Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 218 Wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Wet elektronische publicaties)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
INHOUD
ALGEMEEN
2
1.
Strekking en doelstelling van het wetsvoorstel
2
2.
Huidig juridisch kader
4
3.
Achtergronden van het wetsvoorstel
9
3.1
Afnemende betekenis van gedrukte media voor de toegankelijkheid van overheidsinformatie
9
3.2
Gemeenschappelijk publicatieplatform voor alle overheden
10
4.
Uitgangspunten van het wetsvoorstel
12
4.1
Inleiding
12
4.2
Concentratie van bestaande en nieuwe regels in de Bekendmakingswet
12
4.3
Besluiten die niet gericht zijn tot een of meer belanghebbenden worden integraal in
een officieel publicatieblad bekendgemaakt
15
4.4
Openbare kennisgevingen in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
worden in een officieel publicatieblad gedaan
16
4.5
Ook andere openbare mededelingen en kennisgevingen van (voorgenomen) besluiten worden
in een officieel publicatieblad gedaan
17
4.6
De stukken die behoren bij een kennisgeving van een (ontwerp)besluit worden tevens
elektronisch toegankelijk gemaakt
18
4.7
Standaardisering van de publicaties door verplichte publicatie op www.officielebekendmakingen.nl
20
4.8
Attendering per e-mail en presentatie in MijnOverheid
21
4.9
Decentrale overheden publiceren in hun eigen publicatieblad
23
4.10
Andere wijzen van informeren zijn aanvullend
24
4.11
Gevolgen voor burgers
26
4.12
Centraal elektronisch register van gemeenschappelijke regelingen
27
5.
Verhouding tot internationaal recht
28
5.1
Verdrag van Aarhus
28
5.2
Mer-richtlijn
29
5.3
Richtlijn industriële emissies
29
6.
Verhouding tot andere wetten
30
6.1
Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer
30
6.2
Wet digitale overheid
30
6.3
Invoeringswet Omgevingswet
31
6.4
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
32
7.
Organisatorische, technische en financiële gevolgen
32
7.1
Centraal publicatieproces
32
7.2
Gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen
32
7.3
Gevolgen voor de centrale overheid
33
8.
Regeldruk
34
9.
Verwerking van de consultatie en adviezen over dit wetsvoorstel
35
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
38
ALGEMEEN
1. Strekking en doelstelling van het wetsvoorstel
In het regeerakkoord 2017–2021 «Vertrouwen in de toekomst»1 is afgesproken dat overheidscommunicatie die nu nog fysiek plaatsvindt, in de toekomst
ook digitaal moet kunnen plaatsvinden. Een belangrijke vorm van overheidscommunicatie
is de algemene bekendmaking, mededeling en kennisgeving van (voorgenomen) overheidsbesluiten.
Verschillende wetten geven sterk uiteenlopende publicatievoorschriften. De publicatie
dient deels digitaal plaats te vinden op diverse websites, dient in andere gevallen
te geschieden in dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, terwijl in weer andere gevallen
bestuursorganen hierbij een eigen keuze kunnen maken. Het gaat in het totaal om honderdduizenden
publicaties per jaar van honderden bestuursorganen in een groot aantal verschillende
media. Om deze informatie beter toegankelijk te maken, is een stroomlijning van de
publicatievoorschriften nodig. Daartoe is al in de visiebrief digitale overheid 20172 aangekondigd dat uniforme digitale algemene bekendmaking, mededeling en kennisgeving
door de overheid wettelijk verplicht zal worden.
Het wetsvoorstel heeft tot doel de toegankelijkheid van (voorgenomen) overheidsbesluiten
te vergroten door de gesignaleerde problemen op te lossen. Daartoe wordt voorgesteld
dat alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van
(voorgenomen) besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, worden
gedaan in de officiële elektronische publicatiebladen van de openbare lichamen waartoe
de bestuursorganen behoren. Daarbij dienen deze publicatiebladen op gestandaardiseerde
wijze te worden gepubliceerd op www.officielebekendmakingen.nl. Door deze standaardisatie wordt het voor burgers mogelijk om op één website alle
algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van de overheid te raadplegen.
De toegankelijkheid en de kenbaarheid van deze publicaties wordt hiermee vergroot.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is rekening gehouden met het ongevraagd
advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 31 augustus 2018 inzake
de effecten van digitalisering voor de rechtsstatelijke verhoudingen.3 In het bijzonder is het effect van digitalisering voor de positie van de burger een
punt van aandacht. Hierop wordt hierna ingegaan in paragraaf 4.10. Belangrijk is dat
de burger die niet digitaal vaardig is toch kennis kan nemen van (voorgenomen) besluiten
die voor hem van belang zijn.
In de tweede plaats wordt het ter inzage leggen van documenten in een overheidsgebouw
als onderdeel van een kennisgeving aangevuld met de verplichting om deze documenten
ook langs elektronische weg ter beschikking te stellen.
In de derde plaats kunnen personen die een geactiveerd account hebben bij MijnOverheid
de bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen die betrekking hebben op hun directe
woonomgeving daar inzien en worden ze (als zij hun e-mailadres hebben opgegeven) automatisch
per e-mail geattendeerd op nieuwe publicaties. De attenderingsservice kan op maat
worden ingesteld en desgewenst worden beëindigd.
Omdat het doorzoeken van verschillende media naar relevante overheidsmededelingen
en de gang naar een overheidsgebouw om ter inzage gelegde documenten in te zien niet
langer nodig zijn, verminderen de regeldruk voor burger en bedrijf.
De algemene regels voor bekendmaking en mededeling van voor eenieder bestemde informatie
over overheidsbesluiten zijn opgenomen in de Bekendmakingswet, de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb), de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet, de Wet gemeenschappelijke
regelingen (hierna: Wgr) en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
(hierna: WolBES). In dit wetsvoorstel worden de publicatievoorschriften in genoemde
wetten geconcentreerd in de Bekendmakingswet. Tevens worden tal van andere wetten
met aanvullende publicatieverplichtingen ten aanzien van overheidsbesluiten aangepast.
In het verleden zijn al stappen gezet om overheidsbesluiten digitaal te publiceren.
Zo wordt alle wet- en regelgeving («algemeen verbindende voorschriften») verplicht
digitaal bekendgemaakt in daartoe aangewezen officiële elektronische publicatiebladen.
Voor de centrale overheid zijn dit het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad
die allen op www.officielebekendmakingen.nl worden gepubliceerd. Decentrale overheden maken hun verordeningen bekend in het eigen
digitale gemeenteblad, provinciaal blad, waterschapblad of publicatieblad van een
gemeenschappelijke regeling. Vrijwel al deze bestuursorganen maken hierbij op vrijwillige
basis gebruik van een centrale publicatievoorziening die de bladen op uniforme wijze
publiceert op www.officielebekendmakingen.nl. De publicatie van ruimtelijke plannen vorm hierop een uitzondering; deze vindt plaats
op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het beeld wordt geschakeerder als gekeken worden naar de bekendmaking van andere besluiten
die niet tot één of meer belanghebbende zijn gericht (zoals beleidsregels) en de kennisgeving
van (ontwerp)besluiten in het kader van de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling
3.4 Awb (zoals omgevingsvergunningen). Voor de centrale overheid geldt in het algemeen
de verplichting om deze te publiceren in de Staatscourant, maar hierop bestaan verschillende
uitzonderingen. Voor decentrale overheden geldt geen verplichting tot elektronische
publicatie, zodat deze hierin een eigen beleid voeren. Alle provincies en waterschappen
en de meeste gemeenten publiceren deze (voorgenomen) besluiten voor zover dit mogelijk
is op basis van een eigen publicatieverordening in het eigen elektronische publicatieblad.
Sommige wetten dwingen echter tot het gebruik van andere media. Voor gemeenten zonder
een eigen publicatieverordening geldt het voorschrift dat publicatie op niet digitale
wijze plaatsvindt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of
huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (artikel 3:42 Awb). Vaak
wordt deze informatie ook aangeboden op de gemeentelijke website, maar de wijze waarop
dit gebeurt kan verschillen.
Geconstateerd moet worden dat de digitalisering er nog niet toe heeft geleid dat een
einde is gekomen aan de gefragmenteerde informatievoorziening over overheidsbesluiten,
al wordt een steeds groter deel van deze besluiten op gestandaardiseerde wijze gepubliceerd
op www.officielebekendmakingen.nl.
Een andere beperking is dat de kennisgevingen in het kader van de openbare voorbereidingsprocedure
niet het (ontwerp)besluit zelf ontsluiten, maar verwijzen naar de plaats waar dit
besluit met bijbehorende documenten ter inzage ligt. In het algemeen moet men daarvoor
naar een gemeente- of provinciehuis. Slechts een klein aantal bestuursorganen legt
deze stukken (ook) digitaal ter inzage.
Wie belangstelling heeft voor de digitale publicaties, kan deze uiteraard periodiek
raadplegen op de verschillende websites. Praktischer is echter een service waarbij
burgers per e-mail worden geattendeerd op algemene bekendmakingen, mededelingen en
kennisgevingen uit die publicatiebladen die voor hen van belang zijn, bijvoorbeeld
omdat deze betrekkingen hebben op de directe woonomgeving. Deze attenderingsservice
wordt al aangeboden en kan op maat worden ingesteld door aan te geven op welke locatie,
op welke onderwerpen en op welke bestuursorganen de attendering betrekking moet hebben.
Deze service ontsluit nu alleen de publicaties van decentrale overheden op www.officielebekendmakingen.nl voor zover deze overheden zich bij deze service hebben aangesloten. Door deze beperking
is men met deze service nog niet verzekerd van informatie over alle relevante overheidsbesluiten.
Bovendien moet men zich actief aanmelding om van de attendering gebruik te kunnen
maken. Daarmee onderscheidt deze voorziening zich van de traditionele informatievoorziening
via huis-aan-huisbladen die ongevraagd worden bezorgd. De publicatie van bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen in deze bladen is de afgelopen jaren afgenomen. Medio
2018 worden deze publicaties in 100 gemeenten met gezamenlijk 7,5 miljoen inwoners
niet meer in de huis-aan-huisbladen gedaan. Door de drempel die de aanmelding voor
de attenderingsservice in de praktijk blijkt te vormen, houdt de toename van het gebruik
hiervan geen gelijke tred met het verdwijnen van de traditionele publicaties.
2. Huidig juridisch kader
Er zijn veel wettelijke bepalingen waarin wordt voorgeschreven dat de overheid bepaalde
(voorgenomen) besluiten in het openbaar moet publiceren. Van bijzondere betekenis
daarbij zijn de voorschriften die betrekking hebben op de bekendmaking van algemeen
verbindende voorschriften en andere besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden
zijn gericht. Bekendmaking is een noodzakelijke voorwaarde voor de inwerkingtreding
van een besluit (artikel 3:40 Awb). Om die reden moet de «bekendmaking» in juridisch
opzicht goed worden onderscheiden van andere vormen van publicatie. Voor publicaties
die niet de bekendmaking van een besluit zijn, wordt in wetgeving als regel de term
«mededeling» gehanteerd.4 Alternatief voor mededeling is de term «kennisgeving». Een kennisgeving wordt vaak
gecombineerd met een terinzagelegging van stukken die in de kennisgeving verkort worden
aangeduid (zakelijke inhoud). In dit wetsvoorstel wordt de term «mededeling» gebruikt
voor de publicatie van een integrale tekst en de term «kennisgeving» voor de publicatie
van de zakelijke inhoud van een tekst onder verwijzing naar een vindplaats elders
via elektronische of fysieke terinzagelegging.
Met de Wet elektronische bekendmaking uit 2009 is een belangrijk stap gezet in de
richting van de digitale publicatie van bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen.
Deze wet regelde met de Rijkswet van 27 november 2008 tot wijziging van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen in verband met de elektronische bekendmaking
van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties en de beschikbaarstelling
daarvan in geconsolideerde vorm (Stb. 2008, 552) in de eerste plaats dat de officiële publicatiebladen van de centrale overheid –
het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad5 – in elektronische vorm gingen verschijnen in plaats van in gedrukte vorm. In de
tweede plaats voorzag het wetsvoorstel in een verplichting voor decentrale overheden
om algemeen verbindende voorschriften in een eigen elektronisch publicatieblad bekend
te maken. Bij een wijziging van de Wgr (Stb. 2014, 306) is ook voor openbare lichamen in de zin van de Wgr de bevoegdheid geschapen om bekendmakingen
te doen in een eigen elektronisch publicatieblad.
Niet alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
met betrekking tot besluiten moeten of kunnen in deze publicatiebladen worden gedaan.
In dit verband kan een onderscheid worden gemaakt tussen de volgende categorieën:
– de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften;
– de bekendmaking van andere besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn
gericht;
– de openbare kennisgeving van de terinzagelegging van een (ontwerp)besluit in het kader
van de openbare voorbereidingsprocedure geregeld in afdeling 3.4 Awb;
– andere wettelijke voorgeschreven mededelingen en kennisgevingen met betrekking tot
overheidsbesluiten.
In het onderstaande schema wordt een overzicht gegeven van de verschillende elektronische
publicatiebladen en de soorten bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen die
daarin op basis van een thans bestaande wettelijke verplichting moeten of kunnen worden
gedaan.
uit te geven elektronisch publicatieblad
publicaties die in het publicatieblad moeten of kunnen worden opgenomen
Algemeen verbindende voorschriften (avv)
Andere besluiten niet gericht tot één of meer belang-hebbenden
(ontwerp) besluitopenbare voorbereidings-procedure
andere wettelijke publicatieverplichtingen
centrale overheid
Staatsblad
(art 1, eerste lid, Bekendmakings-wet)
wetten en KB’s met avv’s
(art. 3 Bekendmakingswet)
indien een wet of KB dit voorschrijft
(art 5 Bekendmakingsbesluit)
Staatscourant
(art 1, eerste lid, Bekendmakings-wet)
overige avv
(art. 4 Bekendmakingswet)
verplicht
(art. 3:42, eerste lid, Awb)
verplicht
(art 3:12, tweede lid, Awb; art 3:44, eerste lid, onder a, Awb)
indien een wet, KB of regeling dit voorschrijft
(art. 11, eerste lid, onder a, Bekendmakingsbesluit)
provincie
provinciaal blad
(art. 136, tweede lid, Provinciewet)
verplicht
(art. 136, eerste lid, Provinciewet)
mogelijk
(art. 3:42, tweede lid, Awb)
indien een eigen verordening dit bepaalt
(art. 3:12, eerste lid, Awb; art. 3:44, eerste lid, onder a, Awb)
voor zover een wet of regeling geen ander medium voorschrijft
gemeente
gemeenteblad
(art. 139, tweede lid, Gemeentewet)
verplicht
(art. 139, eerste lid, Gemeentewet)
waterschap
waterschapsblad
(art. 73, tweede lid, Waterschapswet)
verplicht
(art. 73, eerste lid, Waterschapswet)
openbaar lichaam Wgr
publicatieblad
(art. 32ja, 45ba, 50daa, 56aa, 65aa, 78aa, 88aa Wgr)
verplicht
(art. 32k, 45c, 50db, 56aa, 65b, 78b, 88b, tweede lid, Wgr)
Algemeen verbindende voorschriften zijn naar buiten werkende en voor de daarbij betrokkenen bindende (algemene) regels,
uitgaande van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daaraan aan de wet ontleent (vastgelegd
in wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, verordeningen
van andere bestuursorganen).6
De bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften is voor de verschillende bestuurslagen
in verschillende wetten geregeld, te weten de Bekendmakingswet, de Provinciewet, de
Gemeentewet, de Waterschapswet en de Wgr. Als uitvloeisel van de Wet elektronische
bekendmaking is in deze wetten bepaald dat bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften
moet plaatsvinden in een officieel elektronisch publicatieblad. Voor de centrale overheid
is dit afhankelijk van het type algemeen verbindend voorschrift het Staatsblad of
de Staatscourant. Voor de andere overheden is dit respectievelijk het provinciaal
blad, het gemeenteblad, het waterschapsblad en het publicatieblad van een gemeenschappelijke
regeling.
Een algemeen verbindend voorschrift kan echter bepalen dat een bij dat voorschrift
behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging. Blijkens de memorie van
toelichting bij de Wet elektronische bekendmaking is het belang van de optie van terinzagelegging
gelegen in de mogelijkheid een voorziening te treffen als er technische redenen zijn
die aan elektronische publicatie in de weg staan. Genoemd worden maquettes of afbeeldingen
die te groot zouden zijn voor publicatie via internet.7
Andere besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht omvatten onder meer beleidsregels en concretiserende besluiten van algemene strekking
(«aanwijzingsbesluiten» zoals verkeerbesluiten, aanwijzing als markt, etc.). Ook de
zaaksbeschikkingen behoren hiertoe. Deze zijn anders dan de meeste beschikkingen niet
tot een of meer belanghebbenden gericht, maar hebben betrekking op een concrete zaak
en houden verband met de eigenschappen van die zaak. Een voorbeeld is de aanwijzing
van een monument.
De bekendmaking van deze besluiten is geregeld in de Awb. Als dergelijke besluiten
afkomstig zijn van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan, worden zij
overeenkomstig artikel 3:42, eerste lid, Awb bekendgemaakt door kennisgeving van het
besluit of van de zakelijke inhoud ervan in de Staatscourant (en dus langs elektronische
weg). Deze bepaling, die is ingevoerd met de Wet elektronische bekendmaking, is geïntroduceerd
om voor deze besluiten één centraal elektronisch kanaal te creëren.
Besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht die afkomstig zijn
van een bestuursorgaan dat niet tot de centrale overheid behoort, worden op grond
van artikel 3:42, tweede lid, Awb bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit
of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-,
nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Deze besluiten
kunnen ook elektronisch worden gepubliceerd, mits dit gebeurt in een van overheidswege
uitgegeven blad. Gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen
kunnen de besluiten dus bekendmaken in het eigen elektronische publicatieblad, maar
dit is – anders dan voor de centrale overheid – niet verplicht.
Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan kan worden bepaald
dat bij de totstandbrenging van een besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zal worden gevolgd, die geregeld is in afdeling 3.4 Awb. Deze procedure wordt in
de praktijk bijvoorbeeld vaak toegepast bij omgevingsbesluiten.
In dat geval dienen het ontwerpbesluit en na vaststelling het besluit zelf met bijbehorende
stukken ter inzage te worden gelegd. Een kennisgeving dat een (ontwerp)besluit ter inzage ligt, wordt indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend
bestuursorgaan betreft overeenkomstig artikel 3:12, tweede lid, Awb in ieder geval
in de Staatscourant geplaatst. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke
inhoud.
De Wet elektronische bekendmaking maakte van de Staatscourant een elektronische publicatie,
maar bracht geen verandering in de wijze waarop decentrale bestuursorganen algemene
bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen moeten doen.
Een bestuursorgaan dat niet tot de centrale overheid behoort, doet een kennisgeving
overeenkomstig artikel 3:12, eerste lid, Awb in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen
of op een andere geschikte wijze. Uitsluitende kennisgeving in het officiële elektronische
publicatieblad van dit bestuursorgaan is niet zonder meer een andere geschikte wijze.
Artikel 2:14, tweede lid, Awb stelt immers dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders
is bepaald, de verzending van berichten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn
gericht, niet uitsluitend elektronisch geschied. Een wettelijk voorschrift kan ook
zijn een verordening van een provincie, gemeente, waterschap of gemeenschappelijke
regeling. Waar kennisgeving in het eigen publicatieblad voor de centrale overheid
verplicht is, is dit dus voor andere overheden een optie die eigen regelgeving vereist.
De terinzagelegging (artikel 3:11 Awb; vgl. ook artikel 3:42, derde lid, Awb) kan
ingevolge artikel 2:14, tweede lid, Awb niet langs elektronische weg plaatsvinden,
tenzij dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dat betekent dat uitsluitend publicatie
op een website niet mogelijk is, indien niet bij wettelijk voorschrift, bijvoorbeeld
een decentrale verordening, deze mogelijkheid is geopend. Daarnaast moeten de betrokken
documenten ook fysiek op de daarvoor gebruikelijke plaatsen kunnen worden ingezien.
Wel is het denkbaar dat die fysieke terinzagelegging plaatsvindt doordat het mogelijk
wordt gemaakt om op de daarvoor gebruikelijke plaatsen de betrokken documenten op
een scherm te raadplegen en er desgevraagd een afdruk van te krijgen.8
Wel kunnen decentrale overheden in een eigen verordening vastleggen dat de terinzagelegging
elektronisch plaatsvindt.
Naast de hier genoemde algemene bepalingen over de kennisgeving van besluiten bestaan
er vele specifieke wettelijke bepalingen waarbij bestuursorganen worden verplicht
tot een openbare kennisgeving van een overheidsbesluit. Kunnen of moeten deze kennisgevingen
in de officiële publicatiebladen worden gedaan? In het Bekendmakingsbesluit wordt
aangegeven dat in het Staatsblad ook wordt opgenomen al hetgeen waarvan een wet of
koninklijk besluit bekendmaking in het Staatsblad voorschrijft. In de Staatscourant
worden ook opgenomen al hetgeen waarvan een wet, koninklijk besluit of ministerieel
besluit bekendmaking of mededeling in de Staatscourant voorschrijft alsmede andere
publicaties, afkomstig van de centrale overheid. Met betrekking tot de andere publicatiebladen
zijn er geen wettelijke beperkingen aan de daarin op te nemen publicaties gesteld.
Van belang is dus vooral welke voorschriften en beperkingen er in specifieke wettelijke
bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de daarin geregelde openbare kennisgevingen
van besluiten.
Veel van deze bepalingen wijzen de Staatscourant aan als het medium waarin de kennisgeving
moet worden gedaan. Er zijn echter ook veel bepalingen waarin niet wordt voorgeschreven
dat de kennisgeving moet worden gedaan in de hier genoemde publicatiebladen. Daarbij
doen zich verschillende varianten voor:
– er wordt geen specifiek publicatiemedium voorgeschreven;
– er worden een of meer andere media voorgeschreven dan de officiële publicatiebladen;
– de kennisgeving dient plaats te vinden in een officieel publicatieblad of in een of
meer andere media;
– de kennisgeving dient plaats te vinden in een officieel publicatieblad en tevens in
een of meer andere media.
Enkele voorbeelden van deze varianten:
– wordt openbaar kennisgegeven (artikel 277 van de Gemeentewet);
– in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen (artikel 8.41, vierde lid, van de Wet milieubeheer);
– in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (artikel 124, vierde lid, van de Gemeentewet);
– in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte
wijze (artikel 11.9 van de Wet milieubeheer);
– in een van overheidswege uitgegeven blad, een dag- of nieuwsblad of huis-aan-huisblad
en langs elektronische weg (artikel 11, derde lid, van de interim-wet stad- en milieubenadering);
– in de Staatscourant, in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid
worden en voorts op de gebruikelijke wijze (artikel 7, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten).
Uit het voorgaande moge blijken dat er sterk uiteenlopende voorschriften bestaan ten
aanzien van het doen van openbare kennisgevingen van besluiten. Met de Wet elektronische
bekendmaking is een begin gemaakt met het voorschrijven of mogelijk maken van elektronische
kennisgeving en zijn elektronische publicatiebladen in het leven geroepen waarin deze
kennisgevingen kunnen worden gedaan. Er zijn echter nog veel kennisgevingen die in
andere media kunnen of moeten plaatsvinden.
Als niet een officieel publicatieblad wordt gebruikt, kan uit de regelgeving meestal
niet worden afgeleid in welk concreet blad of op welke webpagina de kennisgeving gevonden
kan worden. Vaak gaat het om gedrukte media, die niet eenvoudig kunnen worden geraadpleegd
als men hierop geen abonnement heeft of niet woont in het gebied waarbinnen verspreiding
plaatsvindt. Voor bestuursorganen is het vaak niet eenvoudig om op de juiste wijze
aan alle verschillende publicatievoorschriften te voldoen. Voor burgers is het niet
makkelijk om alle relevante kennisgevingen te achterhalen.
3. Achtergronden van het wetsvoorstel
3.1 Afnemende betekenis van gedrukte media voor de toegankelijkheid van overheidsinformatie
Traditioneel spelen advertenties in dag-, nieuws- en huis-aan-huisbladen een belangrijke
rol in de voorlichting door de overheid. Door de opkomst van elektronische media vertonen
oplage en bereik van gedrukte media echter al jaren een dalende tendens.
Vooral bij regionale en landelijke dagbladen is sprake van een afnemend bereik. De
betaalde printoplage van deze bladen halveerde in de periode 2000–2017. Het bereik
van de gezamenlijke landelijke dagbladen bedraagt nog 24% van de bevolking, het bereik
van de regionale bladen nog 20%.9 Het bereik van de gedrukte huis-aan-huisbladen steekt hier gunstig bij af, maar vertoont
eveneens een neerwaartse tendens en daalde van 62% in 2016 naar 53% in 2018.10
Tegelijkertijd is het gebruik van internet sterk gegroeid. In 2017 had 97,1% van de
Nederlanders boven de twaalf jaar toegang tot internet en maakte 93,4% hier ook daadwerkelijk
gebruik van.11
Er vindt dan ook al langere tijd een geleidelijke verschuiving plaats van overheidsvoorlichting
via gedrukte media naar voorlichting via internet. Deze tendens is ook zichtbaar bij
bekendmaking, mededeling en kennisgeving van overheidsbesluiten.
Bij de introductie van nieuwe wettelijke publicatieverplichtingen wordt niet meer
gekozen voor de gedrukte media. Voorbeelden hiervan zijn de Wet normering topinkomens,
de Erfgoedwet en het Besluit breed moratorium die nieuwe digitale publicatieverplichtingen
in de Staatscourant introduceerden. Maar ook bij bestaande publicatieverplichtingen
vindt een verschuiving plaats. Zo zijn de bekendmaking van verkeersbesluiten en de
oproepingen aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats die in de dagbladen
werden gedaan, overgeheveld naar de digitale Staatscourant.12
Gemeenten hebben de afgelopen jaren de publicaties in huis-aan-huisbladen in veel
gevallen beperkt of beëindigd. Inmiddels publiceert een honderdtal gemeenten met in
totaal 7,5 miljoen inwoners de bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen niet
langer in een huis-aan-huisblad, maar uitsluitend nog digitaal. Bij provincies en
waterschappen is een vergelijkbare ontwikkeling zichtbaar.
De keuze voor publicatie van overheidsinformatie op internet komt voort uit de grote
toegankelijkheid van informatie die via dit medium wordt aangeboden. Elektronische
informatie is overal toegankelijk, is 24 uur per dag bereikbaar en kan kosteloos worden
aangeboden. Als de informatie volgens een vaste standaard wordt gepubliceerd kan deze
eenvoudig worden doorzocht en geselecteerd, of op maat worden aangeboden. Door beschikbaarstelling
als «open data» kan de informatie ook door andere partijen toegankelijk worden gemaakt
en worden verwerkt in allerlei gebruikerstoepassingen. Een elektronische publicatie
is bovendien beter toegankelijk voor blinden, slechtzienden en mensen met een leeshandicap.
Deze pluspunten worden echter alleen gerealiseerd als alle publicaties in elektronische
vorm worden gedaan en de burger de weg daarnaartoe ook daadwerkelijk weet te vinden.
Dat laatste wordt niet alleen bereikt door een algemeen beleid dat gericht is op het
vergroten van digitale vaardigheden. De gewijzigde positie van de traditionele gedrukte
media vraagt om een zodanige inrichting van het elektronische alternatief dat de potentiele
voordelen hiervan zo goed mogelijk worden benut.
3.2 Gemeenschappelijk publicatieplatform voor alle overheden
Sinds 1 januari 2014 zijn provincies, gemeenten en waterschappen verplicht om algemeen
verbindende voorschriften in een eigen elektronisch publicatieblad bekend te maken.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft bij de voorbereiding van
hiervan aangedrongen op het inrichten van een centrale publicatievoorziening, om te
voorkomen dat alle gemeenten individueel beveiligingsmaatregelen zouden moeten treffen
ten behoeve van de elektronische bekendmaking. De Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties heeft hier in 2013 in voorzien door het ter beschikking stellen
van de gemeenschappelijke voorziening waarmee decentrale overheden desgewenst en tegen
betaling van een vergoeding hun provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad of
het publicatieblad van een gemeenschappelijke regeling kunnen publiceren. Inmiddels
is deze voorziening ook geschikt gemaakt voor de verplichte publicatie van algemeen
verbindende voorschriften in geconsolideerde vorm in de decentrale wettenbank op overheid.nl.
De applicatie heet daarom nu Decentrale Regelgeving en Officiële Publicaties (hierna:
DROP).
Het gebruik van DROP is nu niet verplicht. Gemeenten, provincies en waterschappen
hebben de keus om hun publicatieblad op de eigen website te publiceren of met behulp
van DROP op www.officielebekendmakingen.nl. Openbare lichamen als bedoeld in de Wgr hebben de keus om te publiceren in de publicatiebladen
van alle aangesloten deelnemers of in een eigen publicatieblad. In dat laatste geval
zijn zij uit een oogpunt van vindbaarheid wel verplicht DROP te gebruiken. Medio 2018
gaven alle provincies en waterschappen en 99% van de gemeenten alsmede 125 openbare
lichamen in de zin van de Wgr hun publicatieblad uit door middel van DROP.
