Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2018
35 200 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2018
Nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 juni 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Medische
Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het Jaarverslag
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2018 (Kamerstuk 35 200 XVI, nr. 1).
De Ministers en de Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni
2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vraag 1
Wat heeft het langer thuiswonen (de maatregel extramuraliseren lichte zorgzwaartepakketten
(ZZP's)) opgeleverd, dan wel gekost? Kunt u dit uitsplitsen in een tabel vanaf 2015
tot en met heden?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft een beeld van de netto-besparingen door de maatregel «extramuraliseren
ZZP 1 t/m 3». Deze lopen op tot € 200 miljoen in 2019 en € 235 miljoen structureel.
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
structureel
Netto effect extramuralisering (bedragen x € 1 miljoen)
– 20
– 50
– 130
– 170
– 180
– 190
– 200
– 235
Vraag 2
Zijn er nog mensen met een indicatie ZZP 1, ZZP 2, ZZP 3? Zo ja, kunt u hier een overzicht
van geven per zorgzwaarte?
Antwoord:
Ultimo 2018 hebben er nog ca. 5.500 cliënten een indicatie met een laag zzp in de
verpleging en verzorging. In onderstaande tabel treft u de aantallen aan.
1 VV Beschut wonen met enige begeleiding
680
2 VV Beschut wonen met begeleiding en verzorging
1.735
3 VV Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging
3.085
4 VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
35.060
5 VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
74.845
6 VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
31.350
7 VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met
de nadruk op begeleiding
11.090
8 VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met
de nadruk op verzorging / verpleging
2.575
9b VV Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging
1.190
10 VV Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg
105
Bron: CBS, Monitor Langdurige zorg
https://mlzopendata.cbs.nl/#/MLZ/nl/dataset/40020NED/table?ts=155871420…
Vraag 3
Waarom zien we de onderschrijdingen op zorg niet terug in een daling van de zorgpremie?
Antwoord:
De zorguitgaven van zorgverzekeraars zijn ten opzichte van de begroting € 1,6 miljard
lager uitgekomen. Verzekeraars voorzagen toen zij de premie vaststelden deze lagere
uitgaven deels al, wat zich heeft geuit in een lagere nominale premie dan geraamd.
Hiermee is de opbrengst van de nominale premie in 2018 € 0,9 miljard lager uitgekomen
dan geraamd door VWS.
Dat de zorgpremies toch nog stijgen (zij het minder dan geraamd in de begroting) komt
omdat bij de zorguitgaven ondanks de onderschrijdingen ook nog steeds sprake is van
een stijging.
Een deel van de lagere uitgaven werd door de verzekeraars nog niet voorzien bij de
premiestelling. Deze lagere uitgaven leiden in belangrijke mate tot een lagere reserveafbouw
dan beoogd door de verzekeraars bij de premiestelling 2018. Aangenomen mag worden
dat verzekeraars deze ruimte meenemen in hun premiestelling voor de komende jaren,
waardoor zij de premiestijging die primair wordt veroorzaakt door stijgende zorgkosten
enigszins kunnen mitigeren.
Vraag 4
Hoe verhoudt de groei van de zorguitgaven in Nederland zich tot de groei van de zorguitgaven
in de landen om ons heen? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
In onderstaande tabel vindt u de zorguitgaven in percentage van het bruto binnenlands
product (bbp) voor Nederland en enkele ons omliggende landen. De cijfers voor 2017
betreffen voorlopige schattingen. Voor 2018 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Nederland
9,5
10,2
10,4
10,5
10,9
10,9
10,9
10,4
10,4
10,1
Oostenrijk
9,7
10,2
10,2
10,0
10,2
10,3
10,4
10,3
10,4
10,3
België
9,3
10,0
9,8
10,0
10,1
10,3
10,3
10,1
10,0
10,0
Denemarken
9,5
10,7
10,3
10,2
10,2
10,2
10,2
10,3
10,4
10,2
Finland
8,1
8,9
8,9
8,9
9,3
9,5
9,5
9,7
9,5
9,2
Frankrijk
10,5
11,2
11,2
11,2
11,3
11,4
11,6
11,5
11,5
11,5
Duitsland
10,2
11,1
11,0
10,7
10,8
10,9
11,0
11,1
11,1
11,3
Italië
8,6
9,0
9,0
8,8
9,0
9,0
9,0
9,0
8,9
8,9
Noorwegen
8,0
9,1
8,9
8,8
8,8
8,9
9,3
10,1
10,5
10,4
Spanje
8,3
9,0
9,0
9,1
9,1
9,0
9,0
9,1
9,0
8,8
Zweden
8,3
8,9
8,5
10,7
10,9
11,1
11,1
11,0
10,9
10,9
Zwitserland
10,2
10,8
10,7
10,8
11,1
11,3
11,5
11,9
12,2
12,3
V. Koninkrijk
7,7
8,5
8,5
8,4
8,3
9,8
9,7
9,8
9,8
9,6
Bron: OECD Health Statistics
Vraag 5
Hoe scoort Nederland ten opzichte van de landen om ons heen op de overleving na de
diagnose: maagkanker, darmkanker, prostaatkanker, borstkanker, baarmoederhalskanker,
ovariumkanker, longkanker, alvleesklierkanker? Hoe verhouden de Nederlandse cijfers
over babysterfte zich ten opzichte van de landen om ons heen?
Antwoord:
Overleving na diagnose kanker wordt (internationaal) gemeten door het percentage patiënten
met kanker dat na 5 jaar nog in leven is, te vergelijken met het percentage personen
uit de algemene bevolking dat na 5 jaar nog in leven is.
De bron die in de Staat van Volksgezondheid en Zorg wordt gebruikt is: «Global surveillance of trends in cancer survival: analysis of individual records for
37,513,025 patients diagnosed with one of 18 cancers during 2000–2014 from 322 population-based
registries in 71 countries (CONCORD-3)» (Lancet, maart 2018: https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/29395269). De cijfers in deze publicatie zijn gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsopbouw
tussen landen door standaardisatie naar de «International Cancer Survival Standard»
(ICSS-2).
Tabel: Percentage patiënten met kanker dat na 5 jaar nog in leven is, vergeleken met het
percentage personen uit de algemene bevolking dat na 5 jaar nog in leven is voor 8
soorten kanker in Nederland en vijf naburige landen.
Nederland
België
Frankrijk
Duitsland
Dene-marken
Verenigd Koninkrijk
Alvleesklier
7,4
12,4
8,6
10,7
8,0
6,8
Baarmoeder
67,5
65,4
65,0
65,2
69,5
63,8
Borst
86,6
86,4
86,7
86,0
86,1
85,6
Dikke darm
63,1
67,9
63,7
64,8
61,6
60,0
Long
17,3
18,2
17,3
18,3
16,6
13,3
Maag
25,0
37,5
26,7
33,5
19,9
20,7
Ovarium
37,5
43,1
43,5
41,2
39,7
36,2
Prostaat
88,5
93,8
93,1
91,6
85,6
88,7
Zoals uit bovenstaande tabel is af te leiden scoren van de naburige landen België,
Frankrijk en Duitsland overall wat beter dan Nederland en scoren Denemarken en het
Verenigd Koningrijk overall wat minder goed.
Voor Nederlandse cijfers over babysterfte ten opzichte van naburige landen, verwijs
ik naar de Kamerbrief «Stand van zaken geboortezorg en inzet voor de toekomst»
1. In deze brief zijn voor de Europese vergelijking de babysterftecijfers van Euro-Peristat
gebruikt.
Vraag 6
Welke zorgkosten aan asielzoekers, statushouders en illegalen heeft u gefinancierd
de afgelopen vijf jaar en welke overige kosten c.q. subsidies komen hier nog bij?
Kunt u hier een overzicht per doelgroep en kostensoort van geven?
Antwoord:
De kosten voor medische zorg aan asielzoekers worden betaald door het Ministerie van
Veiligheid en Justitie. Dit geldt ook voor de kosten van zorg aan vergunninghouders
die in een COA-locatie verblijven. Vergunninghouders die niet langer in een COA-locatie
verblijven zijn verzekerd ingevolge de Zorgverzekeringswet. De kosten van verzekerde
vergunninghouders worden niet specifiek bijgehouden.
De kosten voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen en illegalen
worden gefinancierd ingevolge art. 122a van de Zvw. De uitgaven in de laatste vijf
jaar zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel: zorgkosten bijdrageregeling art. 122a Zvw (bron: CAK)
Zorgvorm
x € 1.000
2014
2015
2016
2017
20181
Ziekenhuizen
16.055
15.604
15.648
19.838
16.144
Farmacie
4.012
3.478
4.687
4.270
4.523
GGZ
5.659
5.354
6.922
6.598
10.541
AWBZ / WLz
2.297
3.078
2.481
2.132
2.222
Hulpmiddelen
123
103
94
108
119
Ambulancevervoer
410
552
714
734
574
Eerstelijnshulp
Huisartsen
926
1.251
1.201
1.140
784
Tandartsen
119
163
278
198
112
Verloskunde
600
598
595
617
523
Kraamzorg
568
526
832
1.172
890
Paramedici
64
55
63
76
52
Wijkverpleging
0
0
6
147
161
Totaal
2.277
2.593
2.969
3.316
2.522
Totaal
30.833
30.762
33.520
37.031
36.645
X Noot
1
Prognose november 2018. De cijfers 2014–2017 zijn eerder opgenomen in de VWS-Verzekerdenmonitor.
Vraag 7
Hoeveel boetes inzake fraude zijn er in 2018 uitgedeeld?
Antwoord:
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in 2018 twee bestuurlijke boetes opgelegd
in verband met het niet-correct declareren van zorg.
Vraag 8
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten voor ambulante jeugdhulp, pleegzorg,
jeugdzorgplus, jeugdzorginstellingen, gespecialiseerde jeugdhulp en de jeugd-geestelijke
gezondheidszorg (ggz) vanaf 2015 tot en met heden?
Antwoord:
Wachttijden en wachtlijsten worden niet landelijk geregistreerd. Wachttijden en wachtlijsten
zijn een vraagstuk dat op regionaal niveau aangepakt dient te worden. De oorzaken
van wachttijden verschillen per regio, en de oplossingen zijn per regio dan ook verschillend.
Een kwetsbaar kind dat acuut zorg nodig heeft moet altijd zo snel mogelijk worden
geholpen. Waar een onevenwichtigheid is tussen vraag en aanbod, dienen gemeenten en
aanbieders zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende jeugdhulp aan
te bieden binnen aanvaardbare termijnen en moeten zij samen op zoek naar oplossingen.
Als een passende plek niet meteen beschikbaar is, dan moet goede overbruggingszorg
worden geboden. Met gemeenten heb ik afgesproken dat zij met hun aanbieders afspraken
moeten maken over hoe om te gaan met wachttijden in de betreffende regio. Het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt regio’s met (het verbeteren van) de regionale
aanpak. In elke jeugdzorgregio is daarnaast inmiddels een regionaal expertteam opgericht,
waar complexe casuïstiek wordt besproken.
Vraag 9
Wat is het gemiddelde salaris van een middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-verpleegkundige
in vergelijking met een mbo-baan in andere sectoren?
Antwoord:
Het gemiddelde salaris van een mbo-verpleegkundige in vergelijking met het gemiddelde
salaris van een mbo-baan in andere sectoren is (bij ons) niet bekend.
Het CBS heeft wel gegevens over het gemiddelde salaris van verpleegkundigen in den
brede, dus zowel verpleegkundigen met een mbo- als met een hbo-opleiding (bij de BIG-registratie
wordt nu geen onderscheid gemaakt tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen). Het bruto
jaarloon inclusief bijzondere beloning van een verpleegkundige bij een fulltime dienstverband
betrof gemiddeld 51.300 euro in 2015. Er zijn geen cijfers beschikbaar m.b.t. het
gemiddelde salaris van een mbo-baan in andere sectoren op basis waarvan een goede
vergelijking kan worden gemaakt met het genoemde salaris van verpleegkundigen. Dit
komt door definitieverschillen ondermeer m.b.t. het salaris.
Vraag 10
Wat is het gemiddelde salaris van een hoger beroepsonderwijs (hbo)-verpleegkundige
in vergelijking met een hbo-baan in het andere sectoren?
Antwoord:
Het gemiddelde salaris van een hbo-verpleegkundige in vergelijking met het gemiddelde
salaris van een hbo-baan in andere sectoren is (bij ons) niet bekend.
Het CBS heeft wel gegevens over het gemiddelde salaris van verpleegkundigen in den
brede, dus zowel verpleegkundigen met een mbo- als met een hbo-opleiding (bij de BIG-registratie
wordt nu geen onderscheid gemaakt tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen). Het bruto
jaarloon inclusief bijzondere beloning van een verpleegkundige bij een fulltime dienstverband
betrof gemiddeld 51.300 euro in 2015. Er zijn geen cijfers beschikbaar m.b.t. het
gemiddelde salaris van een hbo-baan in andere sectoren op basis waarvan een goede
vergelijking kan worden gemaakt met het genoemde salaris van verpleegkundigen. Dit
komt door definitieverschillen ondermeer m.b.t. het salaris.
Vraag 11
Kunt u de loonontwikkeling aangeven van helpenden vanaf 2010 tot en met heden?
Antwoord:
Er is geen informatie beschikbaar specifiek over de loonontwikkeling van helpenden.
In onderstaande tabel is de contractloonontwikkeling van alle werknemers binnen zorg
en welzijn van 2010 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel: contractloonontwikkeling (in procenten per jaar)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
contractloon
2,3%
1,7%
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Bron: CPB
In de zorg is gemiddeld sprake van marktconforme loonontwikkeling. Uit onderstaande
grafiek wordt duidelijk dat de cao-loonontwikkeling binnen de zorg gemiddeld genomen
dit decennium net iets boven de cao-loonontwikkeling in de markt en bij de overheid
ligt.
Figuur: contractloonontwikkeling per sector (indexcijfers 2010 =100)
Bron: CPB, bewerking VWS
Vraag 12
Kunt u de loonontwikkeling aangeven van verzorgenden vanaf 2010 tot en met heden?
Antwoord:
Er is geen informatie beschikbaar specifiek over de loonontwikkeling van verzorgenden.
In onderstaande tabel is de contractloonontwikkeling van alle werknemers binnen zorg
en welzijn van 2010 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel: contractloonontwikkeling (in procenten per jaar)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
contractloon
2,3%
1,7%
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Bron: CPB
In de zorg is gemiddeld sprake van marktconforme loonontwikkeling. Uit onderstaande
grafiek wordt duidelijk dat de cao-loonontwikkeling binnen de zorg gemiddeld genomen
dit decennium net iets boven de cao-loonontwikkeling in de markt en bij de overheid ligt.
Figuur: contractloonontwikkeling per sector (indexcijfers 2010 =100)
Bron: CPB, bewerking VWS
Vraag 13
Kunt u de loonontwikkeling aangeven van verzorgenden individuele gezondheidszorg (VIG)
vanaf 2010 tot en met heden?
Antwoord:
Er is geen informatie beschikbaar specifiek over de loonontwikkeling van verzorgenden
individuele gezondheidszorg (VIG). In onderstaande tabel is de contractloonontwikkeling
van alle werknemers binnen zorg en welzijn van 2010 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel: contractloonontwikkeling (in procenten per jaar)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
contractloon
2,3%
1,7%
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Bron: CPB
In de zorg is gemiddeld sprake van marktconforme loonontwikkeling. Uit onderstaande
grafiek wordt duidelijk dat de cao-loonontwikkeling binnen de zorg gemiddeld genomen
dit decennium net iets boven de cao-loonontwikkeling in de markt en bij de overheid
ligt.
Figuur: contractloonontwikkeling per sector (indexcijfers 2010 =100)
Bron: CPB, bewerking VWS
Vraag 14
Kunt u de loonontwikkeling aangeven van mbo-verpleegkundigen vanaf 2010 tot en met
heden?
Antwoord:
Er is geen informatie beschikbaar specifiek over de loonontwikkeling van mbo-verpleegkundigen.
In onderstaande tabel is de contractloonontwikkeling van alle werknemers binnen zorg
en welzijn van 2010 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel: contractloonontwikkeling (in procenten per jaar)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
contractloon
2,3%
1,7%
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Bron: CPB
In de zorg is gemiddeld sprake van marktconforme loonontwikkeling. Uit onderstaande
grafiek wordt duidelijk dat de cao-loonontwikkeling binnen de zorg gemiddeld genomen
dit decennium net iets boven de cao-loonontwikkeling in de markt en bij de overheid
ligt.
Figuur: contractloonontwikkeling per sector (indexcijfers 2010 =100)
Bron: CPB, bewerking VWS
Vraag 15
Kunt u de loonontwikkeling aangeven van hbo-verpleegkundigen vanaf 2010 tot en met
heden?
Antwoord:
Er is geen informatie beschikbaar specifiek over de loonontwikkeling van hbo-verpleegkundigen.
In onderstaande tabel is de contractloonontwikkeling van alle werknemers binnen zorg
en welzijn van 2010 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel: contractloonontwikkeling (in procenten per jaar)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
contractloon
2,3%
1,7%
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Bron: CPB
In de zorg is gemiddeld sprake van marktconforme loonontwikkeling. Uit onderstaande
grafiek wordt duidelijk dat de cao-loonontwikkeling binnen de zorg gemiddeld genomen
dit decennium net iets boven de cao-loonontwikkeling in de markt en bij de overheid
ligt.
Figuur: contractloonontwikkeling per sector (indexcijfers 2010 =100)
Bron: CPB, bewerking VWS
Vraag 16
Kunt u de loonontwikkeling aangeven van gespecialiseerde verpleegkundigen vanaf 2010
tot en met heden?
Antwoord:
Er is geen informatie beschikbaar specifiek over de loonontwikkeling van gespecialiseerde
verpleegkundigen. In onderstaande tabel is de contractloonontwikkeling van alle werknemers
binnen zorg en welzijn van 2010 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel: contractloonontwikkeling (in procenten per jaar)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
contractloon
2,3%
1,7%
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Bron: CPB
In de zorg is gemiddeld sprake van marktconforme loonontwikkeling. Uit onderstaande
grafiek wordt duidelijk dat de cao-loonontwikkeling binnen de zorg gemiddeld genomen
dit decennium net iets boven de cao-loonontwikkeling in de markt en bij de overheid
ligt.
Figuur: contractloonontwikkeling per sector (indexcijfers 2010 =100)
Bron: CPB, bewerking VWS
Vraag 17
Kunt u een overzicht geven van de instroom en uitstroom van alle beroepen in het Beroepen
in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-register vanaf 2010 tot en met heden?
Antwoord:
Vraag 18
Kunt u een overzicht geven van de uitstroom van alle beroepen in het BIG-register
vanaf 2010 tot en met heden, waarvan mensen als reden hebben opgegeven niet te willen
herregistreren?
Antwoord:
Voor de jaren 2010 t/m 2012 zijn er geen cijfers, omdat pas vanaf 2013 de BIG geregistreerden
zich moeten herregistreren.
Vraag 19
Welk onderzoek is/wordt verricht naar de gevolgen van ratten- en muizenplagen op de
volksgezondheid?
Antwoord:
Het RIVM voert onderzoek uit naar zoönosen (ziekteverwekkers die van dieren naar mensen
kunnen gaan) bij knaagdieren. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan ratten.
Om het volksgezondheidsrisico te bepalen, wordt zowel gekeken naar zoönosen die ze
bij zich dragen, als naar de populatie-ontwikkelingen. Het onderzoek naar zoönosen
is arbeidsintensief en vindt daarom gericht plaats op locaties waar een groter infectierisico
wordt verwacht.
Daarnaast zijn verschillende van de rat-overdraagbare zoönosen meldingsplichtig. Indien
signalen worden opgevangen dat er een stijging van het aantal patiënten is, dan wordt
extra onderzoek uitgevoerd.
Ook bij muizen wordt onderzoek gedaan naar (geprioriteerde) zoönosen. Naast dat bij
eventuele signalen extra onderzoek wordt uitgevoerd, worden bijvoorbeeld in een studie
muizen in stedelijk gebied gevangen en getest op verschillende zoönotische pathogenen.
Verder wordt ook bijvoorbeeld met behulp van een model voorspeld of er in een jaar
veel patiënten met orthohantavirus worden verwacht. Deze informatie wordt gecommuniceerd
met professionals zodat ze alert zijn.
Vraag 20
Kunt u aangeven welke negatieve gevolgen de rattenplaag in Midden-Nederland heeft
op de publieke volksgezondheid?
Antwoord:
In de media zijn diverse berichten over rattenoverlast geweest in 2018, onder andere
in een aantal steden in Midden-Nederland, bijvoorbeeld Bilthoven, IJsselstein en Utrecht.
Er zijn uit deze regio door de GGD bij het RIVM echter geen extra patiënten gemeld
met leptospirose (ziekte van Weil), de belangrijkste rat-overdraagbare zoönose in
Nederland.
Vraag 21
Welke maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen van ratten- of muizenplagen
op de volksgezondheid te voorkomen?
Antwoord:
Lokale rattenplagen komen ieder jaar voor op verschillende plaatsen en hangen samen
met factoren zoals voedselbeschikbaarheid, nestmogelijkheden en genomen beheersmaatregelen.
Indien er in de stedelijke omgeving sprake is van een rattenplaag, hebben gemeenten
voldoende informatie beschikbaar hoe te handelen via hun omgevingsdienst of een professionele
plaagdierbeheerser.
Daarnaast is of komt kennis beschikbaar voor gemeenten voor maatregelen om risico’s
te beperken op waterrijke locaties waar mensen recreëren. Zo is er naar aanleiding
van een uitbraak in juli 2015 van de ziekte van Weil een Protocol «ziekte van Weil
in relatie tot zwemmen in oppervlaktewater» ontwikkeld. Verder ontwikkelt het RIVM
een checklist voor waterspeelplaatsen in de stad. Deze wordt in 2019 in de praktijk
getoetst bij verschillende waterspeelplaatsen. De checklist zal onderdeel gaan uitmaken
van een bredere richtlijn voor waterspeelplaatsen, die zich voornamelijk richt op
waterkwaliteit en waarmee in 2019 gestart wordt. Bij sportevenementen met water (cityswim)
en/of modder (Mud- en Obstacle Runs) kunnen gemeenten advies inwinnen over infectieziekten
zoals ziekte van Weil of gastro-enteritis (maag/darminfectie) bij hun GGD’en of eventueel
bij het RIVM.
Tot slot is het belangrijk te weten hoe rattenpopulaties zich in ruimte en tijd ontwikkelen.
Rattenpopulaties worden momenteel door het RIVM nog gemonitord met behulp van een
surveillance met ongeveer vijfentwintig gemeenten in Nederland. Geconcludeerd is echter
dat deze surveillance geen goed landelijk beeld geeft. Om die reden hebben de Ministeries
van Infrastructuur en Waterstaat en Volksgezondheid, Welzijn en Sport het RIVM in
2018 de opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een applicatie om ratten te melden.
Deze «rattenapp» is met name gericht op plaagdierbeheersers en moet het mogelijk maken
om een beter beeld te krijgen van de verspreiding van de rattenpopulaties in Nederland
en hoe deze zich ontwikkelen in de tijd. De gegevens worden ontsloten via de Atlas
Leefomgeving die door iedereen te raadplegen is. De informatie die wordt verkregen
met deze app, zal in de toekomst kunnen worden gebruikt om te voorkomen dat rattenpopulaties
uitgroeien tot plagen, bijvoorbeeld door associaties te maken tussen groengebieden
of bepaalde bebouwing en overlast, waar vervolgens bij de stadsinrichting meer rekening
mee kan worden gehouden.
Vraag 22
Hoeveel zorgorganisaties zijn gestart in de zorg vanaf 2010 tot heden en hebben zich
ingeschreven via de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) Hoeveel daarvan zijn bezocht
door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en hoeveel organisaties zijn niet
bezocht?
Antwoord:
Sinds 2010 hebben ongeveer 2400 instellingen een WTZi-toelating ontvangen. In verband
met de overgang naar een nieuw registratiesysteem bij CIBG omvat dit cijfer echter
niet alle toelatingen die zijn afgegeven in de jaren 2010 en 2011. Van enkele tientallen
instellingen is de WTZi-toelating inmiddels ingetrokken. De IGJ heeft niet sinds 2010
structureel bijgehouden hoeveel nieuwe zorgaanbieders met een WTZi-toelating zij de
afgelopen jaren heeft bezocht. Sinds 2015 heeft de IGJ structureel het toezicht op
nieuwe zorgaanbieders geïntensiveerd. De IGJ bezoekt nu ongeveer 220 nieuwe zorgaanbieders
per jaar met het doel te toetsen of de randvoorwaarden voor goede en veilige zorgverlening
aanwezig zijn. Dit toezicht richt zich op de sectoren verpleging en verzorging, ggz,
gehandicaptenzorg, jeugd en particuliere klinieken. Echter, niet al deze zorgaanbieders
dienen te beschikken over een WTZi-toelating. Zo richt de WTZi zich niet op aanbieders
die alleen zorg aanbieden op basis van de Jeugdwet en aanbieders die uitsluitend pgb-gefinancierde
zorg verlenen. Tevens kunnen instellingen die al jaren een WTZi-toelating hebben een
bezoek verwachten wanneer ze door de trechter vallen van de inspectie in het kader
van het reguliere incidententoezicht en het risicogestuurd toezicht. Het totaal aantal
inspectiebezoeken aan instellingen met een WTZi-toelating ligt dan ook hoger dan hiervoor
aangegeven.
Vraag 23
Hoeveel zorgorganisaties zijn gestart in de zorg vanaf 2010 tot heden en hebben zich
niet actief gemeld?
Antwoord:
Pas vanaf 2016 worden nieuw ingeschreven ondernemingen in het handelsregister onder
de noemer «Gezondheids- en welzijnszorg» geattendeerd om zich als nieuwe zorgaanbieder
te melden op de website www.meldennieuwezorgaanbieders.nl. Dit is vooruitlopend op de wettelijke meldplicht in het wetsvoorstel Wet toetreding
zorgaanbieders (Wtza). Tot en met 24 mei 2019 hebben in totaal 32.587 zorgaanbieders
gehoor gegeven aan de oproep om zich vrijwillig te melden. Dit is ongeveer 50% van
het aantal ondernemingen dat zich in diezelfde periode heeft ingeschreven in de KvK.
Er kan geen goed getal worden gegeven van de nieuwe zorgaanbieders die zich niet actief
hebben gemeld. Uit de inschrijving in het handelsregister blijkt namelijk nog niet
of daadwerkelijk sprake is van een nieuwe zorgaanbieder die valt onder de reikwijdte
van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg waarop de IGJ toezicht houdt. In
de Wtza is een grondslag opgenomen, opdat zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders weten
wie voldaan heeft aan de meldplicht. De meldplicht zal als voorwaarde worden gehanteerd
voor de afgifte van een AGB-code, die nodig is om zorg te kunnen declareren. Dit betekent
«niet gemeld, geen geld» en geeft een stevige financiële prikkel voor nieuwe zorgaanbieders
om aan de meldplicht te voldoen.
Vraag 24
Wat waren/zijn de streefcijfers voor het aannemen van extra personeel in de verpleeghuiszorg
voor de jaren 2017, 2018 en 2019? Hoe was/is de onderverdeling?
Antwoord:
Zoals op 6 juli 2017 aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de gestelde
vragen in het VSO inzake Voortgang kwaliteitskader verpleeghuiszorg (Kamerstuk 31 765, nr. 280) kon er met de extra middelen voor het kwaliteitskader verpleeghuiszorg in 2017 circa
1.500 extra fte zorgpersoneel worden ingezet. Dit aantal loopt op tot (cumulatief)
circa 7.000 in 2018 en circa 17.000 in 2019. De onderverdeling van jaar-op-jaar is
daarmee 1.500 extra fte in 2017 ten opzichte van 2016, 5.500 extra fte in 2018 ten
opzichte van 2017 en 10.000 extra fte in 2019 ten opzichte van 2018. Deze streefcijfers
zijn sindsdien niet veranderd en zijn derhalve ook verwerkt in de 2e voortgangsrapportage
van het programma Thuis in het Verpleeghuis2. Naast de inzet van extra personeel om uitvoering te geven aan het kwaliteitskader
is er ook additioneel personeel aangenomen om de groei van het aantal cliënten op
te vangen (cumulatief tussen 2016–2018 circa 5.000 fte).
Vraag 25
Hoeveel zorgverleners, uitgesplitst per beroep, zijn sinds 2015 tot heden gaan werken
in de zorg en in welke zorgsector?
Antwoord:
Op basis van de meest recente inzichten over mobiliteit in de sector zorg en welzijn
en de werkgelegenheidsontwikkeling uit CBS-data, kan de totale instroom in de sector
worden ingeschat op circa 150.000 personen in 2018. Begin juni 2019 komen CBS-data
beschikbaar waarop de totale instroom preciezer kan worden aangegeven. Het aantal
werknemers in zorg en welzijn is op basis van de meest actuele seizoensgecorrigeerde
cijfers van het CBS in het derde kwartaal van 2018 met circa 44.300 personen toegenomen
ten opzichte van hetzelfde kwartaal uit 2015. Deze cijfers hebben betrekking op werknemers
in loondienst in de sector zorg en welzijn; zelfstandigen zijn niet meegenomen in
deze cijfers.
De toename in de genoemde periode is in onderstaande tabel verdeeld naar de branches
in zorg en welzijn. Uitgesplitst naar de branches in zorg en welzijn, is de grootste
toename zichtbaar in de VVT (circa 9.600 personen), gevolgd door de ziekenhuiszorg
(circa 6.700 personen) en de geestelijke gezondheidszorg (circa 6.400 personen). Het
is niet mogelijk om een uitsplitsing naar beroep te maken.
Tabel toename aantal seizoensgecorrigeerde werknemers in derde kwartaal 2018 vergeleken
met derde kwartaal 2015, naar branche in zorg en welzijn, in duizenden personen
Branches zorg en welzijn
Aantal werknemers (verschil derde kwartaal 2018 – derde kwartaal 2015)
Universitair medische centra
3,6
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg
6,7
Geestelijke gezondheidszorg
6,4
Huisartsen en gezondheidscentra
2,4
Verpleging, verzorging en thuiszorg
9,6
Gehandicaptenzorg
4,4
Jeugdzorg
2,7
Sociaal werk
2,0
Overig zorg & welzijn
6,5
Totaal
44,3
Bron: CBS, AZW statline
Vraag 26
Hoeveel zorgverleners, uitgesplitst per beroep, hebben sinds 2015 tot heden de zorg
verlaten en uit welke zorgsector?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de uitstroom uit de sector weergegeven op basis van de meest
actuele gegevens van het CBS. Onder uitstroom vallen zowel mensen die in een andere
sector gaan werken als mensen die niet meer actief zijn als werknemer (o.a. pensioen,
uitkering). Omdat het gaat om cijfers die elk kwartaal worden vastgesteld op basis
van 12-maands voortschrijdende aantallen, kunnen deze getallen niet bij elkaar opgeteld
worden.
