie van mensen die al
                  jaren in Nederland wonen. Kunnen zij toelichten waarom er door de initiatiefnemers
                  geen beroep wordt gedaan op hen die niet meedoen in onze samenleving om zich hier
                  voor in te zetten? Hebben de initiatiefnemers overwogen hier wél voorstellen voor
                  te doen, en wat deze dan waren? Kunnen zij daarnaast toelichten of zij hebben overwogen
                  voorstellen te doen tegen culturele en religieuze onderdrukking en voor vrijheid in
                  algemene zin, en niet alleen ten opzichte van de islam, maar tegenover alle patriarchale
                  onderdrukkende culturen, zoals door de leden van de VVD-fractie eerder is voorgesteld?
                  Zo nee, waarom niet?1
Waarop baseren initiatiefnemers dat islam voor een klein deel godsdienst/religie is
                  en voor het overgrote deel recht, staatkunde en regelgeving (zie blz. 8, 35 039, nr. 4.)? Hoe bedoelen zij dat? De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze zinsnede past
                  in het wetsvoorstel waar staat dat islam geen godsdienst is (artikel 1 wetsvoorstel).
               
De leden van de D66-fractie constateren dat de indieners de islam niet als een godsdienst
                  definiëren maar als een «gewelddadige totalitaire ideologie» en betogen op deze wijze
                  dat de grondrechten die bescherming bieden niet van toepassing zijn: de islam is volgens
                  hen immers geen godsdienst. De leden van de D66-fractie vragen aan de initiatiefnemers
                  of zij het «wegdefiniëren» van een religie zien als een taak voor de overheid? Kunnen
                  de initiatiefnemers eveneens uitleggen hoe hun definitie van de islam, zoals in het
                  voorgestelde lid 1 bedoeld, zich verhoudt tot artikel 9 van het Europees Verdrag voor
                  de Rechten van de Mens (EVRM)? Kunnen de initiatiefnemers eveneens de verhouding uiteenzetten
                  tussen hun definitie van islam en de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten
                  van de Mens (EHRM) «Eweida e.a./United Kingdom» en willen zij daarbij in het bijzonder
                  ingaan op rechtsoverweging 81 van dat arrest?2
De leden van de D66-fractie ontkennen niet dat er binnen verschillende religies en
                     levensbeschouwingen (waaronder de islam) aanhangers zijn met extremistische opvattingen
                     met gewelddadige uitingen. Vanzelfsprekend moet tegen dit geweld altijd worden opgetreden.
                     Dat gebeurt in Nederland ook. Met behulp van het bestaand wettelijk kader, en bij
                     de AIVD en de NCTV is er aandacht voor gewelddadig (al dan niet religieus) extremisme.
                     Zo kan, wanneer er bewijs is, worden opgetreden tegen personen die daadwerkelijk een
                     gevaar vormen voor de Nederlandse samenleving.
                  
De leden van de D66-fractie vragen aan de initiatiefnemers waarom zij geen onderscheid
                     maken tussen de islam en gewelddadig islamisme? Het wetsvoorstel sluit de gehele islam
                     en álle moslims uit, zonder daarbij te kijken naar daadwerkelijk een extremistische
                     overtuiging en strafbaar handelen. Mocht het doel van het wetsvoorstel zijn om gewelddadige
                     extremisten aan te pakken, dan streeft het voorstel zo compleet het doel, en tevens
                     de democratische rechtsstaat, voorbij.
                  