DROP bouwt voort op voorzieningen die zijn getroffen voor de elektronische publicatie
van het Staatsblad en de Staatscourant. Dat brengt met zich mee dat alle publicatiebladen
worden gepubliceerd op www.officielebekendmakingen.nl en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van op elkaar afgestemde standaarden. Op deze
wijze is een gemeenschappelijk publicatieplatform ontstaan waar bijna alle bestuursorganen
gebruik van maken. Dit heeft als voordeel dat alle genoemde overheidspublicaties op
één plek te vinden zijn en gezamenlijk kunnen worden doorzocht. Ook is het mogelijk
om zich per e-mail te laten attenderen op het verschijnen van publicaties die aan
een persoonlijk interesseprofiel voldoen. Zo is het mogelijk om geattendeerd te worden
op (voorgenomen) besluiten die betrekking hebben op de eigen woonomgeving van zowel
Rijk, provincie gemeente en waterschap, althans voor zover deze door de betrokken
bestuursorganen via de gemeenschappelijke publicatievoorziening elektronisch worden
gepubliceerd.
In dat publicatieblad kunnen ook andere besluiten die niet gericht zijn tot een of
meer belanghebbenden worden bekendgemaakt en kunnen bepaalde mededelingen en kennisgevingen
worden gepubliceerd, mits de besturen van provincie, gemeente of waterschap een verordening
vaststellen die deze elektronische publicatie regelt. Om het opstellen van een dergelijke
verordening door gemeenten gemakkelijker te maken heeft de VNG een Modelverordening
elektronische kennisgeving gepubliceerd.
Veel bestuursorganen geven er de voorkeur aan om al hun bekendmakingen, mededelingen
en kennisgevingen voor zover mogelijk elektronisch te publiceren. Medio 2018 publiceerden
7 van de 12 provincies, 18 van de 21 waterschappen en 55% van de gemeenten kennisgevingen
in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op basis van een eigen
verordening in het eigen elektronische publicatieblad op www.officielebekendmakingen.nl.
Hiermee is een groot interbestuurlijk publicatieplatvorm ontstaan. Het aantal publicaties
in de Staatscourant bedraagt ca. 75.000 per jaar. Het aantal decentrale publicaties
dat via DROP wordt gedaan bedraagt ca. 300.000 per jaar. Www.officielebekendmakingen.nl
wordt daarmee steeds meer de centrale bron van algemene bekendmakingen, mededelingen
en kennisgevingen van de overheid.
Een minderheid van de bestuursorganen heeft nog geen verordening voor elektronische
bekendmaking en is dus nog verplicht om algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
n in plaatselijke bladen te doen. Dat betekent overigens niet dat deze bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen in het geheel niet elektronisch worden aangeboden.
In veel gevallen worden deze onverplicht ook op de eigen website gepubliceerd. De
helft van deze decentrale overheden doet dit met behulp van een in 2004 door het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïntroduceerde internetstandaard. Door
deze standaard te gebruiken worden de bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
betrokken bij het systeem van e-mailattendering. Deze standaard kent echter niet de
hulp- en controlemiddelen van de DROP die ervoor zorgen dat publicaties van een juiste
locatie- en onderwerpaanduiding worden voorzien. Hierdoor zijn de resultaten van zoeken
en attenderen minder volledig en precies dan met het gebruik van DROP.
De overige decentrale overheden publiceren veelal een pdf-bestand van de publicatie
in het huis-aan-huisblad op hun website. Dergelijke publicaties blijven buiten de
centrale zoekfaciliteiten en buiten de e-mailattendering en zijn daardoor minder toegankelijk.
4. Uitgangspunten van het wetsvoorstel
4.1 Inleiding
Uit het voorgaande blijkt dat sprake is van een hybride situatie met betrekking tot
de publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van besluiten.
Bestuursorganen maken vrijwel allemaal gebruik van een gemeenschappelijk elektronisch
publicatieplatform en publiceren hier een steeds groter deel van hun bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen. Deze elektronische publicaties worden op www.officielebekendmakingen.nl ontsloten, waardoor gelijktijdige raadpleging en attendering van publicaties van
verschillende bestuursorganen mogelijk zijn.
Tegelijkertijd vindt een substantieel deel van de publicaties nog steeds op een andere
wijze plaats, hetzij via een ander elektronisch kanaal, hetzij alleen nog in dagbladen,
huis-aan-huisbladen of op een andere wijze. Een en ander maakt het burgers niet makkelijk
om alle voor hen relevante algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
te achterhalen. Zoeken op www.officielebekendmakingen.nl en gebruik van de daarbij horende attenderingsfunctie levert een incompleet resultaat
op zolang niet alle bestuursorganen alle bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
op gelijke wijze elektronisch publiceren.
Met dit wetsvoorstel wordt de hierboven geschetste ontwikkeling om algemene bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen te publiceren in de officiële elektronische publicatiebladen
geformaliseerd en gestructureerd. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
– Bekendmakingen van besluiten van algemene strekking en andere niet tot een of meer
belanghebbenden gerichte besluiten vinden plaats door integrale publicatie van het
besluit en eventuele toelichting in een officieel elektronisch publicatieblad. Andere
wettelijk voorgeschreven openbare kennisgevingen van (ontwerp)besluiten worden eveneens
gedaan in een officieel elektronisch publicatieblad, waarbij kan worden volstaan met
een zakelijke weergave van de inhoud waarbij er ook een elektronische toegang is tot
de stukken die ter inzage worden gelegd.
– Alle officiële publicatiebladen worden op gestandaardiseerde wijze uitgegeven met
behulp van een gemeenschappelijke digitale voorziening, ter beschikking gesteld door
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
– Burgers kunnen de voor hen relevante publicaties eenvoudig opzoeken en kunnen op maat
worden geattendeerd op het verschijnen van nieuwe publicaties.
Deze uitgangspunten worden hieronder nader uitgewerkt.
4.2 Concentratie van bestaande en nieuwe regels in de Bekendmakingswet
De invulling van bovengenoemde uitgangspunten kan op vier verschillende manieren worden
vormgegeven:
1. door toevoeging aan de regels over elektronische bekendmaking in Bekendmakingswet,
Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet, Wgr en WolBES;
2. door concentratie van de bestaande en de nieuwe regels in een nieuwe wet;
3. door concentratie van de bestaande en de nieuwe regels in de Awb;
4. door concentratie van de bestaande en de nieuwe regels in de Bekendmakingswet.
Bij optie 1 hoeven alleen de bepalingen over de opname van mededelingen en kennisgevingen
in de publicatiebladen te worden toegevoegd aan bestaande bepalingen over publicatiebladen
in de Bekendmakingswet, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet, de Wgr
en de WolBES. In dit wetsvoorstel is duidelijk welke regels nieuw zijn en welke reeds
gelden. Anderzijds moeten dan in zes wetten gelijkluidende bepalingen worden opgenomen,
zoals dat nu geldt voor de regels van de elektronische bekendmaking van algemeen verbindende
voorschriften. De uniformiteit van de te stellen regels is het best gediend met concentratie
van deze regels in één wet.
Bij optie 2, een nieuwe wet, moeten de bepalingen over publicatiebladen in de Bekendmakingswet,
de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet, de Wgr en de WolBES worden verplaatst.
Daarbij moet voor de huidige Bekendmakingswet (waarin de regels voor het Rijk zijn
opgenomen over de publicatie in het Staatsblad en de Staatscourant) worden gekozen
tussen het schrappen van de regels over de Staatscourant uit de Bekendmakingswet of
het splitsen van de regels over het gebruik van de Staatscourant, waarbij de regels
over het gebruik van de Staatscourant door het Rijk in de Bekendmakingswet blijven
gehandhaafd, terwijl in de nieuwe wet de regels worden opgenomen over het gebruik
van de Staatscourant door niet tot het Rijk behorende openbare lichamen en zelfstandige
bestuursorganen die geen eigen publicatieblad hebben. Dezelfde vraag dient te worden
beantwoord voor de regeling van de consolidatie van in het Staatsblad bekendgemaakte
regels.
De splitsing van de Bekendmakingswet zou ook een gevolg zijn van opname in de Awb
(optie 3), waarbij tevens meeweegt dat de te stellen regels gedetailleerder van aard
zijn dan de overige bepalingen in de Awb.
Optie 4, opname in de Bekendmakingswet, heeft tot gevolg dat de reikwijdte van die
wet wordt verbreed. Nu geldt de Bekendmakingswet alleen voor door het Rijk gestelde
regels. Anderzijds past het te regelen onderwerp heel goed bij het onderwerp van de
Bekendmakingswet. Daarom is gekozen voor concentratie van de bestaande en nieuwe regels
in de Bekendmakingswet, zodat die wet voor alle bestuursorganen alle regels bevat
betreffende bekendmaking van niet tot een of meer belanghebbende gerichte besluiten,
consolidatie en daarmee verband houdende mededelingen en kennisgevingen. Nadeel is
dat bepalingen over publicatiebladen in de Bekendmakingswet, de Gemeentewet, de Provinciewet,
de Waterschapswet, de Wgr en de WolBES moeten worden verplaatst. De voorgestelde wijzigingen
lijken voor de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften groter dan ze feitelijk
zijn. Het kabinet acht dit nadeel niet opwegen tegen het voordeel van een overzichtelijke
en systematische regeling in één wet.
Het overbrengen van regels over bekendmaking van algemeen verbindend voorschriften
uit de Gemeentewet en de Provinciewet naar de Bekendmakingswet brengt met zich mee
dat deze regels, nu zij niet langer in organieke wetten zijn opgenomen, in de tweedeling
autonomie en medebewind verschuiven naar medebewind, waardoor anders dan nu het geval
is, in beginsel op de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften door decentrale
overheden. Het kabinet overweegt daarbij dat de regels over bekendmaking en publicatie
geen gevolgen hebben voor de bevoegdheid om de inhoud van de publicaties vast te stellen,
terwijl die publicaties in de praktijk geschieden via een door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijsrelaties beschikbaar gestelde infrastructuur. Daarnaast zijn er
al diverse publicatieverplichtingen van decentrale overheden opgenomen in andere wetten
dan de Gemeentewet en de Provinciewet. De belangrijkste voorbeelden zijn artikel 3.8
van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) betreffende de bekendmaking van bestemmingsplannen
en artikel 3:42 Awb, betreffende de bekendmaking van besluiten die niet tot een of
meer geadresseerden zijn gericht. Hieruit blijkt dat de wetgever bij deze publicaties
geen aanleiding heeft gezien om deze uit principiële overwegingen eveneens in de Gemeentewet
en de Provinciewet te regelen. Het ligt het in de rede dat terughoudend gebruik wordt
gemaakt van het generiek interbestuurlijk toezicht. Interbestuurlijk toezicht wordt
immers bij de genoemde bepalingen uit de Wro en de Awb evenmin toegepast. In de eerste
plaats niet, omdat bij ontbreken van de juiste publicaties het bestuursorgaan zichzelf
in moeilijkheden brengt, omdat besluiten niet in werking zijn getreden en termijnen
niet zijn aangevangen. In voorkomend geval zal het vooral aan de rechter zijn om daaraan
zo nodig consequenties te verbinden. In de tweede plaats niet omdat het gebruik van
de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijsrelaties beschikbaar gestelde
infrastructuur voor de decentrale publicatiebladen klantvriendelijk is ingericht op
een manier die ervoor zorgt dat bij het aanbieden van publicaties fouten en vergissingen
worden vermeden. De vraag is dan vervolgens of het provinciebestuur overeenkomstig
artikel 124 van de Gemeentewet de bevoegdheid tot indeplaatsstelling moet worden gelaten
of dat aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 124b van de Gemeentewet,
op grond waarvan die bevoegdheid kan worden verleend aan de Minister die het aangaat.
Het kabinet meent dat uit systematische overwegingen aanleiding bestaat om het regime
van artikel 124b van de Gemeentewet bij de Bekendmakingswet toe te passen, omdat het
provinciebestuur op het terrein van dit wetsvoorstel geen taken uitoefent (anders
dan het bekendmaken van de eigen besluiten) en niet over de deskundigheid beschikt
om interbestuurlijk toezicht uit te oefenen. Dit criterium is bij de Wet revitalisering
generiek toezicht geformuleerd als een uitzondering voor de hoofdregel dat het interbestuurlijk
toezicht op het gemeentebestuur wordt uitgeoefend door het provinciebestuur.13 Die deskundigheid heeft de Minister wel, nu de deze de infrastructuur voor de publicaties
ter beschikking stelt. Op grond van artikel 121 van de Provinciewet krijgt de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijsrelaties de bevoegdheid tot indeplaatsstelling
met betrekking tot de provincies. Uit een oogpunt van uniformiteit ligt het voor de
hand dat het toezicht op gemeenten, provincies en waterschappen eenduidig berust bij
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die immers ook de voor
de uitvoering van deze wet benodigde infrastructuur beheert en ter beschikking stelt.
Daartoe wordt in een nieuw artikel 21 van de Bekendmakingswet het interbestuurlijk
toezicht op waterschappen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijsrelaties
belegd. De hiervoor gekozen vorm is eveneens ontleend aan de aanpassingswetgeving
van de reeds genoemde Wet revitalisering generiek toezicht zoals artikel 126, eerste
lid, van de Ambtenarenwet of artikel 5.2a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht. Daarbij is afgezien van de overeenkomstige toepassing van de bepalingen
over schorsing en vernietiging uit de Provinciewet, omdat het bij de uitvoering van
de Bekendmakingswet om feitelijke handelingen gaat en deze bepalingen dus geen betekenis
hebben.
Thans is de verantwoordelijkheid voor de Bekendmakingswet verdeeld tussen de ministers
van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij de
eerste primair verantwoordelijk is voor het Staatsblad en de tweede voor de Staatscourant.
Beide ministers blijven verantwoordelijk voor de Bekendmakingswet, waarbij de Minister
van Justitie en Veiligheid primair verantwoordelijk blijft voor het Staatsblad en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de overige publicatiebladen.
4.3 Besluiten die niet gericht zijn tot een of meer belanghebbenden worden integraal
in een officieel publicatieblad bekendgemaakt
De Wet elektronische bekendmaking zette in 2009 een belangrijke stap in de richting
van elektronische bekendmaking door voor te schrijven dat de bekendmaking van algemeen
verbindende voorschriften moet plaatsvinden door integrale plaatsing daarvan in een
officieel elektronisch publicatieblad. Voor andere besluiten die zich niet tot een
of meer belanghebbenden richten, geldt dit nog niet. In de eerste plaats is integrale
publicatie niet verplicht, maar mag worden volstaan met een kennisgeving van de zakelijke
inhoud van het besluit in combinatie met terinzagelegging van de volledige tekst (artikel
3:42 Awb). In de tweede plaats is het alleen voor de centrale overheid verplicht de
integrale publicatie of de kennisgeving in het eigen publicatieblad – de Staatscourant
– te doen en hebben andere overheden daartoe verschillende mogelijkheden: in een van
overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op
een andere geschikte wijze.
Het is inmiddels wel steeds meer gebruikelijk geworden om ook de andere besluiten
die niet gericht zijn tot een of meer belanghebbenden integraal te publiceren in een
officieel publicatieblad. Bij gebrek aan een verplichting ter zake blijven er echter
uitzonderingen op de regel bestaan en heeft de burger niet de garantie dat hij al
deze besluiten integraal in de officiële publicaties kan vinden. Zo is er bij de centrale
overheid nog een enkele organisatie die beleidsregels niet integraal in de Staatscourant
publiceert, maar ter inzage legt.
Daarom wordt met artikel 2.1, onderdeel G, een wijziging van artikel 3:42 Awb voorgesteld.
Deze wijziging houdt in dat de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer
belanghebbenden zijn gericht, geschiedt op een in de Bekendmakingswet bepaalde wijze.
In de Bekendmakingswet wordt vervolgens bepaald dat niet alleen algemeen verbindende
voorschriften, maar ook andere besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden
zijn gericht in een officieel elektronisch publicatieblad worden bekendgemaakt. Uitzonderingen
hierop (bijvoorbeeld bij bijlagen) zijn dan de uitzonderingen die de Bekendmakingswet
mogelijk maakt.
Deze stap maakt het mogelijk om daarnaast een uitbreiding te geven aan de categorie
besluiten die voor het publiek in geconsolideerde vorm ter beschikking moeten worden
gesteld in de wettenbank van de centrale overheid (www.wetten.nl) of de regelingenbank voor decentrale overheden. Deze verplichting geldt nu alleen
voor algemeen verbindende voorschriften, maar in de praktijk worden vaak ook beleidsregels
in deze databanken opgenomen. Met een verplichting kan aan de burger ook in dit geval
compleetheid worden gegarandeerd. Daartoe wordt voorgesteld de regels over het ter
beschikking stellen van geconsolideerde teksten van algemeen verbindende voorschriften
in artikel 19 van de Bekendmakingswet ook van toepassing te laten zijn op beleidsregels.
Het opnemen van alle geldende beleidsregels brengt vooral voor decentrale overheden
nog werk met zich mee. Voor hen gaat deze verplichting daarom een jaar later in.
Van de mogelijkheid om te bepalen dat een bijlage bij een algemeen verbindend voorschrift
ter inzage wordt gelegd wordt in de praktijk sporadisch gebruik gemaakt. De technische
infrastructuur waarmee het Staatsblad, de Staatscourant en ook de decentrale publicatiebladen
wordt geproduceerd, stelt bepaalde eisen aan de te verwerken bestanden. Mede met het
oog op de verplichte publicatie van een geconsolideerde tekst van algemeen verbindende
voorschriften, wordt elk bestand omgezet in een standaard XML-formaat. Soms bestaat
de wens om een document te publiceren met eigenschappen die nu niet verenigbaar zijn
met deze standaard. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan kaartmateriaal dat is
opgebouwd uit meerdere lagen of het gebruik van animaties, geluidsfragmenten of interactieve
functies. Ook zijn voorschriften die betrekking hebben op technische standaarden soms
zo bewerkelijk en omvangrijk dat de beschikbare verwerkingscapaciteit tekortschiet
om tijdig volgens de aangewezen standaard te kunnen publiceren.
In deze gevallen vormt de conversie naar de standaard van het publicatieblad een probleem,
maar is het digitaal toegankelijk maken van het document op zich goed mogelijk. Ook
grote kaarten en driedimensionale modellen kunnen tegenwoordig elektronisch toegankelijk
worden gemaakt. Er blijft dus behoefte bestaan aan de optie om een onderdeel van een
besluit dat niet gericht is tot een of meer belanghebbenden op een andere wijze dan
via het publicatieblad toegankelijk te maken. Voorgesteld wordt om de thans in artikel
5 van de Bekendmakingswet geregelde fysieke terinzagelegging van een bijlage te vervangen
door de mogelijkheid van een gedeeltelijke bekendmaking op andere elektronische wijze.
Een dergelijke bijlage die elektronisch beschikbaar wordt gesteld maakt geen onderdeel
uit van het publicatieblad, maar is via een hyperlink wel vanuit het publicatieblad
toegankelijk.
Overigens komt met dit voorstel een belangrijke uitzondering op de bestaande regels
over elektronische bekendmakingen te vervallen. De Wro kent eigen regels over de bekendmaking
en inwerkingtreding van bestemmingsplannen, aanvankelijk door terinzagelegging, thans
ook in eigen elektronische vorm. Besluiten die zijn gebaseerd op de Wro zijn thans
dan ook uitgezonderd in artikel 6 van het Besluit bekendmaking en beschikbaarstelling
regelgeving decentrale overheden. In dit wetsvoorstel is voorzien in het schrappen
van deze uitzondering. Bij de voorbereiding van de Omgevingswet, die de Wro gaat vervangen,
is de wijze van bekendmaking van op die wet gebaseerde besluiten afgestemd op de wijze
van bekendmaken die decentrale bestuursorganen hanteren, thans onder de Gemeentewet
en Provinciewet, straks onder de Bekendmakingswet. Aangezien de bekendmaking van besluiten
onder de Omgevingswet eveneens volgens de krachtens de Bekendmakingswet gestelde regels
zal geschieden, heeft de standaardisering ook betrekking op deze besluiten en kan
de in dit wetsvoorstel geregelde attendering ook worden toegepast op bekendmakingen
van dergelijke besluiten.
4.4 Openbare kennisgevingen in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
worden in een officieel publicatieblad gedaan
De kennisgevingen van terinzagelegging van (ontwerp)besluiten in het kader van de
uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb vormen zonder meer
de meest omvangrijke categorie onder de overheidskennisgevingen. De kennisgevingen
van de bestuursorganen die behoren tot de centrale overheid en tot de decentrale overheden
die een verordening op de elektronische kennisgeving hebben vastgesteld worden al
in een officieel elektronisch publicatieblad geplaatst. Voorgesteld wordt om artikel
3:12 Awb te wijzigen in de zin dat de betreffende kennisgevingen in alle gevallen
gedaan moeten worden in een in de Bekendmakingwet aangewezen publicatieblad. De terinzagelegging
vindt in de toekomst tevens elektronisch plaats, zij het dat decentrale overheden
de gelegenheid krijgen hun proces hierop aan te passen.
4.5 Ook andere openbare mededelingen en kennisgevingen van (voorgenomen) besluiten
worden in een officieel publicatieblad gedaan
Naast de hier genoemde algemene regels inzake de openbare kennisgeving van (ontwerp)besluiten
bestaan er veel bijzondere wettelijke bepalingen die een bestuursorgaan tot een openbare
mededeling of kennisgeving met betrekking tot besluiten verplichten. Voorgesteld wordt
om in beginsel al deze bepalingen zodanig aan te passen dat de betreffende mededelingen
en kennisgevingen in een in de Bekendmakingwet genoemd publicatieblad moeten worden
gedaan. Uitgangspunt is dat integrale publicaties worden aangeduid met de term «mededeling»
en een zakelijke weergave met een terinzagelegging wordt aangeduid als een «kennisgeving».
Daarbij wordt een (met toepassing van artikel 3:41 Awb bekendgemaakt) besluit altijd
medegedeeld, dat wil zeggen: integraal gepubliceerd. Kennisgeving en terinzagelegging
zijn vooral aan de orde als de hoeveelheid informatie daartoe aanleiding vormt of
als de toegankelijkheid van de informatie in de tijd beperkt dient te worden (zoals
bij de toepassing van afdeling 3.4 Awb). In de hoofdstukken 2 en 3 van dit wetsvoorstel
wordt dit beginsel doorgevoerd met betrekking tot de Awb, de Gemeentewet, de Provinciewet,
de Waterschapswet en de Wgr. Tevens worden tal van andere wetten met aanvullende publicatieverplichtingen
ten aanzien van overheidsbesluiten aangepast.
Er bestaan ook tal van wettelijke publicatieverplichtingen die geen betrekking hebben
op overheidsbesluiten. Het gaat hierbij in het algemeen om kennisgeving van het feit
dat een of meer openbare documenten, zoals beleidsplannen, begrotingen, jaarverslagen
of vergaderstukken, beschikbaar zijn gekomen en op een bepaalde wijze toegankelijk
zijn. Enkele voorbeelden van documenten waarvan kennis moet worden gegeven dat zij
openbaar zijn gemaakt:
– jaarrekening, jaarverslag, accountantsverklaring en verslag van bevindingen (artikel
201 van de Provinciewet);
– een verslag van de uitvoering van een Faunabeheerplan (artikel 69 van de Flora- en
faunawet);
– een overeenkomst over grondexploitatie (artikel 6.24, derde lid, Wro);
– een jaarverslag met gegevens over koolwaterstoffen (artikel 124 van de Mijnbouwwet).
Het is niet vanzelfsprekend om de officiële publicatiebladen een rol te geven bij
elke vorm van verplichte actieve openbaarheid. De publicatiebladen zijn vooral bedoeld
voor de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften en andere besluiten die
niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht en voor berichten die (rechts)gevolgen
hebben voor groepen belanghebbenden en waarover die burgers tijdig dienen te beschikken
om hun belangen te kunnen behartigen. Door de beschikbare zoek- en attenderingsmogelijkheden
is het in beginsel mogelijk goed op de hoogte te blijven van dergelijke berichten.
Overheidsbesluiten hebben in de regel gevolgen voor bepaalde belanghebbenden en horen
daarom bij uitstek thuis in de publicatiebladen. Opname van alle verplichte kennisgevingen
met betrekking tot andere informatie kan ertoe leiden dat de kernfunctie van de bladen
wordt overschaduwd. Alleen kennisgevingen die betrekking hebben op besluiten zullen
daarom onder de werking van het voorgestelde stelsel worden gebracht.
4.6 De stukken die behoren bij een kennisgeving van een (ontwerp)besluit worden tevens
elektronisch toegankelijk gemaakt
In het kader van een openbare voorbereidingsprocedure worden ontwerpbesluiten met
de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling
van het ontwerp, door het bestuursorgaan gedurende de termijn voor het naar voren
brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen ter inzage gelegd (artikel
3:11, eerste en vierde lid, Awb). Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan
in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze
kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud
(artikel 3:12, eerste lid, Awb). Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt
het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken (artikel 3:11, derde
lid, Awb).
Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken
en gegevens (artikel 3:14, eerste lid, Awb). Van het genomen besluit wordt op dezelfde
wijze kennisgegeven (artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, Awb).
Ook in veel andere wettelijke bepalingen is sprake van het ter inzage leggen van documenten
in combinatie met een openbare kennisgeving daarvan.
Terinzagelegging vindt in het algemeen plaats op een bepaalde fysieke locatie. Het
raadplegen van stukken die op deze wijze toegankelijk zijn gemaakt kan voor de belangstellende
aanzienlijke administratieve lasten met zich mee brengen. Van de betrokkene vergt
dit dat hij tijdens de openingstijden een bezoek brengt aan het betreffende gebouw
en daar om inzage verzoekt. In de praktijk betekent dit veelal dat een gemeentehuis
of provinciehuis moet worden bezocht. Als het gaat om een stuk dat door een bestuursorgaan
van de centrale overheid op één plaats in Nederland ter inzage ligt, of als een derde-belanghebbende
in een heel andere gemeente woont dan daar waar het ontwerpbesluit ter inzage ligt,
kan er een behoorlijke reis nodig zijn. In dat geval ziet een bestuursorgaan zich
vaak genoodzaakt de stukken op meerdere locaties ter inzage te leggen. In het huidige
informatietijdperk biedt fysieke terinzagelegging geen adequate toegankelijkheid meer.
Daarnaast is de fysieke terinzagelegging ook bewerkelijk voor het bestuursorgaan,
omdat verzoeken om stukken in te zien aan een publieksbalie moeten worden afgehandeld.
Het uitgangspunt dat burgers en bedrijven hun zaken met de overheid digitaal kunnen
afhandelen, maakt het wenselijk dat de betreffende stukken elektronisch toegankelijk
worden gemaakt. Een klein deel van de bestuursorganen doet dit ook al. Dit geldt in
het bijzonder voor de waterschappen, waarvan inmiddels de helft op basis van een eigen
verordening de fysieke terinzagelegging heeft vervangen door elektronische beschikbaarstelling.
Bestuursorganen die de stukken zowel fysiek ter inzage leggen als elektronisch ter
beschikking stellen geven aan dat er vrijwel geen gebruik meer wordt gemaakt van de
mogelijkheid om de stukken te raadplegen op de locatie van de terinzagelegging. Toch
blijft de mogelijkheid om stukken desgewenst fysiek te raadplegen van belang als vangnetvoorziening,
ook al omdat bij een persoonlijk contact gemakkelijk hulp kan worden gevraagd bij
het raadplegen van de soms zeer omvangrijke dossiers. Hier zij nog eens opgemerkt
dat fysieke terinzagelegging niet vereist dat de stukken in papieren vorm gereedliggen.
Het is voldoende dat het mogelijk is om op de daarvoor aangewezen locatie de betrokken
documenten op een scherm te raadplegen en er desgevraagd een afdruk van te verstrekken.
In sommige gevallen is het overigens nu al voorgeschreven om de bijbehorende stukken
langs elektronische weg beschikbaar te stellen (artikel 3.8, eerste lid, onderdeel
a, en derde lid, alsmede artikel 3.9a, eerste lid, Wro en artikel 2.11 van de Crisis-
en herstelwet).
De gewenste elektronische beschikbaarstelling kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Zo zouden de stukken integraal kunnen worden opgenomen in het officiële publicatieblad.
Ontwerpbesluiten moeten worden gepubliceerd samen met alle stukken die redelijkerwijs
nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp. Het betreft hier dus de publicatie
van een dossier dat omvangrijk kan zijn. Het ligt veelal niet voor de hand om dit
dossier integraal in het publicatieblad op te nemen. Aan de publicaties in de officiële
publicatiebladen worden hoge technische eisen gesteld, onder meer om te voldoen aan
de webrichtlijnen voor toegankelijke, duurzame en vindbare digitale webcontent. Het
zou vaak een onevenredige inspanning vergen om ook de ontwerpbesluiten en bijbehorende
stukken aan deze eisen te laten voldoen. Het bestuursorgaan moet het dossier bovendien
waar nodig aanvullen met nieuwe relevante stukken en gegevens. Ook behoeven de stukken
slechts gedurende een bepaalde periode beschikbaar te worden gesteld. Deze uitgangspunten
verdragen zich niet goed met het permanente en onveranderlijke karakter van de publicatiebladen.
Het is in veel gevallen praktischer om de stukken op een andere manier elektronisch
toegankelijk te maken, bijvoorbeeld door ze beschikbaar te stellen op de website van
het betreffende bestuursorgaan.
Om genoemde redenen wordt voorgesteld dat de stukken niet integraal in het publicatieblad
worden opgenomen, maar op een andere elektronische wijze ter beschikking worden gesteld.