Tabel uitstroom uit sector zorg en welzijn, op basis van 12-maands voortschrijdende
aantallen, in aantal personen
2015
2016
2017
2018
Totaal zorg en welzijn
131.260
118.590
112.460
119.160
*Meetmoment voor elk jaar is het vierde kwartaal
Bron: CBS, AZW StatLine
De uitstroom valt over hele periode te typeren als relatief hoog. De uitstroom is
in 2018 119.160 personen. Ten opzichte van hetzelfde meetmoment in 2017 is dat een
stijging van 6.700 personen. Daar tegenover staat dat de instroom op basis van de
meest recente inzichten over mobiliteit in de sector zorg en welzijn en de werkgelegenheidsontwikkeling
uit CBS-data, ingeschat wordt op circa 150.000 personen in 2018. Vanaf 4 juni 2019
komen CBS-data beschikbaar waarop de totale instroom preciezer kan worden aangegeven.
In onderstaande tabel is de uitstroom op het meest recente meetmoment verdeeld naar
de branches in zorg en welzijn. Het is niet mogelijk om een uitsplitsing naar beroep
te maken.
Tabel uitstroom uit de sector zorg en welzijn, 12-maands cijfer op meetmoment vierde
kwartaal 2018, aantal medewerkers naar branche in zorg en welzijn.
Branches zorg en welzijn
Uitstroom (aantal werknemers)
Universitair medische centra
6.660
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg
17.550
Geestelijke gezondheidszorg
8.000
Huisartsen en gezondheidscentra
2.390
Verpleging, verzorging en thuiszorg
38.550
Gehandicaptenzorg
15.140
Jeugdzorg
4.920
Sociaal werk
10.420
Overig zorg & welzijn
15.540
Totaal
119.1601
Bron: CBS, AZW Statline
X Noot
1
In verband met afrondingsverschillen komen de afzonderlijke branches in totaal niet
exact overeen met het totaal voor de sector zorg en welzijn.
Vraag 27
Hoeveel flexibele contracten en hoeveel vaste contracten zijn afgegeven in zorg? Kunt
u dit percentage per zorgsector aangeven?
Antwoord:
Er zijn alleen CBS-gegevens beschikbaar over de positie in de werkkring over het jaar
2017. Deze gegevens laten zien dat dat sectorbreed van het totaal aantal werknemers
85% een vaste arbeidsrelatie kende; 15% een flexibele arbeidsrelatie.
Tabel Aantallen werknemers in 2017 naar branches in zorg en welzijn, met vaste en
flexibele arbeidsrelatie, in duizenden personen en percentages
Werknemers
totaal
Werknemer met vaste arbeidsrelatie
Werknemer met flexibele arbeidsrelatie
personen
personen
% totaal
personen
% totaal
Universitair medische centra
54
47
87,0%
8
14,8%
Ziekenhuizen en overige
medisch specialistische zorg
181
159
87,8%
22
12,2%
Geestelijke gezondheidszorg
67
59
88,1%
8
11,9%
Huisartsen en gezondheidscentra
26
23
88,5%
3
11,5%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
305
254
83,3%
50
16,4%
Gehandicaptenzorg
134
118
88,1%
16
11,9%
Jeugdzorg
25
20
80,0%
5
20,0%
Sociaal werk
43
34
79,1%
9
20,9%
Overige zorg en welzijn
89
72
80,9%
18
20,2%
Totaal
925
785
84,9%
139
15,0%
Bron: CBS
Deze cijfers zijn niet één-op-één vergelijkbaar met de andere werkgelegenheidscijfers
van het CBS voor zorg en welzijn omdat een andere definitie wordt gehanteerd, en dienen
als indicatief te worden geïnterpreteerd.
Vraag 28
Kunt u aangeven bij welke Amsterdamse ziekenhuizen voor de specialismen cardiologie,
geriatrie, interne geneeskunde en gynaecologie de treeknormen van vier weken voor
een eerste afspraak in het ziekenhuis en zeven weken voor een ziekenhuisopname worden
gehaald?
Antwoord:
Ieder specialisme binnen een ziekenhuis biedt verschillende behandelingen aan (bijvoorbeeld
bij oogheelkunde: behandeling van cataract, staaroperatie, etcetera). Binnen een specialisme
kunnen de wachttijden per behandeling verschillen, reden waarom de NZa naar de wachttijden
op het niveau van een behandeling en niet op het niveau van een specialisme kijkt.
De NZa monitort de wachttijden periodiek maar heeft de actuele informatie niet op
deze korte termijn beschikbaar. Wel heeft de NZa mij laten weten dat het geen signalen
heeft dat de wachttijden in de regio Amsterdam afwijken van het landelijk beeld, en
dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Verder inventariseert de NZa op dit moment, naar aanleiding van uw verzoek, de wachttijden
van de 3–5 meest voorkomende behandelingen per het door u genoemde specialisme. Ook
kijkt de NZa naar de gevraagde informatie over de ontwikkeling in de wachttijden in
de jaren 2013–2018. Ik streef ernaar u hier voor het zomerreces schriftelijk over
te informeren.
Vraag 29
Kunt u aangeven bij welke Amsterdamse ziekenhuizen voor de specialismen cardiologie,
geriatrie, interne geneeskunde en gynaecologie de treeknormen van vier weken voor
een eerste afspraak en zeven weken voor een ziekenhuisopname, niet zijn gehaald?
Antwoord:
Ieder specialisme binnen een ziekenhuis biedt verschillende behandelingen aan (bijvoorbeeld
bij oogheelkunde: behandeling van cataract, staaroperatie, etcetera). Binnen een specialisme
kunnen de wachttijden per behandeling verschillen, reden waarom de NZa naar de wachttijden
op het niveau van een behandeling en niet op het niveau van een specialisme kijkt.
De NZa monitort de wachttijden periodiek maar heeft de actuele informatie niet op
deze korte termijn beschikbaar. Wel heeft de NZa mij laten weten dat het geen signalen
heeft dat de wachttijden in de regio Amsterdam afwijken van het landelijk beeld, en
dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Verder inventariseert de NZa op dit moment, naar aanleiding van uw verzoek, de wachttijden
van de 3–5 meest voorkomende behandelingen per het door u genoemde specialisme. Ook
kijkt de NZa naar de gevraagde informatie over de ontwikkeling in de wachttijden in
de jaren 2013–2018. Ik streef ernaar u hier voor het zomerreces schriftelijk over
te informeren.
Vraag 30
Kunt u voor elk Amsterdams ziekenhuis aangeven wat de wachttijd was voor de specialismen
maag-darm-leverziekten, oogheelkunde, reumatologie, pijnbestrijding, anesthesiologie
en neurologie als het gaat om poliklinisch bezoek en ziekenhuisopname vóór oktober
2018? Kunt u een toelichting geven met een overzicht van de ontwikkeling van de wachttijden
afgemeten over vijf jaar van 2013 tot en met 2018?
Antwoord:
Ieder specialisme binnen een ziekenhuis biedt verschillende behandelingen aan (bijvoorbeeld
bij oogheelkunde: behandeling van cataract, staaroperatie, etcetera). Binnen een specialisme
kunnen de wachttijden per behandeling verschillen, reden waarom de NZa naar de wachttijden
op het niveau van een behandeling en niet op het niveau van een specialisme kijkt.
De NZa monitort de wachttijden periodiek maar heeft de actuele informatie niet op
deze korte termijn beschikbaar. Wel heeft de NZa mij laten weten dat het geen signalen
heeft dat de wachttijden in de regio Amsterdam afwijken van het landelijk beeld, en
dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Verder inventariseert de NZa op dit moment, naar aanleiding van uw verzoek, de wachttijden
van de 3–5 meest voorkomende behandelingen per het door u genoemde specialisme. Ook
kijkt de NZa naar de gevraagde informatie over de ontwikkeling in de wachttijden in
de jaren 2013–2018. Ik streef ernaar u hier voor het zomerreces schriftelijk over
te informeren.
Vraag 31
Kunt u voor elk Amsterdams ziekenhuis aangeven hoe de wachttijden zich hebben ontwikkeld
voor de specialismen maag-darm-leverziekten, oogheelkunde, reumatologie, pijnbestrijding,
anesthesiologie en neurologie als het gaat om poliklinisch bezoek en ziekenhuisopname
na de sluiting van het MC Slotervaart in oktober 2018? Kunt u hierbij een toelichting
geven?
Antwoord:
Ieder specialisme binnen een ziekenhuis biedt verschillende behandelingen aan (bijvoorbeeld
bij oogheelkunde: behandeling van cataract, staaroperatie, etcetera). Binnen een specialisme
kunnen de wachttijden per behandeling verschillen, reden waarom de NZa naar de wachttijden
op het niveau van een behandeling en niet op het niveau van een specialisme kijkt.
De NZa monitort de wachttijden periodiek maar heeft de actuele informatie niet op
deze korte termijn beschikbaar. Wel heeft de NZa mij laten weten dat het geen signalen
heeft dat de wachttijden in de regio Amsterdam afwijken van het landelijk beeld, en
dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Verder inventariseert de NZa op dit moment, naar aanleiding van uw verzoek, de wachttijden
van de 3–5 meest voorkomende behandelingen per het door u genoemde specialisme. Ook
kijkt de NZa naar de gevraagde informatie over de ontwikkeling in de wachttijden in
de jaren 2013–2018. Ik streef ernaar u hier voor het zomerreces schriftelijk over
te informeren. Voor informatie over de ontwikkeling van de wachttijden vóór respectievelijk
na het faillissement van MC Slotervaart verwijs ik u naar mijn brief van 24 april
2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 226).
Vraag 32
Kunt u aangeven welke Amsterdamse ziekenhuizen de treeknormen voor onderzoek en behandeling
voor de specialismen maag-darm-leverziekten, reumatologie en oogheelkunde halen? Welke
Amsterdamse ziekenhuizen halen deze niet? Hoe lang moeten mensen wachten? Kunt u een
overzicht per specialisme en per ziekenhuis geven?
Antwoord:
Ieder specialisme binnen een ziekenhuis biedt verschillende behandelingen aan (bijvoorbeeld
bij oogheelkunde: behandeling van cataract, staaroperatie, etcetera). Binnen een specialisme
kunnen de wachttijden per behandeling verschillen, reden waarom de NZa naar de wachttijden
op het niveau van een behandeling en niet op het niveau van een specialisme kijkt.
De NZa monitort de wachttijden periodiek maar heeft de actuele informatie niet op
deze korte termijn beschikbaar. Wel heeft de NZa mij laten weten dat het geen signalen
heeft dat de wachttijden in de regio Amsterdam afwijken van het landelijk beeld, en
dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Verder inventariseert de NZa op dit moment, naar aanleiding van uw verzoek, de wachttijden
van de 3–5 meest voorkomende behandelingen per het door u genoemde specialisme. Ook
kijkt de NZa naar de gevraagde informatie over de ontwikkeling in de wachttijden in
de jaren 2013–2018. Ik streef ernaar u hier voor het zomerreces schriftelijk over
te informeren.
Vraag 33
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen drie jaar (2015–2018) een patiëntenstop
is afgekondigd op de spoedeisende hulp (SEH) bij Amsterdamse ziekenhuizen?
Antwoord:
De informatie die beschikbaar is over aantal en duur van de SEH-stops staat in de
monitor acute zorg van de NZa. De NZa heeft daarin de ontwikkeling van het aantal
seh-stops in de jaren 2014–2017 in kaart gebracht van drie regio's: SpoedZorgNet en
Netwerk Acute Zorg Noordwest (de ROAZen die de stops in onder meer Amsterdam registreren)
en Traumazorgnetwerk Midden-Nederland, omdat zij de enige zijn met een betrouwbare
en eenduidige stops-registratie. Uit die informatie komt naar voren dat het aantal
stops en de totale duur daarvan in de jaren 2014 t/m 2017 zijn toegenomen. Voor meer
informatie verwijs ik u graag naar de monitor van de NZa (Kamerstuk 29 247, nr. 267).
In het VAO acute zorg op 11 april jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 74, item 5) en het AO failliete ziekenhuizen op 25 april jl. heb ik, onder meer in reactie op
de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271), aangegeven dat ik op dit moment niet over informatie van stops sinds 1 januari
2018 beschik. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bereid ben om met de NZa en het Landelijk
Netwerk Acute Zorg (LNAZ), de koepel van de ROAZen, in gesprek te gaan en te kijken
of en, zo ja, in hoeverre ik de gevraagde informatie over de stops boven tafel kan
krijgen (een restrictie kan bijvoorbeeld zijn dat sprake is van niet openbare dus
vertrouwelijke informatie). De Kamer ontvangt binnenkort een nadere reactie op deze
motie. Voor zover mogelijk zal ik daarbij ook ingaan op de vragen 33, 34 en 35.
Vraag 34
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen drie jaar (2015–2018) een patiëntenstop
is geweest bij de verschillende spoedeisende hulpposten in Nederland?
Antwoord:
De informatie die beschikbaar is over aantal en duur van de SEH-stops staat in de
monitor acute zorg van de NZa. De NZa heeft daarin de ontwikkeling van het aantal
seh-stops in de jaren 2014–2017 in kaart gebracht van drie regio's: SpoedZorgNet en
Netwerk Acute Zorg Noordwest (de ROAZen die de stops in onder meer Amsterdam registreren)
en Traumazorgnetwerk Midden-Nederland, omdat zij de enige zijn met een betrouwbare
en eenduidige stops-registratie. Uit die informatie komt naar voren dat het aantal
stops en de totale duur daarvan in de jaren 2014 t/m 2017 zijn toegenomen. Voor meer
informatie verwijs ik u graag naar de monitor van de NZa (Kamerstuk 29 247, nr. 267).
In het VAO acute zorg op 11 april jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 74, item 5) en het AO failliete ziekenhuizen op 25 april jl. heb ik, onder meer in reactie op
de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271), aangegeven dat ik op dit moment niet over informatie van stops sinds 1 januari
2018 beschik. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bereid ben om met de NZa en het Landelijk
Netwerk Acute Zorg (LNAZ), de koepel van de ROAZen, in gesprek te gaan en te kijken
of en, zo ja, in hoeverre ik de gevraagde informatie over de stops boven tafel kan
krijgen (een restrictie kan bijvoorbeeld zijn dat sprake is van niet openbare dus
vertrouwelijke informatie). De Kamer ontvangt binnenkort een nadere reactie op deze
motie. Voor zover mogelijk zal ik daarbij ook ingaan op de vragen 33, 34 en 35.
Vraag 35
Kunt u aangeven hoe vaak er een patiëntenstop is afgekondigd op de spoedeisende hulp
bij Amsterdamse ziekenhuizen sinds de sluiting van het MC Slotervaart? Is het aantal
patiëntenstops op de spoedeisende hulp bij Amsterdamse ziekenhuizen sinds de sluiting
van het MC Slotervaart toe- of afgenomen? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
De informatie die beschikbaar is over aantal en duur van de SEH-stops staat in de
monitor acute zorg van de NZa. De NZa heeft daarin de ontwikkeling van het aantal
seh-stops in de jaren 2014–2017 in kaart gebracht van drie regio's: SpoedZorgNet en
Netwerk Acute Zorg Noordwest (de ROAZen die de stops in onder meer Amsterdam registreren)
en Traumazorgnetwerk Midden-Nederland, omdat zij de enige zijn met een betrouwbare
en eenduidige stops-registratie. Uit die informatie komt naar voren dat het aantal
stops en de totale duur daarvan in de jaren 2014 t/m 2017 zijn toegenomen. Voor meer
informatie verwijs ik u graag naar de monitor van de NZa (Kamerstuk 29 247, nr. 267).
In het VAO acute zorg op 11 april jl. en het AO failliete ziekenhuizen op 25 april
jl. heb ik, onder meer in reactie op de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271), aangegeven dat ik op dit moment niet over informatie van stops sinds 1 januari
2018 beschik. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bereid ben om met de NZa en het Landelijk
Netwerk Acute Zorg (LNAZ), de koepel van de ROAZen, in gesprek te gaan en te kijken
of en, zo ja, in hoeverre ik de gevraagde informatie over de stops boven tafel kan
krijgen (een restrictie kan bijvoorbeeld zijn dat sprake is van niet openbare dus
vertrouwelijke informatie). De Kamer ontvangt binnenkort een nadere reactie op deze
motie. Voor zover mogelijk zal ik daarbij ook ingaan op de vragen 33, 34 en 35.
Vraag 36
Kunt u aangeven hoe groot de opnamecapaciteit was op de spoedeisende hulp bij Amsterdamse
ziekenhuizen vóór oktober 2018? En hoe groot is de opnamecapaciteit van de spoedeisende
hulp van Amsterdamse ziekenhuizen na de sluiting van het MC Slotervaart?
Antwoord:
Ik heb de NZa gevraagd om na te gaan hoe de behandelcapaciteit op de Amsterdamse SEH’s
zich op dit moment verhoudt tot de behandelcapaciteit vóór het faillissement van MC
Slotervaart, en ook wat het oordeel van de NZa hierover is in het licht van de zorgplicht
van de zorgverzekeraars. Het antwoord op deze vraag zal ik meenemen in de brief met
betrekking tot de wachttijden in de regio Amsterdam, die ik de Kamer in beginsel voor
het zomerreces zal toesturen (zie mijn antwoord op de vragen 28 tot en met 32).
Vraag 37
Kunt u specificeren voor elk van de achttien in 2018 aangeboden actieprogramma's hoeveel
ambtelijke capaciteit hiervoor is ingezet en kunt u dit financieel onderbouwen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel fte is ingehuurd voor welke projecten
of programma’s omdat we dit niet op deze wijze registeren.
Vraag 38
Waarom wordt in het jaarverslag niet teruggekomen op het doel dat de wachttijden in
de GGZ binnen een jaar terug moesten zijn op de afgesproken termijnen? Kan hier alsnog
inzicht in worden gegeven?
Antwoord:
In de zomer van 2017 heeft de toenmalige Minister van VWS bestuurlijk afspraken met
de ggz-sector gemaakt om te zorgen dat de wachttijden binnen een jaar weer binnen
de Treeknormen zouden vallen. Uit de kwantitatieve rapportage van de Nederlandse Zorgautoriteit
over de stand van de wachttijden in maart 2018 bleek dat de wachttijden voor een aantal
diagnosegroepen nog altijd ruim boven de norm zat. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd
dat de eerder geformuleerde doelstelling niet haalbaar bleek en is de aanpak geïntensiveerd,
zoals aan de Kamer gemeld bij brief van 10 april 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 396). De laatste stand van de wachttijden heb ik op 21 december 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 451) met de Tweede Kamer gedeeld. Voor de zomer verwacht ik een volgende tussenstand
met de Kamer te kunnen delen.
Vraag 39
Hoe verhouden de tekorten in de jeugdzorg zich tot het feit dat het gemeentefonds
een onderuitputting van € 311 miljoen kent?
Antwoord:
Er is bij het gemeentefonds geen sprake van onderuitputting, zoals wel mogelijk is
bij departementale begrotingen. Het is gebruikelijk dat een deel van de uitkeringen
niet volledig in het begrotingsjaar tot uitbetaling komt. Dit bedrag wordt als wijziging
betalingsverloop (eindejaarsmarge) meegenomen naar het volgende begrotingsjaar, zodat
de uitkeringen waar gemeenten recht op hebben volledig tot uitbetaling kunnen komen.
Bij de algemene uitkering is dit een gevolg van het feit dat nog niet voor alle verdeelmaatstaven
de gegevens definitief bekend zijn aan het eind van het begrotingsjaar. Bij de decentralisatie-uitkeringen
is dit veelal een gevolg van het feit dat de verdeling van bepaalde uitkeringen nog
niet (volledig) bekend is. In 2018 betrof het totaal aan niet tot uitbetaling gekomen
uitkeringen € 311 miljoen. Daarvan had € 33 miljoen betrekking op de algemene uitkering
en € 276 miljoen op de decentralisatie-uitkeringen. Binnen de decentralisatie-uitkeringen
was onder meer € 200 miljoen opgenomen voor de Voorziening knelpunten sociaal domein
en € 36 miljoen voor het Transformatiefonds sociaal domein jeugd. Voor beide decentralisatie-uitkeringen
geldt dat ze in januari 2019 volledig zijn uitbetaald aan de desbetreffende gemeenten.
Vraag 40
Kunt u aangeven welke doelstelling u had voor de wachttijden in de ggz en wat de gerealiseerde
wachttijden waren in 2018? Zijn de wachttijden in de ggz daarmee toe- of afgenomen
ten opzichte van eerdere jaren? Hoe verhoudt zich dit tot de onderuitputting op de
ggz-middelen?
Antwoord:
In de zomer van 2017 heeft de toenmalige Minister van VWS bestuurlijke afspraken met
de ggz-sector gemaakt met als doel dat de wachttijden binnen een jaar weer binnen
de Treeknormen zouden vallen. Uit de kwantitatieve rapportage van de Nederlandse Zorgautoriteit
over de stand van de wachttijden in maart 2018 bleek dat de wachttijden voor een aantal
diagnosegroepen nog altijd ruim boven de norm zat. Op basis daarvan heeft de Staatssecretaris
geconcludeerd dat de eerder geformuleerde doelstelling niet haalbaar bleek en is de
aanpak geïntensiveerd, zoals aan de Kamer gemeld bij brief van 10 april 2018 (Kamerstuk
25 424, nr. 396).
In juli en december 2018 heeft de Staatssecretaris een NZa-informatiekaart met actuele cijfers met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 424, nrs. 423 en 451).
Het beeld van de totale wachttijden in de informatiekaart van december jl. was positiever
dan het beeld uit de rapportage die in juli daaraan voorafgaand aan de Kamer is gestuurd. In juli bedroeg de totale wachttijd voor 7 hoofddiagnosegroepen
meer dan de Treeknorm van 14 weken, in december werd voor 3 hoofddiagnosegroepen de
Treeknorm overschreden.
Getuige de onderuitputting op het ggz-kader die we al enkele jaren zien, kan gesteld
worden dat een tekort aan beschikbaar budget geen oorzaak is van de lange wachttijden.
Oorzaken zijn wel (onder andere): onbekendheid met de mogelijkheid tot wachtlijstbemiddeling,
te weinig behandelcapaciteit en verkeerde verdeling van de capaciteit, onjuist screening
en verwijzing, inefficiënt op- en afschalen, niet-passende contractering voor complexe
doelgroepen en gebrekkige communicatie tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder over
wachtlijsten of het bereiken van een omzetplafond. Al deze oorzaken hebben een plek
gekregen in ofwel de aanpak wachttijden (bijvoorbeeld in de regionale taskforces en
in de contractering) ofwel in het hoofdlijnenakkoord ggz (zoals het beschikbaar stellen
van extra opleidingsplekken).
Vraag 41
Hoeveel mensen zijn in 2018 ingestroomd in een ggz-opleiding? Kunt u dit afzetten
tegen de instroom van de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Er zijn nog geen gegevens bekend over de instroom in 2018. Onderstaand treft u de
beschikbare gegevens over de jaren 2013 tot en met 2017.
Vraag 42
Welke verbeteringen zijn er in het jaarverslag doorgevoerd naar aanleiding van de
resultaten van de pilot Lerend evalueren?
Antwoord:
VWS is in 2018 gestart met de pilot Lerend evalueren. Het doel van de pilot is om
werkendeweg het inzicht in de kwaliteit van het beleid te verbeteren. In het jaarverslag
wordt aangegeven welke evaluaties dat jaar zijn uitgevoerd en de belangrijkste bevindingen
toegelicht. Anders dan bij de eerdere beleidsdoorlichtingen worden naast de betreffende
uitgaven op de VWS-begroting ook – waar dat aan de orde is – de betreffende uitgaven
die vallen onder het uitgavenplafond Zorg betrokken in de evaluatieonderzoeken. Naast
de vertrouwde ex post evaluaties worden in het kader van de pilot ook ex ante en ex
durante onderzoeken gedaan. Ook hiervan zullen resultaten kort worden toegelicht in
het jaarverslag. Aangezien de pilot voor 2018 vooral nog in de opstartfase zat heeft
dit voor nu nog niet geleid tot verbeteringen in het jaarverslag zelf.
Vraag 43
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de realisatie van de doelen die zijn
geformuleerd in de opgesomde programma’s en akkoorden (waaronder het Nationaal Preventieakkoord,
het Sportakkoord, het Pact voor de Ouderenzorg en het programma Zorg voor de Jeugd)?
Antwoord
Zoals tijdens het wetgevingsoverleg bij het jaarverslag 2017 is aangegeven ontvangt
uw kamer op gezette tijden voortgangsrapportages van de verschillende programma’s.
Zo kan meer actueel en met meer context, duiding worden gegeven van de voortgang.
Uiteindelijk beogen we met de actieprogramma’s een merkbaar verschil te maken.
In onderstaand overzicht is opgenomen wanneer de laatste voortgangsrapportage aan
uw Kamer is verzonden of wanneer de eerstvolgende voortgangsrapportage staat gepland
van de in 2018 gestarte programma’s. Met betrekking tot het nationaal actieplan soa,
hiv en seksuele gezondheid 2017–2021 (nummer 18) geldt dat geen voortgangsrapportage
is gepland omdat het een actieplan van en door het veld is.
Vraag 44
Hoeveel lokale sportakkoorden zijn in tweede helft van 2018 gesloten? Hoeveel sportformateurs
zijn in de tweede helft van 2018 aangesteld?
Antwoord:
De regeling voor het aanvragen van budget voor sportformateurs is in 2019 opengesteld.
In de tweede helft van 2018 was er nog geen sportformateur via de regeling van VWS
aangesteld.
Inmiddels hebben 155 gemeenten een budgetaanvraag voor een sportformateur gedaan en
zijn er 19 lokale sportakkoorden gesloten.
Vraag 45
Wat zijn de precieze werkzaamheden van het praktijkteam Zorg op de juiste plek ten
aanzien van de overdracht van kwetsbare cliënten tussen thuis, ziekenhuis of (kortdurende)
opname?
Antwoord:
Het praktijkteam Zorg op de juiste plek ondersteunt zorgprofessionals en organisaties
in de regio als er knelpunten zijn in de overdracht van patiënten tussen het ziekenhuis,
kortdurende verblijfszorg en thuis. Het praktijkteam is laagdrempelig bereikbaar door
op werkdagen telefonisch contact op te nemen met 030 – 78 97 878, danwel via het volgende
mailadres: meldpunt@juisteloket.nl of twitter account:@Juiste_Zorgplek. Het praktijkteam
Zorg op de juiste plek is een samenwerking tussen medewerkers van het Juiste Loket en het Ministerie van VWS.
Het juiste loket beantwoordt vragen van melders en denkt met hen mee. Als de melding
ingewikkelder is, dan wordt het praktijkteam ingeschakeld. Het praktijkteam denkt
daarbij actief mee met de melder. Daarnaast kijkt het praktijkteam ook wat er te leren
valt van ingewikkelde casuïstiek. Daarmee zijn de werkzaamheden divers van aard. Het
praktijkteam neemt bijvoorbeeld contact op met het zorgkantoor, zorgverzekeraar danwel
gemeente om hen te vragen of zij actief kunnen meezoeken om de melder te helpen als
de melder onvoldoende voortgang ervaart bij het vinden van vervolgzorg. Het praktijkteam
brengt (op verzoek van een melder) ook partijen bij elkaar als blijkt dat de doorstroming
moeizaam loopt in een regio om te bezien wat nodig is om de doorstroming beter te
laten lopen. Zie bijgaande link als voorbeeld van de werkwijze: https://twitter.com/minvws/status/990944222311219200
Vraag 46
De laatste decennia zijn de Nederlandse zorguitgaven gestegen, 2018 is het zesde jaar
op rij dat de groei van de zorguitgaven onder de economische groei uit komt; welke
groei is gerechtvaardigd? Met welke groei blijft de zorg volgens u betaalbaar?
Antwoord:
De hoogte van de te rechtvaardigen groei van de zorguitgaven is een politieke afweging
waarover ik regelmatig met uw Kamer debateer. Wanneer de zorguitgaven structureel
harder groeien dan de economie nemen deze een steeds groter deel in van de totale
bruto collectieve uitgaven en verdringen hiermee andere uitgaven. Meer geld voor zorg
betekent dat er relatief minder geld beschikbaar is voor bijvoorbeeld onderwijs, defensie
en sociale zekerheid. In het VWS-jaarverslag over 2018 constateren we inderdaad dat
de groei van de zorguitgaven voor het zesde jaar op rij onder de economische groei
is uitgekomen. Dat is een trendbeuk met het verleden en een indicatie dat het beleid
gericht op kostenbeheersing zijn vruchten afwerpt. Dit neemt niet weg dat de zorg
ook in toekomst een snel groeiende uitgavenpost zal blijven en constante inspanningen
nodig zijn om de uitgavengroei te beheersen. In de hoofdlijnenakkoorden van 2019–2022
zijn daarom wederom afspraken gemaakt gericht op kwaliteitsverbeteringen die tevens
bijdragen aan meer doelmatigheid in de zorg.
De Technische werkgroep Beheersinstrumentarium Zorguitgaven in 2017 stelde dat een
groei van de zorguitgaven ver boven de economische groei niet houdbaar was. In de
recente hoofdlijnenakkoorden is met alle ondertekende partijen afgesproken dat we
ernaar streven om op termijn de kosten in de zorg niet sneller te laten stijgen dan
de economische groei. Het spanningsveld tussen de houdbaarheid van en solidariteit
in de zorg is een maatschappelijk vraagstuk dat onverminderd actueel is en nog vele
toekomstige kabinetten zal bezighouden. Het is dan ook belangrijk om doorlopend vanuit
verschillende invalshoeken naar dit vraagstuk te blijven kijken. Om die reden heeft
het kabinet trajecten in gang gezet bij de Sociaal-Economische Raad en de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (Kamerstuk 32 620, nr. 208), en de commissie Toekomst zorg thuiswonende ouderen ingesteld (Kamerstukken 31 765 en 34 104, nr. 348; en Kamerstuk 29 689, nr. 985).
Vraag 47
Wat is het budget voor de waarde van een mensenleven?
Antwoord:
De vraag refereert aan mijn uitspraak «Een mensenleven is oneindig veel waard. Maar ons budget is niet oneindig». Deze uitspraak heb ik gedaan tijdens de Begrotingsbehandeling 20193 (en is herhaald in het jaarverslag 2018) naar aanleiding van de poging om het geneesmiddel
Spinraza beschikbaar te krijgen voor patiëntjes die dat middel heel dringend nodig
hebben.