De aan het woord zijnde leden onderschrijven het standpunt van de Raad van State dat
                  de islam algemeen, in grondwetgeving en verdragen, beleid en rechtspraak en in de
                  samenleving als een godsdienst wordt beschouwd. Het wetsvoorstel beoogt een aantal
                  islamitische uitingen (moskeeën, scholen, de koran en het dragen van een boerka of
                  nikab) te verbieden. In tegenstelling tot de initiatiefnemers zien de leden van de
                  D66-fractie dit als uitingen van geloof, en vallen deze daarom binnen de bescherming
                  van onze Grondwet waarin godsdienstvrijheid wordt beschermd (artikel 6), als mede
                  de bepalingen van internationale verdragen aangaande godsdienstvrijheid (Art 9 EVRM
                  en Artikel 18 IVBPR) waarbij Nederland partij is. Deze rechten kunnen alleen dan beperkt
                  worden, indien wordt voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden. Voor onderscheid
                  moet een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaan. Er moet een belangenafweging
                  plaatsvinden tussen het doel dat de beperking nastreeft en de bescherming van het
                  fundamentele recht. Deze leden sluiten zich aan bij de Raad van State dat deze belangenafweging
                  in het voorliggende wetsvoorstel in het geheel niet heeft plaatsgevonden, en zijn
                  van mening dat een zó vergaande beperking van de vrijheid van godsdienst niet te rechtvaardigen
                  is. Zij beschouwen de voorgestelde beperking dan ook als strijdig met de Grondwet.
                  Kunnen de initiatiefnemers deze belangafweging alsnog maken?
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat het wetsvoorstel in strijd
                  is met onder andere de Grondwet, het EVRM, het IBPR en verschillende VN-verdragen.
                  De indieners pleiten dat de islam niet kan worden gezien als een godsdienst, maar
                  als een totalitaire ideologie. Hoe zien de indieners dit in samenhang met de Grondwet?
                  Wat zou, bij aanvaarding van deze wet, de wetgever beperken om ook andere godsdiensten
                  als soortgelijke ideologie aan te merken en op eenzelfde wijze aan banden te willen
                  leggen, zo vragen deze leden. Kunnen indieners uitsluiten dat voorliggend wetsvoorstel
                  deze ruimte zou creëren?
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat het wetsvoorstel vooral
                  gemotiveerd is vanuit de zorg over extremisme binnen de islam. Deze leden vragen zich
                  af of met de huidige beperkingsclausules binnen de Grondwet de, door de indieners
                  aangehaalde, extremistische gedragingen niet beter kunnen worden opgelost dan met
                  het wetsvoorstel van de indieners. Zoals de indieners in het memorie van toelichting
                  ook toelichten wordt in meerdere brieven en debatten extremisme benadrukt binnen de
                  islam. Echter, bij die indicaties hoort ook een aanpak. Is het versterken van de aanpak
                  van de genoemde problematiek niet een effectievere aanpak dan het wetsvoorstel van
                  de indieners?
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat ook in Nederland inwoners
                  zijn die betreffende godsdienst belijden. Is het denkbaar dat dit wetsvoorstel leidt
                  tot een averechts effect, waarbij mensen zich juist tegen de overheid keren, omdat
                  deze overheid hun feitelijk het recht op het belijden van hun geloof ontneemt? Deze
                  leden vragen derhalve of indieners kunnen uitsluiten dat door dit voorstel extremisme
                  juist aan aantrekkingskracht wint en een groter gevaar wordt.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat de keuze die in de tekst van het wetsvoorstel
                  wordt gemaakt niet overeenstemt met het standpunt van de indieners in reactie op het
                  advies van de afdeling advisering van de Raad van State. Daarin schrijven de indieners:
                  «De islam is voor een klein deel godsdienst/religie, maar voor het overgrote deel
                  is de islam recht, staatkunde en regelgeving. Het laatste met betrekking tot alle
                  details van het menselijk bestaan.» Zij vragen zich af hoe deze stelling dat de islam
                  (blijkbaar) tóch ten minste deels godsdienst is, zich verhoudt tot artikel 1 van het
                  wetsvoorstel waarin staat dat de islam geen godsdienst of levensbeschouwing is. Kunnen
                  de indieners bovendien verduidelijken wat zij bedoelen met de stelling dat er toch
                  deels sprake is van een godsdienst? Kunnen de indieners toelichten waar zij dan concreet
                  aan denken? Moet daarbij bijvoorbeeld gedaan worden aan het vereren van een god, het
                  houden van religieuze bijeenkomsten, het hebben van een heilig boek etcetera?
               