Daartoe wordt in het nieuwe artikel 12 van de Bekendmakingswet voorgeschreven dat
een kennisgeving van de terinzagelegging van bepaalde stukken niet alleen een opgave
bevat van de plaats waar de stukken zijn in te zien, maar ook aangeeft hoe (kosteloos)
elektronische toegang tot de stukken kan worden verkregen. Dit gebeurt door in de
publicatie een hyperlink aan te brengen naar de internetlocatie waar de stukken zijn
gepubliceerd.
De aanvulling van de fysieke terinzagelegging met een elektronische toegang tot de
stukken vergt wel dat bestuursorganen daartoe de nodige organisatorische en technische
maatregelen treffen. In vergelijking met de elektronische publicatie van besluiten
van algemene strekking gaat het hier om een veel groter aantal documenten.
Anders dan bij besluiten van algemene strekking kan er bij ontwerpbesluiten en bijbehorende
stukken bovendien sprake zijn van informatie waarvan het verstrekken achterwege blijft
voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen een aantal andere belangen, zoals
de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of het voorkomen van onevenredige
bevoordeling of benadeling van betrokkenen of derden (artikel 8, tweede lid, jo. artikelen
10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur; hierna: Wob). Ook bij fysieke terinzagelegging
moet onder omstandigheden een dergelijke afweging worden gemaakt. Publicatie op internet
brengt echter een grotere toegankelijkheid met zich mee waardoor het nog belangrijker
wordt dat het bestuursorgaan kennisneemt van eventuele bezwaren die een indiener tegen
integrale openbaarmaking van de door hem ingediende stukken zou kunnen hebben. Daarom
wordt voorgesteld om in artikel 13, vierde lid, te bepalen dat degene die aan het
bestuursorgaan stukken overlegt gemotiveerd kan verzoeken om de terinzagelegging te
beperken.
Van aanvragers en van de professionele partijen die bij de aanvraag behorende stukken
opstellen mag overigens worden verwacht dat in de ingediende stukken geen onnodige
persoonsgegevens zijn opgenomen. In het voorgestelde artikel 13 van de Bekendmakingswet
is opgenomen dat het bestuursorgaan de aanvrager kan vragen om zelf niet openbare
gegevens uit ingediende stukken te verwijderen indien dit redelijkerwijs niet van
het bestuursorgaan kan worden gevergd.
De procedures rond de elektronische terinzagelegging moeten zorgvuldig tot stand gebracht
worden. In overleg met de betrokken overheden zal de datum worden bepaald waarop elektronische
terinzagelegging een verplichting wordt. Daarbij wordt door het kabinet gedacht aan
een overgangsperiode van een jaar. Anderzijds dienen terinzageleggingen die reeds
elektronisch plaatsvinden, zoals op het terrein van de ruimtelijke ordening, op elektronische
wijze te worden gecontinueerd. Voor deze categorie dient als gevolg van dit wetsvoorstel
wellicht in een enkel geval een fysieke terinzagelegging te worden ingevoerd. Hiervoor
acht het kabinet geen overgangstermijn nodig. De inwerkingtreding van artikel 13,
eerste lid, van de Bekendmakingswet zal voor de elektronische terinzagelegging met
een overgangsbepaling (het voorgestelde artikel 23 van de Bekendmakingswet) worden
uitgesteld voor de gevallen waarin de terinzagelegging voorafgaand aan de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel niet elektronisch plaatsvindt. Als in overleg met de betrokken
overheden wordt geconstateerd dat de procedures rond de elektronische terinzagelegging
op orde zijn, komt het overgangsrecht te vervallen en geldt de verplichting van artikel
13 van de Bekendmakingswet onverkort.
4.7 Standaardisering van de publicaties door verplichte publicatie op www.officielebekendmakingen.nl
Voorgesteld wordt dat alle officiële publicatiebladen worden gepubliceerd op www.officielebekendmakingen.nl. Dit betekent voor decentrale overheden dat de mogelijkheid komt te vervallen om
hun publicatieblad via de eigen website uit te geven en dat verplicht gebruik moet
worden gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ter beschikking gestelde gemeenschappelijke publicatievoorziening. Het technische
formaat, de metadata en de vormgeving van de publicaties zijn hierbij gestandaardiseerd.
Daardoor is het niet alleen mogelijk om de afzonderlijke publicaties te raadplegen,
maar ook om alle publicaties gelijktijdig te doorzoeken alsof ze in één blad waren
opgenomen. Deze standaarden worden, evenals thans het geval is, vastgelegd in een
algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling. De bepalingen over de
Staatscourant en die over de decentrale publicaties zullen daartoe worden samengevoegd.
De meeste gebruikers van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen hebben
belangstelling voor een beperkt aantal specifieke publicaties. Voor veel burgers zal
het daarbij gaan om ontwerpbesluiten in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
die betrekking hebben op de directe woonomgeving. Daarom wordt in genoemde nadere
regelgeving de verplichting opgenomen om bij elke publicatie in de metadata aan te
geven op welke locatie of op welk gebied het betreffende bericht blijkens de inhoud
daarvan betrekking heeft. In het geval van algemeen verbindende voorschriften zal
dit meestal het hele rechtsgebied van het betreffende bestuursorgaan zijn. Bij kennisgevingen
in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zal het veelal gaan
om een bepaald adres, of bijvoorbeeld een perceel, traject of weggedeelte. Naast deze
geocodering zal ook het type publicatie (zoals het soort besluit) moeten worden aangegeven.
Degenen die zijn geïnteresseerd in alle bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
over een bepaald onderwerp kunnen op www.officielebekendmakingen.nl zoeken bij verschillende bestuursorganen tegelijk. Hierdoor wordt het mogelijk om
gericht te zoeken naar die overheidsinformatie die voor een geïnteresseerde van belang
is.
4.8 Attendering per e-mail en presentatie in MijnOverheid
Veel burgers zullen niet de moeite nemen om periodiek de officiële publicatiebladen
op internet door te nemen of daarin op zoek te gaan naar voor hen relevante informatie.
Het is daarom al geruime tijd mogelijk dat burgers zich op de website overheid.nl
per e-mail laten attenderen op nieuwe publicaties die voldoen aan een opgegeven interesseprofiel.
In een dergelijk profiel kan worden aangegeven van welke bestuursorganen men informatie
wil ontvangen, welke soorten publicaties het betreft en op welke locatie of welk gebied
de publicaties betrekking moeten hebben. Zo is het mogelijk om een straal op te geven
van bijvoorbeeld 250, 500 of 1.000 meter rond een woonadres en aan te geven dat men
alle bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van (ontwerp)besluiten wil ontvangen
die betrekking hebben op een object dat binnen deze straal valt. Bij een dergelijk
attenderingsprofiel zullen veel abonnees waarschijnlijk slechts enkele berichten per
jaar ontvangen. Dit is ook precies wat wordt beoogd: het wegfilteren van alle berichten
die niet relevant zijn. Maar ook is het mogelijk om bijvoorbeeld bericht van bekendmaking
van alle verkeersbesluiten uit heel Nederland te ontvangen. De attenderingsmail biedt
korte omschrijvingen van de bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen en linkjes
naar de volledige tekst. De abonnee kan de e-mailservice op elk moment aanpassen of
beëindigen.
Deze attenderingsmogelijkheid is met name van belang voor inwoners van gemeenten die
op basis van een eigen verordening nu al zoveel mogelijk bekendmakingen, mededelingen
en kennisgevingen publiceren in hun officiële publicatieblad. Medio 2018 kende deze
voorziening 150.000 abonnees. De gebruikswaarde van deze voorziening neemt uiteraard
sterk toe wanneer alle algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van
alle bestuursorganen in de officiële publicatiebladen worden gedaan.
Het bureau SIRA Consulting heeft onderzocht hoe groot de belangstelling voor deze
attenderingsservice is. De helft van de ondervraagden geeft in dat kader aan waarschijnlijk
gebruik te willen gaan maken van de e-mailattendering als alle openbare kennisgevingen
elektronisch worden gedaan.14 Uit andere onderzoeken komt een vergelijkbaar beeld naar voren.15
Tot op heden blijft het gebruik van de attenderingsservice hierbij sterk achter, ook
in gemeenten die de publicatie in huis-aan-huisbladen op grond van een eigen verordening
hebben vervangen door publicatie in het gemeenteblad. Een project om hier samen met
de decentrale overheden verandering in te brengen met speciaal hiervoor ontwikkeld
voorlichtingsmateriaal heeft onvoldoende resultaat opgeleverd.
De noodzaak om zelf op overheid.nl een interesseprofiel in te vullen blijkt voor een
substantieel deel van de geïnteresseerden een belangrijke drempel te vormen. Hiermee
komt een belangrijk verschil met de huis-aan-huisbladen naar voren. Deze worden ongevraagd
bezorgd, waarbij men desgewenst door middel via een zogenaamde nee-nee sticker op
de brievenbus kan aangeven het blad niet te willen ontvangen. In plaats van opt-out
gaat de huidige attenderingsservice uit van opt-in: de gebruiker moet het initiatief
nemen door zich te abonneren. Het in beginsel zeer grote bereik van de elektronische
weg dreigt op deze wijze onvoldoende gerealiseerd te worden. Dat belanghebbenden geïnformeerd
worden over (voorgenomen) overheidsbesluiten is echter van grote betekenis. In dit
verband is het rapport «Weten is nog geen doen; een realistisch perspectief op zelfredzaamheid»
van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (hierna: WRR) relevant.16 De WRR beveelt hierin aan om in het beleid in te spelen op beperkingen in het vermogen
van burgers om keuzes te maken en uit te voeren («doenvermogen») door de keuzearchitectuur
aan te passen. Dat kan door middel van opt-outstelsels en het aanvinken van standaard-opties
(«defaults»). Daarom wordt voorgesteld om bij de attenderingsservice net als bij de
huis-aan-huisbladen uit te gaan van een opt-outstelsel. Dat betekent dat attendering
in eerste instantie ongevraagd plaatsvindt.
Voor de verzending van persoonlijke berichten door de overheid aan burgers is in MijnOverheid
een berichtenbox ingericht. MijnOverheid kent hierdoor een zeer groot aantal gebruikers.
MijnOverheid kent medio 2018 ruim 6 miljoen geactiveerde accounts waarbij een e-mailadres
is opgegeven. Het ligt dan ook voor de hand om MijnOverheid in te zetten voor de verspreiding
van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen van de overheid. Daartoe
zal aan MijnOverheid een onderdeel worden toegevoegd waarin deze worden gepresenteerd.
Zolang de gebruiker nog geen persoonlijk profiel heeft ingesteld, worden hier de bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen getoond die betrekking hebben op de directe woonomgeving.
Daartoe wordt met behulp van het woonadres uit de basisregistratie personen (hierna:
BRP) een overzicht gepresenteerd van berichten die betrekking hebben op het gebied
dat valt binnen een bepaalde straal rond dit woonadres. De gebruiker kan deze straal
en het soort berichten dat wordt getoond aanpassen op een wijze die vergelijkbaar
is met het instellen van het persoonlijke interesseprofiel van de attenderingsservice.
Daarnaast zal het net als bij de berichtenbox mogelijk zijn om per e-mail geattendeerd
te worden op nieuwe bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen die vallen binnen
het vastgestelde profiel. Voor elke Nederlander van 14 jaar en ouder wordt reeds een
berichtenbox aangemaakt. Standaard zal worden ingesteld dat bij geactiveerde berichtenboxen,
waarbij de gebruiker een e-mailadres voor notificaties heeft opgegeven, op een bepaalde
leeftijd (bijvoorbeeld 18 of 21 jaar) de attenderingsservice start. Deze service kan
vanzelfsprekend ook op verzoek uitgezet worden. Bij verhuizing zal de presentatie
in MijnOverheid en de werking van de attenderingsmail automatisch worden aangepast
aan de hand van het nieuwe BRP-adres. Aan de hand van gebruikersonderzoek zal worden
nagegaan bij welke standaardinstellingen en keuzemogelijkheden de attenderingsservice
het beste voldoet aan de wensen van het publiek. In eerste instantie zal de attendering
zich beperken tot berichten over de directe woonomgeving (250 meter rond het woonadres),
waardoor het aantal e-mails beperkt blijft. Door de wijze van gebruik van de attenderingsservice
te monitoren en door gebruikerswensen te verzamelen zal de attenderingsservice in
de loop van de tijd verder geoptimaliseerd worden. Het invoeren van deze technische
voorziening sluit aan bij de aankondiging in het regeerakkoord dat MijnOverheid in
staat wordt gesteld om pushberichten te versturen om proactief te waarschuwen.
De publicaties worden zelf niet opgenomen in MijnOverheid. Vanuit MijnOverheid en
vanuit de attenderingsmail wordt doorverwezen naar de publicatiebladen op www.officielebekendmakingen.nl. Presentatie en attendering van openbare kennisgevingen via MijnOverheid draagt in
hoge mate bij aan een groot bereik van deze kennisgevingen.
Het ongevraagd toezenden van elektronische berichten vergt gelet op artikel 2:14 Awb
een wettelijke grondslag. Daartoe wordt in artikel 20 van de Bekendmakingswet aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid gegeven om
periodiek elektronische berichten te zenden over bekendmakingen en mededelingen. Deze
bepaling biedt ook de grondslag voor de het opslaan en verwerken van persoonsgegevens
uit de BRP en MijnOverheid waarmee een woonadres aan een e-mailadres kan worden gekoppeld.
Het verwerken van deze persoonsgegevens is gerechtvaardigd gelet op het hierboven
beschreven belang om burgers te informeren over voor hen relevante algemene bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen. De opslag is noodzakelijk om de beoogde verwerking
te kunnen verrichten. Hierbij weegt mee dat de burger zich kan afmelden voor de attendering.
Het recht daartoe wordt op advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP)
expliciet in de wet opgenomen.
Voor bedrijven en voor burgers die geen gebruik kunnen of willen maken van MijnOverheid,
blijft het mogelijk om gebruik te maken van de niet-gepersonaliseerde attenderingsservice
van Overheid.nl. Hierbij wordt de attendering gebaseerd op een door de gebruiker zelf
opgegeven adres in plaats van een BRP-adres.
Speciaal voor gebruik op tablet of telefoon is de app «Over mijn buurt» ontwikkeld.
Hiermee kunnen algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen ook op maat
worden gepresenteerd en geattendeerd.
Tot slot is van belang dat alle publicaties en de daarbij behorende metagegevens ook
als open data beschikbaar worden gesteld. Dit maakt het andere partijen mogelijk om
deze overheidsinformatie ook voor gebruikers te ontsluiten. De doelstelling hiervan
is om te bevorderen dat de gebruikers nog beter worden bediend dan het geval zou zijn
als zij uitsluitend van overheid.nl of MijnOverheid afhankelijk zouden zijn. Zo zijn
de app «Omgevingsalert» van een private aanbieder en de app «Buurt update» van de
Kamer van Koophandel op deze open data gebaseerd.
4.9 Decentrale overheden publiceren in hun eigen publicatieblad
Het uitgangspunt is dat decentrale bestuursorganen hun algemene bekendmakingen, mededelingen
en kennisgevingen doen in het eigen officiële publicatieblad. Voor zover een gemeenschappelijke
regeling een bevoegdheid in mandaat uitoefent namens een orgaan van een gemeente,
provincie of waterschap, dienen bekendmakingen, mededelingen of kennisgevingen plaats
te vinden in het publicatieblad van de betreffende gemeente, de betreffende provincie
of het betreffende waterschap, omdat die in mandaat genomen besluiten en de voorbereiding
ervan moet worden toegerekend aan het mandaterend bestuursorgaan. Bestuursorganen
van de centrale overheid publiceren in de Staatscourant. Dit uitgangspunt is vastgelegd
in het nieuwe artikel 2, zevende lid, van de Bekendmakingswet.
In sommige gevallen moeten decentrale overheden nu (ook) kennisgevingen doen in de
Staatscourant. Dit geldt bijvoorbeeld voor (ontwerp)bestemmingsplannen (artikel 3.8,
eerste lid, aanhef en onder a, Wro) en verkeersbesluiten (artikel 26 van het Besluit
administratieve bepalingen inzake het wegverkeer; BABW). De achtergrond hiervan is
dat dergelijke kennisgevingen ook buiten het rechtsgebied van de betrokken lokale
overheid van belang kunnen zijn. Nu alle publicatiebladen gezamenlijk kunnen worden
doorzocht en attendering kan plaatsvinden op basis van de locatie waarop een besluit
betrekking heeft ongeacht welk bestuursorgaan bij dit besluit betrokken is, kan in
beginsel worden volstaan met kennisgeving in het publicatieblad van het betreffende
bestuursorgaan. In het kader van de aanpassing van andere wetten is bezien waar hiervan
afwijkende publicatieverplichtingen kunnen worden geschrapt.
4.10 Andere wijzen van informeren zijn aanvullend
Het zou denkbaar zijn om rechtsgeldige elektronische bekendmaking, mededeling en kennisgeving
voor te schrijven naast de bestaande publicaties in gedrukte bladen. Een dergelijke
benadering sluit aan bij het principe van «nevenschikking» dat het toenmalige kabinet
tot uitgangspunt koos in de nota «Wetgeving voor de elektronische snelweg»17 uit 1998. De gedachte hierbij is dat de digitalisering van de samenleving niet ten
koste mag gaan van hen die (nog) geen toegang hebben tot het elektronische verkeer.
Er dient geen «verdringing» van conventionele gegevensuitwisseling door elektronisch
verkeer plaats te vinden; de elektronische weg komt naast en niet in plaats van het
conventionele verkeer. In de Wet elektronische bekendmaking, waarmee in 2009 de officiële
elektroniche publicatiebladen in het leven zijn geroepen, is echter niet gekozen voor
de mogelijkheid dat naast de rechtsgeldige elektronische bekendmaking tevens rechtsgeldig
via papieren media bekend kan worden gemaakt. Aan het principe van nevenschikking
kleeft namelijk het bezwaar dat bij bekendmaking zowel langs elektronische weg als
langs conventionele weg een zeker risico bestaat dat verschillen optreden in de gepubliceerde
tekst of in de datum van publicatie met nadelen voor de rechtszekerheid als gevolg.
Aan dat uitgangspunt wordt hier vastgehouden. Dat betekent dat de officiële, elektronische,
publicatiebladen worden aangewezen als het medium waar de hier bedoelde bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen moeten worden gedaan in plaats van de huidige publicatieverplichtingen.
Eventuele andere publicaties, zoals de huidige papieren publicaties in de huis-aan-huisbladen,
kunnen gewoon worden voortgezet, maar deze publicaties krijgen dan het karakter van
een aanvullende service. Het betreffende bestuursorgaan kan hiertoe besluiten. Bij
verschillen tussen het officiële elektronische publicatieblad en de gedrukte publicatie
geeft de elektronische publicatie de doorslag.
Aan deze keuze zijn voordelen verbonden. Elektronische publicatie biedt mogelijkheden
die gedrukte media niet kennen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan afbeeldingen
die meerdere lagen bevatten of driedimensionaal zijn. Dergelijke publicaties kunnen
niet altijd op een adequate wijze op papier worden gerepresenteerd. Voor bestemmingsplannen
is om die reden een aparte manier van bekendmaken voorgeschreven. Een verplichting
om ook in conventionele media te publiceren, zou ertoe leiden dat van dergelijke vernieuwingen
geen gebruik kan worden gemaakt.
De voorgestelde verplichting tot elektronische publicatie betekent geenszins dat wordt
aangestuurd op het beëindigen van de publicaties in de traditionele gedrukte media.
Decentrale overheden hebben onder de huidige regels al de mogelijkheid om door middel
van een verordening over te gaan tot elektronische bekendmaking, mededeling en kennisgeving;
de meerderheid heeft hiervan inmiddels gebruik gemaakt. De praktijk laat zien dat
de betrokken overheden de papieren publicaties niet zonder meer beëindigen. Zij zetten
de gedrukte publicatie, veelal in beknoptere vorm, voor onbepaalde tijd voort of hanteren
een overgangsperiode waarin zij naast de elektronische publicaties ook de gedrukte
bekendmaking, mededeling en kennisgeving handhaven om het publiek aan de gewijzigde
situatie te laten wennen. Het kabinet vindt het belangrijk dat er voor mensen die
moeite hebben met digitaal verkeer andere mogelijkheden beschikbaar zijn.
Al dan niet voortzetten van de publicatie in het huis-aan-huisblad door gemeenten
die zijn overgegaan naar elektronische bekendmaking, mededeling en kennisgeving (2018,
Q3)
Gemeenten
Inwoners
Publicatie in huis-aan-huisblad
Aantal
Percentage
Aantal
Percentage
Publicatie in traditionele vorm
29
14%
1.272.636
11%
Publicatie in beknopte vorm
82
40%
2.964.639
25%
Alleen belangrijke projecten
8
4%
565.505
5%
Geen publicatie
87
42%
6.936.620
59%
Totaal
206
100%
11.739.400
100%
Overheidsorganisaties die niet meer alle algemene bekendmakingen, mededelingen en
kennisgevingen in de gedrukte bladen publiceren, treffen in de regel aanvullende voorzieningen.
Daartoe behoren het ter beschikking stellen van geprinte publicaties op openbare plaatsen
als stadhuis, bibliotheken en wijkbureaus, het beschikbaar stellen van computers op
deze plaatsen om de publicaties te raadplegen en het op verzoek toezenden van geprinte
publicaties. Bij bepaalde aangelegenheden wordt toch in de bladen gepubliceerd of
worden de mededelingen op andere wijze verspreid in de betrokken buurt. Met dergelijke
maatwerkvoorzieningen wordt gerealiseerd dat ook mensen zonder internet of met onvoldoende
digitale vaardigheden worden bereikt.
De praktijk laat zien dat de meeste gemeenten ervoor kiezen om elektronische publicatie
te combineren met het voortzetten van publiceren in de gedrukte media, vaak in een
wat beknoptere vorm. Daarnaast zijn er andere manieren om niet digitale burgers te
bereiken. Het wetsvoorstel legt de decentrale overheden geen bezuinigingen op. Dat
betekent dat alle middelen beschikbaar blijven voor de communicatie met de burger.
Het is aan de decentrale overheden om af te wegen op welke wijze dit het beste kan
gebeuren.
Het wetsvoorstel kent ten slotte een vangnetvoorziening, die inhoudt dat de overheid
op verzoek een papieren afschrift verstrekt van een publicatie in de elektronische
publicatiebladen (artikel 18 Bekendmakingswet). Daarnaast blijft de huidige (dus:
fysieke) terinzagelegging van stukken bestaan naast het elektronisch toegankelijk
maken van deze documenten.
4.11 Gevolgen voor burgers
Er worden verschillende maatregelen genomen om het bereik van de elektronische bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen zo groot mogelijk te maken. Daartoe behoort de attenderingsvoorziening
waarmee abonnees per e-mail worden genotificeerd indien publicaties voldoen aan hun
interesseprofiel. Om te voorkomen dat burgers met minder digitale vaardigheden deze
voorziening onvoldoende benutten, zal iedereen die in MijnOverheid een e-mailadres
heeft geregisterd automatisch geattendeerd worden op publicaties over de directe woonomgeving.
Het is hiervoor niet nodig om bij MijnOverheid in te loggen. Het is daarnaast eenvoudig
om ten behoeve van een ander een abonnement in te stellen of te nemen.
In sommige gevallen kan een extra inspanning aangewezen zijn om een voorgenomen besluit
onder de aandacht te brengen van het publiek. Dat gebeurt nu al op plaatsen binnen
een gemeente waar geen huis-aan-huisblad wordt bezorgd. Of de aard en kenmerken van
het besluit nopen tot een aanvullende inspanning, is een afweging van het desbetreffende
bestuursorgaan. De Nationale ombudsman (hierna: de No) geeft in zijn begin 2019 verschenen
rapport «Informeren = Publiceren»18 aan dat de behoorlijkheid vergt dat de overheid om burgers te bereiken meer moet
doen dan alleen het voldoen aan wettelijke publicatievoorschriften. De informatieverstrekking
moet worden afgestemd op de diversiteit aan burgers die belanghebbende zijn. Bestuursorganen
kunnen volgens de No bijvoorbeeld opleidingsniveau, leeftijdssamenstelling en de mate
van anderstaligheid meewegen bij de vraag hoe door het inzetten van aanvullende kanalen
maatwerk kan worden geleverd. Een andere aanleiding voor mogelijke aanvullende maatregelen
bestaat als het voorgenomen besluit een zeer grote impact heeft op de ruimtelijke
omgeving en door een extra publicatie het bereik substantieel wordt vergroot. Ook
de wetgever kan in specifieke gevallen voorschrijven dat naast de kanalen van de elektronische
publicatiebladen en de elektronische attendering andere middelen worden gebruikt om
algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen breder onder de aandacht te
brengen. Een voorbeeld hiervan is het geval dat inwoners buiten Nederland moeten worden
geïnformeerd of dat de wetgever kennisgeving voorschrijft aan eigenaren in een gebied.
Verder wordt de vangnetvoorziening, die inhoudt dat de overheid op verzoek een papieren
afschrift verstrekt van een publicatie in het Staatsblad of de Staatscourant, in artikel
18 van de Bekendmakingswet uitgebreid naar de andere elektronische publicatiebladen.
Wat verandert er voor de burgers? Zij kunnen in de toekomst alle algemene bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen van (voorgenomen) besluiten vinden op dezelfde plaats
waar nu al algemeen verbindende voorschriften worden gepubliceerd. Via een attenderingssysteem
worden zij van relevante publicaties op de hoogte gesteld. De vindbaarheid en de toegankelijkheid
van de publicaties neemt daarmee ten opzichte van papieren publicaties aanzienlijk
toe, zeker als burgers een iets oudere publicatie willen terugvinden. In veel gevallen
zullen burgers via huis-aan-huisbladen de komende tijd nog steeds aankondigingen kunnen
vinden, zij het wellicht in kortere vorm en onder verwijzing naar het internet. Daarnaast
zullen aanvullende maatwerkvoorzieningen van de betreffende bestuursorganen bijdragen
aan een zo breed mogelijke toegankelijkheid.
Verder blijft de huidige (dus: fysieke) terinzagelegging van stukken bestaan naast
het elektronisch toegankelijk maken van deze documenten. Moeilijk bereikbare doelgroepen,
waaronder mensen met lage digitale vaardigheden, zijn gebaat bij deze variant van
de terinzagelegging, zo geeft de Stichting Lezen en Schrijven aan.
4.12 Centraal elektronisch register van gemeenschappelijke regelingen
Dit wetsvoorstel stelt voor om inde Wgr een register op te nemen van alle gemeenschappelijke
regelingen in plaats van de thans voor ieder bestuursorgaan afzonderlijk geldende
verplichting (in artikel 27 Wgr) om aan te geven aan welke gemeenschappelijke regeling
wordt deelgenomen. De Wgr biedt het bestuur van gemeenschappelijke regeling de mogelijkheid
om voor de publicatie van zijn besluiten een eigen publicatieblad in te stellen, mits
daarbij gebruik wordt gemaakt van de gemeenschappelijke publicatievoorziening. Met
behulp van het register kunnen de publicaties in dat blad worden ontsloten, omdat
met behulp van het register kan worden vastgelegd over welk grondgebied de gemeenschappelijke
regeling zich uitstrekt en voor wie een besluit relevant is. Omwille van de vindbaarheid
van de publicaties dient het bestuur in de gemeenschappelijke publicatievoorziening
onder meer te registreren welke bestuursorganen aan de regeling deelnemen (artikel
1a, tweede lid, onder a, van de Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling
regelgeving decentrale overheden; hierna: Rebbrdo). Zonder deze registratie zou de
publicatievoorziening de burger geen toegang kunnen geven tot de publicaties van alle
gemeenschappelijke regelingen die op zijn woonplaats van toepassing zijn. Medio 2018
hebben 125 gemeenschappelijke regelingen gekozen voor een eigen publicatieblad en
hun gegevens geregistreerd.
In onderhavig wetsvoorstel is de verplichting opgenomen voor alle openbare lichamen,
bedrijfsvoeringsorganisaties en gemeenschappelijke organen in de zin van de Wgr om
een eigen publicatieblad uitgeven. Daarmee zullen zij ook hun gegevens moeten registreren
bij de gemeenschappelijke publicatievoorziening. Op deze wijze zou een algemene registratie
tot stand komen van gemeenschappelijke regelingen. Dit roept de vraag op hoe dit zich
verhoudt met de registers bedoeld in artikel 27 Wgr.
In artikel 27 Wgr is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een register
bijhoudt van de regelingen waaraan de gemeente deelneemt. De registers liggen voor
eenieder kosteloos ter inzage. Deze verplichting om een register bij te houden van
de regelingen waaraan zij deelnemen is van overeenkomstige toepassing op provincies
en waterschappen. Op deze wijze komen meer dan 400 afzonderlijke registers tot stand
die niet elektronisch toegankelijk behoeven te zijn en niet gezamenlijk kunnen worden
geraadpleegd. Ook worden de gegevens over een gemeenschappelijke regeling door elk
van de deelnemers daaraan afzonderlijk bijgehouden wat een risico op verschillen met
zich meebrengt. Hoewel deze registers kunnen voorzien in een lokale behoefte, noodzaakte
de beperkte toegankelijkheid ervan daarom tot het opzetten van een eigen centrale
registratie ten behoeve van de publicatiebladen. Daarnaast vallen de gegevens die
in het lokale register moeten worden opgenomen niet volledig samen met de gegevens
die nodig zijn ten behoeve van het ontsluiten van de publicatiebladen.