Wat de discussie over Spinraza liet zien is, voor welke dilemma de zorg staat en ook
dat er geen hard budgettair afkappunt is om medische technologieën wel of niet beschikbaar
te stellen.
Overigens laat het onderzoek «Verdringingseffecten binnen het Nederlandse zorgstelsel»
van het Zorginstituut Nederland (ZiNL) de noodzaak zien van het maken van expliciete
afwegingen. In de uitwerking van een beoordelingskader voor medische technologieën
gebruikt ZiNL de afweging tussen ziektelast en kosteneffectiviteit: hoe hoger de ziektelast,
hoe meer we bereid zijn te betalen voor gezondheidswinst, uitgedrukt in kosten per
«Quality Adjusted Life Years». In het rapport «Kosteneffectiviteit in de praktijk»
beschrijft het Zorginstituut hoe ze dat doet, namelijk door voor drie klassen van
ziektelast een andere referentiewaarde voor de kosteneffectiviteit te kiezen: tot
€ 20.000 per QALY; tot € 50.000 per QALY resp. tot € 80.000 per QALY.
Vraag 48
Kan een uitputtend overzicht gegeven worden van alle (18) in 2018 gesloten akkoorden,
pacts en (actie)programma’s inclusief de daarbij horende doelgroepen, budgetten, tijdspaden
en doelen waarbij ook de beschikbare budgetten voor afzonderlijke maatregelen binnen
de afzonderlijke programma’s wordt weergegeven?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 43.
Vraag 49
Hoeveel ziekenhuisbedden zullen er de aankomende tijd verdwijnen doordat complexere
zorg zoveel mogelijk dichtbij huis geleverd gaat worden?
Antwoord:
Een belangrijk onderdeel van de afgesloten hoofdlijnenakkoorden zijn de afspraken
over «de juiste zorg op de juiste plek». Vertrekpunt daarbij is het bevorderen van
het functioneren van mensen, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal. Elementen als
tijdige signalering van problemen, een goede triage, goede samenwerking tussen professionals
en goede vervolg- en gespecialiseerde zorg staan daarbij centraal. Met partijen is
afgesproken via onder meer deze weg de groei van het volume aan ziekenhuiszorg af
te remmen. Dat gebeurt door (duurdere) zorg te voorkomen, zorg te verplaatsen (dichtbij
huis wat kan en verder weg waar het noodzakelijk is) en zorg te veranderen (meer innovatieve
manieren van zorgverlening). In dat licht is met partijen in de medisch-specialistische zorg afgesproken de groei van het zorgvolume de komende jaren te beperken.
Wat daarvan het precieze effect is op het aantal ziekenhuisbedden is op voorhand niet
te voorspellen. Dat zal afhangen van de concrete afspraken die in de regio’s worden
gemaakt.
Vraag 50
Moeten er met de toename van het aantal ouderen niet juist meer in plaats van minder
ziekenhuisbedden bijkomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
In het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 is afgesproken de
groei van de medisch-specialistische zorg af te remmen, zie ook het antwoord op vraag
49. De in het akkoord geschetste aanpak rond het thema «de juiste zorg op de juiste
plek» – voorkomen, verplaatsen en veranderen van zorg – staat daarbij centraal. Vroeg
signaleren van problematiek en goede samenwerking met en tussen partijen in de eerste
lijn en met gemeenten kunnen de instroom van kwetsbare ouderen in het ziekenhuis verminderen.
Betere samenwerking en inzicht in de mogelijkheden van vervolgzorg kunnen eraan bijdragen
dat kwetsbare ouderen sneller het ziekenhuis kunnen verlaten om thuis, of zonodig
in een passende tijdelijke omgeving, de benodigde zorg of ondersteuning te krijgen.
In de hoofdlijnenakkoorden wijkverpleging en huisartsenzorg is ook financiële ruimte
gecreëerd om deze beweging te faciliteren.
Vraag 51
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vier gesloten hoofdlijnakkoorden?
Hebben tussentijdse ontwikkelingen geleid tot wijzigingen in de hoofdlijnenakkoorden?
Antwoord:
De afspraken die zijn vastgelegd in de in 2018 afgesloten hoofdlijnenakkoorden voor
de medisch-specialistische zorg, de huisartsenzorg, de GGZ en de wijkverpleging zijn
door de betrokken partijen vertaald in concrete acties. Deze acties worden momenteel
uitgevoerd. Uw Kamer wordt op verschillende momenten geïnformeerd over de ontwikkelingen
van de afzonderlijke onderwerpen die in de hoofdlijnenakkoorden zijn geagendeerd.
Zo zult u bijvoorbeeld nog voor de zomer worden geïnformeerd over de voortgang van
de activiteiten rond «de juiste zorg op de juiste plek» en de voortgang van «Uitkomstgerichte
zorg». Over de uitvoering van de akkoorden vindt regelmatig bestuurlijk overleg plaats
met de betrokken akkoordpartners.
Sinds de inwerkingtreding van de akkoorden voor de periode 2019–2022 hebben zich geen
ontwikkelingen voorgedaan die hebben geleid tot wijzigingen in de hoofdlijnenakkoorden.
Vraag 52
Welke maatregelen hebben concreet bijgedragen aan het terugdringen van de wachttijden
in de ggz? Kunt u hier een overzicht van geven?
Antwoord:
Sinds juli 2017 zijn er, zoals bij diverse gelegenheden gewisseld met de Tweede Kamer,
verschillende maatregelen genomen om de wachttijden in de ggz terug te dringen. Een
greep hieruit:
– Om het inzicht in de wachttijden verder te verbeteren, zijn aanbieders sinds 1 januari
2018 verplicht gesteld om wachttijdinformatie bij Vektis aan te leveren;
– De website www.kiezenindeggz.nl is gelanceerd, waarop de wachttijdinformatie ook beschikbaar is voor cliënten en
verwijzers;
– Er is een aanpak ingezet met regionale taskforces, waarin de relevante partijen (verzekeraars,
gemeenten, zorgaanbieders, verwijzers, cliëntenvertegenwoordiging) op basis van regionale
data analyseren welke problematiek er in de regio speelt en welke oplossingen kunnen
worden getroffen. In april is aan 21 taskforces gevraagd om een plan van aanpak op
te leveren om de grootste uitdagingen aan te pakken.
– De VIPP-regeling (Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional)
GGZ is uitgerold, waarmee wordt geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling en
de inzet van e-health in de ggz, om ook daarmee wachttijden terug te dringen;
– Zorgverzekeraars en instellingen hebben afspraken gemaakt over de inkoop van extra
beveiligde bedden;
– Er hebben twee congressen plaatsgevonden om goede voorbeelden, onder andere vanuit
de taskforces, te delen;
– De campagne «Weg van de wachtlijst» is gestart, onder andere om patiënten en verwijzers
te wijzen op de mogelijkheid van wachtlijstbemiddeling;
– De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hebben
hun inzet op het dossier wachttijden geïntensiveerd. De IGJ heeft met behulp van een
toetsingskader inspectiebezoeken aan instellingen gebracht. De NZa heeft controles
bij zorgverzekeraars uitgevoerd, om te beoordelen of zij alle beschikbare ruimte gebruiken
om wachttijden terug te dringen. Waar dat niet het geval was, heeft de NZa zorgverzekeraars
gevraagd een plan van aanpak op te leveren;
– In het hoofdlijnenakkoord ggz (Kamerstuk 25 424, nr. 420) zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van de regeldruk, het oplossen van
arbeidsmarktproblematiek (waaronder het beschikbaar stellen van extra opleidingsplekken),
het inrichten van een werkgroep om triage en diagnostiek te verbeteren en de aanmeldwachttijd
daarmee te verkorten.
Uit het meest recente beeld van de wachttijden, dat de Staatssecretaris 21 december
2018 naar uw Kamer heeft gestuurd, bleek dat de Treeknormen bij een deel van de hoofddiagnosegroepen
en in een deel van de regio’s nog steeds worden overschreden. Het beeld uit deze informatiekaart
is wel beter dan het beeld uit juli, maar de wachttijden zijn nog onvoldoende teruggedrongen.
Het is niet goed te beoordelen welke bijdrage de individuele maatregelen hebben geleverd
aan de ontwikkeling van de wachttijden.
Vraag 53
In hoeverre hebben de verschillende acties met betrekking tot de wachtlijsten in de
ggz geleid tot daadwerkelijk kortere wachtlijsten? Wat is de huidige stand met betrekking
tot de wachtlijsten voor de ggz? Kan daarbij zowel ingegaan worden op de lengte van
de wachtlijsten als op het aantal mensen dat op geestelijke gezondheidszorg wacht?
Antwoord:
Het laatste beeld van de stand van de wachttijden heb ik 21 december 2018 met u gedeeld
(Kamerstuk 25 424, nr. 451). Voor de zomer zal de Staatssecretaris een actueel beeld aan uw Kamer sturen. Eind
december heeft de Staatssecretaris aangegeven dat het beeld van de totale wachttijden
in de informatiekaart van december positiever was dan het beeld uit de rapportage
die in juli aan de Kamer is gestuurd. Een directe relatie met de concrete maatregelen
is niet goed te geven.
Op dit moment zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar over het aantal patiënten
dat langer dan de Treeknorm moet wachten. Ik heb de stuurgroep wachttijden (met daarin
ZN, MIND, GGZ Nederland en MEERGGZ) gevraagd te onderzoeken in hoeverre het mogelijk
hier meer grip op te krijgen.
Vraag 54
Welk bedrag is in 2018 besteed aan de opbouw van ambulante voorzieningen in de ggz?
Antwoord:
Gezien de brede reikwijdte van het begrip ambulante zorg is niet goed in kaart te
brengen welke middelen precies aan de opbouw van ambulante voorzieningen besteed zijn.
We verwachten eind van dit jaar de monitor Ambulantisering van het Trimbos over het
jaar 2018. Daarin zullen ook trends worden opgenomen ten aanzien van gemeentelijke
investering in ambulant zorg- en ondersteuningsaanbod. Deze monitor zal ik zoals gebruikelijk
aan uw Kamer doen toekomen.
Vraag 55
Hoeveel mensen werken er in de ggz, per functie? Wat is de stand van zaken met betrekking
tot het aantrekken van het benodigde extra personeel?
Antwoord:
Conform de laatst beschikbare cijfers van het CBS werkten er in het derde kwartaal
van 2018 93.400 mensen in de ggz. (bron: AZW Statline)
Voor de werkgelegenheid naar functie in de ggz zijn cijfers voorhanden over de in
het BIG-register opgenomen beroepen (CBS, 2017):
Beroepen en specialismen in de ggz, cijfers 2017
Aantal
Arts; psychiatrie
1.965
Arts; psychiatrie en psychotherapie
495
GZ-psycholoog
6.115
Klinisch psycholoog
220
Klinisch neuropsycholoog
45
GZ-psycholoog en psychotherapeut
990
Klinisch psycholoog en psychotherapeut
1.310
GZ-psycholoog en verpleegkundige
45
Psychotherapeut
585
Verpleegkundigen GGZ
725
Verpleegkundigen algemeen
17.855
Bron: CBS statline
De werkgelegenheid in de ggz laat een stijgende lijn zien. Voor de stand van zaken
hierbij verwijs ik naar de onlangs verzonden tweede voortgangsrapportage over het
Actieprogramma Werken in de Zorg (Kamerstuk 29 282, nr. 361).
Vraag 56
In 2019 worden door zorgkantoren extra middelen toegekend aan de zorgaanbieders; kan
duidelijker gespecifieerd worden om hoeveel extra middelen dit gaat?
Antwoord:
Op basis van de kwaliteitsplannen 2019 hebben de zorgkantoren landelijk een kwaliteitsbudget
toegekend van € 583 miljoen, waarvan € 496 miljoen voor extra personeel en € 87 miljoen
voor andere investeringen om het Kwaliteitskader te implementeren, zoals investeringen
in technologie. Van het beschikbare kwaliteitsbudget voor 2019 van € 600 miljoen hebben
de zorgkantoren tot slot een bedrag van € 17 miljoen gereserveerd om in de loop van
2019 te kunnen inzetten bij nieuwe aanbieders of bij aanbieders die mogelijkheden
zien om sneller te groeien dan afgesproken in het goedgekeurde kwaliteitsplan.
Vraag 57
Hoe is de € 435 miljoen aan extra middelen voor verpleeghuizorg besteed?
Antwoord:
Over de besteding van de extra middelen van € 435 miljoen die zijn verwerkt in de
verpleeghuistarieven voor 2018 geldt dat hierover geen specifieke afspraken zijn opgenomen
in het landelijke inkoopkader 2018 van de zorgkantoren. Ik monitor echter wel de besteding
van deze extra middelen door verpleeghuizen aan extra zorgpersoneel. In de 2e voortgangsrapportage van het programma Thuis in het Verpleeghuis4 heb ik hiervan verslag gedaan. Concreet is het aantal werknemers in verpleeghuizen
ten opzichte van 2016 toegenomen met 5.500 in 2017 en cumulatief ruim 18.500 (circa
9.000 fte) in 2018. Dat betekent dat er op een gemiddelde verpleeghuislocatie in 2018
gemiddeld 8 werknemers extra zijn ingezet per locatie. Deze groei was deels benodigd
om de groei van het aantal cliënten op te vangen, maar komt voor een belangrijk deel
(circa 4.000 fte) ook ten goede aan extra medewerkers voor meer tijd en aandacht voor
bewoners.
Vraag 58
Wat was de instroom van personeel dat in 2018 ging werken in de verpleeghuissector?
Welke functies betreffen dit voornamelijk?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van «Thuis in het Verpleeghuis»
bedroeg de instroom van nieuw personeel in de verpleeghuissector in 2018 gemiddeld
6% per kwartaal5.
Wij beschikken niet over informatie over welke functies dit betrof.
Vraag 59
Wat was de uitstroom van personeel dat in 2018 stopte met het werken in de verpleeghuissector?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van «Thuis in het Verpleeghuis»
bedroeg de uitstroom van nieuw personeel in de verpleeghuissector in 2018 gemiddeld
ruim 4,5% per kwartaal6.
Vraag 60
Heeft de publiekscampagne die in 2018 is gestart al meetbare resultaten opgeleverd?
Antwoord:
In februari van dit jaar is een eerste onderzoek gedaan naar de effecten van de publiekscampagne
«Ik Zorg». Het onderzoek gaat over de eerste campagne-inzet in november en december
2018, en geeft zodoende nog een beperkt beeld. In de betreffende periode werd breed
ingezet met uitingen in de media (televisie, radio en sociaal) en posters bij de wachtplaatsen
voor het openbaar vervoer (abri’s). De eerste resultaten zijn bemoedigend. Twee op
de drie mensen heeft één van de uitingen van de campagne herkend. Gemiddeld wordt
de campagne gewaardeerd met bijna een 7. Bijna 190 duizend mensen bezochten in deze
periode de website www.ontdekdezorg.nl. De campagne blijft lopen gedurende de periode van het actieprogramma Werken in de Zorg. We zullen de effecten van de campagne blijven volgen.
Vraag 61
Wat is de stand van zaken aangaande het verdeelmodel voor beschermd wonen, maatschappelijke
opvang en begeleiding? Wordt invoering per 2021 realistisch geacht?
Antwoord:
Rijk en gemeenten hebben afgesproken het nieuwe verdeelmodel voor beschermd wonen,
maatschappelijke opvang en begeleiding Wmo 2015 per 1 januari 2021 in te gaan voeren,
tenzij nadere inzichten de implementatie in de weg staan. Het jaar 2021 is niet voor
niets gekozen: in dat jaar wordt de Wet langdurige zorg opengesteld voor mensen met
een psychische stoornis en vindt de invoering plaats van een verbeterde verdeling
van het geld in het gemeentefonds voor het gehele sociaal domein. Om cliënten niet
meerdere keren te confronteren met wijzigingen, vinden wij het wenselijk de beweging
in één keer te maken. Rijk en gemeenten hebben afgesproken het voorlopige verdeelmodel
voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en begeleiding Wmo 2015, zoals opgesteld
door Cebeon, op enkele aspecten nog een keer goed te bezien. Dit traject is nu gaande.
In het voorjaar van 2020 neemt het Rijk samen met gemeenten een definitief besluit
over de invoering van het nieuwe model. Vooralsnog beschouw ik 2021 als een realistisch
moment voor invoering.
Vraag 62
Kan inzicht gegeven worden in de wachtlijsten voor de vrouwenopvang en de maatschappelijke
opvang? Wat zijn de meest actuele cijfers als het gaat om doorstroom binnen de maatschappelijke
opvang? Hoeveel woningen zijn er bijgekomen om de doorstroom uit de maatschappelijke
opvang te versnellen?
Antwoord:
Er is geen landelijk beeld van de (eventuele) wachtlijsten voor de vrouwenopvang en
de maatschappelijke opvang. Ook zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over de doorstroom
binnen de maatschappelijke opvang. Er wordt niet op landelijk niveau bijgehouden hoeveel
woningen er zijn bijgekomen om de doorstroom uit de maatschappelijke opvang te versnellen.
Wel is tijdens bestuurlijk overleg tussen Rijk en gemeenten besloten dat gemeenten
in 2019 concrete uitvoeringsafspraken maken over hoe zij de visie van de commissie
Toekomst beschermd wonen de komende jaren vorm gaan geven. Het maken van concrete
afspraken met corporaties en aanbieders over het aantal (passende en betaalbare) woningen
maakt hier deel van uit.
Vraag 63
Zijn er nog steeds zorgopleidingen die een numerus fixus hanteren? Zo ja, welke opleidingen
zijn dit en waarom?
Antwoord:
De volgende zorgopleidingen hanteren vanwege capaciteitsproblemen (personeel, klaslokalen,
stages e.d.) voor het studiejaar 2019–2020 een numerus fixus:
HBO-opleiding
2019
Opl.code
Naam opleiding
Opl.vorm
aantal onderwijs-instellingen met fixus
aantal onderwijs-instellingen zonder fixus
30023
B Medische Hulpverlening
voltijd
3
30023
B Medische Hulpverlening
deeltijd
1
30023
B Medische Hulpverlening
duaal
1
34091
B Huidtherapie
voltijd
2
34091
B Huidtherapie
deeltijd
2
34134
B Verloskunde
voltijd
3
34549
B Optometrie
voltijd
1
34560
B Opleiding tot Verpleegkundige
voltijd
1
16
34561
B Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken
voltijd
1
2
34561
B Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken
duaal
3
34570
B Opleiding tot Fysiotherapeut
voltijd
6
4
34570
B Opleiding tot Fysiotherapeut
deeltijd
1
34576
B Mondzorgkunde
voltijd
4
34585
B Psychomotorische Therapie en Bewegingsagogie
voltijd
1
34585
B Psychomotorische Therapie en Bewegingsagogie
deeltijd
1
WO-opleiding
2019
50033
B Klinische Technologie
voltijd
1
55007
B Klinische Technologie (joint degree)
voltijd
1
2
56551
B Geneeskunde1
voltijd
8
56560
B Tandheelkunde1
voltijd
4
56570
B Diergeneeskunde
voltijd
1
56990
B Biomedische Wetenschappen
voltijd
4
1
X Noot
1
Voor geneeskunde en tandheelkunde wordt de hoogte van de numerus fixus voor meerdere
jaren vastgesteld op basis van een advies van externe experts en in overleg met OCW
en VWS.
Vraag 64
Kunt u duidelijker speciferen welke «winst» er gemaakt wordt door jobcarving?
Antwoord:
Met een werkloosheid van 3,4% is de arbeidsmarkt zeer krap. Voor mensen die nu nog
geen baan hebben, is het nodig om wat extra’s te doen om hun talenten in te zetten.
Jobcarving kan hieraan bijdragen. Jobcarving is het losknippen van functies of taken
om daarmee nieuwe functies te creëren. Toepassing in de zorg draagt eraan bij dat
verzorgenden en verpleegkundigen meer tijd hebben voor zorgtaken en doen waarvoor
ze zijn opgeleid. Voorbeelden zijn huiskamerbegeleider in het verpleeghuis en zorgondersteuners
in het ziekenhuis. Voorbeelden van concrete taken zijn het rondbrengen van eten en
drinken of hulp bij administratieve handelingen. Daarbij zijn dergelijke functies
belangrijk voor meer sociaal contact met cliënt of patiënt.
Er is geen overzicht van de mate waarin organisaties op deze manier taken herschikken.
Wel zijn er signalen dat organisaties dit steeds vaker doen. Enkele voorbeelden zijn
het UMC in Groningen met 100 mensen die op deze manier in dienst zijn gekomen en het
Zuyderland ziekenhuis in Limburg dat nu 20 mensen werft. De uitdaging is om ervoor
te zorgen dat veel meer organisaties dergelijke oplossingen toepassen. Hier zetten
we sterk op in doordat:
1. Het Ministerie van VWS en het Ministerie van SZW samen met veldpartijen[1]
7 aanvullende afspraken hebben gemaakt om ervoor te zorgen dat werkgevers enerzijds,
en uitkeringsinstanties anderzijds, veel beter bewust zijn van de mogelijkheden die
jobcarving biedt.
2. Ik het nieuwe Regioteam vraag hier in elke regio expliciet aandacht voor te hebben.
3. Ik ervoor zorg dat handreikingen en goede voorbeelden beter worden verspreid. Het
UWV biedt bijvoorbeeld bedrijfsadviezen «inclusieve arbeidsorganisatie». Hiermee kunnen
werkgevers hun organisatie laten doorlichten om functies te creëren. Via de website
van het Actie Leer Netwerk zal ik deze, en andere concrete voorbeelden uit de praktijk,
actief verspreiden.
4. Ik aan de Commissie Werken in de Zorg vraag om in het najaar te monitoren of jobcarving
in de regio’s ook al echt goed wordt opgepakt. Deze toets is niet vrijblijvend. In
het uiterste geval kan dit ertoe leiden dat middelen voor scholing vanuit SectorplanPlus
tijdelijk worden aangehouden.
Vraag 65
Hoeveel van de 130.000 aangevraagde scholingstrajecten voor zij-instromers zijn daadwerkelijk
gestart met een zorg-opleiding?
Antwoord:
Het subsidieportal staat nog open voor het invoeren van gestarte opleidingstrajecten
door de werkgeversorganisaties. Een definitief cijfer is dus nog niet te geven.
Op dit moment zijn er zo’n 52.000 opleidingstrajecten gestart en aangemeld in de subsidieportal.
Vraag 66
Zijn de pilots met specifieke (cliënt)groepen in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de
Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) met betrekking tot cliëntondersteuning
intussen van start gegaan?
Antwoord:
De vijf pilots met specifieke cliëntgroepen in de Wlz zijn alle gestart en bevinden
zich in een verschillend stadium van ontwikkeling. Voor de vier doelgroepen binnen
het sociaal domein geldt dat een aantal koplopergemeenten hiermee in pilots aan de
slag gaat. De middelen voor deze pilots worden in de meicirculaire aan gemeenten beschikbaar
gesteld. Deze pilots worden op dit moment voorbereid en opgestart.
Vraag 67
Wat merken de zorgprofessionals en de patiënten van het programma (Ont)Regel de zorg?
Hoe wordt dit gemeten? Wat is hierin in 2018 bereikt?
Antwoord:
Het doel van het programma (Ont)Regel de Zorg is dat zorgprofessionals en patiënten/cliënten
merkbaar minder regeldruk ervaren. Zo kunnen zorgprofessionals meer tijd besteden
aan zorg in plaats van aan administratieve handelingen, en neemt hun werkplezier toe.
Voor patiënten en cliënten nemen administratieve rompslomp en hindernissen af, en
zij ervaren dat de arts of verpleegkundige meer tijd voor hen heeft.
We meten deze effecten zoals ook in het programma beschreven op verschillende manieren:
bijvoorbeeld door de voortgang van de afgesproken acties te monitoren en door de inzet
van merkbaarheidsscans, waarmee de ervaren regeldruk door zorgprofessionals met een
rapportcijfer en in tijdsbesteding wordt uitgedrukt. Deze merkbaarheidsscans zijn
momenteel in uitvoering.
In 2018 is een aantal maatregelen uit het programma gerealiseerd, bijvoorbeeld:
– het afschaffen van de standaard risicosignalering en van de verplichting om bij elke
wijziging in het zorgplan een handtekening van de cliënt te vragen in de wijkverpleging
– het verminderen van het aantal proces- en structuurindicatoren in de medisch specialistische
zorg
– het terugbrengen van de frequentie van de NHG-praktijkaccreditering voor huisartsenpraktijken.
Een volledig overzicht van de gerealiseerde maatregelen is te vinden op www.ordz.nl.
Vraag 68
Wat is de voortgang als het gaat om het realiseren van de e-health doelstellingen,
namelijk de zelfredzaamheid, zelfregie en zelfzorg? Kan hierbij worden ingegaan op
zowel de gestarte projecten om deze doelen te realiseren als de mate van realisatie
van de doelen zelf?
Antwoord:
Uit de e-healthmonitor van 2018 blijkt dat de mogelijkheid tot online inzage de afgelopen
jaren is gestegen volgens medisch specialisten. Inzagemogelijkheid in de gestelde
diagnose is het snelst gestegen: 38% in 2018 tegenover 7% in 2014. Daarnaast nam de
mogelijkheid voor patiënten om via internet binnengekomen uitslagen van onderzoeken
en laboratoriumbepalingen in te zien sterk toe (van 6% in 2014 naar 36% in 2018).
Volgens huisartsen is de mogelijkheid tot online inzage voor patiënten vrijwel niet
gewijzigd sinds 2014. Alleen de mogelijkheid om via internet inzage te krijgen in
de voorgeschreven medicatie is verdubbeld sinds deze metingen gestart zijn (van 12%
in 2014 naar 24% in 2018). De mogelijkheid om gebruik te maken van een online patiëntportaal
is volgens verpleegkundigen in de ouderzorg toegenomen in de afgelopen jaren. In 2018
was dit 55%, vergeleken met 17% in 2014.
In 2018 is het percentage zelfmetingen niet gemeten. Uit de monitor van 2017 blijkt
dat ruim de helft van de chronisch zieken (55%) en de helft van de kwetsbare ouderen
(50%) zelf metingen van bepaalde gezondheidswaarden (zoals gewicht, bloeddruk en bloedsuikerwaarde)
uitvoert. De doelstelling van 75% zelfmeting is daarmee gehaald, 40% van de patiënten
geeft aan zelf geen gezondheidswaarden te willen meten.
Bij maximaal 10% van de patiënten in de ouderenzorg vindt beeldbellen plaats. In de
ziekenhuiszorg is datzelfde percentage 21%. In de huisartsenzorg is het gebruik van
beeldbellen nihil. Dit is deels verklaarbaar omdat beeldbellen inmiddels is vervangen
door andere vormen van zorg op afstand zoals contact via een beveiligde app-verbinding
of telefonisch consult.
In de aanbiedingsbrief bij de e-healthmonitor 2018 aan uw Kamer is aangegeven welke
acties er lopen om de juiste randvoorwaarden te creëren, zoals de diverse VIPP-programma’s
om de digitale infrastructuur in de zorg te ontwikkelen en de Stimuleringsregeling
E-health Thuis (SET). Daarnaast zijn er acties om de kennis en kunde van zorgmedewerkers
te vergroten8, denk aan de bewustwordingscampagne Zorg van nu, die zorgprofessionals in het land
laat zien welke toepassingen er allemaal al zijn en het vergroten van de digitale
vaardigheden van zorgmedewerkers en patiënten. Binnenkort ontvangt uw Kamer een voortgangrapportage
van het programma Innovatie & Zorgvernieuwing waarin u wordt geïnformeerd over de
stand van zaken van de diverse acties en de vervolgstappen die worden ingezet om het
gebruik van e-health in de zorg te vergroten.
Vraag 69
Hoeveel en welke partijen zijn tot op heden aangesloten bij Z-CERT (het Computer Emergency
response Team voor de Zorg)? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verplicht
laten aansluiten van alle zorgaanbieders op het Z-CERT?
Antwoord:
Halverwege maart 2019 waren bij Z-CERT aangesloten:
– Alle academische ziekenhuizen
– 52 algemene ziekenhuizen
– 5 GGZ-instellingen
– 2 instellingen voor de gehandicaptenzorg
– 3 instellingen voor verpleging en verzorging
In de derde brief Gegevensuitwisseling die voor de zomer naar de Tweede Kamer wordt
gezonden, wordt uitgebreid in gegaan op de stand van zaken mbt het verplicht aan laten
sluiten van zorgaanbieders op Z-CERT.
Vraag 70
Welke vragen op het gebied van privacy in de zorg worden het vaakst gesteld? Waar
lopen zorgpartijen met name tegenaan als het gaat om privacy(wetgeving)?
Antwoord:
De top 5 vragen die aan de AVG-Helpdesk voor zorg, welzijn en sport zijn gesteld gaan
over:
1. Bewaartermijnen
2. E-mail om persoonsgegevens te delen
3. (Benodigde) toestemming
4. Rechten van betrokkenen
5. Wet cliëntenrechten versus AVG
De onderwerpen waar zorgpartijen met name tegenaan lopen als het gaat om privacy(wetgeving)
gaan over draagvlak voor en bewustwording over de AVG binnen organisaties en verwarring
over de AVG in relatie tot nationale wetgeving (met name bijvoorbeeld over toestemming).
Vraag 71
Welke afdelingen acute verloskunde zijn gevoelig en mogen in het kader van de 45-minutennorm
dus niet sluiten?
Antwoord:
Ik heb u op 28 juni 2018 de laatste Analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM toegestuurd
(Kamerstuk 29 247, nr. 260). Daarin staat een overzicht van alle afdelingen acute verloskunde die op peildatum
april 2018 gevoelig zijn en niet mogen sluiten. Het RIVM voert jaarlijks een landelijke
analyse uit, waarbij de lijst met gevoelige ziekenhuizen wordt geactualiseerd. Voor
het zomerreces ontvangt u de nieuwe Analyse gevoelige ziekenhuizen.
Vraag 72
Is er het voornemen om, aangezien de vaccinatiegraad van het Rijksvaccinatieprogramma
over 2018 wederom is gedaald, tot een aanvulling te komen op de zes geformuleerde
actiepunten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke aanvullingen wordt gedacht?
Antwoord:
De meest recente cijfers stammen uit 2017. De cijfers van de vaccinatiegraad in 2018
zijn nog niet bekend. Deze verschijnen zeer binnenkort en worden voor de zomer met
de Tweede Kamer gedeeld. Op basis van signalen uit de praktijk en naar aanleiding
van recente media- en politieke aandacht, is het niet ondenkbaar dat de vaccinatiegraad
zal stabiliseren. Voorlopige cijfers die in januari zijn gepresenteerd door het RIVM
laten dit ook zien.