Howard P. Kainz geeft volgens de toelichting een viertal criteria om te beoordelen
                  of er sprake is van een religie. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of deze
                  criteria niet op zijn minst wat eenzijdig en intermenselijk gericht zijn, zonder rekening
                  te houden met de verticale dimensie? Wat is in dit verband de waarde van het gegeven
                  dat een groot deel van de wereldbevolking de islam wél als een godsdienst ziet en
                  dat dit in de geschiedenis, onder andere in de joods-christelijke traditie, veelal
                  ook het geval was?
               
Dit roept bij de leden van de SGP-fractie tegelijkertijd vragen op over de verhouding
                  van dit wetsvoorstel tot de Grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van godsdienst.
                  Zelfs wanneer de stelling juist is dat de islam maar voor een klein deel godsdienst
                  is, dan is het nog steeds nodig om vast te stellen hoe het inperken van die godsdienst
                  zich dan verhoudt tot dit grondrecht. Zou er dan niet op zijn minst antwoord gegeven
                  moeten worden op de vraag of inperking past binnen de Grondwettelijke beperkingscriteria
                  van artikel 6?
               
Ook vragen de leden van de SGP-fractie zich af of – aangenomen dat er geen sprake
                  is van een godsdienst – er dan ook geen sprake is van een levensbeschouwing (hoe verwerpelijk
                  je die ook kunt vinden)? Kan worden aangegeven wat naar de mening van de indieners
                  van het voorstel het verschil is tussen een levensbeschouwing en een ideologie? Wat
                  voor kenmerken heeft deze ideologie die niet tevens behoren bij een levensbeschouwing?
               
Noodzaak van een moskeeverbod en een verbod op islamitische scholen: centra van omverwerping
                     van het westen
De leden van de VVD-fractie lezen een uitgebreide uiteenzetting van initiatiefnemers
                  inzake het gebrek aan transparantie van financieringsstromen naar onder andere moskeeën
                  in Nederland en het belang van het feit dat deze transparantie er wel komt. Voornoemde
                  leden zijn benieuwd waarom, na een uitgebreide uiteenzetting op dit punt, initiatiefnemers
                  geen voorstellen doen om dergelijke transparantie te regelen. Heeft dit te maken met
                  het feit dat er inmiddels een wetsvoorstel in internetconsultatie is geweest die dergelijke
                  transparantie moet bewerkstelligen, zo vragen de leden zich af, daar initiatiefnemers
                  in hun uitgebreide uiteenzetting de meest recente ontwikkelingen op dit gebied niet
                  hebben meegenomen. Wanneer een dergelijke wet in de ogen van de initiatiefnemers niet
                  afdoende is, kunnen zij toelichten hoe zij dit dan wel graag geregeld zouden zien?
                  De leden van de VVD-fractie delen het belang van transparantie van buitenlandse financieringsstromen
                  naar maatschappelijke- en religieuze instellingen teneinde ongewenste financiering
                  vanuit onvrije landen ook daadwerkelijk te kunnen tegengaan.
               
De indieners van het voorstel willen een verbod op moskeeën en islamitische scholen.
                  Graag zouden de leden van de SGP-fractie een reactie zien op de vraag hoe zich een
                  dergelijk verbod precies verhoudt tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van
                  onderwijs. Bieden deze grondrechten voldoende ruimte om te komen tot een dergelijk
                  verbod? Zo niet, hoe zou het dan volgens de indieners toch mogelijk zijn om binnen
                  de kaders van de grondrechten te komen tot een dergelijk verbod? Vereist dit wetsvoorstel
                  dan niet ook aanpassing in bijvoorbeeld de onderwijswetgeving? Hoe verhoudt een verbod
                  op islamitische scholen zich tot het (voorgestelde) systeem van richtingsvrije planning,
                  waarin de overheid bij de bekostiging van scholen niet meer toetst aan de richting
                  van de school?
               