Ook voor andere doeleinden zijn hulpconstructies tot stand gekomen om op centraal
niveau inzicht in de gemeenschappelijke regelingen te krijgen: de VNG houdt periodiek
een enquête onder gemeenten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
publiceert een Regioatlas (www.regioatlas.nl) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) beheert voor statistische
doeleinden een eigen overzicht.
Een overzicht van gemeenschappelijke regelingen en de daarin deelnemende bestuursorganen
is om meerdere redenen van belang. Het maakt het voor bestuursorganen mogelijk om
beter af te wegen hoe het beste met anderen kan worden samengewerkt, het geeft burgers
informatie hoe en welke bevoegdheden door gekozen organen zijn gedelegeerd en gemandateerd,
en het geeft belangrijke informatie ten behoeve van het beleid met betrekking tot
de inrichting van het binnenlands bestuur.
Een en ander vormt de aanleiding om de bestaande registers op grond van artikel 27
Wgr te vervangen door een centraal register waarin alle gemeenschappelijke regelingen
worden opgenomen. In dit register wordt zowel de gegevens genoemd in artikel 27 Wgr
opgenomen als gegevens genoemd in bijlage 1 van de Rebbrdo. De melding aan dat register
geschiedt door het openbaar lichaam, de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk
orgaan, omdat deze het best overzicht hebben in de in het register in te voeren gegevens.
Voor de realisatie van het register wordt voortgebouwd op de technische voorziening
die al in het kader van de publicatiebladen tot stand is gebracht.
Op deze wijze komt een beter toegankelijk overzicht van de gemeenschappelijke regelingen
en hun deelnemers tot stand en worden tegelijkertijd de administratieve lasten die
thans aan de registratie verbonden zijn verminderd.
5. Verhouding tot internationaal recht
5.1 Verdrag van Aarhus
Op het ter beschikking stellen van informatie aan het publiek, onder meer ten behoeve
van inspraak, zijn met name in het milieurecht enige internationale bepalingen relevant.
Allereerst is het recht op inspraak in milieuaangelegenheden vastgelegd in artikel
6 van het Verdrag van Aarhus. Zo verplicht artikel 6, tweede lid, de verdragspartijen
het publiek te informeren over de inhoud van het te nemen besluit en de procedure.
In het negende lid is bepaald dat elke verdragspartij waarborgt dat, wanneer en bestuursorgaan
een besluit neemt waarbij het Verdrag tot inspraak verplicht, het publiek terstond
over dat besluit wordt ingelicht in overeenstemming met de toepasselijke procedures.
Het verdrag stelt aan deze verplichting geen vormvereisten. In de «Maastricht Recommendations
on Promoting Effective Public Participation in Decision-making in Environmental Matters»
zijn op basis van best practices richtlijnen opgesteld over de wijze waarop aan het
verdrag uitvoering kan worden gegeven. Doelstelling daarbij is dat het bereik zo groot
mogelijk moet zijn. Zo kan gedacht worden aan aankondigingen op de locatie waar het
besluit betrekking op heeft, aanplakborden, kranten en websites (Recommendation 64).
Recommendation 65 zegt dat radio, televisie en sociale media een goede aanvulling
kunnen zijn, maar de in Recommendation 64 genoemde middelen niet kunnen vervangen.
In onderhavig wetsvoorstel wordt gekozen voor de publicatie op de websites van de
betreffende bestuursorganen (Recommendation 64, onder e), in aanvulling met de attenderingsservice.
Het bereik is veel groter dan met de in de andere onderdelen van Recommendation 64
genoemde middelen. Met name de verspreiding van regionale dagbladen loopt terug. De
effecten van bepaalde besluiten beperken zich bijvoorbeeld niet tot het verspreidingsgebied
van bepaalde kranten. Met de attendering kan de kring van personen die worden bereikt,
worden ingesteld afhankelijk van de omvang van het gebied waar het besluit effecten
kan hebben. De attendering sluit goed aan bij de bevindingen en aanbevelingen van
het Aarhus Convention Compliance Committee (hierna: ACCC) in de zaken ACCC/C/2006/16
(waarin werd overwogen dat burgers een redelijk kans hebben op de hoogste te raken
van het voorgenomen besluit) en het al genoemde ACCC/C/202012/71, onder 76 (waarin
wordt gesteld dat van een burger niet kan worden verwacht dat hijzelf regelmatig de
website van een ministerie raadpleegt of er besluiten worden voorbereid waarbij hij
belanghebbende is). In ACCC/C/2014/99, onder 104 stelt het ACCC dat exclusieve publicatie
op internet mogelijk leden van het publiek uitsluit, als zij niet over internet beschikken.
Met het grotere bereik van internet door de attendering lijkt aan het bezwaar van
het ACCC tegemoet te worden gekomen. Anderzijds is de verplichting uit artikel 6 van
het Verdrag van Aarhus niet beperkt tot belanghebbenden bij het voorgenomen besluit
(Recommendation 137), maar voor eenieder. Daarom kan ook een attendering worden ingesteld
op basis van eigen interesses.
5.2 Mer-richtlijn
Artikel 6 van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december
2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere
projecten (PbEU 2012, L 26), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 16 april 2014 (PbEU 2014, L 124), stelt onder meer regels
over de inspraak van het publiek en de informatieverstrekking ten behoeve hiervan.
In artikel 6, vijfde lid, van die richtlijn wordt informatieverstrekking langs elektronische
weg voorgeschreven. Deze regels zijn thans onder meer geïmplementeerd in de artikelen
7.27, 7.29 en 7.30 van de Wet milieubeheer (zoals gewijzigd bij de Wet van 25 januari
2017 tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet in verband
met de uitvoering van Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van
16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling
van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2014, L 124) (implementatie
herziening mer-richtlijn) (Stb. 2017, 30). In de Omgevingswet wordt de elektronische terbeschikkingstelling van milieueffectrapporten
onderdeel van de terinzagelegging die is voorgeschreven in afdeling 3.4 Awb. In die
gevallen vindt de terinzagelegging van het milieueffectrapport en het mede op basis
van dat rapport opgestelde voorgenomen besluit dus elektronisch plaats met toepassing
van artikel 13 van de Bekendmakingswet. Het in het voorgestelde artikel 23 van de
Bekendmakingswet opgenomen overgangsrecht is bij milieueffectrapporten niet van toepassing,
nu sprake is van een reeds bestaande (in artikel 7.29 van de Wet milieubeheer opgenomen)
verplichting tot elektronische terinzagelegging.
5.3 Richtlijn industriële emissies
In artikel 24 en bijlage IV van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en
de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334) zijn eveneens bijzondere informatiebepalingen
opgenomen. Zo moet volgens artikel 24, tweede lid, na afronding van de besluitvorming
de inhoud en de motivering van een vergunning waarop de richtlijn van toepassing is,
via internet gepubliceerd worden. Aan deze verplichting wordt voor een belangrijk
deel voldaan als afdeling 3.4 Awb van toepassing is. In artikel 19.1b van de Wet milieubeheer
is aanvullend bepaald dat het bevoegd gezag in afwijking van de uit afdeling 3.4 voortvloeiende
verplichtingen de tekst van een besluit voor eenieder elektronisch beschikbaar stelt,
zodra dat besluit onherroepelijk wordt. Door plaatsing van het besluit in het publicatieblad
van het bevoegd gezag, dan wel, bij ontbreken hiervan, de Staatscourant, wordt aan
deze verplichting voldaan.
6. Verhouding tot andere wetten
Het kabinet bereidt naast dit wetsvoorstel nog enige andere wetsvoorstellen voor die
samenhangen met het onderwerp van dit wetsvoorstel.
6.1 Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer
Dit in voorbereiding zijnde wetsvoorstel vormt een uitwerking van de doelstelling
in het regeerakkoord 2012 dat bedrijven en burgers uiterlijk in 2017 zaken die ze
met de overheid doen digitaal kunnen afhandelen.19 Tegen deze achtergrond wordt voorgesteld afdeling 2.3 Awb te moderniseren. De kern
van de modernisering is dat het uitgangspunt wordt dat burgers berichten elektronisch
kunnen verzenden aan bestuursorganen en dat bestuursorganen voor de officiële berichten,
zoals aanvragen en bezwaarschriften, moeten aanwijzen langs welke elektronische weg
zij dergelijke berichten kunnen en willen ontvangen. Het wetsvoorstel bevat ook een
wijziging van artikel 2:14 tweede lid, Awb, waarin nu is geregeld dat verzending van
berichten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht niet uitsluitend elektronisch
geschiedt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is geregeld. Het voorstel is dat
bestuursorganen een bericht dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, elektronisch
beschikbaar stellen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dit betekent
dat elektronische publicatie regel wordt en dat decentrale overheden dit niet langer
bij verordening hoeven te regelen. Bij wettelijk voorschrift kunnen nadere regels
worden geteld over de wijze van beschikbaarstelling. Het onderhavige wetsvoorstel
vormt een dergelijke wettelijk voorschrift, zodat decentrale overheden en andere bestuursorganen
zich bij de elektronische publicatie van bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
aan de regels van de Bekendmakingswet moeten houden.
6.2 Wet digitale overheid
Om het recht van burgers en bedrijven op digitaal zakendoen met de overheid, oftewel
het recht op elektronisch bestuurlijk verkeer, te kunnen effectueren, moeten bestuursorganen
goed zijn toegerust. Hiertoe dienen zij te beschikken over passende voorzieningen
en (ICT-)systemen. In de praktijk functioneren reeds veel van deze voorzieningen,
zoals MijnOverheid/berichtenbox en het authenticatiemiddel («toegangssleutel») DigiD,
en wel op verschillende betrouwbaarheidsniveaus. In dat verband wordt door de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Wet digitale overheid (hierna: Wdo)
voorbereid. De Wdo zal de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de digitale
overheid uitwerken en zal digitale werkprocessen binnen de overheid harmoniseren.
De Wdo zal tranchegewijs zijn beslag krijgen. De eerste tranche, die is ingediend
bij de Tweede Kamer,20 biedt de basis voor regels inzake toegang tot elektronische dienstverlening. De wet bevat hiertoe onder meer een acceptatieplicht
voor bestuursorganen met betrekking tot erkende authenticatiemiddelen op het betrouwbaarheidsniveau
«substantieel» en «hoog». Ook voorziet de wet in de grondslag voor het stellen van
algemene eisen inzake veiligheid en betrouwbaarheid van publieke én private authenticatiemiddelen
en partijen, in een grondslag voor veiligheidseisen aan bestuursorganen. De wet voorziet
tot slot in een grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door private partijen
in de authenticatieketen, maatregelen in geval van misbruik en bepalingen inzake toezicht
en financiering. De eerste tranche is gericht op regulering van authenticatie en standaarden.
Wel is in de eerste tranche ook de zorgplicht van de Minister/Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het beheer en de goede werking van
MijnOverheid verankerd, die thans is opgenomen in artikel X van de Wet elektronisch
berichtenverkeer Belastingdienst. Er geldt geen aansluitplicht voor bestuursorganen
ter zake van MijnOverheid. Mogelijk vormt dat, samen met de regulering van andere
bouwstenen van de generieke digitale infrastructuur, het onderwerp van een volgende
tranche van de Wdo.
Het voorstel tot wijziging van de Bekendmakingswet bevat een systeem van attenderingen
voor (voorgenomen) overheidsbesluiten. Voor deze attenderingen zal worden gebruikgemaakt
van MijnOverheid.
6.3 Invoeringswet Omgevingswet
Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (hierna: DSO) wordt opgezet voor het digitale verkeer
tussen overheid en burgers waar het gaat om de fysieke leefomgeving. Het DSO dient
met name het gebruiksgemak van de Omgevingswet, het inzicht in relevante informatie
inzake het omgevingsrecht en betere en snellere besluitvorming binnen het omgevingsrecht.
Met het DSO krijgt de gebruiker één digitaal loket om zaken met de overheid te doen.
Via het loket hebben burgers, bedrijven en overheden gebruiksvriendelijke toegang
tot de relevante gegevens en informatie over de (kwaliteit van de) fysieke leefomgeving.
Zo krijgen burgers, bedrijven en overheden sneller inzicht in wat wel of niet mag
op een locatie. Gebruikers kunnen in één moeite door ook aanvragen voor omgevingsvergunningen
indienen en meldingen doen. Stapsgewijs zal het DSO worden gerealiseerd. De eerste
stap is dat de belangrijkste bestaande gebruikerstoepassingen worden geïntegreerd.
Het gaat om de ontsluiting van informatie over de fysieke leefomgeving, het indienen
van vergunningsaanvragen (Omgevingsloket online), het doen van meldingen (Activiteitenbesluit
internetmodule).
Dit wetsvoorstel, in behandeling bij de Eerste Kamer,21 heeft mede betrekking op de bekendmaking en terinzagelegging van besluiten op het
gebied van de fysieke leefomgeving en beoogt deze te stroomlijnen. De attenderingsservice
waarin de Bekendmakingswet voorziet zal bijdragen aan het vergroten van de bekendheid
over wat wel en wat niet mag in de directe woonomgeving. Algemene bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving zullen via
de officiële publicatiebladen kunnen worden geraadpleegd. Informatie uit deze publicaties
zullen worden gebruikt voor de serviceproducten van het DSO. Standaardisering van
besluiten en één proces van aanlevering en verwerking zal waarborgen dat voor bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen en de daarin besloten informatie van dezelfde bronnen
wordt uitgegaan. Het voorstel tot wijziging van de Bekendmakingswet biedt voldoende
ruimte om een set standaarden (regels over structuur, vormgeving en toegankelijkheid)
vast te stellen ten behoeve van zowel officiële publicatie als voor het gebruik van
informatie uit die publicaties in het DSO.
Ruimtelijke plannen zullen pas vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet als onderdeel
van de nieuwe omgevingsplannen op deze wijze in de officiële publicatiebladen worden
opgenomen. Tot dat moment zal de bekendmaking van ruimtelijke plannen op de huidige
wijze moeten blijven plaatsvinden. Daartoe worden deze besluiten – zolang de bestaande
bepalingen van de Wro nog gelden – vooralsnog uitgezonderd van de verplichting om
alle besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht in de officiële
publicatiebladen bekend te maken. Wel zullen dan de kennisgevingen van de bekendmaking
van deze besluiten geschieden via de publicatiebladen van de Bekendmakingswet.
6.4 Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
In de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen is in artikel 20, derde lid,
bepaald dat de Minister van Buitenlandse Zaken in bijzondere gevallen kan bepalen
dat bijlagen bij een verdrag of besluiten van volkenrechtelijke organisaties niet
door plaatsing in het Tractatenblad, maar door terinzagelegging worden bekendgemaakt,
waarbij van die bekendmaking mededeling wordt gedaan in het Tractatenblad. Overwogen
wordt dit publicatiestramien in de geest van onderhavig wetsvoorstel te wijzigen in
dier voege dat wordt gekomen tot elektronische terinzagelegging.
7. Organisatorische, technische en financiële gevolgen
7.1 Centraal publicatieproces
Ten behoeve van de invoering van dit wetsvoorstel zullen nog verschillende aanpassingen
aan het gemeenschappelijke publicatieproces plaatsvinden. Het gaat daarbij in de eerste
plaats om de presentatie van de publicaties en de attenderingsservice via MijnOverheid.
De gebruiksvriendelijkheid van de attenderingsservice zal met behulp van gebruikersonderzoek
worden verbeterd. Daarnaast zal samen met de publicerende overheidsorganisaties worden
gewerkt aan kwaliteitsverbetering van de publicaties waarbij onder meer de moeilijkheidsgraad
van bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen een aandachtspunt vormt.
7.2 Gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen
Het wetsvoorstel brengt met zich mee dat alle publicaties in het officiële publicatieblad
moeten worden gedaan en met gebruikmaking van DROP worden gepubliceerd. Alle provincies
en waterschappen en nagenoeg alle gemeenten zijn al op vrijwillige basis aangesloten
op DROP voor de bekendmaking van verordeningen. 57% van de decentrale overheden doet
reeds alle publicaties via DROP, voor zover dit mogelijk is op basis van een lokale
bekendmakingsverordening.
De exploitatiekosten van de DROP worden voor 2019 geraamd op € 3,8 miljoen. Waterschappen
en provincies betalen elk € 0,25 miljoen. Het totaal van de gemeentelijke bijdragen
bedraagt € 3,3 miljoen. Nu het gebruik van de gemeenschappelijke voorziening een verplichting
wordt, zal het tarief bij ministeriële regeling worden vastgelegd. Uitgangspunt daarbij
is dat de bestaande tariefstructuur ongewijzigd blijft en dat de daarin opgenomen
bedragen zullen worden aangepast aan de hand van de kostenontwikkeling. Over beheer
en doorontwikkeling van de centrale voorziening, de daarmee samenhangende kosten en
de daaruit volgende tarieven zal, net als nu het geval is, door het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties periodiek worden overlegd met vertegenwoordigers
van gemeenten, provincies en waterschappen.
De verplichte aansluiting van gemeenschappelijke regeling heeft tot gevolg dat algemene
bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen niet meer in alle publicatiebladen
van de aangesloten deelnemers dienen te worden gedaan, maar uitsluitend nog in het
publicatieblad van de betreffende regeling. Dit leidt tot vermindering van werkzaamheden.
De verplichting om naast algemeen verbindende voorschriften ook alle geldende beleidsregels
op te nemen in de decentrale wettenbank leidt eenmalig tot extra werkzaamheden. Er
zijn nu 7.000 beleidsregels opgenomen in de decentrale wettenbank, dit is ongeveer
de helft van het totale aantal. Completering hiervan kost de gemeenten ongeveer € 1
miljoen. De kosten voor provincies en waterschapen zijn gezien het geringe aantal
beleidsregels bij deze bestuursorganen verwaarloosbaar. De structurele publicatie
van beleidsregels via DROP kost ca. € 0,25 miljoen.
De elektronische terbeschikkingstelling van stukken die ter inzage moeten worden gelegd,
leidt tot een vermindering van baliehandelingen. Deze elektronische beschikbaarstelling
maakt het mogelijk om het gehele proces rond het informeren van de burger te automatiseren.
Een aantal gespecialiseerde zaaksystemen die worden gebruikt bij vergunningverlening
kunnen met behulp van sjablonen zelf de tekst voor een kennisgeving opstellen. Door
middel van een koppeling aan DROP kan de kennisgeving met een druk op de knop worden
gepubliceerd in de officiële publicatie, waarbij een link wordt aangebracht naar de
bijbehorende stukken die ook automatisch elektronisch beschikbaar worden gemaakt.
Door een extra invoeringstermijn te verbinden aan de verplichting tot digitale terbeschikkingstelling
worden de decentrale overheden in staat gesteld het publicatieproces op optimale wijze
in te richten.
Het centrale register van gemeenschappelijke regelingen leidt tot een vermindering
van werkzaamheden. Niet langer hoeft elk bestuursorgaan vast te leggen met welke andere
bestuursorganen wordt samengewerkt. De verschillende deelnemers aan een gemeenschappelijke
regeling worden in de nieuwe situatie nog maar eenmaal vastgelegd door de gemeenschappelijke
regeling zelf.
Voorafgaande aan de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen
en kennisgevingen via DROP bedroegen de publicatiekosten in dagbladen en huis-aan-huisbladen
ca. € 24 miljoen, waarvan € 16,5 miljoen voor de gemeenten, € 3,5 miljoen voor de
provincies en € 4 miljoen voor de waterschappen. De beperking van de publicaties in
de gedrukte media die samengaat met de elektroniche publicatie heeft tot nu toe geleidt
tot een halvering van deze kosten. Per saldo kunnen de kosten van de digitale publicaties
worden gefinancierd uit de vermindering van uitgaven aan de traditionele media.
7.3 Gevolgen voor de centrale overheid
De centrale overheid publiceert nu nog voor een bedrag van € 1 à 2 miljoen in dagbladen
en huis-aan huisbladen. Voor een deel gaat het daarbij om publicaties die nu ook al
verplicht of onverplicht in de Staatscourant worden gedaan. Het wetsvoorstel brengt
met zich mee dat publicaties die nu alleen nog in een dagblad of huis-aan-huisblad
worden gedaan (ook) in de Staatscourant moeten worden gedaan.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgt de bevoegdheid tot
indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing met betrekking tot voorschriften die in de
Bekendmakingswet aan gemeenten, provincies en waterschappen worden gegeven. Hiervoor
is vooral gekozen om buiten twijfel te stellen dat de provincies in dezen geen taak
hebben. In paragraaf 4.2 is hier uitgebreid op ingegaan.
Er is bestuursorganen in het algemeen veel aan gelegen om voorschriften op dit gebied
na te leven aangezien er anders juridische risico’s ontstaan. Interbestuurlijk toezicht
is pas aan de orde als bestuursorganen geen publicatieblad uitgeven. En dan nog alleen
als niet tijdig op klachten van burgers wordt gereageerd, ook de gemeenteraad of provinciale
staten niet ingrijpen en informeel bestuurlijk overleg niet tot resultaten leidt.
In veel gevallen is ingrijpen niet nodig, nu bestuursorganen vanzelf al tegen het
probleem oplopen dat hun besluiten niet in werking treden en zij daarom niet kunnen
besturen.
Overigens moet er onderscheid worden gemaakt tussen het uitoefenen van toezicht en
het geven van advies door de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties die DROP beheert. Deze organisatie monitort bij wijze
van service of bestuursorganen de applicatie op een juiste manier gebruiken en rapporteren
hierover aan de betrokken bestuursorganen, bijvoorbeeld als een bestuursorgaan zijn
publicaties structureel onjuist metadateert. Deze service zal ook na inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel worden voortgezet.
8. Regeldruk
In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft
SIRA Consulting in 2014 onderzoek gedaan naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor
de regeldruk voor burgers en bedrijven.22 Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Circa 3,3 miljoen huishoudens en circa 162.000 bedrijven gaan per week na of de overheid
voor hen relevante besluiten heeft gepubliceerd. Circa 0,7 miljoen huishoudens en
67.000 bedrijven bezoeken jaarlijks een overheidsgebouw om ontwerpbesluiten in te
zien. De administratieve lasten voor kennisname van publicaties van decentrale overheden
bedragen in de uitgangssituatie circa € 462 miljoen per jaar.
Meer dan de helft van de respondenten die nu al kennisnemen van publicaties, wil in
de toekomst de attenderingsservice gaan gebruiken. Ruim 75% van de respondenten die
de attenderingsservice willen gaan gebruiken, verwacht meer berichten van de overheid
te gaan lezen. De administratieve lasten in de voorgenomen situatie bedragen in totaal
circa € 283 miljoen per jaar, een daling van € 179 miljoen per jaar. De afname als
gevolg van digitaal kennisnemen draagt in absolute zin het meeste bij aan de reductie.
De administratieve lasten nemen af met € 163 miljoen per jaar tot € 276 miljoen per
jaar, een reductie van 37%. Deze reductie komt geheel voor rekening van het vervallen
van zoektijd van gemiddeld 7 minuten door het gebruik van de attenderingsservice.
De afname als gevolg van digitale terinzagelegging is aanzienlijk. De administratieve
lasten nemen met € 16 miljoen per jaar af tot € 23 miljoen per jaar, een reductie
van 70%. Deze reductie is het gevolg van het vervallen van reistijd en wachttijd.
De reductie van de administratieve lasten wordt gedempt doordat er in het onderzoek
rekening is gehouden met een toename van het aantal gelezen berichten en een toename
van het aantal ingeziene ontwerpbesluiten. Als uit wordt gegaan van een situatie met
een gelijkblijvend aantal gelezen publicaties en ingeziene ontwerpbesluiten, dan valt
de totale reductie van de administratieve lasten € 16 miljoen per jaar hoger uit.
Effecten van het wetsvoorstel op de regeldruk per jaar (in mln. €)
Huishoudens
Bedrijven
Totaal
Administratieve lasten 2014
– Raadplegen publicaties
391
48
439
– Inzien ter inzage gelegde documenten
18
5
23
– Totaal
409
53
462
Administratieve lasten na inwerkingtreding wetsvoorstel
– Raadplegen publicaties
252
24
276
– Inzien ter inzage gelegde documenten
6
1
7
– Totaal
258
25
283
Besparing administratieve lasten
– Raadplegen publicaties
139
24
163
– Inzien ter inzage gelegde documenten
12
4
16
– Totaal
151
28
179
36,9%
52,8%
38,7%
9. Verwerking van de consultatie en adviezen over dit wetsvoorstel
Een eerdere versie van dit wetsvoorstel is in juli 2018 voor internetconsultatie opengesteld.23 Langs deze weg zijn twaalf openbare reacties binnengekomen. Voorts is het voorstel
voorgelegd aan de VNG, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen (hierna:
UvW), de No, de AP en het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR)24. De volgende punten kwamen in de consultatie naar voren.
Van verschillende kanten, onder meer door de Stichting Lezen en Schrijven25, is benadrukt dat met het oog op burgers die niet van digitale communicatie gebruik
kunnen of willen maken, niet mag worden aangestuurd op het beëindigen van de publicaties
in de huis-aan-huisbladen. Het kabinet begrijpt deze zorg en hecht eraan te benadrukken
dat het wetsvoorstel de huidige mogelijkheden van publicatie in huis-aan-huisbladen
onverlet laat. Al geruime tijd vindt een geleidelijke verschuiving plaats van gedrukte
naar elektronische media. Deze verschuiving heeft ertoe geleid dat de centrale overheid
en een meerderheid van de decentrale overheden elektronisch zijn gaan publiceren.
Het bereik hiervan is groter dan van de traditionele publicatiemiddelen. De wijze
waarop deze elektronische publicaties plaatsvinden is echter divers en dat belemmert
de toegankelijkheid. Het wetsvoorstel beoogt daarom de overheidspublicaties op één
plaats aan te bieden. Dat kan alleen op elektronische wijze, maar dat wil niet zeggen
dat de publicatie in traditionele media wordt beëindigd. Omdat het voorstel geen bezuinigingsdoelstelling
kent, blijven de decentrale overheden over middelen beschikken om de gedrukte publicaties
bij wijze van service in een wat beknoptere vorm voort te zetten of om burgers op
andere wijze extra te informeren. Vervolgens is dan de vraag aan de orde hoe, terwijl
de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheidspublicaties in het algemeen
wordt verbeterd, ook degenen worden bereikt die wel gebruikmaken van huis-aan-huisbladen,
maar om een of andere reden geen gebruik kunnen maken van de elektronische publicaties
of de e-mailattendering. Het kabinet denkt dat hier een verantwoordelijkheid ligt
voor het publicerende bestuursorgaan dat moet afwegen of met maatwerk een speciale
doelgroep kan worden bereikt die anders misschien uit de boot valt. Daarnaast kunnen
algemene maatregelen worden genomen zoals computers in bibliotheken, of voor degenen
die daarmee niet zijn geholpen, het getrapt verspreiden van informatie via bijvoorbeeld
wijk- of buurtorganisaties, hulpverleners of andere intermediairs.
De Stichting Lezen en Schrijven benadrukt het belang van de fysieke terinzagelegging,
omdat de burger bij die gelegenheid nadere uitleg kan vragen. Dat is juist. Het is
vanzelfsprekend dat burgers bij het inzien van stukken desgewenst mondeling te woord
worden gestaan door een ambtenaar. Het is een van de redenen dat de fysieke terinzagelegging
blijft gehandhaafd.
Onder meer door NDP Nieuwsmedia is een verband gelegd tussen dalende advertentie-inkomsten
van regionale en lokale media en de beschikbaarheid van journalistieke berichtgeving
over lokale aangelegenheden. Het kabinet meent dat de afname van schriftelijke regionale
en lokale journalistieke media een ontwikkeling is die al langer gaande is, afhankelijk
is van verschillende factoren en niet is ingezet door een vermindering van advertenties
van lokale overheden. Deze teruggang vindt bovendien niet overal plaats en waar deze
plaatsvindt, niet overal in dezelfde mate. De wettelijke publicatieverplichtingen
hebben niet tot doel om de regionale en lokale pers te steunen, maar om het publiek
adequaat te informeren. Het is de bedoeling van dit wetsvoorstel om de informatieverstrekking
aan het publiek te verbeteren en te versterken. Voor een eventuele versterking van
de berichtgeving over lokale aangelegenheden zijn andere methoden aangewezen, waarbij
het de vraag is of advertentie-uitgaven van overheden leiden tot meer lokale journalistieke
berichtgeving.
Opgemerkt is dat elektronische terinzagelegging een belangrijke aanpassing van bestaande
werkprocessen vereist. Aan de VNG is daarom implementatiesteun in de vorm van een
stappenplan en handreiking toegezegd. Over de invoeringstermijn van de elektronische
terinzagelegging zal met de koepels van de decentrale overheden overleg worden gevoerd.
Onder andere door de VNG is opgemerkt dat de eenmalige kosten die gemaakt moeten worden
voor het consolideren van beleidsregels, te laag zijn geraamd. In reactie hierop is
de raming in dit voorstel verhoogd van € 0,5 miljoen naar € 1 miljoen. Tevens krijgen
decentrale overheden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een jaar extra de tijd
om hun bestaande beleidsregels te consolideren.
Er zijn, onder meer door de ATR en de Stichting Lezen en Schrijven, verscheidene opmerkingen
gemaakt over de mogelijkheden, gebruiksvriendelijkheid, kwaliteit, van de attenderingsservice.