In de brief «verder met vaccineren» (Kamerstuk 32 793, nr. 338) zijn 6 actielijnen geformuleerd, die tezamen 18 maatregelen bevatten. Deze zijn
tot stand gekomen in samenspraak met ouders, artsen, verpleegkundigen, belangenorganisaties,
communicatie-experts, wetenschappers en beleidsmakers. Er is alle vertrouwen in de
effectiviteit van deze maatregelen en er is dan ook geen aanleiding om aanvullende
maatregelen te nemen. Overigens worden er wel aanvullende maatregelen ingezet naar
aanleiding van moties vanuit, en toezeggingen aan de Tweede Kamer. In dat kader volgt
naar aanleiding van de motie Veldman nog dit jaar een onderzoek naar maatregelen die
in de Nederlandse context nuttig kunnen zijn voor het verhogen van de vaccinatiegraad
(Kamerstuk 32 793, nr. 381).
Vraag 73
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de unaniem aangenomen motie in de Kamer
om te onderzoeken hoe de groep die in aanmerking komt voor de tegemoetkoming kan worden
uitgebreid met ten eerste mensen die al zijn gediagnosticeerd met chronische Q-koorts,
het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) of een QVS-gelijkend ziektebeeld en voor 2007
en na 2011 besmet zijn, en ten tweede met mensen die na 1 oktober 2018 gediagnosticeerd
zijn of de komende jaren nog gediagnosticeerd zullen worden met chronische Q-koorts,
QVS of een QVS-gelijkend ziektebeeld, als gevolg van een eerdere besmetting ten tijde
van de epidemie of in de aanloop dan wel nasleep ervan?
Antwoord:
Zoals ik u recent heb laten weten in de antwoorden op Kamervragen van de heer Van
Gerven (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2811), is mij tijdens het debat op 12 maart jl. in de Tweede Kamer gevraagd om de huidige
beleidsregel op bepaalde punten te herzien (Handelingen II 2018/19, nr. 61, item 33). Thans wordt uitgezocht op welke wijze het een en ander uitgewerkt moet worden.
Binnenkort zal ik de Kamer hierover informeren.
Daarmee geef ik dan ook mijn reactie op het vergelijkbare verzoek van het lid Van
den Berg (CDA), mede namens de leden Dik-Faber (CU), Raemakers (D66) en Van Gerven
(SP), dat is gedaan in de procedurevergadering van 22 mei jl. over de stand van zaken
van de uitvoering van de motie van lid Dik-Faber (Kamerstuk 25 295, nr. 63).
Vraag 74
Wat is de verklaring voor de onderbesteding van bijna anderhalf miljoen euro met betrekking
tot het Preventieakkoord, mede gezien het recent gesloten Preventieakkoord? Welke
oorzaken liggen ten grondslag aan deze onderuitputting? Is dit budget geoormerkt?
Antwoord:
Ik neem aan dat u hierbij doelt op de onderbesteding van € 1,461 mln. bij de post
subsidies voor de Uitvoering landelijke nota gezondheidsbeleid/Nationaal Programma
Preventie. Deze onderbesteding heeft geen betrekking op de middelen voor het Preventieakkoord.
De belangrijkste oorzaak van het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de
realisatie betreft een overheveling van € 1,5 mln. naar het Ministerie van OCW voor
het onderzoek Preventie en big data in het kader van de Kennisagenda preventie: Nationale
Wetenschapsagenda route Gezondheidsonderzoek, preventie en behandeling.
Vraag 75
Welke activiteiten hebben tot op heden plaatsgevonden in het kader van het Preventieakkoord?
Antwoord:
Uw Kamer ontvangt binnen nu en enkele weken een voortgangsbrief van de Staatssecretaris
van VWS over de voortgang van de acties uit het Nationaal Preventie Akkoord dat op
23 november 2018 is ondertekend.
Vraag 76
Welke wetswijzigingsvoorstellen volgen uit het Preventieakkoord en in welke periodes
(jaren) worden deze voorstellen aan de Kamer voorgelegd?
Antwoord:
In het Nationaal Preventie Akkoord is afgesproken wetswijzigingen voor te bereiden
voor tabaksontmoediging en het tegengaan van problematisch alcoholgebruik.
Voor tabaksontmoediging betreft het regels omtrent de standaardverpakking voor sigaretten
en shag en het wetsvoorstel uitbreiding rookverbod voor de elektronische-sigaret met
en zonder nicotine en toekomstige dampwaren en aanverwante producten. Ik streef ernaar
voor het einde van het jaar deze voorstellen naar uw Kamer toe te sturen. U ontvangt
dan ook de AMvB over de rookvrije schoolterreinen. De AMvB voor het uitstalverbod
is op 19 december 2018 reeds ter behandeling aan uw Kamer aangeboden. Voor het afschaffen
van de rookruimten in 2022 in de (semi) publieke sector en openbare gebouwen en de
uitbreiding van het reclameverbod wordt op dit moment wetgeving voorbereid. Deze voorstellen
tot wetswijziging worden naar verwachting begin 2020 bij uw Kamer ingediend. De artikelen
15 en 16 van de tabaksproductenrichtlijn, waaruit volgt dat tabaksproducten een unieke
identificatiemarkering en een veiligheidskenmerk moeten bevatten, worden tevens in
wetgeving geïmplementeerd. Het wetsvoorstel is op 13 mei 2019 bij Uw Kamer ingediend
(Kamerstuk 35 204). Tot slot wordt voor de ratificatie en implementatie van het Protocol betreffende
de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten (Trb. 2014, nr. 155) wetgeving voorbereid.
Ten aanzien van het thema alcohol is in het preventieakkoord afgesproken dat er wetgeving
wordt voorbereid om regels vast te stellen voor verkoop van alcoholhoudende drank
via internet of telefoon. Deze regels zijn onlangs voorgelegd voor internetconsultatie,
samen met regels ter voorkoming van prijsacties van meer dan 25% en het strafbaar
stellen van het wederverstrekken van alcoholhoudende drank aan minderjarigen. Ik verwacht
het wetsvoorstel eind 2019 aan uw Kamer te doen toekomen.
Vraag 77
Om welke reden is de communicatie over de verhoging van leeftijdsgrenzen voor alcohol
en tabak nog niet gestart? Wordt dit budget voor deze post overgeheveld naar 2019?
Antwoord:
Per 1 januari 2014 zijn de Drank- en Horecawet en de Tabakswet gewijzigd en is de
leeftijdsgrens verhoogd van 16 naar 18 jaar. Aan jongeren onder de 18 mag geen alcohol
of tabak meer worden verkocht. Ten behoeve van bewustwording van deze nieuwe sociale
norm is sinds deze wijziging een meerjarige campagne ingezet. In 2018 is circa € 1,1
miljoen overgeheveld naar het Ministerie van AZ voor de uitvoering/realisatie van
de campagne «communicatie sociale norm 18 jaar, NIX18-campagne». Het Ministerie van
VWS is opdrachtgever van de NIX18-campagne, maar het Ministerie van AZ vervult een
(financieel) coördinerende rol als het gaat om massa mediale overheidscampagnes. Door
de overheveling van het budget naar het Ministerie van AZ zijn er dus via de begroting
van VWS geen middelen uitgegeven aan de campagne en lijkt het alsof er in 2018 geen
uitgaven voor de campagne zijn gedaan. Dit is echter niet het geval.
Vraag 78
Welke concrete afspraken op het gebied van slimme zorg thuis zijn er, in lijn met
de motie over slimme zorg thuis voor patiënten met Chronic Obstructive Pulmonary Disease
(COPD), gemaakt in de hoofdlijnenakkoorden voor de periode 2019–2022? (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 24)
Antwoord:
In de hoofdlijnenakkoorden medisch specialistische zorg, huisartsenzorg en wijkverpleging
2019–2022 zijn afspraken gemaakt over acties ten aanzien van innovatieve zorgvormen
en e-health. Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt over COPD. De acties zijn bewust
zoveel mogelijk op dezelfde manier geformuleerd in de verschillende akkoorden in verband
met het overstijgende karakter van innovatieve zorgvormen/e-health. Eerder bent u
hierover geïnformeerd met kamerstuk 29 248, nr. 309, Kamerstuk 29 689, nr. 907 en Kamerstuk 33 578, nr. 56.
De invulling van Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 24 sluit bij deze afspraken aan.
Vraag 79
Wordt de doelstelling uit 2018, dat slimme zorg thuis bij COPD-patiënten en patiënten
met hartfalen binnen drie jaar voor iedereen beschikbaar is, behaald met de huidige
hoofdlijnenakkoorden? Zo nee, waarom niet? (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 24)
Antwoord:
Het is nog te vroeg om over het in deze vraag genoemde doel een uitspraak te kunnen
doen. Er zijn in de praktijk al mooie voorbeelden op dit gebied. Deze worden o.a.
via het programma Zorgvannu.nl door VWS verspreid.
Verder wordt met verschillende actielijnen invulling gegeven aan het invullen van
de afspraken over innovatieve zorgvormen en e-health uit de hoofdlijnenakkoorden.
Het betreft activiteiten zoals in het kader van het NVZ-programma JuMP (Juiste medisch-
specialistische zorg op de juiste plek, waarin ziekenhuizen en revalidatiecentra hun
kennis en inzet bundelen om de gemaakte afspraken in het hoofdlijnenakkoord te kunnen
bereiken), de vliegwielcoalitie geïnitieerd door Patiëntenfederatie Nederland, via
het Citrienfonds e-health van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
(NFU), Vitaal thuis/ziekenhuiszorg thuis van Vitavalley, de stimuleringsregeling e-health
thuis (SET) en totstandkoming keurmerken slimme zorg thuis en samenwerkingsafspraken
tussen zorg en bedrijfsleven. In de hoofdlijnenakkoorden is ook expliciet afgesproken
dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de contractering standaard e-health toepassingen
en innovatie meenemen als deze doelmatig zijn en meerwaarde hebben voor patiënten.
VWS organiseert regiobijeenkomsten, werkt aan de ontwikkeling van een kennisnetwerk
en vindplaats voor goede voorbeelden.
Via onder meer de bestaande bestuurlijke overleggen voor de hooflijnakkoorden wordt
de voortgang besproken, geleerd van de ervaringen, en aangejaagd en ondersteund als
daar aanleiding voor is. Ook indien de afspraken minder voortvarend verlopen dan de
in de akkoorden afgesproken ambities, zal dit in de genoemde bestuurlijke overleggen
worden besproken en zullen zo nodig aanvullende acties worden afgesproken.
Tevens onderzoekt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mogelijke aanpassingen in de
bekostiging, gericht op het stimuleren van slimme zorg thuis. Onder andere wordt in
2020 de prestatie ziekenhuis verplaatste zorg naar thuis geïntroduceerd.
Ik zal u over de voortgang informeren en zo nodig bij partijen aandringen op verdere
versnelling.
Vraag 80
Waarom is de subsidieregeling Medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden verruimd
in 2018 terwijl er amper gebruik van gemaakt wordt?
Antwoord:
De Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden is met ingang van
1 maart 2018 ook opengesteld voor spoedeisende zorg aan niet-verzekeringsplichtigen,
omdat gebleken was dat de eis van verzekeringsplicht leidde tot aanzienlijke aantallen
afwijzingen. De regeling voldeed daarmee niet aan de beleidsdoelstelling financiële
belemmeringen voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerde personen – vaak de
kwetsbaarste groepen in de samenleving – weg te nemen. In november 2018 is de regeling
verder opengesteld en is ook de voorwaarde van verzekeringsplicht voor niet-spoedeisende
zorg met terugwerkende kracht tot 1 maart 2018 vervallen, omdat bleek dat relatief
veel niet-spoedeisende zorg aan niet-verzekeringsplichtigen werd gegeven. Daarmee
is de regeling juist verruimd zodat er beter gebruik van kan worden gemaakt.
Vraag 81
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de subsidieregeling Medisch noodzakelijke zorg
aan onverzekerden voor het declareren van niet-spoedeisende zorg? Om welke bedragen
ging dat?
Antwoord:
Over 2018 zijn ruim 1.800 declaraties voor niet spoedeisende zorg ingediend. Het gaat
hierbij om een bedrag van circa € 4 miljoen.
Vraag 82
Wat is de verklaring voor de onderbesteding van ruim € 1,3 miljoen op de post Zwangerschap
en geboorte?
Antwoord:
Deze middelen waren in 2018 gereserveerd voor een regeling voor het digitaal uitwisselen
van gegevens in de geboortezorg en het ontsluiten van deze gegevens naar de zwangere.
Deze regeling is in 2018 niet opengesteld wat de verklaring is voor deze onderbesteding.
Reden hiervoor is dat er in 2018 is gefocust op de inhoud en de kaders voor een dergelijke
regeling.
Het streven is om in juli van dit jaar een regeling te publiceren. Via het programma
BabyConnect stel ik tussen 2019 en 2022 € 15 miljoen beschikbaar, om de regio’s te
ondersteunen bij de implementatie van een oplossing voor digitale gegevensuitwisseling
en het – via MedMij – ontsluiten van deze gegevens aan de patiënt.
Vraag 83
Hoeveel dataleks hebben er in 2018 in de zorg plaatsgevonden, uitgesplitst naar de
verschillende sectoren? Van hoeveel personen is de privacy hierdoor in gevaar gekomen?
Antwoord:
In 2018 zijn er 6.055 datalekken in de sector zorg en welzijn aangemeld bij de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP). Volgens de AP komen deze datalekken uit de volgende sectoren:
– 27% Apothekers en huisartsen
– 24% Ziekenhuizen
– 9% Zorgstichting en bevolkingsonderzoek
– 6% Zorgverzekeraars
– 6% Jeugdzorg
– 6% GGZ-instellingen
– 22% Overige Onder «overig» wordt o.a. verstaan: de maatschappelijke dienstverlening,
verpleeghuizen, psychiaters, psychologen en fysiotherapeuten.
Het aantal personen waarvan de privacy per datalek is geraakt, wordt niet bekend gemaakt
door de AP.
In het algemeen (over alle meldingen in 2018) geeft de AP aan dat in 58% van de meldingen
van datalekken het de privacy van één persoon betrof, 21% betrof de privacy van 2
tot 10 personen. In 3% van de datalekken betrof het meer dan 5.000 personen.
Vraag 84
Waarom is € 9,3 miljoen van de beschikbare € 13,5 miljoen voor de Sluitende aanpak
verwarde personen niet uitgegeven? Is dit budget geoormerkt? Welke resultaten zijn
er met betrekking tot de Sluitende aanpak verwarde personen in 2018 gerealiseerd?
Antwoord:
Zoals in de tweede suppletoire begroting 2018 vermeld (Kamerstuk 35 095 XV), is beperkt gebruik gemaakt van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan
onverzekerden. De belangrijkste oorzaak daarvan was de voorwaarde van verzekeringsplicht.
Deze voorwaarde is per 1 maart 2019 met terugwerkende kracht tot 1 maart 2018 vervallen.
Voorts waren er signalen dat een deel van de zorgaanbieders de regeling niet kende.
Om deze reden verzorgt Zorgverzekeringslijn.nl sinds maart 2019 regionale voorlichtingsbijeenkomsten.
Er is inmiddels een significante stijging van de ingediende declaraties geconstateerd.
Het genoemde budget is niet geoormerkt.
In zijn slotrapportage constateert het Schakelteam dat er de afgelopen jaren veel
is gebeurd in de aanpak van de problemen van mensen met verward gedrag. Er is in 23
regio’s een landelijk dekkend netwerk gerealiseerd waarin gemeenten, verzekeraars,
politie, openbaar ministerie, de geestelijke gezondheidszorg, de zorg voor licht verstandelijk
beperkten, de GGD, ambulancezorg en cliëntorganisaties met elkaar samenwerken aan
een goed werkende aanpak. Vaak met als basis bestuurlijke afspraken tussen de belangrijkste
partijen. Cliënten, ervaringsdeskundigen en families zijn in iedere regio betrokken
bij de aanpak. De bouwstenen van het Aanjaagteam en Schakelteam zijn hierbij behulpzaam
gebleken. Als onderdeel van het actieprogramma «lokale initiatieven personen met verward
gedrag» van ZonMw waren eind 2018 de 246 regionale praktijkprojecten in nagenoeg alle
gemeenten uitgevoerd. Alle 23 Schakelteamregio’s hebben projecten uitgevoerd. Daardoor
is er een flinke beweging op gang gekomen en overal in het land is er aandacht voor
deze doelgroep. Hiermee is het actieprogramma een zeer belangrijk onderdeel geweest
van onze aanpak. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat er sprake is van een verbeterde
samenwerking tussen de verschillende disciplines. Er is veel enthousiasme en betrokkenheid.
Dat is goed nieuws. De regio’s geven hierbij echter tevens aan dat de aanpak voor
personen met verward gedrag nog structureel geborgd dient te worden in de eigen lokale
en regionale structuren. Daar zetten we vanaf 2019 op in.
Vraag 85
Waarom is € 817.000 van de beschikbare € 905.000 voor de uitvoering van de Wet verplichte
ggz (Wvggz) niet besteed? Is dit budget geoormerkt?
Antwoord (ook op vraag 87):
Op 23 januari 2018 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) door de
Eerste Kamer aanvaard. Bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer in 2017 was een implementatietermijn
van een jaar toegezegd en was de inwerkingtreding voorzien voor 2019. Begin 2018 is
– mede op verzoek van het veld voor een ruime implementatietermijn – afgesproken om
uit te gaan van inwerkingtreding per 1 januari 2020. Daarmee is het zwaartepunt van
de voorbereiding van veldpartijen op deze nieuwe wet in 2019 komen te liggen. Daarom
is in 2018 slechts een beperkt deel van het budget besteed. Het betreft een budget
dat structureel voor meerkosten van de Wvggz is gereserveerd en opnieuw beschikbaar
is voor 2019 en verder.
Vraag 86
Waarom is € 900.000 van de beschikbare € 1 miljoen voor de Publiekscampagne Depressie
niet besteed?
Antwoord:
Deze middelen zijn wel degelijk allemaal ingezet ten behoeve van de publiekscampagne.
Er heeft echter een interne overboeking plaatsgevonden van de middelen waardoor geen
directe link meer te zien is op artikel 2 waaronder deze uitgaven zijn begroot.
Vraag 87
Hoe komt het dat € 817.000 minder is uitgegeven aan de uitvoering van de Wvggz? Blijft
dat geld beschikbaar voor de implementatie van de Wvggz? Welk effect heeft dit voor
de invoering van de wet?
Antwoord (ook op vraag 85):
Op 23 januari 2018 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)(Kamerstuk
32 399) door de Eerste Kamer aanvaard (Handelingen I 2017/18, nr. 16, item 4). Bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer (Handelingen II 2016/17, nr. 48, item 10) in 2017 was een implementatietermijn van een jaar toegezegd en was de inwerkingtreding
voorzien voor 2019. Begin 2018 is – mede op verzoek van het veld voor een ruime implementatietermijn
– afgesproken om uit te gaan van inwerkingtreding per 1 januari 2020. Daarmee is het
zwaartepunt van de voorbereiding van veldpartijen op deze nieuwe wet in 2019 komen
te liggen. Daarom is in 2018 slechts een beperkt deel van het budget besteed. Het
betreft een budget dat structureel voor meerkosten van de Wvggz is gereserveerd en
opnieuw beschikbaar is voor 2019 en verder.
Vraag 88
Wat is de verklaring voor de piek aan ggz-kosten voor illegalen en onverzekerden?
Antwoord:
Uit de declaratiegegevens blijkt dat er relatief veel gebruik wordt gemaakt van (spoedeisende)
ggz-zorg. Hierbij moet echter vermeld worden dat de Subsidieregeling medisch noodzakelijke
zorg aan onverzekerden ook wordt benut vanuit het plan van aanpak personen met verward
gedrag. Gelet hierop zijn de relatief hoge kosten voor ggz-zorg goed verklaarbaar.
Vraag 89
Doen alle partijen mee aan de regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf (ELV)?
Antwoord:
Ja, alle partijen (Zorgverzekeraars Nederland, ActiZ, Landelijke Huisartsen Vereniging,
Verenso, V&VN, InEen, Zorgthuisnl en de Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen) zijn
op landelijk niveau betrokken bij de realisatie en doorontwikkeling van de regionale
coördinatiefuncties. Zij communiceren ook hierover naar hun achterban.
Vraag 90
Is er nu een goed beeld van capaciteit in alle regio's?
Antwoord:
Nee, op dit moment niet. Ik heb de NZa gevraagd te onderzoeken of er voldoende capaciteit
beschikbaar is. De NZa rapporteert hierover uiterlijk begin volgend jaar.
Vraag 91
Wat betekent dat in de praktijk voor de mensen die ELV nodig hebben?
Antwoord:
De zorgverleners van de mensen die ELV nodig hebben, kunnen bij de regionale coördinatiefuncties
terecht voor een beschikbare plek. Wanneer er geen beschikbare capaciteit is in de
regio, is het aan de zorgverlener om contact op te nemen met de zorgverzekeraar van
de betreffende persoon voor het regelen van een ELV-opname in het kader van de zorgplicht.
Idealiter hebben de regionale coördinatiefuncties straks goed inzicht in benodigde
en beschikbare capaciteit en kan op regionaal niveau met zorgverzekeraars het gesprek
hierover gevoerd worden.
Vraag 92
Wat heeft de Community of Practice tot nu toe gedaan en gerealiseerd?
Antwoord:
De Rijksbouwmeester is onder meer in gesprek met de gemeenten Almere, Groningen, Rotterdam
en Sittard-Geleen over de totstandkoming van de initiatieven van de prijswinnaars
van Who Cares. Het ontwerp van een van de prijswinnaars wordt gebruikt bij de gebiedsvisie
voor Almere-Haven. Inmiddels wordt onderzocht of het project van Michi Noeki in Groningen
om te zorgen voor meer ontmoeting in de wijk ook kan worden toegepast in Den Haag,
Amersfoort en Apeldoorn. Er wordt in Rotterdam gezocht naar een nieuwe locatie voor
het plan van «Who Dares» voor de herontwikkeling van een wijk. Voor de realisatie
van het plan in Sittard-Geleen («De wijk als (t)huis») wordt een stuurgroep gevormd
en is door gemeente en Limburg een subsidie ter beschikking gesteld om de haalbaarheid
te onderzoeken. Daarnaast is een eerste werkconferentie geweest voor ca. 100 mensen
met workshops over de thema’s Geld en Grond, Techniek, Diversiteit en Bewonersinitiatief.
Vraag 93
Waarom wordt het plan om een lokale coalitie tegen eenzaamheid op te starten slechts
door 63 gemeenten (en dus niet door de overige, meer dan 80% van de gemeenten) onderschreven?
Antwoord:
Ondertussen zijn er 117 gemeenten actief aangesloten bij het landelijke Actieprogramma
Eén tegen eenzaamheid. Dit aantal groeit per week. Het aantal gemeenten dat al een
aanpak tegen eenzaamheid heeft, ligt hoger. Zo heeft al twee derde van de gemeenten
in hun collegeprogramma’s eenzaamheid benoemd als thema waar zij als college mee aan
de slag gaan. De komende tijd blijf ik inzetten op het aansluiten van gemeenten zodat
uiteindelijk overal een lokale coalitie tegen eenzaamheid bestaat die duurzaam het
thema aanpakt.
Vraag 94
Hoe verklaart u dat vooralsnog 63 gemeenten een lokale coalitie tegen eenzaamheid
opstartten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 93.
Vraag 95
Op welke wijze ziet u kans om de regeling Sectorplan Plus zodanig vorm te geven dat
het aantal opleidingstrajecten nog verder groeit?
Antwoord:
Voor het derde tijdvak heb ik het oorspronkelijk beschikbare budget verhoogd tot 141
mln. waardoor er in dit tijdvak zo’n 75% meer opleidingstrajecten kunnen starten dan
oorspronkelijk voorzien. Daarnaast zoeken we continu met het veld naar mogelijkheden
om SectorplanPlus nog beter aan te laten aansluiten op de vraag vanuit werkgevers.
Een goed voorbeeld daarvan is het opnemen van de oriëntatiebanen in de VVT in SectorplanPlus.
Ook kijken we hoe we de administratieve lasten van de maatwerkopleidingen in SectorplanPlus
verder kunnen beperken. Daartoe organiseren we in juni samen met individuele werkgevers,
accountants en de uitvoering een tweedaagse sessie over anders en slimmer verantwoorden.
Vraag 96
Wat is het aandeel van zij-instromers in de stijging van het personeel in verpleeghuizen?
Antwoord:
Van alle werknemers die in 2018 bij een verpleeghuis in dienst zijn gekomen, was circa
35% een zij-instromer.
Dit cijfer is gebaseerd op de pensioenadministratie van het Pensioenfonds Zorg en
Welzijn.
Vraag 97
Is er in verhouding tot het aantal bewoners meer personeel bij gekomen?
Antwoord:
Ja. In de 2e voortgangsrapportage van het programma Thuis in het Verpleeghuis9 heb ik verslag gedaan van de personeelsontwikkeling in verhouding tot het aantal
bewoners. Concreet is het aantal werknemers in verpleeghuizen in 2018 met ruim 18.500
(circa 9.000 fte) toegenomen ten opzichte van 2018. Dat betekent dat er op een gemiddelde
verpleeghuislocatie in 2018 gemiddeld 8 werknemers extra zijn ingezet per locatie.
Deze groei was deels benodigd om de groei van het aantal cliënten op te vangen, maar
komt voor een belangrijk deel (circa 4.000 fte) ook ten goede aan extra medewerkers
voor meer tijd en aandacht voor bewoners.
Vraag 98
Wie zijn de veertien nieuwe koplopers?
Antwoord:
In november 2018 zijn na selectie 12 nieuwe gemeenten aangewezen alsmede twee regio’s
van samenwerkende gemeenten: Alkmaar, Breda, De Wolden, Dordrecht, Gouda, Heeze-Leende,
de Oosterschelderegio (7 gemeenten), Putten, regio Twente (14 gemeenten), Roosendaal,
Teylingen, Tilburg, Veldhoven en Voorst.
Vraag 99
Wat is de opdracht van deze koplopers?
Antwoord:
Koplopergemeenten gaan aan de slag met het doorontwikkelen van de functie onafhankelijke
cliëntondersteuning binnen hun eigen gemeente. Deze doorontwikkeling dient bij te
dragen aan realisatie van de vier opgaven zoals beschreven in de brief van 12 juli
2018 (Kamerstuk 31 476, nr. 22). De concrete uitwerking is afhankelijk van de specifieke regionale en lokale omstandigheden,
wat maatwerk vergt. Voorbeelden van thema’s waar gemeenten mee aan de slag gaan: domeinoverstijgende
cliëntondersteuning (aandacht voor werk & inkomen en schulden), aansluiting formele
en informele cliëntondersteuning (met aandacht voor op- en afschalen), overgang Wmo/Wlz,
preventieve en outreachende vormen van cliëntondersteuning en zo makkelijk mogelijke
toegang tot clientondersteuners. Een aantal gemeenten gaat in pilots aan de slag met
de vier doelgroepen binnen het sociaal domein zoals beschreven in de brief van 15 oktober
2018 (Kamerstuk 31 476, nr. 23) om zo ervaring op te doen met hoe (gespecialiseerde) cliëntondersteuning kan worden
ingericht voor deze doelgroepen. Daarnaast vervullen de koplopergemeenten een ambassadeursfunctie
in de regio om opgedane kennis te delen met andere gemeenten en andere gemeenten te
inspireren. Ze worden hierbij begeleid en ondersteund door Movisie.
Vraag 100
Wat was de instroom van personeel dat in 2018 ging werken in de zorgsector?
Antwoord:
Er is momenteel nog geen exact cijfer te geven van de instroom in de sector zorg en
welzijn, zoals dat al wel kan voor uitstroom (het meest recente kwartaal ten opzichte
van hetzelfde kwartaal een jaar eerder). Begin juni 2019 verwacht het CBS over dit
cijfer te kunnen beschikken. Indicatief kan de instroom op basis van de meest recente
inzichten over de mobiliteit in de sector aangevuld met de werkgelegenheidsontwikkeling,
beide op basis van CBS-data geraadpleegd op 27 mei 2019, ingeschat worden op circa
150.000 personen in 2018.
Vraag 101
Wat was de uitstroom van personeel dat in 2018 stopte met het werken in de zorgsector?
Antwoord:
Op basis van de meest recente cijfers van het CBS lag de uitstroom uit de sector zorg
en welzijn in 2018 (meetmoment vierde kwartaal) op 119.160 personen. Onder uitstroom
vallen zowel mensen die vergeleken met 12 maanden eerder in een andere sector gaan
werken als mensen die niet meer actief zijn als werknemer (o.a. pensioen, uitkering,
uitstroom van werknemer naar zelfstandige).
Vraag 102
Hoe kan het dat op dit moment slechts 63 gemeenten een lokale coalitie tegen eenzaamheid
hebben opgestart?
Antwoord:
Zie antwoord op 93.
Vraag 103
Hoe gaat u ervoor zorgen dat nog meer dan de tot nu toe 105 locaties deel gaan nemen
aan Waardigheid en Trots op Locatie?
Antwoord:
Deelname aan «Waardigheid en Trots op locatie» is een keuze van de zorgorganisaties
zelf. Dit stimuleer ik door middel van communicatie over het programma zelf en over
de resultaten die deelnemende organisaties boeken. Bovendien is deelname aan «Waardigheid
en Trots op locatie» voor zorgorganisaties gratis. De deelname aan «Waardigheid en
Trots op locatie» neemt overigens toe. Op 21 mei jl. heb ik u via de voortgangsrapportage
over «Thuis in het verpleeghuis» gemeld dat er inmiddels 194 locaties deelnemen (Kamerstuk
31 765, nr. 411).
Vraag 104
Ziet u kans om de Regeling Sectorplan Plus zodanig vorm te geven dat het aantal opleidingstrajecten
nog verder groeit?
Antwoord:
Voor het derde tijdvak heb ik het oorspronkelijk beschikbare budget verhoogd tot 141
mln. waardoor er in dit tijdvak zo’n 75% meer opleidingstrajecten kunnen starten dan
oorspronkelijk voorzien. Daarnaast zoeken we continu met het veld naar mogelijkheden
om SectorplanPlus nog beter aan te laten aansluiten op de vraag vanuit werkgevers.
Een goed voorbeeld daarvan is het opnemen van de oriëntatiebanen in de VVT in SectorplanPlus.
Ook kijken we hoe we de administratieve lasten van de maatwerkopleidingen in SectorplanPlus
verder kunnen beperken. Daartoe organiseren we in juni samen met individuele werkgevers,
accountants en de uitvoering een tweedaagse sessie over anders en slimmer verantwoorden.