Noodzaak van een moskeeverbod: de moskee als centrum van binnenlands extremisme
Initiatiefnemers beschrijven dat het problematisch is dat de omvang van het aantal
                  islamitische huwelijken dat in Nederland gesloten wordt onbekend is. Zij wijzen terecht
                  op het feit dat de Nederlandse wet bepaalt dat je in Nederland eerst voor de wet moet
                  trouwen alvorens een religieus huwelijk gesloten kan worden. De leden van de VVD-fractie
                  delen dat het handhaven van dit wetsartikel van groot belang is, zoals ook neergelegd
                  in de initiatiefnota van het lid Van Wijngaarden (34 565). Voornoemde leden missen echter waarom initiatiefnemers enkel het punt van het «aantal»
                  aanstippen en niet ingaan op de onderliggende fundamentele vraag, dat elk geval van
                  ondermijning van het Nederlands burgerlijk huwelijksrecht, waarin de vrije wil van
                  het individu centraal staat, er een teveel is. Kunnen de initiatiefnemers toelichten
                  waarom zij hiervoor hebben gekozen? De leden van de VVD-fractie wijzen de initiatiefnemers
                  op voornoemde initiatiefnota waarin voorstellen worden gedaan om het tegengaan van
                  illegale religieuze huwelijken verder aan te scherpen.
               
Noodzaak van een verbod op de druk, distributie en verkoop van de koran
Initiatiefnemers beschrijven dat het drukken, distribueren en verkopen van de koran
                  volgens bestaande wetgeving een misdrijf is, te weten opruiing en oproepen tot geweld.
                  Geven de initiatiefnemers hiermee aan dat dit willen verbieden, zoals de initiatiefnemers
                  voorstellen, in feite overbodig is, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Zo nee,
                  waarom stellen de initiatiefnemers dat dit reeds het geval is? De leden van de VVD-fractie
                  vragen wat de principiële motivatie is voor een dergelijk verbod daar het niet ziet
                  op bestaande situaties of ingaat op online content. Kunnen de initiatiefnemers motiveren
                  waarom zij er in hun toelichting voor kiezen uitgebreid in te gaan op het verleden
                  en het beschrijven van situaties die in de ogen van de initiatiefnemers dienen te
                  worden aangepakt, maar er in de verbodsbepaling voor kiezen die situaties ongemoeid
                  te laten? Kunnen de initiatiefnemers toelichten waarom zij van mening zijn dat een
                  dergelijk verbod eraan bijdraagt dat mensen gaan meedoen in de Nederlandse samenleving,
                  voor zover dit niet het geval is? Waarom doen initiatiefnemers geen voorstellen om
                  hen die godsdienst misbruiken om anderen te onderdrukken of zich tegen de Nederlandse
                  samenleving te keren, aan te pakken of zijn initiatiefnemers daadwerkelijk van mening
                  dat de voorgestelde verbodsbepaling niet te omzeilen is en eenieder die kwaadwillend
                  is met ingang van de wet dit niet meer is?
               
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het voorstel tot het verbieden van de koran
                  zich verhoudt tot het pleidooi van de partij van de indieners dat de vrijheid van
                  meningsuiting van cruciaal belang is voor een democratie en censuur onwenselijk is?
               
De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting op het wetsvoorstel dat de indieners
                  het drukken of verkopen van de koran willen verbieden. De indieners stellen dat het
                  verspreiden van de koran volgens de bestaande wetgeving een misdrijf zou zijn vanwege
                  opruiing of het oproepen tot geweld. Kunnen de indieners toelichten waarom er daarnaast
                  dan nog een extra strafbepaling noodzakelijk is?
               
Noodzaak van een verbod op het dragen van de burqa en niqaab
Initiatiefnemers beschrijven dat seculiere moslima’s nauwelijks een hoofddoek dragen.
                  De leden van de VVD-fractie vragen of er in de ogen van de initiatiefnemers dus wel
                  degelijk «seculiere moslima’s» bestaan? Initiatiefnemers geven aan dat van de «praktiserende
                  moslima’s» bijna 90% een hoofddoek draagt. Deze leden vragen waarom initiatiefnemers
                  in dat licht niet tevens voor een verbod op het dragen van een hoofddoek of een belasting
                  hierop, zoals eerder is voorgesteld, hebben gekozen?
               
De leden van de VVD-fractie vragen initiatiefnemers te motiveren waarom zij in geval
                  van een algeheel verbod op het dragen van de boerka en nikab in de openbare ruimte
                  er niet voor hebben gekozen de «Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding»
                  hiertoe te wijzigen.
               