Met behulp van gebruikersonderzoek zal de kwaliteit en de gebruiksvriendelijkheid
van attenderingsservice verder worden verbeterd. Samen met de overheidsorganisaties
die bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen publiceren zullen modelteksten
worden opgesteld om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de publicaties te vergroten.
Daarbij zal ook gebruik worden gemaakt van de Taalambassadeurs van de Stichting Lezen
en Schrijven. Sommige partijen zoals beheerders van fysieke infrastructuren hebben
zeer specifieke wensen op attenderingsgebied. Omdat alle publicaties ook als open
data beschikbaar zijn, kunnen deze partijen hier door het (laten) maken van maatwerkoplossingen
zelf in voorzien.
In verschillende reacties is aandacht gevraagd voor privacyaspecten en veiligheid
van de attenderingsservice. De attenderingsmails zullen alleen openbare informatie
bevatten en persoonsgegevens zullen er niet in worden opgenomen. De attenderingsmails
bevatten uitsluitend links naar de officiële publicatiebladen waarvoor niet behoeft
te worden ingelogd. Er zal voor worden gezorgd dat de mails niet kunnen worden verward
met notificatiemails van de berichtenbox in MijnOverheid die, om phishing tegen te
gaan, geen links bevatten. Het voorstel van de AP om het recht om zich te kunnen afmelden
voor de attenderingsmails in de wet vast te leggen in plaats van in een amvb, is opgevolgd.
Het voorstel van de ATR om in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te nemen is
niet overgenomen; het publicatieproces en de attendering zullen doorlopend worden
gemonitord.
In de consultatie zijn opmerkingen gemaakt over de wijze waarop de aanvang van een
wettelijke termijn in artikel 14 afhankelijk is van zowel de kennisgeving als de feitelijke
terinzagelegging. Uit oogpunt van rechtsbescherming is het gewenst dat als stukken
ter inzage worden gelegd, hiervan ook daadwerkelijk kennis wordt gegeven. Daarnaast
kan het niet zo zijn dat aan een gestelde termijn afbreuk wordt gedaan als na een
kennisgeving de feitelijke terinzagelegging een poos achterwege blijft. Het kabinet
beschouwt deze aanscherping niet als een lastenverzwaring voor bestuursorganen, nu
ook onder het huidige recht de kennisgeving van de terinzagelegging dient samen te
vallen met de feitelijke terinzagelegging. Vastlegging hiervan in artikel 14 biedt
slechts een extra waarborg aan de burger.
De UvW heeft bij de consultatie bedenkingen geuit tegen het voorgestelde artikel 21
van de Bekendmakingswet, wegens strijd met de Grondwet en de Code Interbestuurlijke
Verhoudingen, waarin het stelsel van de Wet revitalisering generiek toezicht als norm
is aangewezen. Als dan toch een regeling als in artikel 21 noodzakelijk is, zou deze
volgens de UvW moeten worden opgenomen in de artikelen 73 en 73a van de Waterschapswet.
Naar aanleiding hiervan is de passage over interbestuurlijk toezicht in paragraaf
4.2 verduidelijkt en aangevuld. De verplaatsing van bepalingen uit de Gemeentewet
en de Provinciewet hebben als effect dat het stelsel van de Wet revitalisering generiek
toezicht van toepassing wordt. Die wet is overigens niet van toepassing op waterschappen,
maar betrof het toezicht op gemeenten en provincies. Wel zijn uit systematisch oogpunt
(omdat een Minister of het provinciebestuur toezicht houdt op verschillende bestuurslagen)
in enkele wetten de relevante met de Wet revitalisering generiek toezicht ingevoerde
bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaard op de waterschappen. Die techniek
is hier herhaald. Het kabinet is van oordeel dat dit geen strijd oplevert met de Grondwet
of de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Overigens is het door de UvW voorgestelde
alternatief van een toevoeging aan de artikelen 73 en 73a van de Waterschapswet niet
goed mogelijk, nu deze artikelen met artikel 3.3, onderdeel B, van dit wetsvoorstel
komen te vervallen.
Naar aanleiding van de reacties zijn op verscheidene plaatsen in het wetsvoorstel
en de toelichting wijzigingen, verduidelijkingen en aanvullingen aangebracht.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1.1 (artikelen 1, 2 en 3 Bekendmakingswet)
De inhoud van de artikelen 1 en 2 van de Bekendmakingswet wordt verdeeld over de nieuwe
artikelen 1, 2 en 3. In het nieuwe artikel 1 worden de bepalingen geconcentreerd over
het Staatsblad en de Staatscourant. Het nieuwe artikel 2 bevat dezelfde bepalingen,
maar dan voor het decentrale bestuur. De instelling van een eigen publicatieblad is
voor decentrale overheden thans geregeld in artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet,
artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet en artikel 73, tweede lid, van de Waterschapswet.
Artikel 142 WolBES bevat regels over het afkondigingsblad van deze openbare lichamen,
waarbij de bijzonderheid geldt dat elektronische uitgifte van het afkondigingsblad
niet verplicht is. Dit facultatieve karakter blijft in artikel 2, negende lid, behouden.
Zie verder de toelichting bij artikel 3.4. De in de artikelen 32ja, 45b, 50da, 56a,
65a, 78a en 88a Wgr neergelegde bevoegdheid tot het instellen van een publicatieblad
wordt omgezet in een verplichting op grond van het nieuwe artikel 2 van de Bekendmakingswet.
De artikelen in de Wgr komen met dit wetsvoorstel te vervallen.
In een nieuw artikel 2, zevende lid, wordt bepaald dat bestuursorganen geen gebruikmaken
van een ander publicatieblad dan het blad van het openbaar lichaam waartoe het bestuursorgaan
behoort. Voor een openbaar lichaam in de zin van de Wgr betekent dat bijvoorbeeld
dat een besluit dat in mandaat van een orgaan van een gemeente wordt genomen moet
worden bekendgemaakt in het gemeenteblad van die gemeente. Ook de kennisgeving van
de terinzagelegging dient dan in dat gemeenteblad te geschieden. Als een orgaan van
die gemeente tevens bevoegdheden aan het (bestuur van het) openbaar lichaam in de
zin van de Wgr heeft overgedragen, gebruikt dat openbaar lichaam het eigen publicatieblad
voor algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen. Op dit uitganspunt kan
bij wet een uitzondering worden gemaakt. Een voorbeeld van zo’n bepaling is het huidige
artikel 26, tweede lid, Wgr, waarin is bepaald dat de bekendmaking van een gemeenschappelijke
regeling geschiedt door het daartoe aangewezen gemeentebestuur in de Staatscourant.
Hiervoor is indertijd gekozen omdat aparte bekendmakingen door alle gemeentebesturen
in evenveel verschillende gemeentebladen onwenselijk zijn en de bekendmaking in één
gemeenteblad voor de inwoners van andere gemeenten slecht vindbaar was. Uiteraard
was publicatie in het publicatieblad van het op te richten openbaar lichaam niet mogelijk
omdat pas na de oprichting een dergelijk publicatieblad kan worden ingesteld. Overigens
wordt in het in dit wetsvoorstel opgenomen nieuwe artikel 26 Wgr uitgegaan van publicatie
in het gemeenteblad van het aangewezen gemeentebestuur, omdat inmiddels aan deze publicaties
metadata kunnen worden toegevoegd over het gebied waarop een besluit van toepassing
is.
In artikel 2, achtste lid, wordt bepaald dat de publicatiebladen worden gepubliceerd
op een algemeen toegankelijke wijze door middel van een door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbare infrastructuur. Deze infrastructuur bestaat
al en wordt ontsloten via overheid.nl. Het gebruik ervan door de decentrale overheden
is thans nog vrijwillig, maar wordt met het achtste lid verplicht. Dat is noodzakelijk
om de in wetsvoorstel opgenomen attendering uit te kunnen voeren. De Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is hiermee verantwoordelijk voor de algemene
toegankelijkheid van de publicaties.
Artikel 2, negende lid, bepaalt voor de afkondigingsbladen van de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba dat elektronische publicatie een bevoegdheid is, maar
geen plicht. Hiermee wordt het van het stelsel uit de Gemeentewet, Provinciewet en
Waterschapswet afwijkende regime van artikel 142, derde lid, WolBES gehandhaafd. Een
verplichting tot elektronische publicatie strekt te ver, nu het gebruik van internet
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba minder algemeen gangbaar is dan in Nederland.
In het nieuwe artikel 3 van de Bekendmakingswet is het huidige artikel 1, derde tot
en met vijfde lid, van de Bekendmakingswet opgenomen, zodanig dat deze bepalingen
gelden voor zowel het Staatsblad en de Staatscourant als de publicatiebladen van het
decentrale bestuur. Artikel 3, eerste lid, is voor de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba alleen van toepassing, voor zover het afkondigingsblad elektronisch
is gepubliceerd. De term «inzien van» in het huidige artikel 1, vierde lid, van de
Bekendmakingswet wordt in het nieuwe artikel 3, derde lid, vervangen door «toegang
tot» omdat het hier gaat om de elektronische inzage en niet om de in het nieuwe artikel
10 geregelde inzage in papieren versies.
Artikel 1.1 (artikelen 4, 5 en 6 Bekendmakingswet)
Artikel 4 van de Bekendmakingswet regelt thans de bekendmaking in de Staatscourant
van algemeen verbindende voorschriften afkomstig van het Rijk die niet in het Staatsblad
worden bekendgemaakt. Het huidige artikel is daarmee een spiegelbeeld van artikel
3 van de Bekendmakingswet – inhoudelijk ongewijzigd vernummerd tot artikel 4 – dat
over de inhoud van het Staatsblad gaat.
Artikel 4 (oud) wordt vervangen door een nieuw artikel 5 voor de Staatscourant en
een nieuw artikel 6 voor de openbare lichamen met een eigen publicatieblad. Het nieuwe
artikel 5 heeft niet alleen betrekking op publicaties van het Rijk (artikel 5, onderdelen
a en b), maar tevens op de publicaties van bestuursorganen die geen orgaan zijn van
een openbaar lichaam dat een eigen publicatieblad uitgeeft (artikel 5, onderdeel d;
zbo’s die publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid bezitten). Gekozen is voor de term
«openbaar lichaam» boven de term «rechtspersoon», nu de eerste term het publiekrechtelijk
karakter uitdrukt waar «rechtspersoon» meer een privaatrechtelijk karakter heeft.
Ook gemeenten, provincies en waterschappen zijn openbare lichamen in de zin van hoofdstuk
7 van de Grondwet en artikel 2 van de Bekendmakingswet. De reikwijdte is daarmee breder
dan alleen het Rijk. Artikel 5 van de Bekendmakingswet (nieuw) omvat mede de categorie
bestuursorganen die in het huidige artikel 3:42, eerste lid, Awb met de term «centrale
overheid» wordt aangeduid. Er zijn echter bestuursorganen die niet tot de centrale
overheid behoren, maar ook niet tot de «decentrale overheid» gemeente, provincie of
waterschappen en hun gemeenschappelijke regelingen of de openbare lichamen van Caribisch
Nederland. Het betreft openbare lichamen als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet,
zoals de Orde van Advocaten (artikel 5, onderdeel c).
In het nieuwe artikel 6 wordt de verplichting geconcentreerd tot elektronische bekendmaking
van algemeen verbindende voorschriften in het eigen publicatieblad van het openbaar
lichaam waar het betreffende bestuursorgaan deel van uitmaakt. Die verplichting is
thans opgenomen in artikel 139, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 136, eerste
lid, van de Provinciewet, artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet, artikel 142
WolBES en de artikelen 32k, 45c, 50db, 56b, 65b, 78b en 88b Wgr. Ook de met toepassing
van artikel 8 Wgr opgerichte bedrijfsvoeringsorganisaties en gemeenschappelijke organen
maken thans reeds gebruik van eigen publicatiebladen. Deze mogelijkheid wordt in dit
wetsvoorstel gecontinueerd. Deze organisaties kunnen niet worden aangemerkt als een
openbaar lichaam (het zijn juist alternatieven voor het openbaar lichaam uit de Wgr
en worden daarom op enkele plaatsten in dit voorstel apart aangeduid (bijvoorbeeld
in het voorgestelde artikel 2, zevende lid, van de Bekendmakingswet). Deze organisaties
maken onderdeel uit van het decentrale bestuur en voor zover zij algemene bekendmakingen,
mededelingen en kennisgevingen publiceren, zullen deze op dezelfde wijze vindbaar
moeten zijn als de publicaties van de andere bestuursorganen. Daar hoort bij een publicatieblad
dat is gekoppeld aan het territorium van de gemeenschappelijke regeling. Alternatief
is de publicatiebladen van alle aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten,
provincies en waterschappen. Deze variant is voor de instelling van een gemeenschappelijke
regeling per 1 januari 2015 juist komen te vervallen. Voordien werd het besluit tot
het instellen van een gemeenschappelijke regeling bekendgemaakt door iedere deelnemende
gemeente, provincie of waterschap afzonderlijk. Sinds 1 januari 2015 wordt de instelling
van een gemeenschappelijke regeling in de Staatscourant door één aangewezen deelnemende
partij bekendgemaakt. Overwogen is om publicaties van de kleinere gemeenschappelijke
regelingen eveneens in de Staatscourant plaats te laten vinden. Hiervoor is om systematische
redenen niet gekozen. De Staatscourant bevat primair de publicaties van de centrale
overheid. Het is doelmatiger om de publicaties van de organen van gemeenschappelijke
regelingen te publiceren op dezelfde wijze als de besluiten van de andere decentrale
bestuursorganen.
Overwogen is om in de nieuwe artikelen 5 en 6 voor te schrijven dat bij de bekendmaking
van een algemeen verbindend voorschrift tevens een toelichting wordt gepubliceerd,
als die toelichting is opgesteld. Hiervan is afgezien, nu er geen verplichting bestaat
om een toelichting op te stellen. Dit wil overigens niet zeggen dat de publicatie
van een toelichting, als deze is opgesteld, niet zou zijn toegestaan. Integendeel,
het betreft een breed verspreid gebruik waaraan dit wetsvoorstel niets in de weg legt.
Overigens wordt een dergelijke toelichting niet beschouwd als onderdeel van het bekendgemaakte
besluit.
De verplichting tot het bekendmaken via het voorgeschreven publicatieblad wordt uitgebreid
met bekendmaking van beleidsregels en andere besluiten die zich niet tot een of meer
belanghebbenden richten. Voor beleidsregels geldt daarnaast dat het verplicht wordt
deze te consolideren, zoals dit al voor algemeen verbindend voorschriften geldt.
Uit het voorgestelde artikel 5 volgt dat ook koninklijke besluiten die geen algemeen
verbindend voorschrift inhouden, de zogenoemde kleine KB’s, in de Staatscourant moeten
worden bekendgemaakt. Voorbeelden zijn: een koninklijk besluit tot ontbinding van
de Tweede Kamer en een koninklijk besluit tot schorsing van een besluit van een gemeenteraad.
Uit artikel 4 van de Bekendmakingswet (nieuw) volgt al dat het Staatsblad niet is
bedoeld voor dergelijke KB’s, maar er bestaat een niet uit enig wettelijk voorschrift
voortvloeiende praktijk om dergelijke besluiten toch in het Staatsblad te plaatsen.
Met de thans voorgestelde redactie wordt beoogd deze praktijk te beëindigen.
Artikel 1.1 (artikel 7 Bekendmakingswet)
Artikel 5 van de Bekendmakingswet (oud) bevat een regeling voor de bekendmaking van
bijlagen bij algemeen verbindende voorschriften van het Rijk door middel van elektronische
terinzagelegging. Het huidige artikel 5 ziet op bijlagen die niet in de Staatscourant
worden bekendgemaakt. In de nieuwe situatie is het streven dat zoveel mogelijk onderdelen
van een algemeen verbindend voorschrift in het publicatieblad worden bekendgemaakt.
Daartoe wordt in het eerste lid van het nieuwe artikel 7 bepaald dat een wet, amvb
of ander algemeen verbindend voorschrift naast uit een tekst ook uit andere informatie
kan bestaan. Voorbeelden zijn bepaalde afbeeldingen, (digitale) maquettes en film-
of geluidsbestanden die door hun aard niet in de voor de publicatiebladen geldende
standaarden passen of bestanden die door hun omvang slechts tegen hoge kosten en inspanning
in die standaard te brengen zijn, zoals thans bijlage L bij de Paspoortuitvoeringsregeling
Nederland 2001 of Bijlage 4. Logisch Ontwerp GBA, versie 3.10 bij de Regeling basisregistratie
personen. Een belangrijke beoogde toepassing vormen de geografische informatieobjecten
(gio’s), digitale bestanden die bij besluiten onder de Omgevingswet aangeven in welk
gebied deze besluiten gelden.
Voor zover publicatie van een bijlage buiten het publicatieblad noodzakelijk is, wordt
het huidige artikel 5 door middel van het nieuwe artikel 7, tweede lid, van toepassing
op decentrale overheden. De mogelijkheid is geclausuleerd: een bijlage is alleen toegestaan
als de publicatie in het publicatieblad wegens de aard of omvang van de bijlage niet
mogelijk is. Deze uitzondering moet terughoudend worden toegepast. Uit de term «bijlage»
volgt dat het bij de toepassing van artikel 7 niet kan gaan om het gehele algemeen
verbindend voorschrift. Niet toegestaan is derhalve de wel voorkomende praktijk van
bekendmaking in het publicatieblad van een besluit dat luidt dat de gemeenteraad de
in de bijlage bij dat besluit opgenomen verordening heeft vastgesteld onder vermelding
van de plaats van terinzagelegging van die bijlage. Een op die manier gepubliceerde
verordening zal op grond van het nieuwe artikel 8 van de Bekendmakingswet niet in
werking zijn getreden. In het eerste lid wordt bepaald dat bij de bekendmaking van
de wet of het besluit waar de bijlage onderdeel van uitmaakt, de (elektronische) vindplaats
van die bijlage wordt vermeld. De plaats waar dit het beste kan geschieden, is het
slotformulier. In de Aanwijzingen voor de regelgeving is in aanwijzing 4.28 al bepaald
dat de bekendmaking van de bijlage in het slotformulier wordt vermeld. In plaats van
de vermelding van de terinzagelegging, wordt dan de hyperlink naar de bijlage vermeld.
Het huidige artikel 5, tweede lid, van de Bekendmakingswet komt te vervallen, omdat
hieraan geen behoefte meer bestaat. In dat lid wordt bepaald dat van een terinzagelegging
van een bijlage mededeling moet worden gedaan in de Staatscourant. De mededeling in
het slotformulier volstaat. Indien in het slotformulier de hyperlink naar de bijlage
is opgenomen, kan toepassing van aanwijzing 4.41, waarin is bepaald dat een ter inzage
gelegde bijlage apart moet worden ondertekend om de authenticiteit te waarborgen,
achterwege blijven.
Bij de amvb onder het nieuwe artikel 16 van de Bekendmakingswet zullen ook regels
worden gesteld over het elektronisch beschikbaar houden van de bijlage en van oudere
versies ervan.
In het nieuwe derde lid van artikel 7 wordt bepaald dat in geval van een wijziging
van niet uit tekst bestaande informatie in een besluit of van een bijlage, die informatie
of bijlage opnieuw moet worden vastgesteld. Dit hangt samen met de consolidatieverplichting
in artikel 19 van de Bekendmakingswet. Het is thans in de meeste gevallen technisch
niet mogelijk om niet uit tekst bestaande informatie of een bijlage die niet in het
publicatieblad heeft gestaan in de geconsolideerde versie op te nemen. Daarom wordt
aan artikel 19 de bepaling toegevoegd dat in de geconsolideerde versie van een algemeen
verbindend voorschrift of een beleidsregel kan worden volstaan met opname van de hyperlink
naar de bijlage, in het geval de bijlage niet in de geconsolideerde versie kan worden
opgenomen. Als dan een bijlage wordt gewijzigd op de wijze waarop een algemeen verbindend
voorschrift meestal wordt gewijzigd («X» wordt vervangen door «Y»), wordt met die
hyperlink niet meer verwezen naar de meest actuele versie van de bijlage, maar kan
die wijziging evenmin worden verwerkt in de geconsolideerde versie, want daarin is
de bijlage niet opgenomen. Als altijd de bijlage opnieuw wordt vastgesteld, kan in
de geconsolideerde versie altijd worden verwezen naar de meest actuele versie. Het
verdient wel aanbeveling om in de toelichting bij de vaststelling van de gewijzigde
bijlage aan te geven waaruit de wijziging materieel bestaat, zodat geïnteresseerden
de wijziging kunnen reconstrueren. Mocht tegen de vaststelling van de bijlage bezwaar
of beroep open staan, dan is dat bezwaar of beroep beperkt tot de wijzigingen ten
opzichte van de eerdere versie van de bijlage.
Artikel 1.1 (artikel 8 Bekendmakingswet)
In het nieuwe artikel 8 van de Bekendmakingswet is de regel opgenomen dat een algemeen
verbindend voorschrift niet bindt, voordat het in werking is getreden. Deze regel
is thans opgenomen in artikel 139, eerste lid, Gemeentewet, artikel 136, eerste lid,
Provinciewet en artikel 73, eerste lid, Waterschapswet. Voor het Rijk was deze regel
nog niet in de Bekendmakingswet opgenomen, maar wel in de artikelen 88 en 89, derde
en vierde lid, van de Grondwet. In artikel 8 is aangesloten bij de redactie van de
Grondwet in plaats die uit de organieke wetten. Alternatief was geweest dat artikel
8 alleen de norm in de huidige redactie zou bevatten voor de decentrale overheden
en dat voor het Rijk zou worden volstaan met de bepalingen uit de Grondwet. Dat zou
weer voeding kunnen geven aan de onjuiste redenering dat artikel 8 dan niet voor het
Rijk zou gelden, hetgeen het kabinet onwenselijk voorkomt. Het artikel is beperkt
tot algemeen verbindende voorschriften, omdat voor andere besluiten artikel 3:40 Awb
geldt, dat hetzelfde bepaalt. Dat artikel van de Awb is niet van toepassing op tot
algemeen verbindende voorschriften.
Uit de regel volgt dat een andere wijze van bekendmaking dan de voorgeschreven wijze
nietig is. Zo bleek een niet gepubliceerde belastingverordening onverbindend (Hof
Amsterdam, 5 juli 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5494) en bleken niet overeenkomstig artikel
139 Gemeentewet gepubliceerde Nadere Regels inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning
eveneens onverbindend te zijn (Centrale Raad van Beroep, 10 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7133).
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRvS)
van 6 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2972) is verouderd, nu deze uitspraak betrekking
had op de wijze van bekendmaken van een algemeen verbindend voorschrift door een gemeente
die geen gemeenteblad uitgaf en de gemeente sinds 1 januari 2014 verplicht is tot
de uitgave van een elektronisch gemeenteblad.
Zoals in de toelichting bij artikel 7 reeds is aangegeven, is eveneens nietig de publicatie
van een verordening door terinzagelegging van een bijlage bij een in een publicatieblad
opgenomen besluit waarin staat dat het bevoegd bestuursorgaan de in de bijlage opgenomen
verordening heeft vastgesteld.
Artikel 1.1 (artikel 9 Bekendmakingswet)
Artikel 6 van de Bekendmakingswet (oud), dat inhoudt dat een besluit over de inwerkingtreding
van een algemeen verbindend voorschrift wordt bekendgemaakt op dezelfde wijze als
waarop dat algemeen verbindend voorschrift wordt bekendgemaakt, geldt thans alleen
voor het Rijk. De reikwijdte wordt in het nieuwe artikel 9 verbreed naar de inwerkingtredingsbesluiten
van alle algemeen verbindende voorschriften. Daarmee wijkt artikel 9 voor inwerkingtredingsbesluiten
van wetten af van het thans voorgestelde artikel 5 van de Bekendmakingswet. Op grond
van die laatste bepaling dient een koninklijk besluit dat geen algemeen verbindend
voorschrift inhoudt, immers in de Staatscourant te worden bekendgemaakt, zoals hiervoor
is toegelicht. Het is echter voor de kenbaarheid van wetten wenselijk ook de inwerkingtreding
van wetten in het Staatsblad te kunnen vinden. Artikel 9 bevat daarom een uitzondering
op de algemene bepaling van artikel 5.
Artikel 1.1 (artikelen 10 en 11 Bekendmakingswet)
In het nieuwe artikel 10, tweede lid, van de Bekendmakingswet wordt een bepaling over
de publicatie in het gemeenteblad, het provinciaal blad en het waterschapsblad die
thans in de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet is opgenomen, verplaatst naar
de Bekendmakingswet. Het betreft een vangnetbepaling als een algemeen verbindend voorschrift
niet in zijn inwerkingtreding voorziet.
Artikel 10, tweede lid, is ongewijzigd overgenomen uit de Gemeentewet en de Provinciewet.
Er is niet gekozen voor aanpassing aan artikel 10, eerste lid, (nieuw; het oude niet
uit leden bestaande artikel 7) omdat een inhoudelijke wijziging buiten de doelstelling
van dit wetsvoorstel valt en er geen gronden zijn die nopen tot inhoudelijke aanpassing
van de bepaling. Het bestaande verschil tussen algemeen verbindende voorschriften
vanwege het Rijk en overige algemeen verbindende voorschriften blijft ongewijzigd.
De verplichting om (wijzigingen van) verordeningen met een strafbepaling aan het Openbaar
Ministerie (hierna: OM) te zenden, komt te vervallen nu de huidige stand van bekendmaking
van decentrale verordeningen maakt dat het OM hieraan geen behoefte meer heeft.
De bepaling om bij de bekendmaking van een aan goedkeuring onderworpen algemeen verbindend
voorschrift gegevens over de goedkeuring te vermelden, kan eveneens vervallen. Deze
bepaling is ingewikkeld en niet goed uitvoerbaar, nu er geen verplichting bestaat
de bekendmaking plaats te laten vinden nadat de goedkeuring is verleend. Een zorgvuldig
handelend bestuursorgaan zal bij de bekendmaking van een aan goedkeuring onderworpen
algemeen verbindend voorschrift aangeven dat de inwerkingtreding afhankelijk is van
een nog te verlenen goedkeuring of dat die goedkeuring reeds heeft plaatsgevonden,
en wanneer. Een uitdrukkelijke verplichting hiertoe is niet noodzakelijk.
Artikel 11 (nieuw; het oude artikel 7a) wordt redactioneel in overeenstemming gebracht
met de terminologie van artikel 5 van de Bekendmakingswet.
Artikel 1.1 (artikelen 12, 13 en 14 Bekendmakingswet)
In het nieuwe artikel 12 van de Bekendmakingswet wordt bepaald dat in ieder geval
kennisgevingen en mededelingen van besluiten, in de Staatscourant of het in artikel
2, eerste tot en met vijfde lid, bedoelde publicatiebladen worden gepubliceerd als
dat wettelijk is voorgeschreven. De publicatie van andere kennisgevingen is eveneens
toegestaan, maar niet verplicht. In het kader van de aanpassing van andere wetten
is bezien in welke gevallen de verplichting in een bijzondere wet moet worden aangepast.
Voor zover dergelijke mededelingen of kennisgevingen verwijzen naar ter inzage gelegde
stukken of een bijlage bevatten die wegens de aard of omvang niet kan worden opgenomen,
worden deze op een door het betreffende bestuursorgaan te bepalen plaats en periode
beschikbaar gesteld. Plaats en periode worden in de elektronische publicatie in het
publicatieblad genoemd. In het nieuwe artikel 13 worden over de terinzagelegging nadere
regels gesteld. Onder «mededeling» wordt verstaan: de publicatie van een integrale
tekst. Onder «kennisgeving» wordt verstaan: de publicatie van een korte omschrijving
met de vermelding van een vindplaats waar informatie elektronische of fysiek ter inzage
is gelegd.
De regeling van artikel 12 van de Bekendmakingswet is niet van toepassing in de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarmee is ook artikel 13 van de Bekendmakingswet
in die openbare lichamen niet van toepassing. Artikel 12 sluit aan bij de werkwijze
in afdeling 3.4 Awb, die in die openbare lichamen niet van toepassing is. Daarnaast
is op Bonaire, Sint Eustatius en Saba het gebruik van internet minder algemeen gangbaar
dan in Nederland. Om die reden wordt met dit voorstel de werkwijze met betrekking
tot mededelingen en kennisgevingen van terinzagelegging in de genoemde openbare lichamen
niet gewijzigd.
Het voorgestelde artikel 13 stelt regels over de terinzagelegging. Met terinzagelegging
wordt hier bedoeld het toegankelijk maken van documenten voor eenieder voor een bepaalde
tijd, meestal ten behoeve van het faciliteren van inspraak, zoals bij de voorbereidingsprocedure
van afdeling 3.4 Awb. Artikel 13 heeft geen betrekking op terinzagelegging voor een
of meer direct-belanghebbenden, zoals in artikel 7:4, tweede lid, Awb, op grond waarvan
alleen stukken ter inzage liggen voor degenen die zijn uitgenodigd voor een hoorzitting.
In artikel 13 wordt een bij bestuursorganen reeds bestaand gebruik vastgelegd om relevante
gegevens voor burgers elektronisch toegankelijk te maken, naast wettelijke verplichtingen
tot terinzagelegging of, als decentrale overheden dat bij verordening hebben bepaald,
bij wijze van terinzagelegging. Dit gebruik krijgt nu een wettelijke basis, omdat
elektronische toegang de ontsluitbaarheid van overheidsinformatie vergroot en het
de mogelijkheden voor burgers vergroot om vanuit huis gegevens in te zien, zonder
dat hoeft te worden afgereisd naar een door het bestuursorgaan aangewezen locatie
van terinzagelegging.