Vraag 105
Kunt u nader ingaan op de plannen met Waardigheid en Trots op Locatie door «verder
opgepakt» te concretiseren?
Antwoord:
Met «verder opgepakt» wordt bedoeld dat de locaties die deelnemen aan «Waardigheid
en Trots op locatie» worden ondersteund bij het gaan voldoen aan het kwaliteitskader.
Daartoe worden de volgende stappen gezet. Er wordt samen met de locatie bezien waar
de locatie staat ten opzichte van het kwaliteitskader. Vervolgens wordt bezien welke
ondersteuning er nodig is, zodat de locatie gaat voldoen aan het kwaliteitskader.
Deze ondersteuning is aanvullend op hetgeen de zorgorganisatie zelf al doet. De derde
stap is het bieden van ondersteuning. De ondersteuning is erop gericht, dat de zorg
zoals geboden wordt door de locatie aan de bewoners, aansluit op de normen in het
kwaliteitskader.
Vraag 106
Zijn de verbeterplannen van de verpleeghuizen openbaar? Zo ja, waar zijn deze te vinden?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Uit het kwaliteitskader verpleeghuiszorg volgt dat de kwaliteitsplannen van de verpleeghuizen
niet openbaar zijn. Deze zijn bedoeld om te leren en te verbeteren en het kwaliteitskader
stelt dat de plannen zijn bedoeld voor de verpleeghuizen zelf. De kwaliteitsplannen
en de bijbehorende begrotingen worden door de verpleeghuizen wel besproken met de
zorgkantoren. Ook kan de IGJ ze betrekken bij haar toezicht. Jaarlijks leggen verpleeghuizen
verantwoording af over de uitvoering van hun kwaliteitsplannen. Deze kwaliteitsverslagen
zijn openbaar en te vinden op de website van de betreffende zorgorganisatie en de
url daarvan in de Openbare Database (ODB) van het Zorginstituut Nederland. De database
is te raadplegen via de website www.zorginzicht.nl.
Vraag 107
Hoeveel van de aanvragen voor de 26.000 opleidingstrajecten die ingediend zijn voor
de regeling Sectorplan Plus zijn gehonoreerd? Hoeveel mensen waarvoor de aanvraag
is ingediend hebben hun opleiding afgemaakt? Hoeveel van hen zijn momenteel werkzaam
in de (verpleeghuis)zorg?
Antwoord:
Deze 26.000 opleidingstrajecten zijn ingediend voor tijdvak 2. In dit tijdvak zijn
alle aangevraagde opleidingstrajecten gehonoreerd.
Aangezien zowel tijdvak 1 als tijdvak 2 nog lopen en nog opleidingen gevolgd worden
kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over het aantal mensen dat de opleiding heeft
afgemaakt en hoeveel van deze mensen werkzaam zijn in de (verpleeghuis)zorg.
Vraag 108
Welke acties zijn ondernomen om de eenzaamheid onder jongeren aan te pakken? Welk
deel van de € 29 miljoen die beschikbaar is voor het programma Eén tegen eenzaamheid
komt ten gunste van de aanpak van eenzaamheid onder jongeren?
Antwoord:
«Eén tegen eenzaamheid» is een van de drie actieprogramma’s binnen het pact voor de
ouderenzorg. De focus op ouderen binnen dit programma heeft een inhoudelijke reden:
de Nederlandse bevolking vergrijst en wordt steeds ouder en eenzaamheid blijkt boven
de 75+ snel toe te nemen.Dit vraagt om een gerichte aanpak. Ouderen hebben te maken
met veel vormen van verlies: partner, familieleden, vrienden komen te overlijden.
De publiekscampagne, de monitoring en de nationale coalitie richten zich daarom primair
op ouderen.
Aan de andere kant is de lokale aanpak in veel gemeenten gericht op zowel ouderen
als andere groepen, zoals jongeren. Ik ondersteun gemeenten bij hun aanpak, ook als
deze niet primair op ouderen gericht is. Zo organiseer ik onder andere bijeenkomsten
en events zoals de Week tegen Eenzaamheid, waarbij gemeenten worden ondersteund in
hun lokale activiteiten en het maken van lokale coalities. Zowel in 2018 als in 2019
investeer ik circa € 4,5 mln om de lokale aanpak te ondersteunen vanuit het Centrum
tegen Eenzaam i.o.
Vraag 109
Kunt u aangeven hoe u zich inspant om nog niet aangesloten gemeenten te bereiken in
het kader van het programma Eén tegen Eenzaamheid?
Antwoord:
Ik bereik gemeenten op drie verschillende manieren:
– Een directe benadering, waarbij gemeenten bericht van VWS krijgen om mee te doen.
Twee ambassadeurs van het programma, Marianne van den Anker en Eric van der Burg,
hebben hiervoor alle G40 gemeenten bezocht. Marianne van den Anker bezoekt nu alle
GGD regio’s in Nederland om uiteindelijke alle verantwoordelijke wethouders gesproken
te hebben. Alle gemeenten die meedoen kunnen gratis adviesuren vanuit het programma
krijgen.
– Een indirecte benadering, waarbij ik activiteiten en bijeenkomsten organiseer. Een
voorbeeld hiervan is de wethoudersbijeenkomst van 22 mei 2019, waarbij 26 wethouders
hun handtekening hebben gezet onder de aanpak. En de Week tegen Eenzaamheid waarbij
gemeenten worden geactiveerd om met hun lokale partners activiteiten te organiseren.
Verder is het programma zichtbaar tijdens het VNG jaarcongres, via de campagne en
website, stuur ik wethoudersbrieven en organiseert VWS regiobijeenkomsten.
– Een re-actieve benadering, waarbij ik reageer op binnengekomen vragen die ontstaan
door de goede mond-op-mond reclame. Wethouders die mee doen worden gevraagd om ook
de buurgemeenten te enthousiasmeren.
Vraag 110
In hoeverre ziet u mogelijkheden om extra te investeren in sociaaleconomisch zwakkere
gemeenten in het kader van het programma Eén tegen Eenzaamheid?
Antwoord:
De middelen voor de Wmo, waarbinnen de verantwoordelijkheid voor een aanpak eenzaamheid
valt, worden verdeeld via de reeds bekende verdeelsleutel. Hierbij wordt onder andere
rekening gehouden met de sociaal economische status van de inwoners. In 2018 heb ik
daarnaast een decentralisatie-uitkering uitgekeerd aan de 16 gemeenten met het grootste
aantal eenzame inwoners in relatieve zin (op basis van de Gezondheidsmonitor 2016).
Vraag 111
Kunt u specificeren hoeveel van de genoemde € 26 miljoen bestemd voor het programma
Eén tegen Eenzaamheid in 2018 is uitgegeven en waaraan?
Antwoord:
In 2018 was 8 miljoen beschikbaar voor het programma Eén tegen Eenzaamheid.
Die is als volgt besteed:
Activiteit
(x 1.000)
Campagne, websites, overige communicatie
1.300
Decentralisatieuitkering «versnelling aanpak eenzaamheid»
3.500
Events, bijeenkomsten
700
Toolkit en kennisproducten
500
Programmakosten
1.000
Inrichting Centrum tegen Eenzaamheid i.o.
1.000
TOTAAL
8.000
Vraag 112
Hoeveel gemeenten hebben precies in 2018 een meldpunt tegen eenzaamheid ingericht
en wat is de ambitie voor 2019?
Antwoord:
Ik heb nog geen gegevens over het aantal gemeenten dat een meldpunt heeft ingericht.
Eind 2019 doe ik een benchmark onder de aangesloten gemeenten, waarbij ik ook het
meldpunt meeneem. Mijn ambitie voor 2019 is dat in minstens 20% van de aangesloten
gemeenten een punt is waar meldingen samenkomen en er actie op wordt gezet.
Vraag 113
Hoeveel 75-plussers zijn er in 2018 bezocht door deelnemers aan het programma Eén
tegen Eenzaamheid?
Antwoord:
Ik heb nog geen gegevens over het aantal gemeenten dat 75-plussers heeft bezocht.
Eind 2019 doe ik een benchmark onder de aangesloten gemeenten, waarbij ik ook de bezoeken
aan huis meeneem. Mijn ambitie voor 2019 is dat minstens de helft van de aangesloten
gemeenten op bezoek gaat bij haar 75-plussers.
Vraag 114
Kunt u van de huidig aangesloten gemeenten specificeren welke organisaties, bedrijven
en instellingen actief participeren in het programma Eén tegen Eenzaamheid?
Antwoord:
Ik heb nog geen gegevens over welke organisaties, bedrijven en instellingen participeren
in de huidige aangesloten gemeenten. Eind 2019 doe ik een benchmark onder de aangesloten
gemeenten, waarbij ik de coalitievorming en – verbreding meeneem. De partijen die
zijn aangesloten in de Nationale Coalitie worden gestimuleerd om met hun lokale filialen
en organisaties aan te sluiten bij de lokale coalities.
Vraag 115
Met hoeveel procent zijn de administratieve lasten voor zorgverleners in het algemeen
afgenomen in 2018 als gevolg van het programma Ontregel de Zorg? Met hoeveel procent
is dit afgenomen voor de diverse groepen zorgverleners (wijkverpleegkundigen, medisch
specialisten, huisartsen, e.d.)? Indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, hoe wordt
dan bekeken of het programma zijn doelen haalt en in welke mate het programma aan
een eventuele afname van administratieve lasten bijdraagt?
Antwoord:
Gegevens over de administratieve lasten voor zorgverleners worden niet systematisch
op zodanige wijze verzameld dat een procentuele afname over het jaar 2018 vast te
stellen is. Op verschillende manieren maken we de mate waarin de doelen van het programma
(Ont)Regel de Zorg gerealiseerd worden inzichtelijk, bijvoorbeeld door het monitoren
van de voortgang van de afgesproken acties en door de inzet van merkbaarheidsscans,
een instrument waarmee zorgverleners de door hen ervaren regeldruk uitdrukken in een
rapportcijfer en in tijdsbesteding. Deze merkbaarheidsscans zijn momenteel in uitvoering.
Bij gelegenheid van de voortgangsrapportage bij het programma (Ont)Regel de Zorg informeren
wij uw Kamer hier uitgebreider over.
Vraag 116
Waaruit bestaan de tot nu toe gemaakte kosten voor Waardig ouder worden (€ 250 duizend
en € 469 duizend respectievelijk)?
Antwoord:
Onder het instrument subsidies is 250.000 besteed aan een subsidie voor Coalitie Erbij,
Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid. Hiermee is in bijeenkomsten op landelijk en
regionaal niveau aandacht gevraagd voor het thema eenzaamheid, heeft verdieping en
uitwisseling van kennis rond eenzaamheid plaatsgevonden en is het maatschappelijk
platform rond eenzaamheid versterkt.
Onder het instrument opdrachten zijn diverse opdrachten verstrekt in het kader van
het Pact van de Ouderenzorg, de programma’s Een tegen eenzaamheid en Langer Thuis,
onder meer voor een publiekscampagne Eenzaamheid (circa
€ 200.000), een Quick scan naar onder meer de lokale aanpak van eenzaamheid en de
organisatie van enkele landelijke bijeenkomsten van het Pact en deze programma’s.
Vraag 117
Waaraan is de € 469 miljoen voor Waardig ouder worden besteed?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 116. Het betreft overigens € 469.000 en niet € 469 miljoen.
Vraag 118
Waarom is de € 1 miljoen, beschikbaar voor de brede aanpak licht verstandelijk beperkten
(LVB), daklozen en zwerfjongeren niet uitgegeven? Blijft dit budget beschikbaar voor
deze doelgroep?
Antwoord:
In 2018 en 2019 is een Interdepartementaal Beleidsonderzoek uitgevoerd naar het beleid
gericht op mensen met een licht verstandelijke beperking die gebruik maken van publiek
gefinancierde voorzieningen. De uitkomsten van dit onderzoek zijn afgewacht alvorens
de middelen uit te geven. Uw Kamer wordt hier na het zomerreces over geïnformeerd.
Over de maatregelen met betrekking tot daklozen en zwerfjongeren bent u geïnformeerd
middels de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang (Kamerstuk
29 325 nr. 92) en het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (Kamerstuk 29 325, nr. 97).
Het niet uitgegeven bedrag van € 775.000 is doorgeschoven naar 2019. Deze middelen
blijven beschikbaar voor deze doelgroepen.
Vraag 119
Waarom is er voor Waardigheid en Trots slechts de helft van het budget uitgegeven?
Antwoord:
De lagere uitgaven zijn voornamelijk ontstaan doordat de activiteiten voor het stimuleringsprogramma
«Waardigheid en Trots op locatie» later plaatsvinden dan eerder voorzien. Daarnaast
is tussentijds gebleken dat een deel van de middelen – door minder en goedkopere trajecten
– in 2018 niet nodig bleek. In 2019 wordt naar verwachting het niet bestede deel van
2018 alsmede het budget voor 2019 volledig uitgegeven.
Vraag 120
Waar worden de overige middelen van Waardigheid en Trots nu voor gebruikt?
Antwoord:
In totaal is in 2018 ca. € 17,6 miljoen besteed aan «Waardigheid en Trots». De voornaamste
post daarbinnen is subsidie aan Vilans voor ondersteuning van zorgaanbieders die een
urgent kwaliteitsprobleem hadden of deelnamen aan «Ruimte voor verpleeghuizen» (€ 9,7
miljoen). «Ruimte voor verpleeghuizen» betrof een onderdeel van «Waardigheid en Trots»,
waarin zorgaanbieders gezamenlijk werkten aan nieuwe manieren om kwaliteitsverbeteringen
te realiseren. Verder ging het om subsidies aan partijen die een rol hebben bij de
uitvoering van het kwaliteitskader (€ 1,6 mln), uitvoering van het convenant «Samen
Sterk 010» (€ 2 miljoen) of «Radicale vernieuwing» (€ 1,3 mln). Daarnaast zijn diverse
kleinere subsidies versterkt.
Vraag 121
Waarom wordt er niet meer in de kennisinfrastructuur geïnvesteerd?
Antwoord:
In «Waardigheid en Trots» (2015) is aangegeven dat de kennisinfrastructuur in de langdurige
zorg versterking behoeft. Samen met veldpartijen zoals Vilans, ZonMW, Zorginstituut
Nederland, Academische Werkplaatsen, beroepsorganisaties e.a. is verkend hoe dit het
beste kan plaatsvinden. Op 4 februari 2019 heeft de Tweede Kamer hierover een brief
ontvangen. Hierin is aangegeven dat reeds wordt geïnvesteerd in het systematisch verzamelen
van kennisvragen, ontsluiten van kennis, het doen van onderzoek en het bieden van
een financieel fundament aan de Academische Werkplaatsen. Daarmee is een inhoudelijk,
organisatorisch en financieel kader tot stand gekomen dat vooralsnog toereikend lijkt.
Vraag 122
Wat zijn de participatiecijfers van 2018?
Antwoord:
Bij beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat de vraag ziet op de programma’s
van ZonMW voor de ouderenzorg en de gehandicaptenzorg. Beide programma’s worden ondersteund
door zes Academische Werkplaatsen. Dat brengt het participatiecijfer voor 2018 op
twaalf.
Vraag 123
Hoe komt het dat de uitgaven voor onafhankelijke cliëntondersteuning lager zijn dan
verwacht?
Antwoord:
2018 betrof een voorbereidingsjaar waardoor de uitgaven voor de aanpak cliëntondersteuning
in 2018 lager zijn uitgevallen dan voorzien. Deze middelen zijn overgeheveld naar
2019, 2020 en 2021.
Onderzoeken naar behoefte aan en aanbod van cliëntondersteuning zijn uitgezet en de
aanpak cliëntondersteuning is uitgewerkt. Er zijn vier opgaven geïdentificeerd en
activiteiten uitgewerkt die moeten bijdragen aan het realiseren ervan. In november
2018 is de uitgewerkte aanpak getoetst bij de klankbordgroep cliëntondersteuning.
Begin 2019 zijn we van start gegaan met de uitvoering van de aanpak. Over de voortgang
hiervan wordt de Kamer nog voor de zomer 2019 geïnformeerd.
Vraag 124
Hoe is tot de specifieke verhoging van 100 kilometer op het persoonlijk kilometerbudget
gekomen?
Antwoord:
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 20 november 2018 (Kamerstuk 24 170, nr. 180) en in het jaarverslag is toegelicht, heb ik, gegeven het beschikbare budget voor
het bovenregionaal vervoer (Valys), besloten om het persoonlijk kilometerbudget voor
de periode van 1 december 2018 tot en met 31 december 2019 te verhogen. Op basis van
de effecten van deze verhoging op het reisgedrag van pashouders zal worden besloten
over de hoogte van het persoonlijk kilometerbudget in 2020. Met de genoemde brief
heb ik invulling gegeven aan mijn toezegging aan uw Kamer tijdens het algemeen overleg
over gehandicaptenzorg op 24 mei 2018 (Kamerstuk 24 170, nr. 178).
Vraag 125
Waarin zijn de uitgaven voor onafhankelijke cliëntondersteuning lager dan verwacht?
Antwoord:
2018 betrof een voorbereidingsjaar waardoor de uitgaven voor de aanpak cliëntondersteuning
in 2018 lager zijn uitgevallen dan voorzien. Deze middelen zijn overgeheveld naar
2019, 2020 en 2021.
Onderzoeken zijn uitgezet naar behoefte aan en aanbod van cliëntondersteuning en de
aanpak cliëntondersteuning is uitgewerkt. Er zijn vier opgaven geïdentificeerd en
activiteiten uitgewerkt die moeten bijdragen aan het realiseren ervan. In november
2018 is de uitgewerkte aanpak getoetst bij de klankbordgroep cliëntondersteuning.
Begin 2019 zijn we van start gegaan met de uitvoering van de aanpak. Over de voortgang
hiervan wordt de Kamer nog voor de zomer 2019 geïnformeerd.
Vraag 126
Waarom wordt er minder gebruik gemaakt van bovenregionaal vervoer?
Antwoord:
Zoals in het jaarverslag is toegelicht is het bovenregionaal vervoer (Valys) vraagafhankelijk
vervoer; de keuze om vervoer te boeken berust bij de pashouder. Dit betekent dat persoonlijke
overwegingen en andere factoren, zoals de toegankelijkheid van het openbaar vervoer,
de vraag bepalen.
Vraag 127
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de afname van het percentage Valys-pashouders
dat daadwerkelijk reist met bovenregionaal gehandicaptenvervoer?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 126.
Vraag 128
Wat wordt er bedoeld met de mededeling dat tussentijds is gebleken «dat een deel van
de middelen – door minder en goedkopere trajecten – niet nodig bleek»? Om hoeveel
geld gaat dit en is deze onderuitputting structureel?
Antwoord:
De lagere uitgaven zijn voornamelijk ontstaan doordat de activiteiten voor het stimuleringsprogramma
Waardigheid en Trots op locatie later plaatsvinden dan eerder voorzien. Daarnaast
is tussentijds gebleken dat een deel van de middelen – door minder en goedkopere trajecten
– niet nodig bleek. Er waren bijvoorbeeld middelen gereserveerd om zorgaanbieders
te ondersteunen met het oplossen van urgente kwaliteitsproblemen. Het bleek om minder
zorgaanbieders te gaan dan was verwacht. De financiering van ondersteuning van zorgaanbieders
bij het voldoen aan het kwaliteitskader is vanaf 2019 opgenomen in de subsidie aan
Vilans voor «Waardigheid en Trots op locatie». In 2019 wordt naar verwachting het
niet bestede deel van 2018 alsmede het budget voor 2019 volledig uitgegeven.
Vraag 129
Wordt de onderschrijding van het programma Waardigheid en Trots benut voor activiteiten
in volgende jaren, gelet op het feit dat deze lagere uitgaven zijn ontstaan doordat
de activiteiten later plaatsvinden?
Antwoord:
De onderschrijding 2018 van het programma Waardigheid en Trots wordt benut in uitvoeringsjaar
2019.
Vraag 130
Hoe komt het dat er € 3,3 miljoen meer uitgegeven is door ICT-investeringen dan begroot?
Antwoord:
De ICT-investeringen hebben betrekking op de ontwikkeling van het PGB2.0-systeem bij
de SVB. De oorspronkelijk begrote € 36,8 mln. zijn beschikbaar gesteld voor uitvoering
van het trekkingsrecht voor het Wmo- en Jeugddomein. De aanvullende € 3,3 mln. was
benodigd voor de ontwikkeling van het financieel domein als onderdeel van het PGB2.0-systeem.
De hiervoor benodigde middelen zijn beschikbaar gesteld bij eerste en tweede suppletoire
begroting.
Vraag 131
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Persoonsgebonden budget (PGB)2.0-systeem?
Kan een volledig overzicht gegeven worden van alle kosten die er met de bouw, ontwikkeling
en het testen (per jaar) gepaard gaan?
Antwoord:
Het PGB2.0-systeem is in ontwikkeling en de komende periode worden functionaliteiten
toegevoegd die noodzakelijk zijn voor grootschalige aansluiting van gemeenten en zorgkantoren.
U bent hier eind maart 2019 over geïnformeerd (Kamerstuk 25 657, nr. 314). Zoals toegezegd in het AO van 4 april jl. ontvangt u na de zomer de volgende voortgangsrapportage.
Ten aanzien van de kosten van het PGB 2.0-systeem is tijdens het AO van 4 april 2019
toegezegd dat u hierover een brief ontvangt na verzending van de voorjaarsnota aan
de Tweede Kamer (Kamerstuk 25 657, nr. 318).
Vraag 132
Vanuit welke middelen zijn deze ICT-investeringen gefinancierd?
Antwoord:
De kosten voor de doorontwikkeling van het PGB2.0-systeem zullen door VWS gedragen
worden. De hiervoor benodigde middelen zijn bij eerste suppletoire begroting beschikbaar
gesteld. De wijze van financiering van de kosten voor doorontwikkeling en implementatie
van het PGB2.0-systeem is beschreven in de brief die de kamer ontvangt na verzending
van de voorjaarsnota.
Vraag 133
Wordt de onderschrijding van het programma Waardigheid en Trots benut voor activiteiten
in volgende jaren, gelet op het feit dat deze lagere uitgaven zijn ontstaan doordat
de activiteiten later plaatsvinden?
Antwoord:
De onderschrijding 2018 van het programma Waardigheid en Trots wordt benut in uitvoeringsjaar
2019.
Vraag 134
Op welke wijze zijn de lokale opleidingscentra een-op-een gekoppeld aan de Regionale
Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT's)? Kunt u dit specificeren?
Antwoord:
Evident is dat als het gaat om RAAT-doelen t.a.v. opleidingen en loopbaankeuzes, de
betrokkenheid van opleidingscentra uit de eigen regio essentieel is; hoe die betrokkenheid
er uit ziet verschilt per regio. Een aantal voorbeelden ter illustratie:
– Vanuit de RAAT voor Amersfoort Eemland is het modulair opleiden voor de zorg opgepakt.
Vanuit het onderwijs waren hierbij MBO Amersfoort, ROC Midden Nederland locatie Amersfoort
en het Hoornbeeck College betrokken. Dit is inmiddels een landelijk project geworden;
– In het oosten van het land wordt nauw samengewerkt met het onderwijs rondom de inrichting
van onder meer brede leerpaden (met ROC Aventus en Saxion Hogeschool) en in een wijkleerbedrijf
(met het Graafschapcollege);
– In Noord Nederland is in samenwerking tussen V&V-zorgaanbieders, onderwijsorganisaties
(het Deltion College, het Friesland College, ROC Friese Poort, het Drenthe College,
het Alfa College en de Hanzehogeschool), ZorgpleinNoord en Netwerk Zon, de leidraad
Onderwijs in de praktijk ontwikkeld. De leidraad helpt het leren in de praktijk mogelijk
te maken, te implementeren en door te ontwikkelen.
Vraag 135
Hoe is vastgesteld dat de extra inzet vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport bij heeft gedragen aan het extra aanbod van personeel («ongeveer 18.000 personen»)?
Kunt u dit nader onderbouwen en aangeven welke methode u heeft gebruikt om dit vast
te stellen?
Antwoord:
Het is een positieve ontwikkeling dat meer mensen kiezen voor een baan in de zorg.
Deze 18 duizend is de verwachte werkgelegenheidstoename tussen het derde kwartaal
van 2017 en het derde kwartaal 2018 binnen zorg en welzijn op basis van de prognose
die begin 2018 in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn
(AZW) is gemaakt via de arbeidsmarkttool10. De prognose is beleidsneutraal (gaat uit van staand beleid). Dat betekent dat deze
groei gerealiseerd zou worden zonder extra inspanningen. De sector is, met ook steun
van VWS, hard aan de slag. Dit gaat gepaard met een hogere instroom van personeel.
In het jaarverslag is aangegeven dat de stijging van het aantal werknemers tussen
het derde kwartaal van 2017 en het derde kwartaal 2018 binnen zorg en welzijn met
28,5 duizend aanzienlijk hoger ligt, dan oorspronkelijk geraamde 18.000 personen.
Vraag 136
Op welke wijze worden zorguitkomsten inzichtelijk gemaakt waardoor patiënten op basis
van transparante informatie kunnen kiezen tussen verschillende behandelingen en/of
behandelaars?
Antwoord:
Het doel van de ontwikkeling Uitkomstgerichte zorg is om deze gegevens beschikbaar
te maken tijdens het gesprek tussen patiënt en professional en uiteindelijk in de
persoonlijke gezondheidsomgeving. Wat daarvoor de meest effectieve manier van presenteren
is, is één van de aandachtspunten binnen het proof of concept bij de Santeon ziekenhuizen.
Het inzichtelijk maken van deze gegevens is onderdeel van lijn 4: Betere toegang tot
relevante en actuele uitkomstinformatie.
Vraag 137
Waarom is er slechts € 708.000 van de begrote € 1,5 miljoen uitgegeven aan de opleidingsplaatsen
jeugd-ggz? Als er minder opleidingsplaatsen gerealiseerd zijn dan voorzien was, wat
is er dan gedaan om dit aantal te verhogen?
Antwoord:
Bij de toewijzing van het beschikbare aantal opleidingsplaatsen voor de ggz wordt
geen onderscheid gemaakt tussen subsectoren binnen de ggz zoals de jeugd ggz. Er wordt
dan ook geen bepaald aantal opleidingsplaatsen specifiek voor de jeugd ggz gereserveerd.
De daadwerkelijke toewijzing aan instellingen die enkel jeugd ggz aanbieden is aldus
afhankelijk van de uitkomsten van de jaarlijkse toewijzingsprocedure. Bij de begroting
wordt echter rekening gehouden met het aantal jeugd ggz instellingen dat in principe
in aanmerking kan komen voor opleidingsplaatsen. In de afgelopen jaren zijn aan de
jeugd ggz minder opleidingsplaatsen toegewezen dan gereserveerd. Door het toekennen
van extra opleidingsplaatsen voor de gehele ggz voor 2019 is het aantal opleidingsplaatsen
voor de jeugd ggz ook toegenomen en wel zodanig, dat voor 2019 naar verwachting geen
sprake van onderuitputting zal zijn. Er is voor het gehele begrote bedrag aan opleidingsplaatsen
beschikbaar gesteld. Overigens wordt in de jeugd ggz niet specifiek voor de jeugd
ggz opgeleid, maar wordt opgeleid voor generalistische beroepen.
Vraag 138
Welke maatregelen zijn er concreet genomen om de werkdruk te verminderen?
Antwoord:
Gezien de verwijzing naar pagina 73 van het jaarverslag interpreteren wij de vraag
zo dat deze betrekking heeft op maatregelen om de regeldruk te verminderen (in plaats
van het bredere begrip «werkdruk»). Daarvoor bevat het in mei 2018 gelanceerde programma
(Ont)Regel de Zorg 155 concrete maatregelen. In 2018 zijn daarvan al de nodige gerealiseerd,
bijvoorbeeld:
– het afschaffen van de standaard risicosignalering en van de verplichting om bij elke
wijziging in het zorgplan een handtekening van de cliënt te vragen in de wijkverpleging
– het verminderen van het aantal proces- en structuurindicatoren in de medisch specialistische
zorg
– het terugbrengen van de frequentie van de NHG-praktijkaccreditering voor huisartsenpraktijken.
Een volledig overzicht van de gerealiseerde maatregelen is te vinden op www.ordz.nl.
Vraag 139
Op welke manier is de ervaren werkdruk verminderd? Wat is er gerealiseerd in 2018?
Waarom is de realisatie zoveel lager dan verwacht?
Antwoord:
Gezien de verwijzing naar pagina 73 van het jaarverslag interpreteren wij de vraag
zo dat deze betrekking heeft op de vermindering van de ervaren regeldruk (in plaats
van het bredere begrip werkdruk). Ter vermindering van de ervaren regeldruk zijn in
2018 een aantal maatregelen uit het programma (Ont)Regel de Zorg gerealiseerd, waaronder:
– het afschaffen van de standaard risicosignalering en van de verplichting om bij elke
wijziging in het zorgplan een handtekening van de cliënt te vragen in de wijkverpleging
– het verminderen van het aantal proces- en structuurindicatoren in de medisch specialistische
zorg
– het terugbrengen van de frequentie van de NHG-praktijkaccreditering voor huisartsenpraktijken.
Een volledig overzicht van de gerealiseerde maatregelen is te vinden op www.ordz.nl.
De belangrijkste uitgavenpost voor het programma (Ont)Regel de Zorg in 2018 is de
subsidie die is verleend voor de organisatie van de schrap- en verbetersessies (€ 360.000).
Deze uitgave is verantwoord onder het instrument subsidies.
De budgettaire realisatie staat overigens los van hetgeen er inhoudelijk in 2018 is
bereikt op dit onderwerp (zie bovengenoemde voorbeelden), daar dat veelal resultaten
zijn waar geen uitgaven voor noodzakelijk waren.
Vraag 140
Waarom is er in de jaren 2014 tot en met 2017 niets gerealiseerd op het gebied van
verminderen ervaren werkdruk?
Antwoord:
Gezien de verwijzing naar pagina 73 van het jaarverslag interpreteren wij de vraag
zo dat deze betrekking heeft op het beleid om de regeldruk te verminderen (in plaats
van het bredere begrip «werkdruk»). In voorgaande jaren zijn er in tegenstelling tot wat de tabel suggereert wel degelijk uitgaven
gedaan die met dit onderwerp samenhangen. Deze werden echter niet uitgesplitst verantwoord,
maar als onderdeel van de totaalreeks «opdrachten» op artikel 4.3. Vanaf het jaar
2018, waarin het programma (Ont)Regel de Zorg gelanceerd werd, verantwoorden we de
uitgaven aan dit onderwerp separaat om het beleidsmatige belang ervan te benadrukken.