Internationale verdragen
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen toelichten welke
                  verdragen dienen te worden opgezegd en waarom? Kunnen zij tevens toelichten welke
                  neveneffecten het opzeggen van deze verdragen heeft voor wetgeving in Nederland en
                  zijn deze effecten aanvaardbaar voor initiatiefnemers?
               
De leden van de D66-fractie vragen welke internationale verdragen er zouden moeten
                  worden opgezegd? Is dit wetsvoorstel verenigbaar met het lidmaatschap van de Europese
                  Unie en de Verenigde Naties?
               
De initiatiefnemers schrijven dat zij zich realiseren dat met onderhavig wetsvoorstel
                  een aantal internationale verdragen zal moeten worden opgezegd. De leden van de fractie
                  van GroenLinks vragen zich af waarom de initiatiefnemers voor de route kiezen om eerst
                  een wetsvoorstel in te dienen dat tegen internationale verdragen ingaat en niet eerst
                  een voorstel indienen om de desbetreffende internationale verdragen op te zeggen.
                  Geldt dit ook niet ten aanzien van Grondwetsbepalingen en andere nationale wettelijke
                  bepalingen, zo vragen de aan het woord zijnde leden aan de initiatiefnemers? Kunnen
                  zij bij de beantwoording van deze vragen ook aangeven hoe zij de volgorde der voorstellen
                  in juridische zin duiden? Delen zij de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks
                  dat het staatsrechtelijk ongebruikelijk is om eerst een wet te behandelen die in strijd
                  is met internationale verdragen en met de Grondwet en pas daarna na te denken over
                  en voorstellen te doen tot wijziging van de internationale verdragen en de Grondwet?
                  Ook vragen zij of de initiatiefnemers een gedetailleerd overzicht kunnen geven van
                  alle verdragen en nationale wetten waar het nu voorliggende initiatiefwetsvoorstel
                  in juridische zin mee botst en die dus aangepast zouden moeten worden om het voorliggende
                  initiatiefwetsvoorstel in de praktijk effectief te kunnen laten zijn?
               
De indieners zeggen dat zij zich realiseren dat met onderhavig wetsvoorstel een aantal
                     internationale verdragen zal moeten worden opgezegd. De leden van de SGP-fractie zijn
                     benieuwd welke verdragen zij hiermee bedoelen en waarom dat dan een noodzakelijk gevolg
                     is. Als de stelling juist is dat de islam (alleen maar) een ideologie is, dan hoeven
                     bijvoorbeeld toch ook bepalingen over de vrijheid van godsdienst niet te vervallen?
                     Het wetsvoorstel gaat dan toch helemaal niet in tegen verdragen die (onvermomde) godsdiensten
                     beschermen?
                  
Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot wetgeving
                     die in andere landen met betrekking tot de islam is aanvaard, bijvoorbeeld in Oostenrijk?
                     In hoeverre zijn verdergaande of juist beperkende keuzes gemaakt?
                  
Financiële paragraaf, uitvoering en handhaving
Initiatiefnemers geven aan dat de wet geen extra administratieve en financiële lasten
                  met zich meebrengt. Ook geven zij aan dat de handhaving van de wet niet ten koste
                  mag gaan van andere reguliere politietaken en -bevoegdheden. Geven de initiatiefnemers
                  hiermee aan dat onderhavige wet geen prioriteit heeft in de uitvoering, zo vragen
                  de leden van de VVD-fractie zich af. Wanneer dit niet het geval is, hoe zijn initiatiefnemers
                  voornemens dergelijke handhaving (financieel) te bewerkstelligen?
               
Afgezien van hun stevige principiële bezwaren ten opzichte van dit voorstel, hebben
                  de leden van de D66-fractie tevens vragen over de uitvoerbaarheid en handhaving van
                  dit initiatiefvoorstel. De leden Wilders en de Graaf stellen bijvoorbeeld een verbod
                  op moskeeën voor. Op welke wijze zou de politie dit moeten handhaven? Wanneer moslims
                  herhaaldelijk in een huiskamer bijeenkomen om te bidden, is dit dan tevens verboden?
                  Moet de politie dit gaan controleren bij mensen thuis?
               