Een wettelijk voorgeschreven terinzagelegging geschiedt in de toekomst op twee manieren:
elektronisch en op een door het bestuursorgaan aangewezen locatie. Elektronische terinzagelegging
is toegankelijker, maar is voor sommigen nog steeds een drempel. Bij de uitleg van
het Verdrag van Aarhus, dat het recht op openbaarheid, inspraak en toegang tot de
rechter in milieuaangelegenheden waarborgt, hanteert het Aarhus Convention Compliance
Committee de lijn dat niet met elektronische terinzagelegging kan worden volstaan.
Dit betekent niet dat de stukken die ter inzage worden gelegd in schriftelijke vorm
bij het bestuursorgaan aanwezig moeten zijn. De burger kan bijvoorbeeld via een beeldscherm
op het gemeentehuis toegang verkrijgen tot gegevens die in digitale vorm ter inzage
zijn gelegd. In de kennisgeving in het publicatieblad moeten de elektronische en fysieke
locaties worden genoemd (artikel 12 van de Bekendmakingswet). Een bestuursorgaan dient
daarnaast zowel voor de elektronische terinzagelegging als voor de locatie een vaste
gedragslijn te hanteren. Die vaste gedragslijn wordt met name voor de elektronische
terinzagelegging voorgeschreven. Denkbaar is immers dat belangstellenden de website
van het bestuursorgaan volgen om zo van alle terinzageleggingen kennis te kunnen nemen,
ook als hij niet via een kennisgeving of de attendering van het nieuwe artikel 20
van de Bekendmakingswet bij de terinzagelegging terecht komt. De term vaste gedragslijn
betekent niet dat alle terinzagelegging op dezelfde manier dienen plaatst te vinden,
maar wel dat sprake is van een voorspelbare handelwijze van het bestuursorgaan. Zo
is denkbaar dat bij een themagewijs ingedeelde website van een bestuursorgaan ieder
thema zijn eigen terinzageleggingen bevat. Ook voor de locatie van terinzagelegging
is bestendigheid gewenst. Niet wordt voorgeschreven dat die locatie altijd het stadhuis
moet zijn. Evenmin wordt voorgeschreven dat het altijd dezelfde locatie moet zijn
of hoeveel locaties het moeten zijn; dat kan gelet op de doelgroep best wisselen.
Wel is gewenst dat de handelwijze van het bestuursorgaan voorspelbaar is, zonder het
bestuursorgaan de vrijheid te ontnemen naar bevind van zaken te handelen. De term
«vaste gedragslijn» biedt voldoende ruimte voor incidentele afwijkingen. Die afwijking
moet wel kenbaar zijn in de kennisgeving en bij de attendering.
Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de terinzageleggingen openbaar zijn voor
eenieder, niet alleen voor eventuele belanghebbenden, hoewel in de regel alleen belanghebbenden
een zienswijze kunnen indienen. Hieruit volgt dat geen onnodige elektronische drempels
mogen worden opgeworpen, zoals toegang uitsluitend via DigiD.
In de meeste gevallen worden de stukken ter inzage gelegd voor een bepaalde duur.
Bovendien kunnen bij een inspraakprocedure als die van afdeling 3.4 Awb de ter inzage
gelegde stuken worden aangevuld met ingebrachte zienswijze en andere relevante documenten.
Daarom is voorgesteld de ter inzage gelegde stukken niet in het publicatieblad op
te nemen.
In artikel 3:11 Awb is geregeld dat de ter inzage te leggen stukken moeten worden
getoetst aan artikel 10 Wob. De terinzagelegging geldt blijkens de toelichting bij
de eerste tranche van de Awb als een verbijzondering van de actieve openbaarmakingsplicht
van de Wob,26 waarop het regime van de Wob van overeenkomstige toepassing is, omdat dat regime
ook van toepassing is na afloop van de terinzageleggingsperiode. Aangenomen mag worden
dat artikel 10 Wob eveneens van toepassing is op andere wettelijk voorgeschreven terinzageleggingen,
voor zover zij niet van de Wob zijn uitgezonderd. Toetsing aan de Wob is weliswaar
geen nieuwe verplichting, maar toch dient op deze plaats stil gestaan te worden bij
de uitvoerbaarheid en de bestuurslasten die ermee zijn gemoeid. In veel elektronische
aanvraagformulieren wordt al rekening gehouden met het verschil tussen terinzagelegging
en vertrouwelijke gegevens. Ook op niet-elektronische formulieren kan dat onderscheid
worden aangebracht. Ingewikkelder wordt het met documenten die door de aanvrager of
een derde in een procedure worden ingebracht en die in beginsel ter inzage worden
gelegd. In de memorie van toelichting bij de eerste tranche van de Awb werd er van
uitgegaan dat degene die de ter inzage te leggen stukken heeft ingediend, voorafgaand
aan de terinzagelegging zou worden gehoord.27 Thans wordt met het nieuwe artikel 13, derde lid, van de Bekendmakingswet voorgesteld
om van de indiener van de ter inzage te leggen stukken te vragen om bij indiening
aan te geven dat naar zijn oordeel informatie niet ter inzage wordt gelegd. Het kan
dan gaan om de naam van degene die een zienswijze indient, of om een gedeelte van
de bouwtekening dat betrekking heeft op medische voorzieningen of bepaalde bedrijfsgegevens.
Het bestuursorgaan moet dat verzoek dan overeenkomstig artikel 10 Wob afwegen tegen
het belang van de openbaarheid. Als die afweging uitvalt in het voordeel van de bescherming
van de in artikel 10 Wob genoemde belangen, laat het bestuursorgaan de terinzagelegging
van die onderdelen achterwege. Als bijvoorbeeld wordt verzocht sommige bedrijfsgegevens
niet ter inzage te leggen, zal het bestuursorgaan die terinzagelegging slechts achterwege
kunnen laten als het bijzondere concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens betreffen,
maar bijvoorbeeld niet de rapporten waaruit volgt wat de milieubelasting is. Dat is
informatie die op grond van het Verdrag van Aarhus juist in een inspraakprocedure
beschikbaar moet zijn. Als de indieners van een ter inzage te leggen stuk geen opmerkingen
maken over de terinzagelegging, zal het bestuursorgaan in beginsel kunnen overgaan
tot terinzagelegging. Het verdient aanbeveling als het bestuursorgaan bijvoorbeeld
op het aanvraagformulier van een aanvraag waarop afdeling 3.4 Awb zal worden toegepast
de indiener wijst op de terinzagelegging als onderdeel van de procedure en de mogelijkheid
te bieden om een opvatting naar voren te brengen over de beperking van die terinzagelegging.
Hetzelfde geldt bij de kennisgeving waarbij derden in de gelegenheid worden gesteld
om een zienswijze naar voren te brengen die in beginsel eveneens ter inzage zal worden
gelegd.
Het bestuursorgaan moet wel een afweging maken ten aanzien van de in de Wob beschermde
belangen die niet direct de indiener raken, maar het algemeen belang of het belang
van derden. Zo zal het bestuursorgaan zelf moeten afwegen of het veiligheidsplan dat
bij een aanvraag voor een evenementenvergunning is gevoegd, ter inzage kan worden
gelegd. In beginsel zijn de betreffende stukken ook na de terinzagelegging openbaar.
Overwogen is om apart te bepalen dat namen van natuurlijke personen niet ter inzage
worden gelegd. Van een dergelijke bepaling is afgezien, omdat juist bij de invoering
van de huidige afdeling 3.4 Awb is besloten om het toenmalige artikel 3:24 Awb, dat
voorzag in een voorgeschreven anonimisering, te schrappen, omdat daarmee afbreuk wordt
gedaan aan de belangenafweging die ingevolge de Wob in dit soort gevallen dient te
worden gemaakt.28 Er is geen grond dat uitgangspunt thans te verlaten. Artikel 10, tweede lid, onderdeel
e, Wob biedt voldoende grondslag om bij de terinzagelegging een verzoek tot anonimisering
in de meeste gevallen te honoreren. Het adres van het object waarop een vergunningaanvraag
betrekking heeft, zal echter meestal wel ter inzage moeten worden gelegd, ook als
dat adres het woonadres van de aanvrager is. Het bestuursorgaan is bevoegd om de indiener
te verzoeken om een ter inzage te leggen versie te vervaardigen als het onleesbaar
maken redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden gevergd. Hiervan is sprake
als het onleesbaar maken een aanzienlijke bewerking met zich brengt, De beslistermijn
wordt hangende een dergelijk verzoek opgeschort op grond van artikel 4:5 Awb. Het
bestuursorgaan dient zich bij ontvangst van een dergelijke ter inzage te leggen versie
ervan te vergewissen dat de aanvrager niet meer onleesbaar heeft gemaakt dan op grond
van artikel 10 Wob kan worden gerechtvaardigd. Overigens zal in voorlichtende zin
worden bevorderd dat professionele opstellers van ter inzage te leggen documenten
(zoals architecten of milieuonderzoekers) zo min mogelijk gegevens in hun documenten
opnemen die wij een terinzagelegging onleesbaar moeten worden gemaakt. Zou is het
bij een bouwtekening niet nodig dat de naam van de opdrachtgever is vermeld. Overwogen
is tevens om het voorgestelde artikel 14 een plaats te geven in afdeling 3.4 Awb.
Hiervan is afgezien, omdat afdeling 3.4 een specifieke terinzagelegging betreft terwijl
de hier opgenomen regels eveneens dienen te gelden voor andere vormen van terinzagelegging,
zoals de implementatie van artikel 6 van de mer-richtlijn in de artikelen 7.27, vijfde
lid, 7.29, derde lid, en 7.30, vierde lid, van de Wet milieubeheer. In afdeling 3.4
zijn enkele bepalingen aangepast, teneinde doublures te voorkomen.
De mogelijkheid om ter inzage gelegde stukken tegen kostprijs in papieren afschrift
te verkrijgen, blijft als vangnet beschikbaar, zoals uit artikel 18 van de Bekendmakingswet
blijkt.
In het nieuwe artikel 14 wordt geregeld dat een termijn die bijvoorbeeld met een terinzagelegging
aanvangt, pas gaat lopen als ook de voorgeschreven kennisgeving in het publicatieblad
is geplaatst. Andersom zal, indien de feitelijke terinzagelegging later plaatsvindt
dan in de kennisgeving in het publicatieblad is aangekondigd, die termijn pas gaan
lopen vanaf de feitelijke terinzagelegging. De terinzagelegging is vaak onderdeel
van een inspraakprocedure zoals die van afdeling 3.4 Awb. Een mededeling of kennisgeving
stelt een derde-belanghebbenden in de gelegenheid tijdig bezwaar of beroep in te stellen.
Het is daarom van belang dat deze publicaties tijdig plaatsvinden. Het voorgestelde
artikel 14 verbindt consequenties aan het niet tijdig verrichten van deze publicaties.
Uit het voorgestelde artikel 14 volgt dat wanneer de termijn om een zienswijze in
te dienen, aanvangt met een terinzagelegging (zoals in artikel 3:16, tweede lid, Awb),
zowel de feitelijke terinzagelegging als het tijdstip van de kennisgeving hiervoor
doorslaggevend is. Dat betekent dat de kennisgeving altijd moet worden gepubliceerd
voorafgaand aan het tijdstip waarop de terinzagelegging plaatsvindt. Als dat niet
gebeurt, vangt de termijn van terinzagelegging (en daarmee de termijn waarbinnen een
zienswijze kan worden ingediend) aan op het tijdstip waarop de kennisgeving wordt
gepubliceerd.
Bij de mededeling van de bekendmaking van een besluit geldt in beginsel niet dat de
bezwaar- of beroepstermijn pas aanvangt op het tijdstip van die mededeling. Dat komt
doordat de beroepstermijn al aanvangt met de bekendmaking van dat besluit (meestal
door toezending van het besluit aan de geadresseerden). Dit volgt uit artikel 6:8
Awb in combinatie met artikel 3:41 of 3:42 Awb. Het tijdstip van de mededeling heeft
hierop geen invloed. Uitzondering vormt de kennisgeving en terinzagelegging van een
besluit waarop afdeling 3.4 Awb is toegepast. In artikel 6:8, vierde lid, Awb is bepaald
dat in dat geval de beroepstermijn aanvangt daags na de aanvang van de terinzagelegging.
Met de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 3:44 Awb wordt geregeld
dat de kennisgeving over de terinzagelegging onderdeel uitmaakt van de bekendmaking,
ingeval het de bekendmaking betreft van een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden
is gericht, zodat die bekendmaking sowieso in het publicatieblad moet plaatsvinden.
In de mededeling dient in andere gevallen (dus als het besluit wel tot een of meer
belanghebbenden is gericht) wel de datum van bekendmaking te worden vermeld, zodat
derde-belanghebbenden kunnen nagaan tot wanneer een bezwaar- of beroepschrift kan
worden ingediend. Bij het achterwege blijven van een dergelijke mededeling kan een
eventuele termijnoverschrijding bij een buiten de termijn ingediend bezwaar of beroep
verschoonbaar worden geacht.
Ook vindt geen opschorting plaats als een mededeling of kennisgeving ten onrechte
niet heeft geleid tot een attenderingsmail als bedoeld in het voorgestelde artikel
20 van de Bekendmakingswet. De redenen voor het uitblijven kunnen divers zijn. De
attendering blijft een service die de burger niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid.
In haar uitspraak van 13 december 2017 heeft de AbRvS overwogen: «Bedoelde e-mailservice
laat onverlet dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] behoort om
er zorg voor te dragen dat hij op de hoogte geraakt van de voortgang van de aanvraag
om vergunning. De gevolgen van zijn keuze om daarbij te vertrouwen op de e-mailservice
van www.overheid.nl komen voor zijn risico.»29.
Artikel 1.1 (artikelen 15 en 16 Bekendmakingswet)
Artikel 15 van de Bekendmakingswet (nieuw) komt inhoudelijk overeen met het huidige
artikel 8, eerste lid. Het nieuwe artikel 16 biedt de grondslag voor het stellen van
nadere regels over de publicaties in het Staatsblad en de Staatscourant. Dit artikel
wordt uitgebreid met de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels voor de publicaties
en de bekostiging daarvan van de decentrale overheden die thans in de Gemeentewet,
de Provinciewet en de Waterschapswet is opgenomen. Deze regels hebben onder meer betrekking
op het format en de structuur van een te publiceren document, zodat soepele verwerking
en ontsluiting van de documenten mogelijk is. Dat vereist dat een documenttype moet
worden gebruikt waarin de burger via internet bepaalde woorden kan zoeken («kapvergunning»
of «omgevingsplan»). Van belang voor de ontsluiting door middel van zoekopdrachten
door individuele bezoekers van overheid.nl of door de in artikel 20 bedoelde attendering
is dat de publicaties op de juiste wijze van metadata zijn voorzien, zoals datum vaststelling,
datum inwerkingtreding, datum terugwerkende kracht en gegevens over het gebied waarvoor
de publicatie relevant is (geolocatie). Dat wil zeggen dat aan het document gegevens
worden toegevoegd over het soort document, het publicerend orgaan, de locatie of het
gebied waarop het document betrekking heeft en het onderwerp. Het wetsvoorstel brengt
mee dat publicaties verplicht in het officiële publicatieblad moeten worden gedaan.
Nu daarbij ook aan de krachtens artikel 16 gestelde vereisten moet worden voldaan
en gebruik van de gemeenschappelijke voorziening daarbij een verplichting wordt, ligt
het in de rede het tarief bij ministeriële regeling vast te leggen. Uitgangspunt daarbij
is dat de bestaande tariefstructuur ongewijzigd blijft en dat de daarin opgenomen
bedragen zullen worden aangepast aan de hand van de ontwikkeling van de kosten. In
een nieuw vierde lid is een delegatiegrondslag opgenomen voor regels die de integriteit
waarborgen. Voor de Staatscourant worden al maatregelen getroffen waarmee kan worden
aangetoond dat een op internet beschikbare publicatie daadwerkelijk in die vorm op
de gestelde datum is gepubliceerd. Voor besluiten die uit verschillende onderdelen
bestaan, of die een externe bijlage bevatten, dient vast te staan dat deze onderdelen
op de juiste manier naar elkaar verwijzen. Voor niet uit tekst bestaande onderdelen
dient te worden geborgd dat bij de voorbereiding of bij de beraadslaging en besluitvorming
de inhoud van de betreffende informatie voor alle betrokkenen kenbaar is. Daarbij
valt te denken aan ambtenaren, betrokkenen bij inspraak en de leden van de volksvertegenwoordiging.
Artikel 1.1 (artikel 17 Bekendmakingswet)
Het huidige artikel 9, dat de vervangende uitgave regelt als de elektronische uitgave
van het Staatsblad en de Staatscourant onmogelijk is, wordt uitgebreid met een regeling
voor de decentrale overheden en vernummerd tot artikel 17. Tevens wordt voorgeschreven
dat een vervangende uitgave alsnog op de in artikel 3 voorgeschreven wijze ter beschikking
wordt gesteld, zodra dat mogelijk is. Met het oog op de toepassing van artikel 8 zal
het tijdstip van bekendmaking van gepubliceerde besluiten het tijdstip van verschijnen
van de vervangende uitgave zijn. De latere publicatie in het publicatieblad is nodig
voor de vindbaarheid, zodat men bij het zoeken niet bedacht hoeft te zijn op een bekendmaking
buiten het publicatieblad.
Artikel 1.1 (artikel 18 Bekendmakingswet)
Artikel 10 van de Bekendmakingswet (oud) regelt het recht op een papieren afschrift
van het Staatsblad en de Staatscourant. Dit recht wordt in het nieuwe artikel 18 uitgebreid
met een recht op een papieren afschrift van en inzage in alle in de Bekendmakingswet
genoemde publicatiebladen, de ter inzage gelegde stukken waarop kennisgevingen betrekking
hebben en eventuele bijlagen bij een algemeen verbindend voorschrift die niet in het
publicatieblad kunnen worden opgenomen. Daarin is dus ook de vangnetfunctie vervat
voor papieren afschriften van elektronisch beschikbaar gestelde stukken. Geen recht
op een papieren afschrift bestaat als het betreffende document niet op papier kan
worden geprint. Een voorbeeld hiervan is een 3D-afbeelding bij een omgevingsplan.
Die versie is alleen elektronisch raadpleegbaar en kan naar haar aard niet worden
geprint.
De uitgevers van een publicatieblad wijzen een uitgiftepunt aan waarop de publicatiebladen
ter inzage liggen en afschriften kunnen worden verkregen. De ministers van Justitie
en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijzen overeenkomstige
het huidige artikel 10, tweede lid, van de Bekendmakingswet een uitgiftepunt aan waar
het Staatsblad en de Staatscourant ter inzage liggen en waar een afschrift kan worden
verkregen. De bestuursorganen waarvoor de Staatscourant het aangewezen publicatieblad
is, dienen zelf de verzoeken af te doen om inzage in en afschriften van ter inzage
gelegde stukken en bijlagen bij de in de Staatscourant gepubliceerde besluiten. Bij
de decentrale overheden kunnen daar ook afschriften worden verkregen van de ter inzage
gelegde stukken en de op andere wijze gepubliceerde bijlagen.
Artikel 1.1 (artikel 19 Bekendmakingswet)
Artikel 19 van de Bekendmakingswet (nieuw) betreft de verplichting tot het beschikbaar
stellen van geconsolideerde teksten van gewijzigde algemeen verbindende voorschriften.
Thans is dat artikel van toepassing op de algemeen verbindende voorschriften van het
Rijk (artikel 10a van de Bekendmakingswet; oud). Eenzelfde verplichting is opgenomen
in artikel 140 van de Gemeentewet, artikel 137 van de Provinciewet, artikel 73a van
de Waterschapswet, de artikelen 32l, 45d, 50dc, 56c, 65c, 78c en 88c Wgr, artikel
143 WolBES en artikel 38a van de Wet op de sociaaleconomische Raad. In het nieuwe
artikel 19 van de Bekendmakingswet worden al deze bepalingen geïntegreerd. Inhoudelijke
wijziging is niet beoogd, met dien verstande dat ook beleidsregels zullen moeten worden
geconsolideerd. Uit het eerste lid volgt wie verantwoordelijk is voor het consolideren.
Voorts is de regel toegevoegd dat krachtens artikel 7, eerste lid, van de Bekendmakingswet
bekendgemaakte informatie of een krachtens artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet
bekendgemaakte bijlage niet hoeft te worden geconsolideerd, maar dat in de geconsolideerde
versie kan worden volstaan met het opnemen van de hyperlink naar het betreffende publicatieblad
of de bijlage. Zie verder de toelichting bij de wijziging van artikel 7. Uit het vierde
lid volgt de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voor de noodzakelijke digitale infrastructuur.
Artikel 1.1 (artikel 20 Bekendmakingswet)
Het voorgestelde nieuwe artikel 20 van de Bekendmakingswet heeft betrekking op de
nieuwe functionaliteit die een laagdrempelig alternatief moet vormen voor de huis-aan-huisbladen
waarin veel gemeenten en provincies hun algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
doen.
Thans bestaat al de mogelijkheid om een abonnement te nemen op alle berichten van
bestuursorganen van decentrale overheden die via overheid.nl worden bekendgemaakt.30 Dat abonnement kan betrekking hebben op een bepaalde afstand tot een opgegeven adres
of ook op berichten die betrekking hebben op de hele gemeente. In de toekomst moet
het ook mogelijk zijn om een abonnement naar onderwerp te nemen, bijvoorbeeld alle
kapvergunningen in alle gemeenten. Als een extra service maakt het eerste lid het
mogelijk om dergelijke attenderingen ongevraagd te zenden. De gedachte is dat eenieder
een elektronisch bericht krijgt zodra een bestuursorgaan in enig in deze wet genoemd
publicatieblad een bericht publiceert dat betrekking heeft op een locatie binnen tweehonderdvijftig
meter van het adres waarop iemand is ingeschreven in de BRP. Bij de huidige stand
van de techniek is dat elektronisch bericht een e-mail naar een bij de overheid bekend
adres. De grootste collectie bij de overheid bekende e-mailadressen is de verzameling
van adressen in MijnOverheid. MijnOverheid biedt bij de functionaliteit berichtenbox
de mogelijkheid om bij het plaatsen van een bericht in de berichtenbox een e-mail
te ontvangen als attendering. Het voorgestelde eerste lid maakt het mogelijk om naar
dat adres een e-mail te zenden van een publicatie in enig in de Bekendmakingswet genoemd
publicatieblad. Daarnaast zijn de attenderingen in te zien via het account van betrokkene
in MijnOverheid, ook als iemand zich heeft afgemeld voor de ongevraagde e-mails. Voor
de locatie waarop de attendering betrekking heeft wordt uitgegaan van het adres waarop
degene die een MijnOverheid-account heeft is ingeschreven in de BRP. Vanzelfsprekend
kan men zich voor deze service afmelden. Een en ander zal worden uitgewerkt bij algemene
maatregel van bestuur.
Artikel 1.1 (artikel 21 Bekendmakingswet)
In het nieuwe artikel 21 van de Bekendmakingswet wordt de regeling over indeplaatsstelling
bij taakverwaarlozing uit de Provinciewet van toepassing verklaard op de waterschappen.
Dit wordt voorgesteld om de regels van interbestuurlijk toezicht op gemeenten, provincies
en waterschappen in het kader van de Bekendmakingswet te uniformeren. Hiermee wordt
aangesloten bij het stelsel dat in de Gemeentewet en de Provinciewet is opgenomen
met de Wet revitalisering generiek toezicht. Artikel 21 is ontleend aan de bepalingen
die met die wet zijn toegevoegd aan de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en de Ambtenarenwet. In artikel 21 is afgezien van de toepasselijkheid van hoofdstuk
XVIII van de Provinciewet, over de mogelijkheid van schorsing en vernietiging, aangezien
toepassing van dat instrument bij de Bekendmakingswet niet goed voorstelbaar is.
Artikel 1.1 (artikelen 22 en 26 Bekendmakingswet)
In de nieuwe artikelen 22 en 26 van de Bekendmakingswet zijn de inhoudelijk ongewijzigde
bepalingen die zien op het mede van toepassing zijn van de Bekendmakingswet in de
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en op de citeertitel opgenomen (de
oude artikelen 10b onderscheidenlijk 11 van de Bekendmakingswet).
Artikel 1.1 (artikel 23 Bekendmakingswet)
In het nieuwe artikel 23 van de Bekendmakingswet wordt de verplichting om stukken
elektronisch ter inzage te leggen opgeschort voor de gevallen waarin voorafgaand aan
de inwerkingtreding van artikel 13 van de Bekendmakingswet nog niet elektronisch ter
inzage werd gelegd. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de toezegging aan de decentrale
overheden om de elektronische terinzagelegging zorgvuldig voor te kunnen bereiden
(zie paragraaf 4.6). Indien de voorbereiding is voltooid, komt met de inwerkingtreding
van artikel 13.1 van deze wet artikel 23 van de Bekendmakingswet te vervallen en geldt
artikel 13 van de Bekendmakingswet onverkort.
Artikel 1.1 (artikel 24 Bekendmakingswet)
De wijziging van artikel 19 van de Bekendmakingswet brengt mee dat vanaf de inwerkingtreding
van die wijziging ieder bestuursorgaan de verplichting heeft beleidsregels te consolideren.
Deze bepaling heeft onmiddellijke werking, dat wil zeggen dat dat alle thans geldende
beleidsregels moeten worden geconsolideerd. Naar aanleiding van de consultatie heeft
de VNG opgemerkt dat het aantal te consolideren beleidsregels te laag is ingeschat.
Met de uitbreiding van de consolidatieverplichting tot beleidsregels is enige tijd
en inspanning gemoeid. Hieraan wordt in het nieuwe artikel 24 van de Bekendmakingswet
tegemoetgekomen door de verplichting om de oude voorraad geldende beleidsregels te
consolideren voor de decentrale overheden met een jaar uit te stellen. Dat betekent
dat nieuwe beleidsregels meteen in geconsolideerde vorm beschikbaar moet worden gesteld
(maar die versie is gelijk aan de bekendgemaakte versie). Bestaande beleidsregels
worden uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van de consolidatieverplichting in geconsolideerde
vorm aangeboden. Alleen als tijdens het eerste jaar waarin de verplichting geldt een
beleidsregel wordt gewijzigd, dient vanaf de inwerkingtreding van de wijziging een
geconsolideerde versie van de oude en de gewijzigde beleidsregel beschikbaar te worden
gesteld. Beleidsregels die in de loop van het overgangsjaar worden ingetrokken, hoeven
niet geconsolideerd te worden.
Artikel 1.1 (artikel 25 Bekendmakingswet)
In artikel 139 van de Gemeentewet, artikel 136 van de Provinciewet, artikel 73 van
de Waterschapswet, op diverse plaatsten in de Wgr en in artikel 142 WolBES is thans
bepaald dat elektronisch uitgegeven publicatiebladen na uitgave elektronisch beschikbaar
blijven. Nu deze artikelen met dit wetsvoorstel komen te vervallen, wordt met het
voorgestelde nieuwe artikel 25 van de Bekendmakingswet buiten twijfel gesteld dat
ook de voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3 van de Bekendmakingswet elektronisch
uitgegeven bladen algemeen toegankelijk moeten blijven.
Artikel 2.1, onderdeel A
In artikel 3:11, eerste lid, Awb wordt met betrekking tot de verplichte terinzageleggingen
een uitzondering toegevoegd voor stukken waarvan mededeling van het volledige stuk
in een publicatieblad wettelijk is voorgeschreven. Onder de Omgevingswet zullen namelijk
stukken die via het DSO moeten worden ontsloten en die thans ter inzage worden gelegd,
integraal in de publicatiebladen worden medegedeeld, zodat het DSO ze daar kan ophalen.
Voorbeelden waarvoor dit gaat gelden zijn bepaalde ontwerpbesluiten (ontwerp van omgevingsplan,
waterschapsverordening, omgevingsverordening, omgevingsvisie en projectbesluit).
Voorts vervalt de bepaling over het in rekening brengen van kosten, nu dit wordt geregeld
in artikel 18 van de Bekendmakingswet.
Artikel 2.1, onderdelen B, C, D, F, G en H
Een aantal bepalingen in de Awb over bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen
in huis-aan-huisbladen moet worden aangepast aan de voorgestelde wijzigingen van de
Bekendmakingswet. Artikel 3:12 Awb over de kennisgeving van de terinzagelegging van
een voorgenomen besluit waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing
is, kan aanzienlijk worden verkort. Het tweede lid kan vervallen, nu in het voorstel
artikel 12 van de Bekendmakingswet de publicatie van kennisgevingen gaat regelen.
Daarom zijn ook de bepalingen in artikel 3:12, eerste lid, laatste zin, en derde lid,
onderdeel a, zoals deze nu luiden, overbodig. In de artikelen 3:13 en 3:18 Awb wordt
een verwijzing naar artikel 3:12 aangepast en in artikel 3:14 Awb een verwijzing naar
3:11 Awb.