Over de inhoudelijke resultaten die in de betreffende periode zijn behaald informeerden
onze ambtsvoorgangers uw Kamer o.a. in de brieven met Kamerstuknummer 29 515, nrs. 399 en 416.
Vraag 141
Hoe komt het dat er aan het verminderen van ervaren regeldruk € 97.000 uitgegeven
is, in plaats van de begrote € 345.000 euro? Kunt u inzichtelijk maken wat is blijven
liggen?
Antwoord:
Het hier opgenomen bedrag betreft alleen uitgaven die verantwoord zijn onder het instrument
opdrachten. De belangrijkste uitgavenpost voor het programma (Ont)Regel de Zorg in
2018 is een subsidie die is verleend voor de organisatie van de schrap- en verbetersessies
(€ 360.000). Deze uitgave is verantwoord onder het instrument subsidies.
Vraag 142
Hoeveel extra stageplaatsen zijn er voor de ggz-sector gecreëerd in 2018?
Antwoord:
De subsidieregeling stageplaatsen zorg is niet gericht op sectoren maar op opleidingen.
Cijfers over in welke sector stageplaatsen worden gerealiseerd worden dan ook niet
bijgehouden.
Vraag 143
Hoeveel stageplaatsen zijn gecreëerd met de subsidies voor «een kleine 49.000 fte»?
Antwoord:
De hoogte van het subsidiebedrag wordt berekend over het aantal gerealiseerde stageplaatsen
in full time equivalenten (fte). Meerdere kleinere stages kunnen daarbij optellen
tot een fte. Het aantal stageplaatsen ligt dus altijd hoger dan het aantal stageplaatsen
uitgedrukt in fte.
Het aantal stageplaatsen dat samenhangt met genoemde kleine 49.000 fte schat ik op
basis van gegevens van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven op
ongeveer 130.000 stageplaatsen.
Vraag 144
Hoeveel stages waren er totaal voor de beroepsbegeleidende leerweg en duale hbo-studies?
Hoe groot is de groei ten opzichte van 2017?
Antwoord:
Het aantal gerealiseerde en onder de subsidieregeling stageplaatsen zorg II gesubsidieerde
stageplaatsen voor de beroepsbegeleidende leerweg bedroeg in het mbo over het studiejaar
2017–2018 19.077 fte, een stijging van 18% ten opzichte van het studiejaar 2016–2017.
Het aantal gerealiseerde onder de subsidieregeling stageplaatsen zorg II gesubsidieerde
stageplaatsen in de duale hbo-studies bedroeg over het studiejaar 2017–2018 2.523
fte, een stijging van 24% ten opzichte van het studiejaar 2016–2017.
Vraag 145
Hoe is te verklaren dat het aantal stageplaatsen voor de beroepsopleidende leerweg
lager was dan geraamd? Welke acties zijn ondernomen om het aantal stageplaatsen te
verhogen?
Antwoord:
Het aantal gerealiseerde stageplaatsen in een studiejaar wordt na afloop van het studiejaar
vastgesteld. Aan de hand van die realisatiecijfers wordt het beschikbare budget verdeeld.
Het aantal gerealiseerde stageplaatsen in de beroepsopleidende leerweg (bol) ligt
over studiejaar2017–2018 ongeveer 3% lager dan in studiejaar 2016–2017. Deze daling
wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door forse dalingen in het aantal gerealiseerde stageplaatsen
bij de opleidingen tot pedagogisch medewerker niveau 3 (–/– 43%) en niveau 4 (–/–
32%). Ook bij de opleiding verzorgende niveau 3 is spraken van een daling (–/– 10%).
Tegenover de daling bij de opleiding verzorgende niveau 3 in de beroepsopleidende
leerweg staat een twee keer zo grote groei bij de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).
Per saldo resulteert dit in een flinke stijging en daarmee geen reden tot additionele
maatregelen.
De daling bij de pedagogische opleidingen gaat samen met een daling in de instroom
in de opleidingen. Aangezien dit ook geen tekortberoepen betreft achten wij specifieke
maatregelen gericht op het vergroten van het aantal stageplaatsen voor de pedagogische
opleidingen niet nodig.
Hierbij geldt dat het stagefonds subsidies na afloop van het studiejaar verstrekt.
Vraag 146
Wordt de € 6,1 miljoen die niet gerealiseerd is voor de instroom van physician assistants/verpleegkundig
specialisten op een andere manier ingezet voor deze twee groepen? Zo niet, waarvoor
dan wel?
Antwoord:
Het budget dat in 2018 niet is gerealiseerd voor de instroom en doorstroom van physician
assistent en verpleegkundig specialisten, is onder meer ingezet voor andere subsidies
voor opleidingen.
Vraag 147
Er wordt aangegeven dat € 9,8 miljoen overgeboekt is naar het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat ten behoeve van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en
de uitvoering van de Seed-Capital-regeling als onderdeel van het Fasttrack programma
– budget waarmee midden- en kleinbedrijf (MKB)-ondernemers worden ondersteund en begeleid
bij de opschaling van goede e-health initiatieven – kan worden toegelicht wat hiermee
bedoeld wordt? Welke MKB-ondernemers hebben gebruik gemaakt van dit budget en welke
e-health initiatieven zijn met behulp van dit budget inmiddels opgeschaald?
Antwoord:
De SEED-Capital regeling zorgt voor meer investeringsruimte voor startups in Nederland.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft diverse SEED-regelingen.
In dit geval gaat het om startups die zich richten op eHealth in de zorg. Met de SEED-Capital
regeling investeert het Ministerie van EZK 50% en private investeerders investeren
ook 50% in een op te richten fonds. Dit investeringsfonds investeert in kansrijke
ondernemingen in de zorg. Dat kunnen bedrijven zijn die al enkele jaren actief zijn,
maar ook studenten die tijdens hun opleiding een nieuw product hebben bedacht en een
startkapitaal (groeigeld) zoeken zodat veelbelovende innovaties sneller bij de patiënt
of zorgprofessional komen en zo een plek krijgen in de gezondheidszorg. De tender
is 31 maart 2019 gesloten. De bekendmaking van de winnende fondsen vindt volgend maand
plaats.
Vraag 148
Welke resultaten zijn tot nu behaald met de verschillende projecten binnen het programma
Maatschappelijke Diensttijd? Hoeveel jongeren hebben tot nu toe deelgenomen, dan wel
nemen op dit moment deel aan een van de programma's binnen de Maatschappelijke Diensttijd?
Antwoord:
Er zijn 75 proeftuinen gestart in twee ronden. Daar krijgen jongeren met heel diverse
achtergronden en in verschillende levensfases de mogelijkheid om invulling te geven
aan hun maatschappelijke diensttijd. In de eerste 41 proeftuinen zijn tot nu toe (op
1/3 van de looptijd) bijna 4.00011 jongeren geworven, waarvan er 3.100 al daadwerkelijk zijn gestart. De overige 34
proeftuinen zijn recent gestart. De proeftuinen zijn redelijk regionaal verspreid
en wordt er in partnerschappen samengewerkt met maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties,
het bedrijfsleven, het onderwijs en andere overheden.
Vraag 149
Welke bezwaren uit het veld leidden tot problemen bij het creëren van draagvlak om
acties rondom uitkomstgerichte zorg uit te voeren?
Antwoord:
Met de partijen van het bestuurlijk akkoord medisch specialistische zorg zijn afspraken
gemaakt over nauwere bestuurlijke betrokkenheid. Partijen nemen verantwoordelijkheid
en werken plannen uit voor de gewenste ontwikkeling. In afwachting hiervan heb ik
het uitzetten van nieuwe subsidies en activiteiten tijdelijk opgeschort. Ik verwacht
dat na de zomer de acties volop van start gaan.
Vraag 150
Op welke wijze verzekert u dat acties rondom uitkomstgerichte zorg vanaf 2019 wel
uitgevoerd kunnen worden?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 149.
Vraag 151
Hoeveel bedraagt de openstaande premieschuld van alle wanbetalers?
Antwoord:
Het CAK levert binnenkort de jaarverantwoording 2018 op. Naar verwachting bedraagt
het openstaand saldo aan bestuursrechtelijke premie in totaal 910 miljoen euro. Dit
is het totaal aan openstaande vorderingen van de afgelopen 5 jaar (maximale wettelijke
inningsperiode) en betreft de stand op 31 december 2018.
Vraag 152
Hoeveel openstaande premieschuld is kwijtgescholden in 2018?
Antwoord:
Het CAK scheldt in beginsel geen openstaande verschuldigde premie kwijt. Wel zijn
in lagere regelgeving en het debiteurprotocol situaties aangewezen waarbij openstaande
vorderingen als niet langer als verschuldigd worden aangemerkt. Dit is het geval bij
onder meer overlijden (geen batig saldo en geen erfgenamen bekend), faillissement,
en na afmelding door de zorgverzekeraar als gevolg van een succesvolle betalings-
en/of schuldregeling. Over het premiejaar 2018 is als gevolg daarvan 33 miljoen niet
langer als verschuldigd aangemerkt.
Vraag 153
Wat is de oorzaak van de uitval van studenten bij de opleiding tot verpleegkundig
specialist, tot physician assistant en in de opleiding publieke gezondheidszorg?
Antwoord:
Bij de opleiding publieke gezondheidszorg is volgens de Netherlands School of Public
& Occupational Health vrijwel geen sprake van uitval. Bij de opleidingen tot verpleegkundig
specialist en physician assistant is evenmin sprake van een groot uitvalpercentage.
Uit cijfers van de hoge scholen in samenwerking met het Capaciteitsorgaan blijkt dat,
wanneer wordt gekeken naar de afgestudeerde cohorten, bij de opleiding tot verpleegkundig
specialist gemiddeld rond de 85% van de studenten daadwerkelijk afstudeert en bij
de physician assistant gemiddeld rond de 90% van de studenten.
Vraag 154
Kunt u de drie belangrijkste acties, waarmee invulling is gegeven aan de verantwoordelijkheid
van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om gemeenten te stimuleren om
de samenhang tussen beleid en uitvoering op de terreinen van zorg, school en werk
te verbeteren, nader toelichten?
Antwoord:
Naast het transformatiefonds waarbij gemeenten ook aanvragen hebben ingediend voor
de verbetering van de samenhang op het terrein van zorg, school en werk zijn de volgende
acties gericht ingezet op deze samenhang:
1) Op verzoek van de bestuurlijke coalitie onderwijs, zorg en jeugd is door VWS en OCW
opdracht gegeven aan de kwartiermaker dhr. Peeters om een koersbepalend advies uit
te brengen over hoe de samenwerking tussen lokale en regionale onderwijs en zorgorganisaties
kan worden verbeterd. Dit advies heb ik eind 2018 ontvangen (Kamerstukken 31 839 en 31 497, nr. 283). In 2019 wordt gestart met de implementatie. Hiermee worden gemeenten, zorg- en
onderwijspartijen gestimuleerd om beter samen te werken.
2) Er wordt door VWS en OCW gewerkt aan meer ruimte voor flexibele arrangementen voor
kinderen die zowel onderwijs als zorg nodig hebben om hun ontwikkelingskansen te vergroten.
Onderdeel hiervan is uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord te bezien hoe
zorg in onderwijstijd voor kinderen met complexe casuïstiek, waaronder kinderen met
ernstige meervoudige beperkingen, eenvoudiger gefinancierd kan worden. Begin 2019
is de TK over de stand van zaken hiervan geïnformeerd (Kamerstukken 31 839 en 31 498, nr. 284). Een ander onderdeel hiervan is meer ruimte voor maatwerk voor kinderen die wel
leerbaar zijn maar door medische of psychische redenen slechts beperkt onderwijs kunnen
volgen. Op dit moment wordt hiernaar onderzoek verricht. Onderwijszorgconsulenten
die mede door VWS worden gesubsidieerd bieden concrete ondersteuning aan leerlingen,
ouders en scholen om een passend onderwijs en zorg aanbod te realiseren.
In de Aanpak 16–27 (Kamerstuk 34 880, nr.3) werken de verantwoordelijke Ministeries voor zorg, onderwijs en arbeid samen met
kennisorganisaties aan knelpunten die kwetsbare jongvolwassenen tegen kunnen komen
op hun weg naar zelfstandigheid. In november 2018 zijn meerdere pilots op de gebieden
zorg, onderwijs en arbeid van start gegaan. Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten
is met geld van VWS een projectleider begonnen om goede voorbeelden in het land op
te halen en aan elkaar te verbinden in een netwerk waarin gemeenten van elkaar leren.
Bij dit netwerk zijn inmiddels meer dan 200 mensen die bij gemeenten werken op de
terreinen van zorg, onderwijs en arbeid aangesloten. Daarnaast heeft het Nederlands
Jeugd Instituut (NJI) een website 16–27 gebouwd waar kennis wordt gedeeld over integraal
beleid voor jongvolwassenen.
Vraag 155
Kunt u drie belangrijkste acties, waarmee invulling is gegeven aan de verantwoordelijkheid
van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om te zorgen voor een landelijke
kennisinfrastructuur voor beleidsontwikkeling en -implementatie en zorgvernieuwing
en hierbij gemeenten en het veld van de jeugdhulp de ruimte geven om de eigen aanpak
verder te ontwikkelen, nader toelichten?
Antwoord:
Ter ondersteuning van gemeenten en regio’s lopen meerdere acties en programma’s, namelijk
op ondersteuning op regionaal niveau, praktische ondersteuning en ten slotte het verwerven
van kennis over wat werkt voor jeugd in de nabije toekomst.
Ten eerste ondersteunt het ondersteuningsteam Zorglandschap jeugd (OZJ) jeugdregio’s
(zowel gemeenten als aanbieders) en cliëntorganisaties. De doelstellingen van het
Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd zijn: 1) kennisuitwisseling, samenwerking en
innovatie in jeugdregio’s ondersteunen; en 2) lokale, regionale en landelijke doelstellingen
uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd met elkaar in samenhang verder brengen.
Op de tweede plaats komt de ondersteuning via het Nederlands Jeugdinstituut via het
programma «Transformatie Jeugdhulp». Op de website van het Nji is informatie te vinden
over inkoop en kwaliteit van jeugdhulp, die door andere programma’s boven tafel worden
gehaald, zoals opbrengsten uit het Programma Inkoop of het Informatieprogramma Sociaal
Domein.
Ten derde start ZonMW dit jaar met het programma «Wat werkt voor de jeugd 2019–2025».
De eerste uitvragen voor onderzoek richten zich op onderzoeken naar de kwaliteit van
wijkgericht werken. Hiernaast start ZonMw met «Regionale Werkplaatsen Jeugd», die
gaan bijdragen aan een lerende omgeving en verbetercyclus in de regio.
Al deze acties maken deel uit van de keten die gemeenten – binnen bepaalde kaders
voor het beperken van vermijdbare administratieve lasten – in staat moet stellen de
eigen aanpak verder te ontwikkelen.
Vraag 156
Op basis van welke kerncijfers of andere gegevens trekt u de conclusie «de beleidsvoornemens
uit de begroting 2018 zijn naar verwachting uitgevoerd»?
Antwoord:
De beoordeling of de beleidsvoornemens in de begroting zijn uitgevoerd is gebaseerd
op de voortgangsrapportages van de programma’s Zorg voor de Jeugd en Geweld hoort
nergens thuis. Daarnaast baseren we ons op onder meer kerncijfers van het CBS (beleidsinformatie
jeugdhulp), nadere onderzoeken, cliënt-ervaringsonderzoeken en inspectierapportages.
Vraag 157
Is het mogelijk de verwachte en de gerealiseerde resultaten van de zes actielijnen
van het programma Zorg voor de Jeugd op te nemen in de verantwoordingsstukken?
Antwoord:
Nee, dat is niet mogelijk. De Stuurgroep – waarin de VNG, de brancheorganisaties van
jeugdhulpaanbieders, beroepsorganisaties, cliëntenorganisaties en de Ministeries OCW,
JenV en VWS samenwerken aan het actieprogramma Zorg voor de Jeugd – brengt twee keer
per jaar (in mei en november) verslag aan mij uit over haar inspanningen en resultaten
middels een voortgangsrapportage. Ik stuur u deze voortgangsrapportage toe. De eerstvolgende
voortgangsrapportage verwacht ik u begin juni met mijn halfjaarlijkse voortgangsbrief
te kunnen toezenden.
Vraag 158
Wat was de doelstelling van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ)? Wat is haar resultaat?
Welke taken had de TAJ en in hoeverre overlappen die met het Ondersteuningsteam Zorg
voor de Jeugd?
Antwoord:
De Transitie Autoriteit Jeugd is in 2014 opgericht en op 31 december 2018 opgehouden
te bestaan. Conform het instellingsbesluit had de TAJ tot taak ervoor te zorgen dat
organisaties en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te
komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en te voorkomen dat functies van
hulp die niet gemist kunnen worden, verdwijnen bij de overdracht van deze functies
naar het gemeentelijk niveau.
Eerder hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de eindevaluatie van de TAJ die dit jaar
plaatsvindt
12. Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie, maar zijn de TAJ
reeds erkentelijk voor haar belangrijke bijdrage de afgelopen jaren. De TAJ heeft
zich met name gericht op vragen vanuit jeugdhulpaanbieders om continuïteit van zorg
en behoud van essentiële functies tijdens de transitie te realiseren. De TAJ heeft
veelvuldig – vooral in de periode rond de transitie – doorbraken weten te creëren
wanneer gemeenten en aanbieders bij inkoop gerelateerde discussies vastliepen. Ook
is de TAJ waardevol gebleken bij de bemiddeling rond inkoop van zorg en bij de beoordeling
van aanvragen van aanbieders voor financiële steun op basis van de beleidsregels «Bijzondere
Transitiekosten Jeugdwet».
Vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 ondersteunt en adviseert het Ondersteuningsteam Zorg
voor de Jeugd (OZJ) rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen
en de inkoop van jeugdhulp.
Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit»13. Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken
en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Na 2021 zullen we bezien wat er
nog aan bemiddeling en ondersteuning nodig is.
Apart van het OZJ is sinds 1 januari 2019 een geschillencommissie operationeel. Deze
functioneert op basis van zelfregulering en is opgezet en ingericht door de VNG en
de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ). Vooralsnog richt de geschillencommissie
zich op twee typen geschillen. Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente
verantwoordelijk is voor financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel.
Ten tweede geschillen tussen een gemeente en een aanbieder in een inkoopproces, bijvoorbeeld
over het tarief.
Vraag 159
Wat is de doelstelling van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd? Op welke wijze
geeft het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd invulling aan haar taak?
Antwoord:
De doelstelling van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd zijn: 1) kennisuitwisseling,
samenwerking en innovatie in jeugdregio’s te ondersteunen; en 2) lokale, regionale
en landelijke doelstellingen uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd met elkaar
in samenhang verder brengen. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd heeft de ambitie
om netwerken op te zetten die onderdeel zijn van een duurzaam lerend jeugdstelsel,
ook nadat het tijdelijke ondersteuningsprogramma afloopt.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd geeft op de volgende wijze invulling aan
haar taak:
Bemiddelen bij escalerende casuïstiek (zowel casuïstiek van jeugdigen en gezinnen,
als casuïstiek tussen gemeenten en/of aanbieders);
Signaleren richting stuurgroep en andere betrokken partijen wanneer van deze partijen
actie is vereist om impasses te doorbreken;
Ontwikkelen ten behoeve van de regionale transformatieplannen en een lerend jeugdstelsel;
Stimuleren en versnellen van de transformatiebeweging
Vraag 160
Kunt u in de subsidiestaat Jeugd een overzicht geven van de aangevraagde en toegekende
subsidies met daarbij vermelding van de namen van de betreffende organisaties en het
eventueel toegekende subsidiebedrag 2018 geven, het liefst uitgesplitst naar subsidies
via TAJ en overige subsidies?
Antwoord:
De aangevraagde en toegekende subsidies zijn gepubliceerd in de bijlage bij het Jaarverslag
«Subsidies 2018 alle departementen» op de website http://opendata.rijksbegroting.nl/
Vraag 161
Hoeveel procent van de aangevraagde subsidies met betrekking tot Jeugd is toegekend
en hoeveel procent is afgewezen?
Antwoord:
In 2018 is 78% van de aangevraagde subsidies m.b.t. Jeugd toegekend, 9% is afgewezen
en 13% is buiten behandeling gesteld.
De aanvraag kan buiten behandeling worden gesteld doordat de instelling de aanvraag
zelf intrekt. Voor de TAJ hebben instellingen hun aanvraag veelal ingetrokken als
acute liquiditeitsproblemen waren opgelost, o.a. door bemiddeling van de TAJ. De aanvraag
kan ook ambtshalve buiten behandeling worden gesteld als bijvoorbeeld de subsidieaanvrager
niet (op tijd) de noodzakelijke stukken voor de aanvraag kan completeren.
Vraag 162
Kunt u nader uitleggen waarom er minder middelen aan kennis, beleidsinformatie en
kindermishandeling zijn uitgegeven dan oorspronkelijk begroot?
Antwoord:
De aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld is in april 2018 met het programma
Geweld hoort nergens thuis van start gegaan. In de eerste fase van het programma tot
eind 2018 is vooral geïnvesteerd in de opbouw van het programma en de noodzakelijke
randvoorwaarden in de regio’s. Regionale projectleiders zijn gestart met het bijeenbrengen
van alle partijen vanuit de sectoren zorg en veiligheid die moeten samenwerken om
kindermishandeling effectief aan te kunnen pakken. Nog niet alle activiteiten uit
het programma zijn in 2018 gestart en de daarbij behorende middelen zijn in 2018 niet
allemaal uitgeput. In de voortgangsrapportage van dit programma (Kamerstuk 28 345, nr. 206) is de laatste stand van zaken gemeld.
Na de opstartfase wordt de uitvoering van de activiteiten ter hand genomen waarvoor
meer inzet van middelen nodig zal zijn.
Vraag 163
Kunt u nader uitleggen waarom er een relatief groot verschil is tussen oorspronkelijke
vastgestelde begroting en realisatie voor een effectief werkend jeugdstelsel?
Antwoord:
Het voornaamste verschil wordt veroorzaakt door de bijstelling van het budget voor
de TAJ-subsidies, met de 1e suppletoire en 2e suppletoire begroting. Daarnaast heeft
het programma Geweld hoort nergens thuis, minder middelen uitgegeven dan begroot,
omdat zij pas in april 2018 zijn gestart met de eerste fase van het programma. Deze
lager uitputting is reeds gemeld in de 2e suppletoire begroting. Voor het overige
deel zijn een aantal opdrachten en subsidies lager uitgevallen dan begroot of doorgeschoven
naar 2019.
Vraag 164
Wat zijn de uitgaven aan de publiekscampagne Kindermishandeling in 2018? Hoe groot
was het bereik van deze publiekscampagne?
Antwoord:
De publiekscampagne heeft betrekking op kindermishandeling, partnergeweld en ouderenmishandeling.
Volgens de informatie van Dienst Publieke Zaken en Communicatie (DPC) van het Ministerie
van Algemene Zaken (AZ) is in 2018 € 1,7 miljoen besteed aan de campagne. Over 2018
komt € 1,2 miljoen voor rekening van VWS. De overige € 500.000 werd door DPC gedekt
uit middelen voor 2017. De middelen zijn besteed aan de ontwikkeling van het campagneconcept,
tv-spotjes, de website en andere mediamiddelen. Op televisie zijn inmiddels meer dan
12,5 miljoen mensen bereikt. Daarnaast hebben ruim 140.000 bezoekers de website ikvermoedhuiselijkgeweld.nl
bezocht.
Vraag 165
Wat is er gebeurd met de middelen voor het programma Geweld hoort nergens thuis, die
niet zijn uitgeput in 2018?
Antwoord:
Deze middelen zijn teruggevloeid naar de algemene middelen.
Vraag 166
Worden de niet-bestede middelen voor het programma Geweld hoort nergens thuis doorgeschoven
naar hetzelfde programma voor 2019?
Antwoord:
De niet bestede middelen ten behoeve van het programma «Geweld hoort nergens thuis»
zijn niet doorgeschoven naar 2019.
Vraag 167
Welke gevolgen heeft het niet volledig gebruiken van de middelen voor het programma
Geweld hoort nergens thuis in 2018 op de financiële realisatie van dit programma in
2019 en 2020?
Antwoord:
Het niet volledig gebruiken van de middelen in 2018 heeft geen gevolgen voor de financiële
realisatie in 2019 en 2020.
Vraag 168
Wat is de reden voor het verhogen van de begroting van Transitie Jeugd met € 35 miljoen
bij de eerste suppletoire begroting?
Antwoord:
De reden voor de verhoging met 35 mln. is dat er eind 2018 nog een aantal aanvragen
is ingediend ter hoogte van dit bedrag.
Vraag 169
Hoeveel procent van de aan de TAJ aangevraagde subsidies is toegekend en hoeveel procent
is afgewezen?
Antwoord:
In 2018 is 68,5% van de aangevraagde subsidies m.b.t. de TAJ toegekend, 10% is afgewezen
en 22,5% is buiten behandeling gesteld.
De aanvraag kan buiten behandeling worden gesteld doordat de instelling de aanvraag
zelf intrekt. Voor de TAJ hebben instellingen hun aanvraag veelal ingetrokken als
acute liquiditeitsproblemen waren opgelost, o.a. door bemiddeling van de TAJ. De aanvraag
kan ook ambtshalve buiten behandeling worden gesteld als bijvoorbeeld de subsidieaanvrager
niet (op tijd) de noodzakelijke stukken voor de aanvraag kan completeren.
Vraag 170
Welk aandeel van de subsidieaanvragen die begin 2018 zijn ingediend, zijn toegekend?
Antwoord:
In 2018 is 78% van de aangevraagde subsidies m.b.t. Jeugd toegekend.
Vraag 171
Kan er, gezien het aantal herschikkingen en de onduidelijkheid in bestedingen, een
nieuw overzicht gemaakt worden waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de herschikking
exact heeft plaatsgevonden?
Antwoord:
In verband met het sluiten van het Sportakkoord Sport Verenigt Nederland is ervoor
gekozen om de uitgaven die hiermee samenhangen op een apart artikelonderdeel zichtbaar
te maken. De € 3,1 miljoen die wordt besteed is een verschuiving van subsidies die
eerder geraamd stonden op Sport en bewegen in de buurt en Topsportevenementen in artikel
6. In de begroting 2019 is de herschikking van budgetten en structuur formeel verwerkt.
Vraag 172
Waarom wijkt de realisatie topsportevenementen zo af ten opzichte van wat het regeerakkoord
beoogt, namelijk verdubbeling van de middelen naar € 10 miljoen per jaar?
Antwoord:
In het regeerakkoord is er € 5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor topsportevenementen
met ingang van begrotingsjaar 2019. In 2018 was sprake van een beschikbaar budget
van circa € 7,5 miljoen. De realisatie van circa € 7,1 miljoen is wegens de aanpassing
van de budgetstructuur terug te vinden onder Uitblinken in sport (ruim € 6,5 miljoen)
en Sport Verenigt Nederland (€ 0,5 miljoen).
Vraag 173
Waarom zijn de gerealiseerde uitgaven aan sport in 2018 € 50 miljoen lager dan begroot?
Waarom zijn de gerealiseerde uitgaven aan passend sport- en beweegaanbod in 2018 € 59
miljoen lager dan begroot?
Waarom zijn de gerealiseerde uitgaven voor bijdragen aan sport en bewegen in de buurt
in 2018 € 49 miljoen lager dan begroot?
Waarom zijn de gerealiseerde uitgaven aan topsportprogramma's 2018 € 10 miljoen hoger
dan begroot?
Antwoord:
In het jaarverslag is een lagere realisatie op artikel 6 te zien. Voor de buurtsportcoaches
(€ 49 miljoen) worden de middelen beschikbaar gesteld via het gemeentefonds (ministerie
BZK) en dit is in het jaarverslag VWS niet zichtbaar. Ook de middelen voor energiebesparende
maatregelen zijn uiteindelijk niet in het VWS jaarverslag verwerkt, maar in dat van
Ministerie EZK. Beide overboekingen tezamen vormen ongeveer de € 59 miljoen aan lagere
gerealiseerde uitgaven op artikel 6 op de VWS-begroting. Daarnaast zijn ook middelen
aan de budgettaire ruimte van artikel 6 toegevoegd voor onder andere Topsport (€ 10
miljoen) vanuit het regeerakkoord. Het totaal van deze begrotingsmutaties (af- en
bijboekingen) maakt dat er per saldo circa € 50 miljoen minder uitgaven op artikel
6 verantwoord worden. De mutaties zijn reeds toegelicht bij de suppletoire wetten
of in het jaarverslag onder de toelichting op de instrumenten.
Vraag 174
Waardoor is er minder stipendium uitgekeerd? Is de doelgroep versmald of is er minder
talent?
Antwoord:
Anders dan het realisatiecijfer op artikel 6 doet vermoeden is niet minder stipendium
uitgekeerd en is er ook geen sprake van versmalling van de doelgroep of minder talent.
De lagere realisatie kent een administratieve oorzaak doordat een deel van de opgebouwde
reserve bij het Fonds voor de Topsporter voor het uitkeren van stipendium is ingezet.
Hierdoor is een incidentele meevaller in de uitgaven op artikel 6 gerealiseerd.
Vraag 175
Welke acties heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) allemaal genomen om potentieel
belanghebbenden te bereiken?
Antwoord:
Het grootste deel van de toekenningen van een Backpay-uitkering vond plaats na ambtshalve onderzoek door de SVB. Op basis van bronnenonderzoek en bestandsvergelijkingen kon de SVB vaststellen
of een belanghebbende recht had op een Backpay-uitkering. Potentieel belanghebbenden
waarvan dit niet eenduidig kon worden vastgesteld ontvingen een bevestigingsbrief, die ter bevestiging door betrokkenen ingevuld en geretourneerd diende te worden.
Daarnaast konden personen zelf een aanvraag indienen door middel van een aanvraagformulier.
De SVB heeft op drie momenten acties uitgevoerd om potentieel belanghebbenden te bereiken,
te weten bij de aanvang van de regeling, bij de verlenging van de regeling en tegen
het einde van de regeling. Op deze momenten heeft de SVB de bij het Indisch Platform
aangesloten verenigingen, veteranenorganisaties en overige begeleidende instellingen
benaderd, alsmede Nederlandse ambassades en consulaten in de belangrijkste vestigingslanden
van personen uit het voormalige Nederlands-Indië (Verenigde Staten, Canada, Australië,
Nieuw-Zeeland, Indonesië en Zuid-Afrika) en een vijftigtal Indische verenigingen in
binnen- en buitenland, met het verzoek informatie over de Uitkeringsregeling te verspreiden.