De initiatiefnemers schrijven dat de handhaving niet ten koste zal gaan van de reguliere
                  opsporingsbevoegdheden (en capaciteit) van de politie. Echter, wanneer er taken voor
                  de politie bij komen zal er zonder toename van budget ergens anders minder op moeten
                  worden ingezet. De leden van de D66-fractie vragen welke keuzes de initiatiefnemers
                  hierbij willen maken? Waar moet de politiecapaciteit bij weggehaald worden? Welke
                  wijzen zien de initiatiefnemers voor zich om het nikabverbod te handhaven? Streven
                  zij na dat politiecapaciteit wordt ingezet op controle van boekhandels om te onderzoeken
                  of zij de koran verkopen?
               
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie de initiatiefnemers ook welke effecten
                  zij denken dat hun wetsvoorstel en de handhaving ervan zal hebben op moslims, andere
                  gelovigen en alle andere burgers die in Nederland wonen? Zien zij Nederland voor zich
                  als een politiestaat?
               
Tot slot
Tot slot vragen de leden van de fractie van GroenLinks aan de initiatiefnemers op
                  welke manier zij dit wetsvoorstel ter consultatie hebben voorgelegd aan de samenleving
                  en of zij met bijvoorbeeld de gemeenten en de opsporingsdiensten (die in het geval
                  dit voorstel kracht van wet zou krijgen betrokken zouden worden bij de handhaving
                  van de wet) over de vraag hoe zij naar dit initiatiefwetsvoorstel kijken? Zo ja, wat
                  zijn de uitkomsten van deze consultaties? Zo neen, waarom hebben de initiatiefnemers
                  deze moeite niet genomen bij een verregaand wetsvoorstel? En hebben de initiatiefnemers
                  gesproken met mensen die nu hun geloof belijden door bijvoorbeeld regelmatig naar
                  de moskee gaan? Zij worden immers rechtstreeks door dit wetsvoorstel geraakt en deze
                  wet zou een grote inperking van hun persoonlijke vrijheid betekenen. Zo ja, wat was
                  de reactie van hen op dit wetsvoorstel? Zo neen, waarom hebben de initiatiefnemers
                  dit niet gedaan?
               
De indieners benadrukken dat er de laatste jaren velen uit islamitische landen naar
                  Nederland zijn gekomen. De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd in hoeverre er bij
                  die groepen ook sprake is van mensen die juist gevlucht zijn vanwege hun christelijke
                  geloof en op grond daarvan de toevlucht hebben gezocht in Nederland. In hoeverre moet
                  er voor die groepen wél ruimte zijn in Nederland?
               
Artikelsgewijze toelichting
Initiatiefnemers geven aan dat koran de legitimatie bevat voor islamitisch geweld,
                  onderdrukking en discriminatie. En «de koran roept de aanhangers van de islam op om
                  vrouwen, joden, homoseksuelen, en niet-moslims te haten, te discrimineren, te onderwerpen,
                  te verminken en zelfs te doden.» Daarentegen geven initiatiefnemers aan dat het in
                  de thuissituatie bezitten van of lezen uit de koran, het dragen van islamitische kleding
                  en het praktiseren van de islam niet valt onder het verbod, met inachtneming van de
                  Nederlandse wet. De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom, gegeven het feit
                  dat initiatiefnemers willen de-islamiseren en «de islam» alle moslims aanzet tot hetgeen
                  bovenstaand benoemd, initiatiefnemers «de islam» in de thuissituatie niet als probleem
                  ervaren? Voorts, waarom zijn initiatiefnemers niet voornemens de Nederlandse wet te
                  wijzigen hiertoe? Komt dit voort uit het feit dat niet het praktiseren van geloof
                  aangepakt dient te worden, maar hen die het misbruiken om de Nederlandse democratische
                  rechtsstaat te ondermijnen, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af.
               