Ook artikel 3:42 Awb over de bekendmaking van besluiten die niet zijn gericht tot
een of meer belanghebbenden, kan aanzienlijk worden verkort. De eerste twee leden
worden samengevoegd. Strikt genomen kan artikel 3:42 vervallen, nu de artikelen 5
en 6 van de Bekendmakingswet uitputtend zijn, maar omdat artikel 3:42 complementair
is aan artikel 3:41 Awb en ter handhaving van de leesbaarheid van afdeling 3.6 Awb
is de thans voorgestelde tekst gehandhaafd. Het derde lid, dat regelt dat bekendmaking
ook mogelijk is door terinzagelegging, komt te vervallen, omdat voor deze besluiten,
gelet op de voorgestelde artikelen 5, 6 en 12 van de Bekendmakingswet, terinzagelegging
als zodanig geen toegevoegde waarde meer heeft naast elektronische bekendmaking. Wel
kunnen op grond van het voorgestelde artikel 7 van de Bekendmakingswet bepaalde bijlagen
anders dan in het officiële publicatieblad worden bekendgemaakt.
Artikel 3:44 Awb regelt de mededeling van besluiten die met toepassing van de uniforme
openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen. Het eerste lid wordt aangepast
aan de wijziging van artikel 3:12 Awb. Daarnaast wordt de aanhef van het eerste en
het tweede lid aangepast. Daardoor komt beter tot uitdrukking dat een mededeling van
een besluit in een aangewezen publicatieblad altijd moet plaatsvinden als de uniforme
openbare voorbereidingsprocedure wordt gevolgd. Dit is dus in zekere zin een aanvulling
op artikel 3:43 Awb, waarin de mededeling alleen hoeft te worden gedaan aan degenen
die een zienswijze naar voren hebben gebracht. Het overigens bepaalde in artikel 3:44,
eerste lid, aanhef en onder a en b, Awb blijft onverminderd van toepassing. Dat betekent
dus dat het besluit integraal in het publicatieblad wordt medegedeeld en dat die mededeling
vergezeld gaat van de kennisgeving van de terinzagelegging van de op het besluit betrekking
hebbende stukken. Op de mededeling blijft ook artikel 3:45 Awb van toepassing, waaruit
volgt dat moet worden vermeld waar, door wie en voor wanneer beroep kan worden ingesteld.
Voorgesteld wordt de regels over de bekendmaking van bestemmingsplannen en omgevingsplannen
gelijk te trekken met de bekendmaking van andere algemeen verbindende voorschriften.
Daardoor worden alle besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht
en waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, bekendgemaakt
in het in de Bekendmakingswet aangewezen publicatieblad. Het is dan weinig zinvol
om ook voor te schrijven dat de mededeling van die bekendmaking in datzelfde blad
gebeurt. Voor deze categorie besluiten kan daarom worden volstaan met de beschikbaarstelling
van de op dat besluit betrekking hebbende stukken, zoals de bij het ontwerpbesluit
ter inzage gelegde stukken en de naar voren gebrachte zienswijzen. Deze beschikbaarstelling
dient dan wel gelijktijdig met de bekendmaking te gebeuren. In de praktijk betekent
dit dat de bekendmaking in het publicatieblad van een besluit dat niet tot een of
meer belanghebbenden is gericht, vergezeld gaat van de mededeling waar de op dat besluit
betrekking hebbende stukken elektronisch of fysiek te vinden zijn, zoals hiervoor
bij artikel 12 van de Bekendmakingswet is toegelicht.
Artikel 2.1, onderdeel E
Uit het nieuwe artikel 14 van de Bekendmakingswet volgt dat een inzagetermijn pas
aanvangt als de stukken ter inzage zijn gelegd en hiervan op correcte wijze kennis
is gegeven. Artikel 3:16, tweede lid, Awb kan zo worden gelezen dat de termijn waarin
de stukken ter inzage worden gelegd, reeds aanvangt als enkel de stukken ter inzage
zijn gelegd, maar de kennisgeving hiervan is vertraagd of uitblijft. Met de voorgestelde
redactionele aanpassing wordt deze onwenselijke uitleg vermeden.
Artikel 2.1, onderdeel I
Artikel 6:8 Awb regelt de aanvang van de termijn om tegen een besluit een bezwaar-
of beroepschrift in te dienen. Het vierde lid bevat een uitzondering op de hoofdregel
dat die termijn aanvangt met de bekendmaking van het besluit. Die uitzondering geldt
voor besluiten die met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn
gekomen. Bij die besluiten vangt de beroepstermijn aan met de terinzagelegging van
dat besluit. Gelet op de voorgestelde wijziging van artikel 3:44 Awb voor besluiten
die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht waarbij de bekendmaking in het
publicatieblad geschiedt, behoeft die uitzondering slechts te worden gehandhaafd voor
besluiten die met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gebracht
en die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden. Nu de besluiten die tot en of
meer geadresseerden zijn gericht op grond van artikel 3:44 Awb (nieuw) niet meer ter
inzage worden gelegd, maar worden medegedeeld in een publicatieblad, wordt de aanvang
van de beroepstermijn gekoppeld aan die mededeling.
Artikel 2.1, onderdeel J
In het huidige artikel 8:80 Awb wordt bepaald dat in geval de bestuursrechter zelf
in de zaak voorziet, het bestuursorgaan de uitspraak moet bekendmaken volgens de regels
die voor het besluit gelden waartegen beroep was ingesteld. Dit is vooral van belang
voor belanghebbenden die geen partij waren bij het geding. Met name bij besluiten
die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, is een dergelijke bepaling
eveneens gewenst in het geval de bestuursrechter een besluit geheel of gedeeltelijk
vernietigt. Ook in dat geval dienen belanghebbenden kennis te kunnen nemen van een
dergelijke vernietiging. Een en ander klemt temeer als voor het betreffende besluit
een consolidatieplicht bestaat, zoals bij de door de Autoriteit Consument en Markt
(ACM) vastgestelde algemeen verbindende voorschriften op grond van de Gaswet en de
Elektriciteitswet 1998 en na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bij bestemmingsplannen
op grond van de Wro of omgevingsplannen op grond van de Omgevingswet. In de nieuwe
redactie van artikel 8:80 Awb worden beide gevallen geregeld: in het eerste lid de
enkele vernietiging van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht
en in het tweede lid de overige besluiten indien de bestuursrechter tevens in de zaak
heeft voorzien. In het nieuwe eerste lid wordt de term «mededeling» gebruikt in plaats
van de term «bekendgemaakt» in de aanhef van het huidige artikel 8:80. Daarmee wordt
buiten twijfel gesteld dat een publicatie door het bestuursorgaan op grond van artikel
8:80, anders dan bij een gewone bekendmaking, geen constitutief vereiste is voor de
inwerkingtreding van het besluit, reeds omdat het om een uitspraak gaat die in de
plaatst treedt van een besluit en een bestuursorgaan niet de bevoegdheid heeft de
werking van een uitspraak van de bestuursrechter te blokkeren of op te schorten door
het uitstellen of achterwege laten van de in artikel 8:80 voorgeschreven bekendmaking.
Artikel 2.1, onderdelen K en L
In het voorgestelde artikel 21 van de Bekendmakingswet zijn de regels betreffende
het interbestuurlijk toezicht op het provinciebestuur uit oogpunt van uniformiteit
van toepassing verklaard op het waterschapsbestuur. Tegen een besluit tot indeplaatsstelling
als bedoeld in artikel 121 van de Provinciewet staat geen bezwaar open en alleen voor
het provinciebestuur staat rechtstreeks beroep open bij de AbRvS. Ook deze regels
dienen van overeenkomstige toepassing te zijn op een besluit tot indeplaatsstelling
dat jegens een dagelijks of algemeen bestuur van een waterschap wordt genomen. Hiertoe
worden de Regeling rechtstreeks beroep (bijlage 1 bij de Awb) en de Bevoegdheidsregeling
bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb) aangevuld overeenkomstig de bepalingen
die reeds in deze bijlagen zijn opgenomen voor andere wetten waarin het interbestuurlijk
toezicht uit de Gemeentewet en de Provinciewet van toepassing zijn verklaard op het
waterschapsbestuur (Ambtenarenwet, Archiefwet 1995, Waterwet, Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, Wet milieubeheer). Nu in artikel 21 niet hoofdstuk XVIII van de Provinciewet
van overeenkomstige toepassing is verklaard, zien de bepalingen in bijlage 1 en bijlage
2 niet op toepassing van de bepalingen uit dat hoofdstuk. Van de gelegenheid wordt
gebruik gemaakt om een redactionele verbetering aan te brengen in de onderdelen betreffende
de Ambtenarenwet, de Archiefwet 1995, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en de Wet milieubeheer. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Artikelen 3.1, 3.2 en 3.3
In de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet vervallen de paragrafen betreffende
de instelling van een elektronisch publicatieblad en de bekendmaking van algemeen
verbindende voorschriften. De inhoud van die paragrafen wordt met dit voorstel in
de Bekendmakingswet opgenomen en uitgebreid met regels over andere in de publicatiebladen
te publiceren berichten. De overige wijzigingen betreffen artikelen waarin naar artikelen
uit die vervallen paragrafen wordt verwezen. Niet is overgenomen een bepaling als
artikel 144 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de regels over bekendmaking
van een algemeen verbindend voorschrift van toepassing zijn op de intrekking van een
algemeen verbindend voorschrift. Een dergelijke regel ontbreekt in de Bekendmakingswet
en in het algemeen geldt dat de intrekking van een besluit als een besluit moet worden
gekwalificeerd waarop dezelfde regels van toepassing zijn als op het ingetrokken besluit,
zodat een uitdrukkelijke regeling op dit punt kan worden gemist.
Op een aantal besluiten waarbij bevoegdheden worden overgedragen is thans artikel
140 van de Gemeentewet en artikel 137 van de Provinciewet van toepassing verklaard.
Deze verwijzingen zijn vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 19 van
de Bekendmakingswet. Bij dergelijke besluiten zijn thans ook vaak artikelen 139 en
141 van de Gemeentewet, respectievelijk 136 en 138 van de Provinciewet over de bekendmaking
en publicatie van algemeen verbindende voorschriften van toepassing verklaard. Dergelijke
verwijzingen kunnen vervallen, aangezien de genoemde besluiten tot overdracht van
bevoegdheden kwalificeren als besluiten die zich niet tot een of meer belanghebbenden
richten. Het voorgestelde artikel 6 van de Bekendmakingswet schrijft immers voor dat
deze besluiten, net als de algemeen verbindende voorschriften die in artikel 139 van
de Gemeentewet worden genoemd, in het gemeenteblad of het provinciaal blad worden
bekendgemaakt.
Op grond van de artikelen 277 van de Gemeentewet en 270 van de Provinciewet moet het
betreffende bestuursorgaan openbaar kennisgeven van het feit dat een geschorst besluit
niet is vernietigd. Voorgesteld wordt te bepalen dat deze kennisgeving in het gemeenteblad
of het provinciaal blad wordt gepubliceerd, nu het onderwerp nauw verband houdt met
de bekendmaking van besluiten en in geval van besluiten die algemeen verbindende voorschriften,
beleidsregels of gemeenschappelijke regelingen betreffen, de kennisgeving ook volgens
artikel 19 van de Bekendmakingswet zal moeten worden geconsolideerd.
Nu uit de gewijzigde Bekendmakingswet volgt dat de Staatcourant het publicatieblad
is voor de centrale overheid, krijgt artikel 5 van de Bekendmakingswet, dat de publicaties
aanwijst die in het Staatsblad worden geplaatst, een uitputtend karakter. Gelet hierop
dienen de artikelen 279 van de Gemeentewet en 272 van de Provinciewet betreffende
het koninklijk besluit van een schorsing of vernietiging van een besluit van het gemeentebestuur
of het provinciebestuur te worden aangepast, zodat een dergelijk besluit in de toekomst
eveneens in de Staatscourant wordt geplaatst.
In artikel 3.1, onderdeel K, wordt voorgesteld om de Bekendmakingswet in onderdeel
A van de bijlage bij artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet op te nemen. Als
dat achterwege zou blijven, zou het interbestuurlijk toezicht van artikel 124 van
de Gemeentewet worden uitgeoefend door het provinciebestuur. Uit oogpunt van uniformiteit
ligt het meer voor de hand dat dit toezicht berust bij de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, die immers ook de voor de uitvoering van deze wet benodigde
infrastructuur beheert en ter beschikking stelt. Op grond van onder meer artikel 32d
Wgr werkt het opnemen van de Bekendmakingswet op de bijlage door bij het interbestuurlijk
toezicht op een gemeenschappelijke regeling. Met artikel 3.1, onderdeel K, in combinatie
met het voorgestelde artikel 21 van de Bekendmakingswet berust het interbestuurlijk
toezicht op de Bekendmakingswet bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Voor provincies geldt hetzelfde op grond van artikel 121, eerste lid, van de Provinciewet.
Voor waterschappen wordt een en ander geregeld in het voorgestelde artikel 21 van
de Bekendmakingswet, dat hierboven al is toegelicht.
De volgende artikelen uit de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet waarin een
terinzagelegging voor eenieder is voorgeschreven, zijn niet aangepast:
– artikelen 19, tweede lid, van de Gemeentewet en 19, tweede lid, van de Provinciewet
(agenda’s van de raad);
– artikelen 60, derde lid, van de Gemeentewet (besluitenlijst college), 60, derde lid,
van de Provinciewet (besluitenlijst gedeputeerde staten);
– artikelen 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en 151c van de Provinciewet (hoorzitting
onderzoekscommissie raad onderscheidenlijk provinciale staten);
– artikelen 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet, 194, tweede en derde lid,
van de Provinciewet en 100 van de Waterschapswet (begroting);
– artikelen 197, derde lid, van de Gemeentewet, 201, derde lid, van de Provinciewet
en 103 van de Waterschapswet (jaarstukken).
Deze bepalingen zien op een actieve openbaarmakingsverplichting door terinzagelegging
die thans vormvrij is. Een gemeente kan kiezen om de kennisgeving van de terinzagelegging
in het gemeenteblad op te nemen, maar deze verplichting wordt thans niet ingevoerd.
Een voordeel van publicatie van de kennisgeving in het gemeenteblad is dat de kennisgeving
(met de juiste metadatering) voor belangstellenden kan worden opgenomen in de attendering
van artikel 20 van de Bekendmakingswet.
Ook de terinzagelegging van de registers van nevenfuncties van raadsleden (artikel
12 van de Gemeentewet), wethouders (artikel 41b van de Gemeentewet), burgemeester
(artikel van de 67 Gemeentewet), provinciale staten (artikel 11 van de Provinciewet),
gedeputeerden (artikel 40b van de Provinciewet), commissaris van de Koning (artikel
66 van de Provinciewet), leden van het algemeen bestuur van een waterschap (artikel
32 van de Waterschapswet), leden van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel
44a van de Waterschapswet) en voorzitter (artikel 48 van de Waterschapswet) blijven
ongewijzigd, nu deze registers een permanent karakter hebben en een kennisgeving daarvan
via het betreffende publicatieblad) niet zinvol is.
Artikel 3.4
De Bekendmakingswet is op grond van artikel 22 van de Bekendmakingswet reeds van toepassing
in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De WolBES bevat sinds 10 oktober
2010 de organieke bepalingen voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba. De bepalingen in de WolBES zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig
de Gemeentewet en de Provinciewet. Zo geldt op grond van artikel 143 WolBES voor die
lichamen reeds de verplichting om geconsolideerde versies van hun algemeen verbindende
voorschriften via overheid.nl ter beschikking te stellen. Deze verplichting wordt
met de consolidatieverplichtingen uit andere wetten overgebracht naar het voorgestelde
nieuwe artikel 19 van de Bekendmakingswet. Artikel 142 WolBES kent de verplichting
tot het instellen van een afkondigingsblad waarin algemeen verbindende voorschriften
bekendgemaakt moeten worden, echter niet de verplichting tot het elektronisch bekendmaken
van deze voorschriften of de verplichting tot het instellen van een elektronisch publicatieblad.
Op grond hiervan is overwogen om de bepalingen over de bekendmaking van algemeen verbindende
voorschriften die afwijken van de regels die gelden voor gemeenten en provincies in
de WolBES te laten staan. Het kabinet heeft echter een andere keuze gemaakt, namelijk
om de bepalingen in de WolBES zo min mogelijk af te laten wijken van de Gemeentewet
en de Provinciewet. In de WolBES worden daarom dezelfde artikelen als in de Gemeentewet
en de Provinciewet geschrapt en verplaatst naar de Bekendmakingswet. Daarbij worden
de bestaande verschillen in stand gelaten. Daartoe wordt in het voorgestelde artikel
2, negende lid, van de Bekendmakingswet overeenkomstig het huidige artikel 142 WolBES
bepaald dat het afkondigingsblad elektronisch kan worden uitgegeven. Er ontstaat dus
niet alsnog een verplichting om een elektronisch afkondigingsblad uit te geven.
Artikel 3.5, onderdelen A, C en E tot en met O
In de Wgr wordt een aantal bepalingen over bekendmaking en verzending en publicatie
van gemeenschappelijke regelingen naar de Bekendmakingswet verplaatst, zodat zij in
de Wgr kunnen vervallen. Dat betekent dat een groot aantal verwijzingen moet worden
aangepast. Verwezen zij ook naar de toelichting bij de artikelen 3.1, 3.2 en 3.3.
Een aantal artikelen kunnen ook vervallen dan wel moeten worden gewijzigd in verband
met het voorgestelde nieuwe artikel 136 Wgr, dat hieronder wordt toegelicht.
Artikel 3.5, onderdelen B en P
In het voorgestelde nieuwe artikel 136 Wgr wordt een register van gemeenschappelijke
regelingen ingesteld en ingericht. Een dergelijk register is nodig om vast te leggen
welke openbare lichamen een publicatieblad moeten inrichten en op welk grondgebied
besluiten of andere publicaties dan betrekking hebben. In de zoekfuncties van overheid.nl
en de attendering van het voorgestelde artikel 20 van de Bekendmakingswet kan dan
van dit register gebruik worden gemaakt. De verplichting om gegevens voor het register
aan te leveren komt in de plaats van de huidige verplichting van artikel 27 Wgr op
grond waarvan het college van burgemeester en wethouders zelf een register moet bijhouden
van gemeenschappelijke regelingen waaraan de gemeente deelneemt. Eenzelfde verplichting
is elders in de Wgr neergelegd voor het provinciebestuur en het waterschapsbestuur.
De verplichting in dit wetsvoorstel wordt zo ingericht dat een gemeenschappelijke
regeling slechts een keer hoeft te worden gemeld door het openbaar lichaam, de bedrijfsvoeringsorganisatie,
het gemeenschappelijk orgaan, of de deelnemer aan de regeling waaraan op grond van
artikel 8, vierde lid, Wgr taken worden gemandateerd door de overige deelnemers (het
voorgestelde artikel 26, tweede lid, Wgr, in de artikelen 41, 50a, 52, 74 en 84 Wgr
van toepassing verklaard). In het geval bij een gemeenschappelijke regeling geen toepassing
wordt gegeven aan artikel 8, eerste tot en met vierde lid, geschiedt de melding door
de deelnemer die op grond van artikel 26, eerste lid, is aangewezen de instelling
van de gemeenschappelijke regeling bekend te maken. Voor de overige deelnemers vervalt
daarmee een administratieve verplichting. Voor een gemeenschappelijke regeling die
uitsluitend door waterschappen wordt gevormd, is thans de registerplicht op grond
van artikel 50a Wgr aan gedeputeerde staten opgedragen. Als gevolg van het voorgestelde
nieuwe artikel 26 jo. 50a wordt het bestuur van het waterschap dat is belast met de
bekendmaking van de gemeenschappelijke regeling tevens belast met de melding in het
register. Hoewel het register noodzakelijk is voor de uitvoering van de Bekendmakingswet,
is het bruikbaar voor alle bestuursorganen en burgers. Daarom is onder meer voorgeschreven
dat het register een verwijzing bevat naar de geconsolideerde tekst van de gemeenschappelijke
regeling. De verplichting heeft onmiddellijke werking, dat wil zeggen dat ook bestaande
regeling moeten worden opgenomen.
Artikelen 4.1 tot en met 4.3, 4.5, 4.6, 4.7, onderdelen A tot en met Z, 4.8, onderdelen
A, C, D en F tot en met R, 4.9 tot en met 4.15, 4.17, 4.18, onderdelen A, B, C, D,
onder 1, en F tot en met L, en 4.19 tot en met 4.21
Met betrekking tot de aanpassing van bepalingen in andere wetten, is een indeling
per eerstverantwoordelijk ministerie aangehouden; per betrokken ministerie een hoofdstuk.
Ten aanzien van de in dit kader voorgestelde wijzigingen, kan een viertal categorieën
worden onderscheiden. Deze zijn hieronder weergegeven.
Categorie I (bekendmaking geschiedt op de in artikel 5 onderscheidenlijk 6 van de
Bekendmakingswet bepaalde wijze)
De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe de bekendmaking van besluiten die niet
tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, te doen geschieden op de in artikel
5 onderscheidenlijk 6 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze: bekendmaking geschiedt
slechts – althans: slechts verplicht; eventuele andere wijzen zijn ten overvloede
– door plaatsing in de te onderscheiden officiële publicatiebladen (Staatscourant,
provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad, afkondigingsblad, etc.)31 van het openbaar lichaam waartoe het betreffende bestuursorgaan behoort.32
Categorie II (mededeling of kennisgeving geschiedt op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet
bepaalde wijze)
De strekking van de voorgestelde wijzigingen is mededeling of kennisgeving te doen
geschieden op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze: mededelingen
vinden plaats in de vorm van een volledige publicatie en kennisgevingen in de vorm
van een zakelijke weergave van de inhoud in de te onderscheiden officiële publicatiebladen
(Staatscourant, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad, afkondigingsblad,
etc.)33 van het openbaar lichaam waartoe het betreffende bestuursorgaan behoort,34 onder vermelding van de wijze waarop en de periode waarin de stukken waar de kennisgeving
betrekking op heeft voor eenieder ter inzage liggen.35
Categorie III (publicatie geschiedt overeenkomstig het stramien van de Bekendmakingswet)
De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe publicatie te doen geschieden overeenkomstig
het stramien van de Bekendmakingswet: publicatie geschiedt slechts door plaatsing
in de te onderscheiden officiële publicatiebladen (Staatscourant, provinciaal blad,
gemeenteblad, waterschapsblad, afkondigingsblad, etc.)36 van het openbaar lichaam waartoe het betreffende bestuursorgaan behoort.37
Categorie IV (wijzigingen in verband met vernummering in de Bekendmakingswet)
Door middel van de voorgestelde wijzigingen worden verwijzingen naar artikelen in
de Bekendmakingswet aangepast aan de omstandigheid dat deze artikelen opnieuw zijn
genummerd.
Tabel
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en bovenstaand verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Crisis- en herstelwet
2.11
3
1
4.1
II
2.
Huisvestingswet 2014
33
2
4.2
II
3.
Interim-wet stad-en-milieubenadering
10
2
d
4.3, onderdeel A, onder 2
II
4.
Interim-wet stad-en-milieubenadering
11
3
4.3, onderdeel B
II
5.
Kadasterwet
7u
3
4.5, onderdeel A, onder 1
I
6.
Kadasterwet
7u
4
4.5, onderdeel A, onder 2
II
7.
Kadasterwet
48
6
1
4.5, onderdeel B, onder 1
I
8.
Kadasterwet
48
6
2
4.5, onderdeel B, onder 2
I
9.
Kadasterwet
85
4
2
4.5, onderdeel C
I
10.
Kadasterwet
92
4
2
4.5, onderdeel C
I
11.
Kadasterwet
98a
3
2
4.5, onderdeel C
I
12.
Kadasterwet
118
2
4.5, onderdeel D
II
13.
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
21
2
4.6
I
14.
Kieswet
G 1
8
4.7, onderdeel A
II
15.
Kieswet
G 2
5
2
4.7, onderdeel B, onder 1
II
16.
Kieswet
G 2
7
aanhef
4.7, onderdeel B, onder 1
II
17.
Kieswet
G 2
8
4.7, onderdeel B, onder 2
II
18.
Kieswet
G 2a
5
4.7, onderdeel C, onder 1
II
19.
Kieswet
G 2a
7
aanhef
4.7, onderdeel C, onder 2
II
20.
Kieswet
G 3
5
4.7, onderdeel D onder 1
II
21.
Kieswet
G 3
7
aanhef
4.7, onderdeel D, onder 2
II
22.
Kieswet
G 4
1
4.7, onderdeel E, onder 1
II
23.
Kieswet
G 4
3
1
4.7, onderdeel E, onder 2
II
24.
Kieswet
G 5
1
a
4.7, onderdeel F, onder 1
II
25.
Kieswet
G 5
1
b
4.7, onderdeel F, onder 2
II
26.
Kieswet
G 6
2
4.7, onderdeel G
II
27.
Kieswet
H 1
2
4.7, onderdeel H
II
28.
Kieswet
H 10a
4
2
4.7, onderdeel I
II
29.
Kieswet
I 15
1
4.7, onderdeel J, onder 1
II
30.
Kieswet
I 15
2
4.7, onderdeel J, onder 2
II
31.
Kieswet
I 15
3
4.7, onderdeel J, onder 3
II
32.
Kieswet
I 17
2
4.7, onderdeel K
II
33.
Kieswet
J 1
3
2
4.7, onderdeel L, onder 1
II
34.
Kieswet
J 1
4
2
4.7, onderdeel L, onder 2
II
35.
Kieswet
J 4
1
3
4.7, onderdeel M
II
36.
Kieswet
J 4a
1
2
4.7, onderdeel N, onder 1
II
37.
Kieswet
J 4a
2
2
4.7, onderdeel N, onder 2
II
38.
Kieswet
K 3
2
2
4.7, onderdeel O
II
39.
Kieswet
L 7
2
4.7, onderdeel P
II
40.
Kieswet
L 8
1
3
4.7, onderdeel Q
II
41.
Kieswet
R 9a
4
2
4.7, onderdeel I
II
42.
Kieswet
W 7
1
4.7, onderdeel R
II
43.
Kieswet
X 7
4
4.7, onderdeel S
II
44.
Kieswet
X 7a
4
4.7, onderdeel S
II
45.
Kieswet
X 8
4
4.7, onderdeel S
II
46.
Kieswet
Y 32
9
4.7, onderdeel T
II
47.
Kieswet
Y 33
3
4.7, onderdeel U
II
48.
Kieswet
Y 34
4.7, onderdeel V
II
49.
Kieswet
Ya 3
1
f
4.7, onderdeel W
II
50.
Kieswet
Ya 15
2
4.7, onderdeel X
II
51.
Kieswet
Ya 25
4
4.7, onderdeel Y
II
52.
Kieswet
Ya 26
2
4.7, onderdeel Z
II
53.
Omgevingswet
12.4
3
a
4.8, onderdeel A
II
54.
Omgevingswet
16.13
2
4.8, onderdeel C
II
55.
Omgevingswet
16.14
2
4.8, onderdeel C
II
56.
Omgevingswet
16.21
4
4.8, onderdeel D
I
57.
Omgevingswet
16.32b
4.8, onderdeel F
II
58.
Omgevingswet
16.33e
opschrift
4.8, onderdeel G, onder 1
II
59.
Omgevingswet
16.33e
1
4.8, onderdeel G, onder 2
II
60.
Omgevingswet
16.33e
2
2
4.8, onderdeel G, onder 3
II
61.
Omgevingswet
16.33f
4.8, onderdeel H
II
62.
Omgevingswet
16.63
4.8, onderdeel I
II
63.
Omgevingswet
16.64
3
4.8, onderdeel J
II
64.
Omgevingswet
16.64a
2
4.8, onderdeel K
II
65.
Omgevingswet
16.77a
1
4.8, onderdeel L
I
66.
Omgevingswet
16.78
1
4.8, onderdeel M
I
67.
Omgevingswet
16.78
2
4.8, onderdeel M
I
68.
Omgevingswet
16.79
1
b
4.8, onderdeel N, onder 1
II
69.
Omgevingswet
16.79
2
aanhef
4.8, onderdeel N, onder 2
II
70.
Omgevingswet
16.91
4.8, onderdeel O
II
71.
Omgevingswet
16.96
2
4.8, onderdeel P
II
72.
Omgevingswet
16.98
2
4.8, onderdeel P
II
73.
Omgevingswet
16.114
4.8, onderdeel Q
II
74.
Omgevingswet
16.115
4.8, onderdeel Q
II
75.
Omgevingswet
16.138
4.8, onderdeel R
III
76.
Tracéwet
2
5
1
4.9, onder 1
II
77.
Tracéwet
2
5
2
4.9, onder 2
II
78.
Tracéwet
7
1
1
4.9, onder 1
II
79.
Tracéwet
7
1
2
4.9, onder 2
II
80.
Uitvoeringswet EGTS-verordening
7
2
4.10
II
81.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.9a
2
1
4.11, onderdeel A, onder 1
II
82.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.9a
2
2
4.11, onderdeel A, onder 2
II
83.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3.8
1
4.11, onderdeel B
II
84.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3.12
2
4.11, onderdeel C
II
85.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3.12
3
4.11, onderdeel C
II
86.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3.13
2
2
4.11, onderdeel D
II
87.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
3.15
1
a
4.11, onderdeel B
II
88.
Wet basisregistratie personen
3.2
6
4.12
I
89.
Wet beschikbaarheid goederen
3
1
2
4.13
I
90.
Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
3
4
2
4.14
I
91.
Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
5
6
4.14
I
92.
Wet hergebruik van overheidsinformatie
7
5
4.15
II
93.
Wet privatisering ABP
4
6
1
4.17, onder 1
III
94.
Wet privatisering ABP
4
6
2
4.17, onder 2
III
95.
Wet ruimtelijke ordening
2.4
4.18, onderdeel A
II
96.
Wet ruimtelijke ordening
3.1
3
2
4.18, onderdeel B, onder 1
II
97.