In aanvulling hierop zijn advertenties geplaatst in bladen die gelezen worden door
de doelgroep, zoals de Aanspraak, Moesson en Marinjo (Kamerstuk 20 454, nr. 130, Evaluatie Backpay-regeling).
Vraag 176
Wat is de reden voor de onderschrijding van € 466.000 op de post Collectieve Erkenning
Indisch Nederland?
Antwoord:
Jaarlijks zijn er middelen beschikbaar voor de Collectieve Erkenning Indisch Moluks
Nederland. Naast de vaste programmalijnen is er een flexibel deel voor culturele-,
educatie- en kennisprojecten.
Voor de besteding van de middelen uit het flexibele deel is vanaf 1 juli 2018 een
subsidieregeling van kracht. Elk jaar worden (meerjarige) projectsubsidies verstrekt
totdat het subsidieplafond is bereikt. Het subsidieplafond is gelijk aan de voor het
flexibele deel gereserveerde middelen. In 2018 is € 0,5 miljoen aan subsidies verleend.
Het kasbeslag van de subsidieverleningen in 2018 vindt echter voor een aanzienlijk
deel plaats in 2019, 2020 en 2021. Dat verklaart grotendeels de onderschrijding op
de post Collectieve Erkenning Indisch Nederland in 2018. De € 466.000 komt dus wel
ten goede aan de doelgroep.
Vraag 177
Waarom stijgt de zorgtoeslag meer dan de zorgpremie?
Antwoord:
De zorgtoeslag voor meerpersoonshuishoudens stijgt in 2019 meer dan de stijging van
de zorgpremie, omdat in het regeerakkoord expliciet is besloten de zorgtoeslag voor
deze groep te verhogen.
Vraag 178
Waarom werd er voor de bijdrage Shared Service Organisaties (SSO)'s in vergelijking
tot voorgaande jaren laag in begroot en werd er vervolgens meer dan voorgaande jaren
gerealiseerd?
Antwoord:
Dit hangt samen met de wijze waarop de bekostiging van de SSO’s technisch in de begroting
is verwerkt. In de begroting wordt alleen de bijdrage van het kerndepartement aan
de SSO’s begroot. De bijdrage aan de SSO’s van de verschillende buitendiensten is
hierin nog niet opgenomen. Gedurende het jaar ontvangt het kerndepartement de bijdrage
aan de SSO’s van de verschillende buitendiensten. Tegenover deze ontvangsten vanuit
de buitendiensten staan de hogere uitgaven.
Vraag 179
Wat is de verklaring voor de bijna € 13 miljoen verschil, ten opzichte van de oorspronkelijk
vastgestelde begroting, met betrekking tot de inhuur van extern personeel op het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Hoeveel fte is middels deze € 13 miljoen extra
ingehuurd en op welke projecten of programma's zijn zij aan de slag gegaan? Hoe verhoudt
de inhuur van extern personeel op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
zich tot de inhuur van extern personeel op de andere ministeries?
Antwoord
De hogere uitgaven voor externe inhuur van het kerndepartement en de IGJ is in totaal
€ 13 miljoen. De hogere uitgaven van het kerndepartement voor externe inhuur (€ 8
miljoen) hangen onder anderen samen met de herschikking van het budget voor het Antonie
van Leeuwenhoekterrein (€ 1,7 miljoen). Daarnaast is onder meer sprake van hogere
uitgaven voor de inschakeling van de Landsadvocaat (€ 1,1 miljoen) en zijn in verband
met externe inhuur gereserveerde middelen voor een ICT-project bij de Dienst Uitvoering
Subsidies aan Instellingen (€ 1,7 miljoen), programma PGB (€ 1,6 miljoen) en het programma
tegen eenzaamheid (€ 1,1 miljoen) herschikt. De externe inhuur van de IGJ is € 4,1
miljoen hoger uitgevallen dan begroot. De werving van functies die schaars zijn op
de arbeidsmarkt vraagt meer tijd waardoor IGJ extern moet inhuren om hierin te voorzien.
Dit leidt tot lagere uitgaven aan salarissen en hogere uitgaven voor externe inhuur.
Dit geldt ook voor tijdelijke inhuur als overbrugging bij vacatures.
De verhoudingen, ontwikkelingen en het totaalbeeld externe inhuur worden gegeven in
de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2018. Deze wordt door het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Kamer aangeboden.
Vraag 180
Wat verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie van de apparaatskosten
van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Antwoord:
Omdat de gegevens over het jaar 2018 bij het opstellen van het jaarverslag niet tijdig
beschikbaar waren zijn voor de realisatiecijfers de cijfers over 2017 gepresenteerd.
De totaal gerealiseerde lasten in 2017 bedroegen € 55,6 miljoen waarvan € 48,6 miljoen
is bestempeld als apparaatskosten (zie ook tabel 2 op bladzijde 240 van het jaarverslag).
Het verschil (€ 7 miljoen) betreft hoofdzakelijk programmakosten zoals kosten voor
inhuur externe deskundigheid, uitzendkrachten, onderzoek en advies.
In het gepresenteerde begrotingsbedrag 2018 is voornoemd onderscheid niet gemaakt.
Dit bedrag is derhalve inclusief de programmakosten. Het verschil met de realisatie,
ook nog eens afgezet tegen de cijfers over 2017, geeft derhalve een onjuist beeld.
In het jaarverslag 2019 zal hier rekening mee worden gehouden.
Vraag 181
Kunt u de versterking van een aantal stafdirecties (bestuurlijk, facilitair, juridisch
en communicatie – € 5,1 miljoen) op de Personele uitgaven van het kerndepartement
nader specificeren?
Antwoord:
De totaaloptelling van € 5,1 miljoen is opgebouwd uit:
– versterking van de directie Geneesmiddelen en Medische Technologie voor de uitvoering
van het actief donorregistratiesysteem (€ 0,2 miljoen)
– versterking van de directie Innovatie en Zorgvernieuwing en Maatschappelijke Ondersteuning
voor de uitvoering van diverse regeerakkoordmaatregelen (€ 1 miljoen)
– uitbreiding van directie Wetgeving en Juridische Zaken voor de uitvoering van staatssteuntoetsen
(€ 1 miljoen)
– uitbreiding directie Communicatie voor de ondersteuning van de derde bewindspersoon
en de verschillende actieprogramma’s (€ 2,1 miljoen)
– uitbreiding directie Bureau Politieke Zaken voor ondersteuning van de derde bewindspersoon
(€ 0,8 miljoen).
Vraag 182
Wat wordt er met de extra middelen voor eigen personeel op projectdirectie Anthonie
van Leeuwenhoekterrein gerealiseerd?
Antwoord:
De mutatie houdt verband met extra uitgaven voor research en development van Intravacc
en ARC. Daarnaast zijn er uitgaven voor de staf van PD-Alt en aan BTW. Hier staan
ontvangsten van onder anderen Bbio, RIVM en voor de BTW tegenover. Daarnaast is € 1,1
miljoen aan het budget toegevoegd voor eigen personeel in verband met noodzakelijke
investeringen van PD-Alt in het kader van de verzelfstandiging.
Vraag 183
Wat wordt er met de extra middelen op overige materiële uitgaven op projectdirectie
Anthonie van Leeuwenhoekterrein gerealiseerd?
Antwoord:
De extra middelen (€ 18,4 miljoen) op overige materiële uitgaven hebben betrekking
op een aantal mutaties. Allereerst hangen deze samen met het vaccinonderzoek (€ 5,8
miljoen) en het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven (€ 1,7 miljoen). Daarnaast
is voor verbetering van laboratoria € 4 miljoen aan het budget toegevoegd. In het
kader van de transitiekosten die verband houden met de verzelfstandiging is € 0,8
miljoen beschikbaar gesteld. Het resterende bedrag (€ 3,1 miljoen) betreft mutaties
met een technisch karakter, namelijk overheveling van eigenaarsbijdrage vanuit artikel
9 en overheveling binnen de begroting van PD-Alt.
Vraag 184
Waaruit bestaan de ontvangsten van de IGJ?
Antwoord:
De ontvangsten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in 2018 bestonden uit:
Ontvangsten door opgelegde boetes en lastsommen
€ 1.850.000
Ontvangen loonkosten als gevolg van uitgaande detacheringen
€ 300.000
Ontvangsten buitenlandse inspecties op grond van wettelijke bepalingen
€ 950.000
Ontvangsten van het UWV in het kader van de ZW
€ 410.000
Ontvangen bijdrage van het CIBG (vergunningen)
€ 80.000
Diverse kleine ontvangsten
€ 250.000
Totaal
€ 3.840.000
Vraag 185
Het percentage externe inhuur komt uit op 11,4% van de totale loonkosten; waarom houdt
u zich niet aan de Roemernorm die stelt dat maximaal 10% van de loonkosten besteed
mag worden aan externen? Welke maatregelen neemt u om dit jaar wel aan deze norm te
voldoen?
Antwoord:
Het percentage externe inhuur bij het RIVM ligt in 2018 boven de norm van 10%. Het
te hoge percentage wordt veroorzaakt door het inhuurpercentage bij SSC Campus (shared
service ICT). In 2018 heeft een grote inhaalslag plaatsgevonden binnen de ICT-infrastructuur.
Voor het realiseren van ICT-projecten is een groot beroep gedaan op SSC Campus, wat
voor een deel het hoge percentage inhuur verklaart. Daarnaast is er weinig aanbod
gekwalificeerd personeel, waardoor inhuur noodzakelijk is. Door diverse inspanningen
om nieuwe medewerkers aan te trekken is er een toename van het aantal reacties op
vacatures zichtbaar en de kwaliteit van het aanbod groeit. Tevens vindt er een stroomlijning
van de ICT-organisatie plaats mede met het oog op het beperken van de externe inhuur.
Vraag 186
Met welke reden zijn bij zowel het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)
als de Centrale Commissie voor Mensgebonden Onderzoek (CCMO) zoveel overschrijdingen
van de Wet Normering Topinkomens (WNT) vastgesteld en goedgekeurd?
Antwoord:
Er is bij CBG en CCMO geen sprake van een overschrijding van de bezoldigingsgrens.
De topfunctionarissen zijn in het overzicht opgenomen, omdat de wet bepaalt dat de
bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke
en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag.
Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling
geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden.
Vraag 187
Welk percentage van de uitgaven in de paramedische zorg betreft ongecontracteerde
zorg in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018?
Antwoord:
Helaas beschik ik niet over het percentage van de uitgaven aan niet-gecontracteerde
paramedische zorg. Uit de onlangs verschenen Monitor contractering paramedische zorg
(Kamerstuk 33 578-62) blijkt dat in de periode 2014 tot en met 2018 de contracteergraad in de paramedische
sector stabiel en hoog is. In alle sectoren van paramedische zorg is er sprake van
een gemiddelde contracteergraad van circa 90%. Per beroepsgroep zijn er verschillen.
Zo ligt de contracteergraad bij de oefentherapeuten, diëtisten en ergotherapeuten
hoger dan bij de fysiotherapeuten en logopedisten. De contracteergraad in dit onderzoek
is berekend als het percentage getekende contracten op het totaal aantal conceptcontracten
dat zorgverzekeraars verzonden hebben aan de bij hen bekende aanbieders van paramedische
zorg; dat kan afwijken van het percentage van de uitgaven aan niet-gecontracteerde
paramedische zorg.
Vraag 188
Welk percentage van de uitgaven in de wijkverpleegkundige zorg betreft ongecontracteerde
zorg in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018?
Antwoord:
Zie onderstaande tabel voor gegevens niet-gecontracteerde wijkverpleging in 2015,
2016 en de eerste zeven maanden van 2017 (zie Kamerstuk 29 689-885). In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging is afgesproken dat op basis van Vektis-data
de ontwikkeling van het aandeel niet-gecontracteerde zorg per kwartaal in beeld wordt
gebracht en besproken. Na de zomer ontvangt u een rapportage van Vektis waarin gegevens
over geheel 2017, 2018 en het eerste kwartaal 2019 zijn opgenomen.
2015
2016
1e helft 2017
% niet-gecontracteerde uitgaven wijkverpleging
1,3%
4,2%
6,2%
Bron: Vektis
Vraag 189
Welke verschillende oorzaken liggen ten grondslag aan de afname van de omvang van
de langdurige ggz met in totaal € 170 miljoen euro in de afgelopen jaren?
Antwoord:
De daling van de Wlz-uitgaven van 2015 naar 2017 (circa € 100 mln) wordt verklaard
doordat vanaf 2015 geldt dat ggz-cliënten, die verblijf nodig hebben vanwege de behandeling,
het verblijf pas na drie jaar voort kunnen zetten in de Wlz. In de eerste drie jaar
vallen de uitgaven voor deze groep onder de Zvw. In 2016 en 2017 komt de daling van
de uitgaven in de Wlz voor deze groep overeen met de stijging van de uitgaven in de
Zvw. Voor de daling van de uitgaven in 2018 (circa € 70 miljoen) is op dit moment
nog geen verklaring voorhanden. Dit wordt nog onderzocht.
Vraag 190
Hoeveel mensen hadden in 2018 een indicatie voor de geestelijke gezondheidszorg?
Antwoord:
In de curatieve ggz worden geen indicaties afgegeven, maar hebben patiënten direct
na een verwijzing toegang tot zorg. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel mensen
in 2018 in de curatieve ggz zorg ontvingen. Die informatie komt beschikbaar als de
zorg daadwerkelijk is gedeclareerd.
Eind 2018 waren er 5.165 cliënten met een indicatie voor verblijf in een psychiatrische
instelling op grond van de Wlz (het zogenaamde voortgezet verblijf, ggz-B) (bron:
CBS, monitor langdurige zorg).
Vraag 191
2018 is het zesde jaar op rij dat de groei van zorguitgaven onder de economische groei
uit komt, zijn de zorguitgaven hiermee beheerst? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Dat de groei van de zorguitgaven voor het zesde jaar op rij onder de economische groei
is uitgekomen is een trendbeuk met het verleden en een indicatie dat het beleid gericht
op kostenbeheersing zijn vruchten afwerpt. Maar kostenbeheersing vraagt blijvende
aandacht. In de hoofdlijnenakkoorden van 2019–2022 zijn daarom wederom afspraken gemaakt
gericht op kwaliteitsverbeteringen die tevens bijdragen aan meer doelmatigheid in
de zorg. De hoofdlijnenakkoorden en de maatregelen op het gebied van genees- en hulpmiddelen
voorzien zo opnieuw in een rem op de groei van de zorguitgaven en leveren per saldo
een belangrijke bijdrage aan de houdbaarheid van het Nederlandse zorgstelsel.
Dit neemt niet weg dat de zorg de komende jaren naar verwachting harder zal groeien
dan de economie. Die verwachting is weergegeven in de ontwerpbegroting 2019 (pagina
234) en zal in de ontwerpbegroting 2020 worden geactualiseerd.
Vraag 192
Waarom wordt er bij voorbaat van uitgegaan dat het wenselijk is dat de groei van de
zorguitgaven onder de economische groei ligt?
Antwoord:
De hoogte van de wenselijke groei van de zorguitgaven is een politieke afweging waarover
ik regelmatig met uw Kamer debateer. Wanneer de zorguitgaven structureel harder groeien
dan de economie nemen deze een steeds groter deel in van de totale bruto collectieve
uitgaven en verdringen hiermee andere uitgaven. Meer geld voor zorg betekent dat er
relatief minder geld beschikbaar is voor bijvoorbeeld onderwijs, defensie en sociale
zekerheid. Onder andere de Raad van State heeft gewezen op dit verdringingseffect,
in reactie op de Miljoenennota 2018 (Kamerstuk 35 000, nr. 1).
Vraag 193
Waarom is de Sociaal-Economische Raad (SER) niet gevraagd te onderzoeken wat de gevolgen
zijn van een lagere groei van de zorguitgaven ten opzichte van de economische groei,
gezien de demografische ontwikkelingen en vergrijzing?
Antwoord:
De Sociaal-Economische Raad (SER) is gevraagd om gevolgen te verkennen van de stijgende
zorgkosten voor de economie en de arbeidsmarkt, alsook voor de solidariteit die ten
grondslag ligt aan ons stelsel. Daarbij is de SER gevraagd zijn visie te geven op
de grenzen waarbinnen de zorguitgaven zich kunnen ontwikkelen. Ik heb er vertrouwen
in dat de SER de huidige context van de zorguitgaven meeneemt in de verkenning.
Vraag 194
Wat is de verklaring voor het reeds zes jaar op rij te hoog inschatten van de zorguitgaven?
Wat zegt dit over de betrouwbaarheid van toekomstige inschattingen?
Antwoord:
De ramingen voor de zorguitgaven zijn gebaseerd op ramingen van het Centraal Planbureau.
De systematiek die wordt gebruikt is uitgebreid gedocumenteerd14.
In recente jaren bleken met name de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet minder
hard te groeien dan werd geraamd. Zo is met name voor de sector genees- en hulpmiddelen
de groei lager uitgekomen door scherpere inkoop door zorgverzekeraars en als gevolg
van gemaakte prijsarrangementen voor dure geneesmiddelen.
Ook speelt mee dat voor de verwachte uitgaven van de sectoren waarmee hoofdlijnenakkoorden
zijn afgesloten uiteindelijk de overeengekomen budgetten niet volledig zijn benut.
Dat leidt bij onder andere de wijkverpleging, de ggz en (in mindere mate) de huisartsenzorg
tot neerwaartse bijstellingen na het opstellen van de ontwerpbegroting.
Tot slot bleek de verwachte loon- en prijsstijging van de zorguitgaven, op basis van
de CPB-ramingen, lopende het jaar lager uit te vallen. Gegeven de grondslag van de
zorguitgaven van zo’n € 70 miljard zorgen procentueel betrekkelijk kleine bijstellingen
van de geraamde ontwikkeling van de lonen en prijzen voor forse bijstellingen van
de geraamde zorguitgaven.
Dat de zorguitgaven te hoog worden ingeschat is geen gegeven. Tot en met 2012 werden
de zorguitgaven vaak juist te laag ingeschat. Ramingen zijn de best mogelijke inschattingen
van de budgettaire consequenties van een regeling of maatregel in de toekomst. Zoals
ook in het focusonderwerp van het Financieel Jaarverslag Rijk 2018, «onderbouwing van de ramingen van inkomsten
en uitgaven» is aangeven, zijn ramingen altijd met onzekerheid omgeven. De kwaliteit,
betrouwbaarheid en onderbouwing van de ramingen hebben dan ook continu de aandacht.
Vraag 195
Kunt u nader verklaren dat de groei van de gecorrigeerde zorguitgaven, waarin de uitgaven
aan Wmo- (met uitzondering van beschermd wonen) en jeugdzorg niet meetellen vanwege
de overheveling per 2019, is uitgekomen op € 2,6 miljard, € 1 miljard minder dan de
bij regeerakkoord geraamde groei van € 3,6 miljard?
Antwoord:
Het is niet goed mogelijk om in algemene termen van prijs- en volumeontwikkelingen
aan te geven waarom de groei van de zorguitgaven lager is uitgevallen dan geraamd.
De belangrijkste reden daarvoor is dat de totale zorguitgaven een optelsom vormen
van duizenden behandelingen, verrichtingen, zorgpakketten en overige producten tegen
evenzovele verschillende prijzen.
Voor de afzonderlijke sectoren met de grootste onderschrijdingen binnen de curatieve
zorg en de langdurige zorg wordt wel aangegeven welke factoren een rol (kunnen) hebben
gespeeld. Het betreft onder andere de uitgaven aan eerstelijnszorg, wijkverpleging,
geneeskundige geestelijke gezondheidszorg en genees- en hulpmiddelen. Deze informatie
is te vinden in de verdiepingsbijlage (hoofdstuk 6) van het Financieel Beeld Zorg.
Vraag 196
Kunt u de transitie-en uitvoeringskosten van het kwaliteitskader Wlz nader specificeren?
Antwoord:
Bijgaande tabel presenteert een nadere specificatie van de transitie- en uitvoeringskosten
van het kwaliteitskader Wlz. Deze cijfers zijn tevens opgenomen in het programmaplan
Thuis in het Verpleeghuis15. Onder de tabel treft u een toelichting aan op de cijfers.
Tabel: Transitiemiddelen en uitvoeringskosten kwaliteitskader verpleeghuiszorg
Bedragen x 1 miljoen
2018
2019
2020
2021
structureel
1
Transitie-middelen kwaliteitskader
125
125
125
125
–
a) waarvan arbeidsmarkt
67,5
67,5
67,5
67,5
–
b) waarvan ontwikkelbudget
50
50
50
50
–
c) waarvan spiegelinformatie en overig
7,5
7,5
7,5
7,5
–
2
Uitvoeringskosten kwaliteitskader
6,5
6,5
6,5
6,5
12
1. Transitiemiddelen:
Voor de periode 2018–2021 is jaarlijks 125 miljoen euro voor transitiekosten
beschikbaar voor ondersteuning van zorgorganisaties. De opbouw van deze 125 miljoen
euro is als volgt:
a) 67,5 miljoen euro per jaar voor ondersteuning van het arbeidsmarktbeleid. De vier
maal 67,5 miljoen euro is belegd in de regeling Sectorplan Plus 260 miljoen euro)
en in het project «Sterk in je werk» (10 miljoen euro). Beide zijn onderdeel van het
zorgbrede Actieprogramma «Werken in de Zorg».
b) 50 miljoen euro per jaar is als «ontwikkelruimte» beschikbaar gesteld, voor regionale
knelpunten op het gebied van innovatie, ICT of arbeidsmarkt.
c) 7,5 miljoen euro per jaar is voor andere ondersteuning, zoals de ontwikkeling van
de spiegelinformatie waarmee kosten en kwaliteit inzichtelijk worden gemaakt.
2. Uitvoeringskosten:
Zorgkantoren en de IGJ hebben een belangrijke rol bij de uitvoering van het kwaliteitskader.
Hiervoor zijn extra middelen vrijgemaakt van 6,5 miljoen euro structureel vanaf 2018.
Per 2022 is een bedrag beschikbaar van 12 miljoen euro, waarmee onder meer de spiegelinformatie
structureel kan worden geborgd.
Vraag 197
Waarom is het niet mogelijk de geraamde derving van het eigen risico daadwerkelijk
vast te stellen?
Antwoord:
Het is niet mogelijk de geraamde derving van het eigen risico vast te stellen, omdat
de realisatie van opbrengsten van het eigen risico die daadwerkelijk worden betaald
door verzekerden niet regulier wordt gemonitord. In de begroting en het jaarverslag
wordt uitgegaan van een raming van de opbrengsten. Daarbovenop kunnen verzekeraars
betalingen voor het eigen risico kwijtschelden (bijvoorbeeld bij preferente geneesmiddelen
of voorkeursaanbieders). Hierdoor kan in de realisatiecijfers niet onderscheiden worden
welke derving het gevolg is van de handhaving van de hoogte van het eigen risico op
€ 385 en het eventuele kwijtschelden van het eigen risico door verzekeraars.
Vraag 198
Waarom is er een negatieve loon- en prijsontwikkeling in 2018? Is dit als gevolg van
de prijzen die minder snel stegen of de lonen? Indien (ook) het tweede het geval is,
hoeveel zijn de lonen over de diverse zorgsectoren in 2018 gestegen? Heeft u een actueel
overzicht van alle collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) in de zorg en kunt u
aangeven hoe hard de lonen zijn gestegen in de zorg vanaf het jaar 2012?
Antwoord:
De negatieve bijstelling van de loon- en prijsontwikkeling in 2018 betreft de aanpassing
van de loon- en prijsbijstelling ten opzichte van het hiervoor geraamde bedrag bij
de startnota. Dit betreft dus geen negatieve loon- en prijsontwikkeling, maar enkel
een lagere stijging dan eerder verwacht.
Uit CPB-cijfers blijkt dat over de periode 2012–2018 de contractloonontwikkeling in
zorg en welzijn in totaal met gemiddeld 10,5% is gestegen. In dit cijfer zijn alle
cao’s in zorg en welzijn meegenomen.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
1,6%
1,5%
1,3%
1,2%
1,6%
1,2%
1,7%
Een uitsplitsing naar loonontwikkeling per zorgsector is niet beschikbaar.
Vraag 199
Wat waren de afgelopen tien jaar de onderschrijdingen op geneesmiddelen? Kunt u hier
een overzicht van geven?
Antwoord:
Hieronder staat per jaar de onderschrijding op de uitgaven geneesmiddelen weergegeven.
Onder- en overschrijdingen geneesmiddelen 2009–2018 (bedragen x € 1 miljoen)
Jaar
Bedrag
2009
– 48
2010
– 155
2011
– 322
2012
– 827
2013
– 1.239
2014
– 795
2015
– 93
2016
25
2017
– 263
2018
– 359
Bron, VWS-jaarverslagen 2009 t/m 2018
Genoemde onderschrijdingen betreffen de actualisaties tussen de ontwerpbegroting en
het jaarverslag van het betreffende jaar. De in de tabel genoemde bedragen zijn niet
bij elkaar op te tellen (omdat als bijvoorbeeld een actualisatie van jaar t bij het
jaarverslag van jaar t structureel wordt verondersteld, dit dan ook wordt verwerkt
voor het jaar t+1 bij de 1e suppletoire wet van jaar t+1).
Vraag 200
Waaruit blijkt dat dure geneesmiddelen andere zorg verdringen? Kunt u hier concrete
voorbeelden van geven?
Antwoord:
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 1 februari 2019 (kamerstuk 29477–539, «Aanbiedingsbrief
monitor geneesmiddelen in de msz») is het beeld dat de NZa schetst (in de monitor)
van de toegankelijkheid van dure geneesmiddelen in de medisch-specialistische zorg
(MSZ) overwegend positief. De NZa noch zorgverzekeraars hebben signalen ontvangen
over problemen met de toegankelijkheid.
Deze situatie willen we ook in de toekomst behouden. Hierbij is relevant dat de uitgaven
aan dure geneesmiddelen onderdeel zijn van het budgettaire kader voor MSZ. In het
bestuurlijk akkoord MSZ zijn maatregelen benoemd die worden genomen om de kostenstijging
van dure geneesmiddelen af te remmen, juist om het risico van verdringing te verkleinen.
Vraag 201
Waarom is er niet voor gekozen om ook € 50 miljoen van de onderschrijding op de geneesmiddelen
binnen het betreffende kader te laten? Kunt u hier een uitgebreide toelichting op
geven?
Antwoord:
De bijstelling in het jaarverslag 2018 á € 92,7 miljoen betreft een bijstelling van
het kader in 2018. Dit betreft geen structurele boeking. In die zin «zit het bedrag»
na deze boeking nog in het kader. De budgettaire aanpassingen voor 2019 en verder
worden in de 1e suppletoire wet met betrekking tot de begroting 2019 weergegeven en toegelicht.
Vraag 202
Wat zijn de oorzaken van de onderschrijding van € 600 miljoen in de tweede suppletoire
begroting 2018?
Antwoord:
Voor de tweede suppletoire begroting wordt gebruik gemaakt van de cijfers van het
Zorginstituut die in september 2018 beschikbaar komen. De grootste onderschrijdingen
zijn bij de sectoren wijkverpleging, genees- en hulpmiddelen, ggz en overige eerstelijnszorg.
Deze onderschrijdingen zijn veroorzaakt door lager dan geraamde groei bij de eerstelijnszorg,
de doorwerking van de verdere daling van de Britse Pond die doorwerkt in de geneesmiddelenprijzen,
en de mogelijke doorwerking van de toegenomen onderschrijdingen over 2016 en 2017
bij de ggz.
Bij de wijkverpleging is de onderschrijding deels het resultaat van het (als gevolg
van de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord) niet doortrekken van onderschrijdingen
uit eerdere jaren, deels doordat het aantal uren geleverde zorg per persoon in 2018
lager was dan in eerdere jaren en deels doordat wijkverpleging, geleverd aan cliënten
met een Wlz-indicatie, als gevolg van extra controles vanaf 2018 niet meer onder de
Zvw maar onder de Wlz worden gedeclareerd.
Vraag 203
Waarom wordt substitutie van behandelingen van de tweede naar de eerste lijn niet
bewerkstelligd door de tarieven in de tweede lijn te verlagen?
Antwoord:
De tarieven in de tweedelijns medisch-specialistische zorg zijn voor een groot deel
vrije tarieven. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om afspraken te maken
over tarieven, als ook over substitutie. Een verlaging van de tarieven door VWS is
in die zin praktisch niet mogelijk. Het verlagen van tarieven in de tweede lijn is
ook niet voldoende. Er moet immers goed worden onderzocht welke aandoeningen naar
de eerste of nulde lijn verplaatst kunnen worden. Vervolgens moeten er met aanbieders
in de eerste lijn afspraken worden gemaakt over hoe de zorg daar naartoe verplaatst
wordt. In de hoofdlijnenakkoorden wordt daarom langs de lijn van de juiste zorg op
de juiste plek in een zorgvuldig overgangstraject voorzien.
Vraag 204
Waarom komt de post Voorziening voor door gemeenten ervaren knelpunten ten laste van
de Wlz-uitgaven en -ontvangsten?
Antwoord:
Omdat vanuit de onderuitputting Wlz middelen beschikbaar zijn gesteld voor gemeenten.
Vraag 205
Wat zijn binnen de Wlz de stijgingen, dan wel dalingen in zowel aantallen als gemiddeld
tarief van PGB's, het volledig pakket thuis (VPT) en modulair pakket thuis (MPT)?
Hoe ontwikkelt dit zich sinds 2015?
Antwoord:
In onderstaande tabel zijn het aantal pgb-budgethouders en de aantallen cliënten met
een VPT en MPT weergegeven. Het betreft unieke personen die gedurende het hele jaar
of een deel van het jaar Wlz-zorg hebben ontvangen. Het gemiddelde bedrag is berekend
door het jaarbedrag te delen door het aantal personen. Hierbij moet bedacht worden
dat ook dubbeltellingen mogelijk zijn: unieke cliënten kunnen immers in een periode
zowel zorg op basis van pgb, vpt als mpt ontvangen.
Bij het PGB gaat het om het bestede bedrag volgens opgave van de SVB. Bij het VPT
en MPT gaat het om het gedeclareerde bedrag volgens opgave van Vektis. Vergelijkbare
cijfers over 2018 zijn nog niet via de Monitor langdurige zorg beschikbaar.