De initiatiefnemers spreken van drie miljard per jaar aan bijstandsuitkeringen en
                     stellen dat van de personen met een verblijfsvergunning 89% na 2,5 jaar nog steeds
                     in de bijstand zit.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen wat de bron is van deze cijfers? Kunnen de initiatiefnemers
                     toelichten of het hier gaat om bijstandsuitkeringen aan louter islamitische personen?
                     Of gaat het om nieuwkomers in brede zin? Indien het laatste het geval is, wat dragen
                     de voorgestelde maatregelen die specifiek op de islam gericht zijn, bij aan het verbeteren
                     van de participatie van deze brede nieuwkomers met verschillende geloofsovertuigingen?
                  
Het wetsvoorstel heeft alleen betrekking op de islam, niet op andere godsdiensten.
                  Er is dus sprake van ongelijke behandeling. De leden van de VVD-fractie vragen hoe
                  om te gaan met andere, vergelijkbare uitingen van andere godsdiensten?
               
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers te motiveren waarom niet is
                  gekozen voor de gerichte aanpak van onderdrukking, anti-democratische, anti-integratieve
                  en anti-rechtstatelijke uitwassen en het aanjagen van integratie? In hoeverre zijn
                  beperkingen van grondrechten, zoals vrijheid van godsdienst of vrijheid van meningsuiting,
                  nodig om het doel te bereiken? Met andere woorden: hoe proportioneel zijn de voorgestelde
                  maatregelen? Kunnen initiatiefnemers voorts motiveren waarom onderhavig voorstel de
                  Nederlandse democratische rechtsstaat eerbiedigt?
               
Artikel 2
De leden van de D66-fractie constateren in het eerste lid van het voorgestelde artikel
                  een beperking van het grondrecht voor de vrijheid van godsdienst zoals verwoord in
                  artikel 6 van de Grondwet. De leden van de D66-fractie weten dat op grond van het
                  tweede lid van dat artikel beperkingen alleen bij wet in formele zin mogen worden
                  geregeld en dat dergelijke beperkingen derhalve van delegatie zijn uitgesloten. Kunnen
                  de initiatiefnemers aangeven waarom zij toch in het zevende lid van dit artikel gekozen
                  hebben voor de mogelijke uitbreiding van uitingen bij algemene maatregel van bestuur?
                  Kunnen de initiatiefnemers voorts uitleggen waarom zij bij de uitingen, in het eerste
                  lid genoemd, het parlement wel wensen te betrekken, maar dit bij – eventuele – latere
                  toevoeging van uitingen vanwege de voorgestelde delegatie in dit lid achterwege wensen
                  te laten?
               
De indieners kiezen ervoor om het in de thuissituatie praktiseren van de islam niet
                  onder het verbod van dit wetsvoorstel te laten vallen. De leden van de SGP-fractie
                  vragen zich af wat hiervan precies de betekenis is. Vinden de indieners het dan niet
                  verwerpelijk dat in Nederlandse huizen door mensen een «gewelddadige, totalitaire
                  ideologie» wordt beoefend? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor islamitische huwelijken
                  die in de huiselijke sfeer worden gesloten?
               
De leden van de SGP-fractie vragen of ook kan worden aangegeven wat precies wordt
                  verstaan onder de «huiselijke sfeer»? Betekent dit ook dat bijvoorbeeld twee of meer
                  gezinnen samen mogen komen in hun eigen woonhuis? Of in andere private gebouwen? Hoe
                  verhoudt zich dit dan tot de stelling van de indieners dat de islam de samenleving
                  en politiek ondermijnt?
               
Een vergelijkbare vraag hebben de leden van de SGP-fractie over het in huiselijke
                  sfeer lezen van de koran. Kan dat dan niet evengoed schadelijk zijn voor de samenleving?
               
Artikel 3
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd of er voor de hoogte van de strafmaat nog
                     aangesloten is bij bepaalde strafbepalingen in het Wetboek van strafrecht. Kan worden
                     aangegeven waarop die hoogte is gebaseerd?
                  
Kunnen de initiatiefnemers aangeven waarom de bestraffing voor onder meer het drukken
                     van de koran zwaarder is dan voor het dragen van een boerka?
                  
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken - 
              
                  Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.