Wet ruimtelijke ordening
3.1
5
2
4.18, onderdeel B, onder 2, onder a
II
98.
Wet ruimtelijke ordening
3.1
5
4
4.18, onderdeel B, onder 2, onder b
II
99.
Wet ruimtelijke ordening
3.7
7
3
4.18, onderdeel C
II
100.
Wet ruimtelijke ordening
3.8
1
a
4.18, onderdeel D, onder a
II
101.
Wet ruimtelijke ordening
3.8
6
3
4.18, onderdeel D, onder 3
II
102.
Wet ruimtelijke ordening
3.9a
1
1
4.18, onderdeel F
II
103.
Wet ruimtelijke ordening
3.31
3
a
4.18, onderdeel G, onder 2
II
104.
Wet ruimtelijke ordening
3.32
2
4.18, onderdeel H
II
105.
Wet ruimtelijke ordening
3.38
1
2
4.18, onderdeel H
II
106.
Wet ruimtelijke ordening
4.1
1
3
4.18, onderdeel H
II
107.
Wet ruimtelijke ordening
4.1
6
4.18, onderdeel I
I
108.
Wet ruimtelijke ordening
4.2
4
2
4.18, onderdeel H
II
109.
Wet ruimtelijke ordening
4.3
1
5
4.18, onderdeel H
II
110.
Wet ruimtelijke ordening
4.3
5
4.18, onderdeel J
I
111.
Wet ruimtelijke ordening
4.4
4
2
4.18, onderdeel H
II
112.
Wet ruimtelijke ordening
6.13
10
4.18, onderdeel J
I
113.
Wet ruimtelijke ordening
6.14
1
4.18, onderdeel K, onder 1
II
114.
Wet ruimtelijke ordening
6.14
2
2
4.18, onderdeel K, onder 2
II
115.
Wet ruimtelijke ordening
6.24
3
4.18, onderdeel L
III
116.
Wet ruimtelijke ordening
10.8
2
4.18, onderdeel J
I
117.
Wet verplaatsing bevolking
5
2
1
4.19, onderdeel A
I
118.
Wet verplaatsing bevolking
10
6
2
4.19, onderdeel B
I
119.
Wet voorkeursrecht gemeenten
7
1
4.20
I
120.
Wet voorkeursrecht gemeenten
7
2
4.20
I
121.
Woningwet
19
5
4.21, onderdeel A
II
122.
Woningwet
41b
1
2
4.21, onderdeel B
II
Artikel 4.4
Met deze samenloopbepaling wordt voorkomen dat met een latere inwerkingtreding van
de bepaling uit de Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken 34 986) een wijziging in deze wet wordt overschreven.
Artikel 4.7, onderdeel AA
De Kieswet kent een eigen regime voor de terinzagelegging van documenten. Te denken
valt aan de ingediende kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen (artikel I
3 van de Kieswet) en de processen-verbaal, inclusief de ondertekening, van de stembureaus
(artikel N 12 van de Kieswet). Bij fysieke terinzagelegging worden de documenten steeds
integraal ter inzage gelegd. Bij elektronische terinzagelegging is dit niet altijd
het geval, met het oog op bescherming van persoonsgegevens. In het nieuwe artikel
Z 14 van de Kieswet wordt buiten twijfel gesteld dat artikel 12 van de Bekendmakingswet
niet van toepassing is op terinzageleggingen die op grond van de Kieswet plaatsvinden.
Artikel 4.8, onderdelen B, E, S en T
Deze wijzigingen in de Omgevingswet hebben betrekking op de Omgevingswet zoals die
wordt gewijzigd door de Invoeringswet Omgevingswet.
In onderdeel B, betreffende artikel 16.2 van de Omgevingswet, wordt een verwijzing
naar artikel 139 van de Gemeentewet vervangen door een verwijzing naar artikel 19
van de Bekendmakingswet. Het artikel wordt opnieuw vastgesteld om tot uitdrukking
te brengen dat van een omgevingsplan bij iedere wijziging een nieuwe geconsolideerde
versie wordt opgesteld door het bestuursorgaan dat het omgevingsplan wijzigt.
In onderdeel E, dat ziet op artikel 16.30, tweede lid, van de Omgevingswet, wordt
een verwijzing naar artikel 139 van de Gemeentewet geschrapt, omdat dat artikel komt
te vervallen. Vervanging is niet nodig, omdat artikel 6 van de Bekendmakingswet, dat
voor artikel 139 van de Gemeentewet in de plaats komt, in casu wel van toepassing
is. Nu het voorgestelde artikel 3:42 Awb niet langer afwijkt van de regels voor de
bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften, is de overeenkomstige toepassing
van artikel 3:42 niet langer nodig. Artikel 3:40 Awb behoeft met het nieuwe artikel
8 van de Bekendmakingswet evenmin overeenkomstig toegepast te worden. Artikel 3:41
Awb is naar zijn aard niet van toepassing. Daarom wordt, eveneens in onderdeel E,
de overeenkomstige toepassing van afdeling 3.6 in artikel 16.30, tweede lid, van de
Omgevingswet beperkt tot de artikelen waarvoor die toepassing nodig is.
Door middel van onderdeel S wordt aan artikel 20.26 van de Omgevingswet een nieuw
(tweede) lid toegevoegd. Deze wijziging houdt verband met de nauwe relatie die bestaat
tussen de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzen van publicatie en de in de Invoeringswet
Omgevingswet opgenomen regeling van informatievoorziening over de inhoud van die publicaties
via de landelijke voorziening van het DSO. In artikel 20.26 van de Omgevingswet is
bepaald dat de informatie die via het DSO wordt ontsloten, bij algemene maatregel
van bestuur wordt aangewezen. Voor de informatie uit besluiten en andere rechtsfiguren
betreft het die besluiten en andere rechtsfiguren waarvoor op grond van de Bekendmakingswet
het gebruik van een standaard wordt voorgeschreven die niet alleen de publicatie via
de generieke voorziening voor officiële publicaties ondersteunt, maar tevens voorziet
in een zodanige elektronische vormgeving van de besluiten en daarbij behorende metadata,
dat de inhoud van de besluiten via het DSO objectgericht en in samenhang kan worden
ontsloten. Voor deze informatievoorziening door het DSO wordt dus gebruikgemaakt van
de elektronische bestanden waarin de besluiten en andere rechtsfiguren zijn vervat,
zoals die door het bevoegd gezag voor publicatie worden aangeleverd bij de generieke
infrastructuur voor officiële publicaties. De te gebruiken standaarden worden vastgesteld
bij ministeriële regeling op grond van de Bekendmakingswet. Het ligt daarom in de
rede dat in het kader van de Omgevingswet eveneens bij ministeriële regeling, in plaats
van bij algemene maatregel van bestuur, wordt gespecificeerd uit welke besluiten en
andere rechtsfiguren informatie via het DSO moet worden ontsloten. Met de voorgestelde
wijziging wordt daarom voorzien in een bij algemene maatregel van bestuur toe te delen
taak tot het beschikbaar stellen van informatie uit besluiten en andere rechtsfiguren
die bij ministeriële regeling zijn aangeduid als omgevingsdocument. Het begrip «omgevingsdocument»
werd eerder uit de Omgevingswet geschrapt, omdat het benoemen van omgevingsdocumenten
niet langer nodig was om daaraan een specifieke regeling van het elektronische karakter
en de vorm van documenten als gevolg van die benoeming te kunnen verbinden.38 Het begrip blijkt echter in de praktijk in een behoefte te voorzien als eenvoudige
aanduiding van de verzameling besluiten en andere rechtsfiguren waaruit informatie
via het DSO wordt ontsloten. Het begrip wordt hier in die betekenis gebruikt. De verzameling
omgevingsdocumenten wordt volgens het voorstel gevormd door de bij ministeriële regeling
als zodanig benoemde besluiten en andere rechtsfiguren. Dit zijn in beginsel de besluiten
waarvoor de eerdergenoemde standaard is voorgeschreven.
In onderdeel T wordt in artikel 22.5 van de Omgevingswet een verwijzing naar artikel
140 van de Gemeentewet vervangen door een verwijzing naar artikel 19 van de Bekendmakingswet.
Artikel 4.16
Het voorgestelde artikel 13 van de Bekendmakingswet bevat een van de Wob afwijkende
actieve openbaarheidsregeling. Indien het initiatiefvoorstel voor een Wet open overheid
(hierna: Woo)39 tot wet is of wordt verheven en artikel 5.1 van die wet in werking treedt of is getreden,
dient in artikel 13, vierde lid, van de Bekendmakingswet de verwijzing naar de Wob
te worden vervangen door een verwijzing naar de Woo. Daarnaast moet artikel 13 van
de Bekendmakingswet worden opgenomen in de bijlage bij artikel 8.8 Woo, dat een opsomming
bevat van alle van de Woo afwijkende openbaarheidsregelingen.
Artikel 4.18, onderdelen D, onder 2, en E
De Wro kent een eigen regime voor de bekendmaking van bestemmingsplannen, een bijzondere
vorm van algemeen verbindende voorschriften. Het voorstel tot wijziging van de Bekendmakingswet
heeft mede betrekking op de bekendmaking en terinzagelegging van besluiten op het
gebied van de fysieke leefomgeving en beoogt de in de Wro opgenomen uitzondering overbodig
te maken. De attenderingsservice waarin de Bekendmakingswet voorziet, zal bijdragen
aan het vergroten van de bekendheid over wat wel en wat niet mag in de directe woonomgeving.
Kennisgevingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving zullen zowel via de officiële
publicatiebladen als via het register omgevingsdocumenten kunnen worden geraadpleegd.
Een gezamenlijk proces van aanlevering en verwerking zal waarborgen dat deze verschillende
versies van de omgevingsdocumenten met elkaar in overeenstemming zijn.
Onderdeel E geeft een regeling voor het geval de technische systemen voor het elektronisch
weergeven van de huidige bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen bij de inwerkingtreding
van deze wet nog niet zijn voltooid. Met deze wijzigingen zullen gemeenten de bestemmingsplannen
kunnen bekendmaken op de wijze die thans is de Wro is geregeld, maar zullen zij wel
hun kennisgevingen in overeenstemming moeten brengen met de Bekendmakingswet, dus
niet meer in het huis-aan-huisblad en de Staatscourant, maar in het gemeenteblad.
In het geval de uitzondering voor de Wro niet langer nodig is en de Omgevingswet nog
niet in werking is getreden, voorziet onderdeel D, onder 2, in het schrappen van de
regels over de bekendmaking van ruimtelijke plannen, zodat het nieuwe artikel 6 van
de Bekendmakingswet van toepassing is. Gehandhaafd blijven de bepalingen betreffende
de mededeling aan degenen die een zienswijze hebben ingediend (artikelen 3:43 en 3:44
Awb), de beroepsclausule (artikel 3:45 Awb) en de motivering (afdeling 3.7 Awb), die
in het algemeen niet op algemeen verbindende voorschriften van toepassing zijn.
Artikel 4.22
Met artikel 4.22 wordt van de gelegenheid van het onderhavige wetsvoorstel gebruikgemaakt
om in wetgeving die daarvan losstaat enige technische aanpassingen aan te brengen.
Deze hebben tot doel de samenloop van de inwerkingtreding van enkele wetsvoorstellen
in goede banen te leiden. Het gaat om de samenloop tussen het wetsvoorstel Wet kwaliteitsborging
voor het bouwen (Kamerstukken 34 453) en het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken 34 986). De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wijzigt de Woningwet, maar hield geen
rekening met de latere wijzigingen van de Woningwet als gevolg van de Invoeringswet
Omgevingswet. De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zal niet eerder in werking
treden dan het stelsel van de Omgevingswet.40 De tekstuele afhankelijkheid tussen beide wetsvoorstellen vereist dat de daarin opgenomen
wijzigingen van de Woningwet op elkaar worden afgestemd. Daartoe wordt de Woningwet
voor het bouwen qua terminologie, opschrift en verwijzingen aangepast aan de Omgevingswet
en het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet. Ook worden in de artikelen 92 en 93
van de Woningwet opnieuw bepalingen over handhaving opgenomen die eerder naar de Omgevingswet
waren verplaatst. Onderdeel A van artikel 4.22 bevat de daartoe noodzakelijke aanpassingen.
In deze samenloopbepaling is ook rekening gehouden met het wetsvoorstel tot wijziging
van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor
werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties,41 waarin onder meer samenloopbepalingen met het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor
het bouwen en met het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet zijn opgenomen. In onderdeel
B van artikel 4.22 worden de in het wetsvoorstel Wet kwaliteitsborging voor het bouwen
opgenomen wijzigingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geschrapt, omdat
die wet met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt te vervallen. De in artikel
4.22 opgenomen samenloopbepaling leidt niet tot inhoudelijke wijzigingen van de bepalingen
die in het wetsvoorstel Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zijn opgenomen.
Artikelen 5.1 tot en met 5.4, 5.6 en 5.7
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Elektriciteitswet 1998
3
5.1, onderdeel A
II
2.
Elektriciteitswet 1998
4a
2
2
5.1, onderdeel B
II
3.
Elektriciteitswet 1998
16
7
5.1, onderdeel C
II
4.
Elektriciteitswet 1998
37a
2
2
5.1, onderdeel D
I
5.
Gaswet
10a
6
5.2, onderdeel A
II
6.
Gaswet
12h
6
5.2, onderdeel B
II
7.
Gaswet
18h
13
1
5.2, onderdeel B
II
8.
Gaswet
52a
2
2
5.2, onderdeel C
II
9.
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
3
7
1
5.3, onder 1
II
10.
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
3
7
2
5.3, onder 2
II
11.
Mijnbouwwet
124
2
1
5.4, onder 1
II
12.
Mijnbouwwet
124
2
2
5.4, onder 2
II
13.
Wet handhaving consumentenbescherming
2.4
3
5.6, onder 1
II
14.
Wet handhaving consumentenbescherming
2.4
4
5.6, onder 2
I
15.
Wet op de Kamer van Koophandel
37
2
5.7
II
Artikel 5.5
Artikel 7, derde lid, van de Uitvoeringswet EFRO betreft de overdracht van bevoegdheden
aan een autoriteit die belast is met de uitvoering van programma’s van het Europees
Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Deze bepaling bevat verwijzingen naar enkele
artikelen uit de Gemeentewet en de Provinciewet die met dit wetsvoorstel komen te
vervallen. Voor zover met de verwijzingen wordt beoogd te regelen dat de delegatiebesluiten
worden bekendgemaakt in het gemeenteblad of het provinciaal blad, kunnen zij worden
gemist, omdat een delegatiebesluit een besluit van algemene strekking is dat op grond
van het voorgestelde artikel 12 van de Bekendmakingswet al in die publicatiebladen
moet worden bekendgemaakt. De uit artikel 7 van de Uitvoeringswet EFRO volgende verplichting
dergelijke delegatiebesluiten te consolideren komt overeen met de voorschriften over
delegatiebesluiten in de Gemeentewet en Provinciewet, maar volgt niet uit de voorgestelde
wijzigingen van de Bekendmakingswet. Daarom wordt het nieuwe artikel 19 van de Bekendmakingswet
in de Uitvoeringswet EFRO van overeenkomstige toepassing verklaard, zoals dat in de
artikelen 3.1 en 3.2 van dit wetsvoorstel eveneens gebeurt met de delegatiebesluiten,
bedoeld in de Gemeentewet en Provinciewet.
Artikel 5.8
In artikel 38a van de Wet op de sociaaleconomische Raad is de verplichting opgenomen
om algemeen verbindende voorschriften van de sociaaleconomische Raad (SER) te consolideren.
De SER maakt hiertoe al gebruik van de door de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties beschikbaar gestelde systemen. Voor de SER gelden ter zake dezelfde
regels als voor de decentrale overheden. Gelet hierop wordt de inhoud van artikel
38a verplaatst naar artikel 19 van de Bekendmakingswet. In artikel 38, derde lid,
van de Wet op de sociaaleconomische Raad staat dat algemeen verbindende voorschriften
en begrotingen worden bekendgemaakt in de Staatscourant. Voor algemeen verbindende
voorschriften is dat een doublure met het in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel
5 van de Bekendmakingswet.
Artikelen 6.1 en 6.2
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN FINANCIËN
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Wet op het financieel toezicht
1:25b
2
6.1
I
2.
Wet vervanging referentierentes
4
6.2
III
Artikelen 7.1 tot en met 7.9, 7.10, onderdelen B tot en met E, 7.11, 7.12 en 7.13
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Drinkwaterwet
6
4
1
7.1, onderdeel A
II
2.
Drinkwaterwet
21
5
4
7.1, onderdeel B
II
3.
Drinkwaterwet
40
5
7.1, onderdeel C
II
4.
Drinkwaterwet
43
3
7.1, onderdeel D
II
5.
Drinkwaterwet
45
2
7.1, onderdeel D
II
6.
Havenbeveiligingswet
4b
3
7.2, onderdeel A
II
7.
Havenbeveiligingswet
4c
3
7.2, onderdeel B
II
8.
Kernenergiewet
6
2
1
7.3, onderdeel A, onder 1
II
9.
Kernenergiewet
6
2
2
7.3, onderdeel A, onder 2
II
10.
Kernenergiewet
22
4
2
7.3, onderdeel B
II
11.
Kernenergiewet
24
1
2
7.3, onderdeel C
II
12.
Kernenergiewet
33
4
2
7.3, onderdeel B
II
13.
Spoorwegwet
18a
2
7.4, onderdeel A
II
14.
Spoorwegwet
93
7
7.4, onderdeel B
II
15.
Verenwet
15
1
7.5, onderdeel A, onder 1
I
16.
Verenwet
15
2
7.5, onderdeel A, onder 2
I
17.
Verenwet
19
1
aanhef
7.5, onderdeel B, onder 1
II
18.
Verenwet
19
1
b
7.5, onderdeel B, onder 2
II
19.
Verenwet
19
2
7.5, onderdeel B, onder 3
II
20.
Verenwet
19
3
7.5, onderdeel B, onder 2
II
21.
Verenwet
19
4
7.5, onderdeel B, onder 2
II
22.
Verenwet
19
6
7.5, onderdeel B, onder 4
II
23.
Verenwet
30
2°
7.5, onderdeel C
II
24.
Verenwet
43
1
7.5, onderdeel D, onder 1
I
25.
Verenwet
43
2
7.5, onderdeel D, onder 2
I
26.
Verenwet
44
4
2
7.5, onderdeel E
I
27.
Waterwet
2.7
2
2
7.6
II
28.
Wegenverkeerswet 1994
61c
1
2
7.7
II
29.
Wegenwet
12
7.8, onderdeel A
II
30.
Wegenwet
21
3
7.8, onderdeel B
II
31.
Wegenwet
21
4
7.8, onderdeel C
II
32.
Wet bodembescherming
28
7
2
7.9
II
33.
Wet inzake de luchtverontreiniging
52
2
7.10, onder 2
II
34.
Wet luchtvaart
8.23a
8
7.11, onderdeel B
I
35.
Wet luchtvaart
8.30
2
7.11, onderdeel C
II
36.
Wet luchtvaart
8a.44
1
7.11, onderdeel D
II
37.
Wet luchtvaart
8a.47
7.11, onderdeel E
II
38.
Wet milieubeheer
4.5
2
2
7.12, onderdeel A
I
39.
Wet milieubeheer
4.11
2
1
7.12, onderdeel B, onder 1
I
40.
Wet milieubeheer
4.11
2
2
7.12, onderdeel B, onder 2
I
41.
Wet milieubeheer
4.12
2
2
7.12, onderdeel C
I
42.
Wet milieubeheer
4.18
2
1
7.12, onderdeel D
I
43.
Wet milieubeheer
4.23
3
1
7.12, onderdeel D
I
44.
Wet milieubeheer
5.12
14
7.12, onderdeel E
II
45.
Wet milieubeheer
7.17
5
7.12, onderdeel F, onder 1
II
46.
Wet milieubeheer
7.17
6
7.12, onderdeel F, onder 2
II
47.
Wet milieubeheer
7.19
4
7.12, onderdeel G, onder 1
II
48.
Wet milieubeheer
7.19
5
7.12, onderdeel G, onder 2
II
49.
Wet milieubeheer
7.27
4
7.12, onderdeel H, onder 1
II
50.
Wet milieubeheer
7.27
5
3
7.12, onderdeel H, onder 2
II
51.
Wet milieubeheer
7.29
3
3
7.12, onderdeel I, onder 2
II
52.
Wet milieubeheer
7.29
4
3
7.12, onderdeel J, onder 2
II
53.
Wet milieubeheer
8.41
4
1
7.12, onderdeel K, onder 1
II
54.
Wet milieubeheer
8.41
4
2
7.12, onderdeel K, onder 2
II
55.
Wet milieubeheer
8.42
5
1
7.12, onderdeel L
II
56.
Wet milieubeheer
11.4
2
7.12, onderdeel M
III
57.
Wet milieubeheer
11.9
1
7.12, onderdeel N
II
58.
Wet milieubeheer
11.9
2
7.12, onderdeel N
II
59.
Wet milieubeheer
11.18
2
7.12, onderdeel O
I
60.
Wet milieubeheer
11.22
2
7.12, onderdeel P
II
61.
Wet milieubeheer
15.37
4
7.12, onderdeel Q
III
62.
Wet milieubeheer
15.51
3
2
7.12, onderdeel R
I
63.
Wet milieubeheer
16.30
4
1
7.12, onderdeel S
I
64.
Wet milieubeheer
16.39l
3
2
7.12, onderdeel T
II
65.
Wet milieubeheer
16.39p
4
2
7.12, onderdeel T
II
66.
Wet milieubeheer
17.2
4
4
7.12, onderdeel U
II
67.
Wet milieubeheer
17.3
3
2
7.12, onderdeel U
II
68.
Wet milieubeheer
17.19
4
7.12, onderdeel V
I
69.
Wet milieubeheer
19.1b
2
7.12, onderdeel W
II
70.
Wrakkenwet
3
1
7.13, onderdeel A, onder 1
III
71.
Wrakkenwet
3
2
7.13, onderdeel A, onder 2
III
72.
Wrakkenwet
4
7.13, onderdeel B
III
Artikel 7.11, onderdeel A
In de luchtvaartregelgeving wordt regelmatig verwezen naar bij en krachtens het Verdrag
inzake de internationale burgerluchtvaart42 vastgelegde bijlagen en andere documenten waarin essentiële normen voor de luchtvaart
zijn opgenomen. De meeste normen zijn in het kader van implementatie overgenomen in
de nationale wet- en regelgeving. De hiervoor bedoelde bijlagen en andere documenten
zijn eigendom van de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart. Deze organisatie
verbiedt de ongeautoriseerde publicatie van deze documenten en beroept zich daarbij
op haar eigendomsrecht en de onschendbaarheid daarvan. Voor zover naar deze documenten
moet worden verwezen, wordt daarom in de Nederlandse wetgeving doorgaans volstaan
met terinzagelegging daarvan.43 Het elektronisch openbaar maken van de documenten zoals voorzien in de te wijzigen
Bekendmakingswet is daarom voor dergelijke bijlagen en documenten niet mogelijk. Om
die reden wordt in de Wet luchtvaart bepaald dat in afwijking van artikel 5, eerste
lid, van de Bekendmakingswet deze bijlagen en documenten bij een krachtens de Wet
luchtvaart vastgesteld algemeen verbindend voorschrift worden bekendgemaakt door terinzagelegging
op een in dat voorschrift bepaalde locatie, indien dit voortvloeit uit internationaalrechtelijke
verplichtingen.
Artikelen 8.1 tot en met 8.4
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
onteigeningswet
64a
1
8.1, onderdeel A, onder 1
II
2.
onteigeningswet
64a
3
1
8.1, onderdeel A, onder 2
II
3.
onteigeningswet
64a
3
2
8.1, onderdeel A, onder 2
II
4.
onteigeningswet
64a
3
3
8.1, onderdeel A, onder 2
II
5.
onteigeningswet
65
3
8.1, onderdeel B
II
6.
onteigeningswet
66
2
2
8.1, onderdeel C
II
7.
onteigeningswet
78
2
2
8.1, onderdeel D, onder 1
II
8.
onteigeningswet
78
2
3
8.1, onderdeel D, onder 1
II
9.
onteigeningswet
78
6
1
8.1, onderdeel D, onder 2, onder a
II
10.
onteigeningswet
78
7
1
8.1, onderdeel D, onder 3
II
11.
onteigeningswet
78
7
2
8.1, onderdeel D, onder 3
II
12.
onteigeningswet
78
7
3
8.1, onderdeel D, onder 3
II
13.
Onteigeningswet BES
85
2
8.2
I
14.
Onteigeningswet BES
87
4
8.2
I
15.
Wet giraal effectenverkeer
4
2
8.3
I
16.
Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
21
2
8.4
III
Artikelen 9.1 tot en met 9.6
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
31
2
9.1
IV
2.
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
9aa
2
9.1
IV
3.
Wet agrarisch grondverkeer
38
9.2, onderdeel A
I
4.
Wet agrarisch grondverkeer
39
2
1
9.2, onderdeel B, onder 1, onder a
II
5.
Wet agrarisch grondverkeer
39
2
2
9.2, onderdeel B, onder 1, onder b
II
6.
Wet agrarisch grondverkeer
39
2
3
9.2, onderdeel B, onder 1, onder c
II
7.
Wet agrarisch grondverkeer
39
3
9.2, onderdeel B, onder 2
I
8.
Wet dieren
5.2
2
9.3
IV
9.
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
38
4
1
9.4, onder 1
I
10.
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
38
4
2
9.4, onder 2
I
11.
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
46
2
1
9.4, onder 1
I
12.
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
46
2
2
9.4, onder 2
I
13
Wet natuurbescherming
1.6
3
9.5
I
14.
Wet onafhankelijke risicobeoordeling Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
5
2
9.6, onder 1
I
Artikelen 10.1 tot en met 10.11
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Erfgoedwet
4.9
opschrift
10.1, onder 1
II
2.
Erfgoedwet
4.9
1
aanhef
10.1, onder 2
II
3.
Erfgoedwet
4.9
2
10.1, onder 3
II
4.
Erfgoedwet
4.9
3
10.1, onder 3
II
5.
Mediawet 2008
8.19
10.2
II
6.
Spellingwet
3
3
10.3
I
7.
Wet College voor toetsen en examens
2
9
10.4
IV
8.
Wet educatie en beroepsonderwijs
7.2.10
5
1
10.5, onder 1
I
9.
Wet educatie en beroepsonderwijs
7.2.10
5
2
10.5, onder 2
I
10.
Wet op de erkende onderwijsinstellingen
26
2
10.6
II
11.
Wet op de expertisecentra
84
9
10.7
I
12.
Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek
17
3
10.8
I
13.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
2.4
3
10.9
I
14.
Wet op het voortgezet onderwijs
67
6
10.10, onderdeel A
II
15.
Wet op het voortgezet onderwijs
74b
4
10.10, onderdeel B
II
16.
Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek
van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen
zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe
scholen)
I
D
10.11, onder a
II
17.
Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek
van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen
zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe
scholen)
II
I
10.11, onder b
II
Artikelen 11.1 tot en met 11.4
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Pensioenwet
166a
2
11.1
I
2.
Wet arbeid vreemdelingen
9
3
c
11.2
III
3.
Wet kinderopvang
1.57a
2
11.3
I
4.
Wet kinderopvang
1.64
2
11.3
I
5.
Wet verplichte beroepspensioenregeling
161a
2
11.4
I
Artikelen 12.1 tot en met 12.6
Op de in kolom G aangeduide artikelen die in onderhavig wetsvoorstel in het kader
van de aanpassingswetgeving zijn opgenomen, zijn met betrekking tot de in de kolommen
C tot en met F van onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde
wetten de in kolom H aangeduide en onder hoofdstuk 4 verklaarde categorieën van toepassing.
MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
A
B
C
D
E
F
G
H
nr.
wet
artikel
lid
onderdeel
zin
artikel wetsvoorstel
categorie
1.
Geneesmiddelenwet
28
4
2
12.1
I
2.
Wet inzake bloedvoorziening
2
3
2
12.2, onderdeel A
II
3.
Wet inzake bloedvoorziening
3c
2
2
12.2, onderdeel B
II
4.
Wet inzake bloedvoorziening
3e
3
2
12.2, onderdeel C
II
5.
Wet marktordening gezondheidszorg
20
2
aanhef
12.3, onder 1
II
6.
Wet marktordening gezondheidszorg
20
2
a
12.3, onder 2
I
7.
Wet marktordening gezondheidszorg
20
2
b
12.3, onder 2
I
8.
Wet op het bevolkingsonderzoek
8
1
12.4
II
9.
Wet op het bevolkingsonderzoek
8
2
12.4
II
10.
Wet publieke gezondheid
20
5
2
12.5
IV
11.
Wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten
in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht
op het terrein van de gezondheidszorg
I
I
12.6
II
Artikel 13.1
In artikel 23 van de Bekendmakingswet wordt de verplichting om stukken elektronisch
ter inzage te leggen opgeschort voor de gevallen waarin voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel 13 van de Bekendmakingswet nog niet elektronisch ter inzage werd gelegd.
Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de toezegging aan de decentrale overheden om de
elektronische terinzagelegging zorgvuldig voor te kunnen bereiden (zie paragraaf 4.6).
Indien de voorbereiding is voltooid, komt met de inwerkingtreding van het voorgestelde
artikel 13.1 van deze wet artikel 23 van de Bekendmakingswet te vervallen en geldt
artikel 13 van de Bekendmakingswet onverkort.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.