2015
2016
toename
2017
toename
PGB
aantal budgethouders in jaar
36.640
42.490
16%
45.240
6%
gemiddeld bedrag per budgethouder
€ 34.922
€ 36.545
5%
€ 36.224
– 1%
VPT
aantal cliënten in jaar
10.170
11.930
17%
14.190
19%
gemiddeld bedrag per cliënt
€ 34.240
€ 34.916
2%
€ 35.991
3%
MPT
aantal cliënten in jaar
59.135
55.615
– 6%
60.150
8%
gemiddeld bedrag per cliënt
€ 15.384
€ 15.472
1%
€ 14.337
– 7%
Bron: www.monitorlangdurigezorg.nl
PGB: https://mlzopendata.cbs.nl/#/MLZ/nl/dataset/40064NED/table?ts=155864289…
VPT en MPT: https://mlzopendata.cbs.nl/#/MLZ/nl/dataset/40075NED/table?ts=155864312…
Vraag 206
Naar aanleiding van de actualisatiecijfers van de NZa is de veronderstelde onderuitputting
van de Wlz-leveringsvorm Zorg in Natura in de eerste suppletoire wet 2018 verlaagd
van 0,6% naar 0,3%, de geraamde uitgaven voor Zorg in Natura vallen € 54 miljoen hoger
uit; kunt u dit nader verklaren?
Antwoord:
Op basis van de actualisatie over 2016 en 2017 is de onderuitputting die naar verwachting
na afloop van 2018 zal optreden verlaagd van 0,6% naar 0,3%. Dit betekent dat de verwachting
is dat het beschikbare kader voor het jaar 2018 door zorgkantoren en zorgaanbieders
in grotere mate zal worden benut. Dat leidt tot een opwaartse bijstelling van de geraamde
Wlz-uitgaven met € 54 miljoen structureel.
Vraag 207
Waarom is er minder uitgegeven dan verwacht aan patiëntveiligheid?
Antwoord:
Onder de post subsidie, kwaliteit, transparantie en patiënt veiligheid (artikel 2)
zijn onder andere de middelen opgenomen voor de uitvoering van het Versnellingsprogramma
informatie-uitwisseling patiënt – professional voor de GGZ (VIPP GGZ). Deze regeling
is op 29 oktober 2018 gepubliceerd in de Staatscourant. Aanvankelijk was voorzien
dat de regeling eerder in 2018 gepubliceerd zou worden en dus ook eerder tot betalingen
hebben geleid.
Vraag 208
Wat is het effect van een eventuele afschaffing van de Inkomensafhankelijke bijdrage
(IAB)? Hoe hoog is de lastenverlichting voor werkgevers? Wat zijn de gevolgen voor
werknemers?
Antwoord:
De opbrengst van de IAB was in 2018 24 miljard euro. Als de IAB zou worden afgeschaft
zonder dat elders de lasten worden verhoogd zou dit leiden tot een EMU-saldo verslechtering
van 24 miljard euro. De grondslag van de IAB zit voor meer dan de helft bij bedrijven,
waardoor de lastenverlichting ook voor meer dan de helft bij bedrijven zal neerslaan.
Als wordt besloten om de derving van 24 mld te dekken door (bijv.) de (opbrengst van
de) nominale zorgpremie te verhogen met 24 mld, zal dit leiden tot een (forse) lastenschuif
van bedrijven naar burgers.
Vraag 209
Wat zijn de oorzaken van de lagere uitgaven van individuele zorgverzekeraars (€ 1,6
miljard)?
Antwoord:
In paragraaf 3.1.1. (pagina 177 en verder) van het Jaarverslag staat de uitsplitsing
van de bijstelling van de Zvw uitgaven sinds de startnota. Van de bijstelling van
– € 1,8 miljard betreft – € 1,6 miljard uitgaven van individuele verzekeraars. Het
verschil tussen deze twee bedragen wordt gevormd door de uitgavenbijstellingen bij
de rechtstreekse uitgaven van het Zorgverzekeringsfonds. Dit betreft met name de bijstelling
bij de uitgaven voor medische vervolgopleidingen.
Vraag 210
Wat zijn de oorzaken van de lagere opbrengst (€ 0,9 miljard) van de nominale premie?
Antwoord:
De verzekeraars verwachtten in november 2018, toen zij de premie 2019 vaststelden,
dat de zorguitgaven in 2019 lager zouden uitvallen dan VWS in de begroting had verwerkt.
Dit hebben verzekeraars gelijk verwerkt in lagere premies 2019 dan door VWS geraamd.
Daarnaast hebben verzekeraars onder andere rekening gehouden met een iets beperktere
reserveafbouw dan door VWS geraamd.
Vraag 211
Wat zijn de oorzaken van de hogere uitgaven voor beheerskosten/saldo (€ 0,8 miljard)?
Antwoord:
De post beheerskosten/saldo is een saldopost. Het betreft het saldo van de inkomsten
van verzekeraars uit nominale premie, eigen risico en vereveningsbijdrage enerzijds
en de zorguitgaven anderzijds. De post is opgelopen omdat de zorguitgaven van verzekeraars
thans € 1,6 miljard lager worden geraamd, de inkomsten uit nominale premies € 0,9
miljard lager terwijl de inkomsten uit eigen risico en de vereveningsbijdrage gelijk
zijn gebleven. De post beheerskosten/saldo bestaat uit de echte beheerskosten, het
saldo van verzekeraars en overige kosten van verzekeraars. De echte beheerskosten
zijn niet hoger uitgekomen. De bijstelling betreft daarom vooral een toevoeging aan
de reserves van verzekeraars en mogelijk deels overige kosten van verzekeraars (bijvoorbeeld
de premieopslag vanwege het vrijwillig eigen risico).
Vraag 212
Wat zijn de uitvoeringskosten van het eigen risico?
Antwoord:
Wat exact de uitvoeringskosten zijn van het eigen risico is niet bekend. In Zorgkeuzes
in Kaart (Kamerstuk 29 689, nr. 596) is een bedrag van € 40 miljoen gebruikt als inschatting van de besparing op de uitvoeringskosten
bij afschaffing van het eigen risico.
Vraag 213
Wat zijn de uitvoeringskosten van de zorgtoeslag?
Antwoord:
Uit de meest recente gegevens die over de uitvoeringskosten voor de zorgtoeslag beschikbaar
zijn, blijkt dat de uitvoeringskosten in 2017 74 miljoen euro bedroegen.
Vraag 214
Wat is de oorzaak van het feit dat de uitgaven gefinancierd via de Wlz € 0,5 miljard
lager zijn uitgekomen dan geraamd in de Startnota?
Antwoord:
De verticale ontwikkeling van de Wlz-uitgaven zijn in onderstaande tabel opgenomen.
Hier is de oorzaak van de lagere uitgaven opgenomen.
Tabel 8 Verticale ontwikkeling van de Wlz-uitgaven en -ontvangsten (bedragen x € 1
miljoen)
2018
Bruto Wlz-uitgaven ontwerpbegroting 2018
21.811,9
Bijstellingen Startnota
49,8
Bruto Wlz-uitgaven NvW begroting 2018
21.861,7
Autonoom
– 314,0
Actualisering zorguitgaven (zie tabel 8A)
– 165,4
Loon- en prijsontwikkeling
– 48,6
Ramingsbijstelling
– 100,0
Beleidsmatig
155,2
Voorziening voor door gemeenten ervaren knelpunten
100,0
Actualisatie onderuitputting Zorg in Natura (ZIN)
54,0
Ramingsbijstelling NHC in Wlz-tarief
11,0
Overgangsproblematiek naar Wlz (zorgval)
10,0
Overig beleidsmatig
– 19,8
Technisch
– 316,9
Overheveling middelen voorziening voor door gemeenten ervaren knelpunten (overboeking
naar gemeentefonds)
– 100,0
Loon- en prijsbijstelling 2018 Wmo huishoudelijke hulp, Wmo 2015 en Jeugdwet
– 144,1
Loon- en prijsbijstelling 2018 beschermd wonen
– 44,8
Overboeking middelen Transformatiefonds jeugd
– 18,0
Aanpak kindermishandeling
– 6,5
Overig technisch
– 3,6
Totaal bijstellingen
– 475,7
Bruto Wlz-uitgaven jaarverslag 2018
21.385,9
Wlz-ontvangsten ontwerpbegroting 2018
1.879,1
Bijstellingen Startnota
– 16,2
Wlz-ontvangsten NvW begroting 2018
1.862,9
Autonoom
– 50,1
Actualisering ontvangsten
– 50,1
Totaal bijstellingen
– 50,1
Wlz-ontvangsten jaarverslag 2018
1.812,8
Netto Wlz-uitgaven NvW begroting 2018
19.998,8
Totaal bijstellingen in de netto Wlz-uitgaven
– 425,6
Netto Wlz-uitgaven jaarverslag 2018
19.573,1
Bron: VWS, gegevens Zorginstituut over (voorlopige) financieringslasten Zvw en Wlz
en NZa-gegevens over de productieafspraken en (voorlopige) realisatiegegevens.
Vraag 215
De gemiddelde lasten voor een volwassene komen uit op € 5.580 voor 2018; kan dit bedrag
uitgesplitst worden naar kosten voor de verschillende inkomensgroepen, ook als percentage
van het inkomen? Oftewel; wat zijn de gemiddelde lasten voor iemand uit de inkomensgroep
met de 10% laagste inkomens, de groep met de 10% hoogste inkomens en de 8 groepen
(10–20%, 20–30% enz.) daartussenin? Kan vervolgens inzicht gegeven worden in de gemiddelde
lasten voor chronisch zieken?
Antwoord:
De gevraagde uitsplitsing valt niet te geven. Van een aantal financieringsbronnen
(zorgtoeslag, Wlz-premie, IAB) valt wel aan te geven hoeveel een individueel huishouden
met een bepaald inkomen betaalt. Dit is weergeven in onderstaande tabel. Hoeveel een
individu (en een inkomensgroep) uiteindelijk bijdraagt, hangt er bijvoorbeeld vanaf
hoeveel en wat hij consumeert (bij de btw) en hoeveel hij (bijvoorbeeld via de hypotheekrente)
aftrekt bij de inkomstenbelasting. Dat valt niet eenduidig te bepalen. Daarnaast zijn
de gemiddelde lasten voor chronisch zieken niet eenduidig in beeld te brengen, aangezien
deze mede afhankelijk zijn van de zorgvraag.
Gemiddelde totale zorgkosten per verzekerde in 20181
Alleenstaand (zonder kinderen)
Gehuwd (met kinderen)
Bijstand
€ 3.045 (20%)
€ 4.142 (21%)
Wettelijk minimumloon
€ 3.379 (16%)
€ 3.861 (19%)
Modaal
€ 7.510 (21%)
€ 8.520 (24%)
2 x Modaal
€ 11.037 (16%)
€ 12.430 (18%)
AOW
€ 2.705 (18%)
€ 4.527 (22%)
X Noot
1
De percentages weergeven het aandeel zorgkosten van het brutoinkomen.
Vraag 216
Wat veroorzaakte de onderschrijding van € 20 miljoen op de uitgaven aan tandheelkundige
zorg? Welk budget wordt precies uitgegeven aan preventie op het gebied van mondzorg?
Kan daarbij een overzicht met de verschillende lopende activiteiten gegeven worden?
Antwoord:
Zoals in het jaarverslag aangegeven, wordt de onderschrijding grotendeels verklaard
door het uitblijven van verwachte volumegroei (ca. € 11 miljoen) en een te hoge uitkering
van de loon- en prijsbijstelling (ca. € 7 miljoen).
De mondzorg kent verschillende prestaties op het gebied van preventieve zorg. Zo is
een groot deel van de behandelingen bij kinderen preventief. Denk hierbij aan reguliere
controles en alle behandelingen die daarmee gepaard gaan. Ook preventieve voorlichting,
gebitsreiniging en fluoridebehandeling vallen onder preventieve behandelingen. In
2016 en 2017 is er ca. € 130 miljoen uitgegeven aan preventieve behandelingen in de
mondzorg.
Vraag 217
Wat kost het om fysiotherapie voor reumatische aandoeningen in het basispakket op
te nemen? Waarom wordt de onderschrijding op fysiotherapie hier niet voor ingezet?
Antwoord:
Ik beschik niet over gegevens die de uitgaven voor reumatische aandoeningen aan fysiotherapie
specificeren. Op basis van de gegevens die ik nu tot mijn beschikking heb, kan ik
niet inschatten wat de kosten hiervan zijn. Het is gebruikelijk dat het Zorginstituut
onderzoek weegt, en mij, als daar aanleiding toe is, adviseert over het wel of niet
opnemen in het basispakket, alvorens ik hier een besluit over neem en er premiemiddelen
voor inzet. De premiemiddelen die samenhangen met de onderschrijding op de fysiotherapie
worden hier daarom niet voor ingezet.
Vraag 218
Wat zijn de oorzaken van de onderschrijding van € 44 miljoen voor het eerstelijnsverblijf?
Antwoord:
De uitgaven aan het eerstelijnsverblijf zijn in 2018 lager uitgekomen dan dat er aan
middelen beschikbaar is gesteld. Het is niet bekend wat daar precies de oorzaak van
is. Met de experimentbekostiging (met vrij tarief) per 2019 geef ik de mogelijkheid
voor flexibelere en meer intensieve (en kortere) inzet van behandeling. Daarnaast
ben ik met partijen in gesprek om voor 2020 te komen tot een passende bekostiging
regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf, zodat de beschikbare ruimte ook
hiervoor benut kan worden.
Vraag 219
De uitgaven voor 2017 en 2018 (beschikbaarheidsbijdrage academische zorg) zijn € 4
miljoen hoger dan geraamd. Kunt u specificeren waar dit door komt?
Antwoord:
De verlening en vaststelling van de beschikbaarheidbijdragen academische zorg door
de NZa loopt niet helemaal synchroon met de begrotingscyclus van VWS, waarbij we ons
voor de beschikbaarheidbijdragen baseren op informatie van de NZa. Ik beschik niet
over een eenduidige verklaring voor de overschrijding 2017 en 2018.
Vraag 220
Kunt u een overzicht geven van de spoedeisende hulpposten en Intensive Care (IC)-afdelingen
van ziekenhuizen die in 2018 zijn gesloten? Welke spoedeisende hulpafdelingen gelden
momenteel als gevoelig?
Antwoord:
Ik heb u op 28 juni 2018 de laatste Analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM toegestuurd
(Tweede Kamer 2017/2018, 29 247 nr. 260). Daarin staat een overzicht van alle afdelingen spoedeisende hulp die gevoelig zijn
en niet mogen sluiten. De analyse bevat ook informatie over SEH’s die in het afgelopen
jaar zijn gesloten. De analyse bevat geen informatie over IC-afdelingen die zijn gesloten.
Het RIVM voert jaarlijks een landelijke analyse uit, waarbij de lijst met gevoelige
ziekenhuizen wordt geactualiseerd. Voor het zomerreces ontvangt u de nieuwe Analyse
gevoelige ziekenhuizen.
Vraag 221
Wat veroorzaakte de onderschrijding van € 59 miljoen op de geneeskundige ggz? Is de
verwachting dat dit bedrag nog oploopt? Wat zijn de redenen voor de toegenomen onderschrijdingen
in 2016 en 2017 van respectievelijk € 343 en € 310 miljoen? Wat gebeurt er met deze
onderschrijdingen?
Antwoord:
De onderschrijdingen in 2016 en 2017 zijn respectievelijk € 343 miljoen en € 310 miljoen.
De onderschrijding hangt onder meer samen met substitutie naar de POH-ggz (onder het
huisartsen-kader), een verschuiving naar de basis ggz, de achterblijvende intensivering
van de ambulantisering en de scherpe inkoop van zorgverzekeraars.
Op basis van voorlopige realisatiecijfers vallen de uitgaven voor de ggz (totaal van
beschikbaarheidsbijdrage, overgehevelde langdurige ggz en curatieve ggz) in 2018 € 59
miljoen lager uit dan begroot. De doorwerking van de toegenomen onderschrijdingen
over 2016 en 2017 bij de ggz kan de verklaring zijn voor de lagere uitgaven in 2018.
In het bestuurlijke akkoord ggz is afgesproken de in 2017 geconstateerde onderschrijding
(€ 300 miljoen) structureel te verwerken. Tevens is afgesproken dat een bedrag van
€ 50 miljoen van de onderuitputting in het ggz-kader beschikbaar blijft om nieuwe
plannen te kunnen realiseren.
Vraag 222
Waarom is er niet voor gekozen om ook € 50 miljoen van de onderschrijding op de hulpmiddelen
binnen het betreffende kader te laten? Kunt u hier een uitgebreide toelichting op
geven?
Antwoord:
De bijstelling in het jaarverslag 2018 á € 57,2 miljoen betreft een bijstelling van
het kader in 2018. Dit betreft geen structurele boeking. In die zin «zit het bedrag»
na deze boeking nog in het kader. De budgettaire aanpassingen voor 2019 en verder
worden in de 1e suppletoire wet met betrekking tot de begroting 2019 weergegeven en toegelicht.
Vraag 223
Wat was de gemiddelde bijbetaling voor een hoortoestel de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Op basis van gegevens van het Zorginstituut komen de gemiddelde eigen bijdragen op:
2013
2014
2015
2016
2017
Hoortoestellen niet gespecificeerd
€ 134
€ 152
€ 139
€ 101
€ 119
Hoortoestel in het oor gedragen
€ 11
€ 0
€ 2
€ 2
€ 3
Hoortoestel achter het oor gedragen
€ 91
€ 0
€ 0
€ 2
€ 5
Hoorbril
€ 174
€ 207
€ 265
€ 231
€ 252
Maskeerders ter behandeling van ernstig oorsuizen
€ 48
€ 17
€ 18
€ 34
€ 137
Oorstukjes
€ 0
€ 15
€ 6
€ 7
€ 5
Vraag 224
Wat heeft het beleid ten aanzien van de nieuwe bekostiging van hoortoestellen opgeleverd?
Antwoord:
Mijn aanname is dat u verwijst naar de wijziging van de aanspraak vanaf 2013. Die
wijziging heeft opgeleverd dat de aanspraak van een maximumvergoeding (van € 506 per
toestel) is verruimd naar een vergoeding van 75% voor een adequaat toestel voor iedereen.
Daarnaast lag de eigen bijdrage in het oude systeem (gemiddeld € 600 per toestel)
hoger dan de eigen bijdrage op dit moment (inschatting gemiddeld € 300, zie antwoord
op vraag 223). Ook is er door alle betrokken partijen gezamenlijk een landelijk hoorprotocol
ontwikkeld dat ervoor zorgt dat voor iedere slechthorende een passend hoortoestel
kan worden geselecteerd dat binnen de 75% vergoeding van de zorgverzekering valt.
Het is overigens niet goed te doen om het directe financiële gevolg voor de uitgaven
binnen de Zorgverzekeringswet aan de wijziging te relateren. Dit omdat «de markt»
(type en ontwikkeling van producten, rol zorgverzekeraars, rol zorgaanbieders) niet
stil staat. Op basis van data van het Zorginstituut is wel te zien dat de kosten per
gebruiker in 2016 en 2017 (rond de € 850) op hetzelfde niveau ligt als in 2012.
Vraag 225
Kan duidelijker gespecificeerd en gekwantificeerd worden aan welke oorzaken de onderschrijding
van € 218 miljoen op de wijkverpleging is toe te rekenen, mede gezien er ook in 2017
sprake was van onderschrijding?
Antwoord:
Op de wijkverpleging is een onderschrijding te zien van € 218 miljoen in 2018. Zoals
ook in het jaarverslag is aangeven liggen hier verschillende oorzaken aan ten grondslag.
Zo wordt ca. € 80 miljoen verklaard doordat zorgverzekeraars vanaf 2018 strenger controleren
op in de Zvw gedeclareerde zorg voor cliënten met een Wlz-indicatie. Deze kosten werden
voorheen ten onrechte van de Zvw gedeclareerd en worden nu ten laste van de Wlz gebracht.
Daarnaast werkt een deel van de onderuitputting in 2017 door naar 2018, omdat deze
onderuitputting toen niet structureel is afgeroomd. Deze onderuitputting en het deel
dat er in 2018 bij is gekomen kunnen meerdere oorzaken hebben. Zo kan er bijvoorbeeld
scherper zijn ingekocht door zorgverzekeraars. Op basis van voorlopige gegevens van
Vektis blijkt dat het gemiddeld aantal geleverde uren wijkverpleegkundige zorg in
2018 is gedaald ten opzichte van voorgaande jaren. Ook dit verklaart dus een deel
van de onderuitputting in 2018. Op basis van de beschikbare gegevens heb ik geen meer
specifieke verklaring dan deze.
Vraag 226
In hoeverre is de onderschrijding bij de wijkverpleging structureel, en in hoeverre
is dit al dan niet reeds verwerkt in de meerjarenraming vanaf 2019?
Antwoord:
Ten tijde van het afsluiten van het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019–2022 was
de veronderstelde onderschrijding in 2018 ca. € 100 miljoen. Op basis hiervan is een
meerjarenkader afgesproken in bestuurlijk akkoord wijkverpleging, waarin € 50 miljoen
van de veronderstelde onderuitputting beschikbaar is gebleven voor het realiseren
van de ambities in het akkoord. Op basis van de voorlopige realisatiecijfers blijkt
de onderuitputting in 2018 echter hoger. Een groot deel van deze extra onderuitputting,
namelijk € 80 miljoen, wordt verklaard doordat zorgverzekeraars vanaf 2018 strenger
controleren op in de Zvw gedeclareerde zorg voor cliënten met een Wlz-indicatie. Deze
kosten werden voorheen ten onrechte van de Zvw gedeclareerd en worden nu ten laste
van de Wlz gebracht. De overige onderuitputting wordt niet per definitie structureel
verondersteld. De meerjarenreeks die in het bestuurlijk akkoord is afgesproken blijft
leidend met het oog op de ambities in het akkoord.
Vraag 227
Waaraan is het conform hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging niet-afgeroomde deel van
de onderschrijding bij de wijkverpleging uit 2017, besteed in 2018?
Antwoord:
Dit niet afgeroomde deel is met name voor de looptijd van het hoofdlijnenakkoord 2019
– 2022 beschikbaar gehouden voor de ambities van het akkoord. Deze € 50 miljoen maakte
in 2018 ook al deel uit van het beschikbare budget. Op basis van de cijfers in het
jaarverslag lijkt het erop dat deze middelen in 2018 niet zijn uitgegeven
Vraag 228
Welke samenhang is er tussen de onderschrijding van € 218 miljoen op de wijkverpleging
en de levering van en wachtlijsten voor casemanagement dementie?
Antwoord:
De rapportage »Onderzoek naar het huidig gebruik, wachtlijsten en wachttijden casemanagement
dementie« van onderzoeksbureau HHM, gepubliceerd op 28 augustus 2018, bevat een top
5 van oorzaken waarom geen gebruik wordt gemaakt van casemanagement dementie. Op basis
van deze top 5 is het niet aannemelijk dat er samenhang bestaat tussen de onderschrijding
op de wijkverpleging en de levering van en wachtlijsten voor casemanagement dementie.
Zo zijn de twee belangrijkste oorzaken van het niet gebruik maken van casemanagement
dementie: onbekendheid over het bestaan van en geen behoefte hebben aan casemanagement
dementie.
Vraag 229
Vloeit de onderschrijding op de wijkverpleging van circa € 218 miljoen weer terug
naar de wijkverpleging? Zo neen, waarom niet?
Antwoord:
Deze onderuitputting vloeit niet terug naar de wijkverpleging. Het budgettair kader
zoals deze wordt geraamd door VWS is beschikbaar voor uitgaven aan wijkverpleging.
Dit hoeft echter niet per definitie te worden uitgegeven.
Vraag 230
Hoe hebben de levering van en wachtlijsten voor casemanagement dementie zich in 2018
ontwikkeld?
Antwoord:
Op 18 september 2018 heb ik uw Kamer in reactie op kamervragen geïnformeerd over de
meest actuele stand van zaken omtrent levering en wachttijden voor casemanagement
dementie (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 31). Deze cijfers zijn gebaseerd op de rapportage »Onderzoek naar het huidig gebruik,
wachtlijsten en wachttijden casemanagement dementie« van onderzoeksbureau HHM, gepubliceerd
op 28 augustus 2018.
Per 1 december 2018 is de Regeling transparantie zorgaanbieders casemanagement dementie
van de NZa ingegaan, waarbij zorgaanbieders verplicht zijn wachttijden voor casemanagement
dementie te rapporteren. Omdat deze regeling slechts één maand in 2018 van kracht
is geweest, kan op basis hiervan geen beeld gegeven worden over de ontwikkeling in
2018.
Vraag 231
Bent u bereid te onderzoeken of de onderschrijding in de eerste lijn en de wijkverpleging
het gevolg kan zijn van de structureel lage tarieven die door zorgverzekeraars gehanteerd
worden?
Antwoord:
Ik zie geen rol voor mij bij een dergelijk onderzoek. Of het nu gaat om maximumtarieven
of vrije tarieven, het is aan zorgverzekeraars en aanbieders om samen tot prijsafspraken
te komen. In sectoren waar voor een groot deel maximumtarieven worden gehanteerd,
denk aan de huisartsenzorg en de mondzorg, heb ik geen signalen dat er ver onder het
maximumtarief wordt gecontracteerd. Bij de sectoren waar voornamelijk vrije tarieven
worden gehanteerd, zoals in de wijkverpleging via de experimentbekostiging, is het
niet aan mij om te bepalen wat een «laag» tarief is.
Vraag 232
Doordat een nieuwe systematiek van ramen en verantwoorden is ingevoerd bij de ambulancedienst,
kan het Zorginstituut nog geen stabiel beeld van de uitgaven in deze sector geven;
kunt u wel aangeven wat deze uitkomsten in 2018 betekenen in relatie tot de cijfers
uit eerdere jaren?
Antwoord:
Nee, door de nieuwe systematiek van ramen en verantwoorden kunnen ook geen conclusies
worden getrokken over de vergelijking met eerdere jaren. Ik verwacht dat in de VWS-begroting
2020 wel inzicht kan worden gegeven in de uitgaven 2018.
Vraag 233
Wanneer kan wel inzicht gegeven worden in de uitgaven, gezien door een nieuwe systematiek
van ramen en verantwoorden bij de ambulancediensten, het Zorginstituut nog geen stabiel
beeld van de uitgaven in deze sector kan geven? Informeert u de Kamer hierover? Zo
neen, waarom niet?
Antwoord:
Naar verwachting kan in de VWS begroting 2020 inzicht worden gegeven in de uitgaven
2018.
Vraag 234
Vloeit de onderschrijding op opleidingen weer terug naar het reserveren van opleidingsplaatsen?
Antwoord:
Het budget voor de beschikbaarheidsbijdrage wordt gebaseerd op ramingen die het Capaciteitsorgaan
opstelt voor het aantal benodigde opleidingsplaatsen. De in het Jaarverslag opgenomen
bijstelling zorgt ervoor dat de hoogte van de beschikbaarheidsbijdrage beter aansluit
op de daadwerkelijke kosten van die opleidingsplaatsen. Deze bijstelling heeft dus
geen effect op het aantal opleidingsplaatsen, maar alleen op de financiële middelen
die gereserveerd worden voor het financieren van deze opleidingsplaatsen. Het budget
wordt zonodig opgehoogd als de capaciteitsramingen daartoe aanleiding geven.
Vraag 235
Waarom wordt standaard rekening gehouden met een onderuitputtingspercentage van 14%
op de persoonsgebonden budgetten?
Antwoord:
Uit de realisatiecijfers over 2015, 2016 en 2017 is gebleken dat in deze jaren circa
14% van het pgb-subsidieplafond onbesteed is gebleven. Deze onderuitputting ontstaat
door een tweetal oorzaken. Enerzijds worden door de zorgkantoren niet alle subsidiemiddelen
die voor het PGB beschikbaar zijn omgezet in individuele beschikkingen. Anderzijds
worden de toegekende budgetten door de budgethouders niet geheel besteed. De onderuitputting
is dus het product van de onderbeschikking (door de zorgkantoren) en de onderbesteding
(door de budgethouders). De verwachting is dat een dergelijke onderuitputting ook
in 2018 zal optreden. Hiervoor hoeven op de begroting dus geen middelen gereserveerd
te worden.
Vraag 236
Kunt u de extreme kosten geneesmiddelen (€ 16,9 miljoen) nader specificeren?
Antwoord:
De kosten voor geneesmiddelen worden vergoed op basis van een door de NZa vastgestelde
prestatie. Onder deze prestatie wordt verstaan het leveren van geneesmiddelen noodzakelijk
voor de zorg, onder medisch toezicht in en door de instelling waar de cliënt verblijft,
zodra de werkelijke kosten per vier aaneengesloten weken voor een individuele cliënt
hoger zijn dan het drempelbedrag van € 700,–. Ik heb geen inzicht in gespecificeerde
kosten voor de beleidsregel.
Vraag 237
In de tabel met hierin de tarieven/facturaties wordt aangegeven: «door een forse toename
van het aantal programma's die voor derden wordt uitgevoerd»; zou de omzet baten dan
ook niet moeten toenemen?
Antwoord:
Uit de tabel met gegevens over ZonMW (op pagina 238 van het Jaarverslag) blijkt dat
de baten zowel in 2016 als in 2017 inderdaad zijn toegenomen als gevolg van een toename
van het aantal programma’s van derden.
Vraag 238
De gegevens over 2018 zijn voor zowel het Centraal Administratie Kantoor (CAK) als
de NZa niet beschikbaar; zijn deze wel van invloed op het jaarverslag van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn geheel? Zo ja, welke invloed heeft dit?
Kunt u dit nader toelichten?
Antwoord:
De in het Jaarverslag opgenomen gegevens met betrekking tot het CAK en de NZa (zie
de pagina’s 239 en 240) kunnen niet voor het jaar 2018 worden gepresenteerd omdat
deze cijfers nog niet beschikbaar zijn.
In het Jaarverslag 2018 zijn wel de over 2018 toegekende bedragen (bevoorschotting)
aan het CAK en de NZa opgenomen (zie pagina 74 van het Jaarverslag). Na ontvangst
van de jaarverslagen zullen de gegevens over 2018 in het Jaarverslag 2019 opgenomen
worden.
Vraag 239
Kunt u het percentage van externe inhuur (9,9%) nader specificeren?
Antwoord:
Het percentage externe inhuur (9,9%) bestaat uit de externe inhuur van het kerndepartement
en de externe inhuur van baten-lastendiensten (RIVM, CIBG en CBG). Het percentage
externe inhuur kerndepartement is 7,2%, het percentage externe inhuur voor het CBG
is 8,9%, het percentage externe inhuur CIBG is 24,4% en het percentage externe inhuur
bij het RIVM is 11,4%. Dit totaal aan externe inhuur wordt afgezet tegen de kosten
ambtelijk personeel (conform de rijksbrede definitie in de Rijksbegrotingsvoorschriften).
Gezamenlijk leidt dit tot een percentage externe inhuur van 9,9%.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier -
Mede ondertekenaar
H.C.R.M. Clemens, adjunct-griffier