Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 215 (R2128) Goedkeuring van het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152 en Trb. 2016, 113)
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I ALGEMEEN
               
Op 14 juni 2007 heeft de Internationale Arbeidsconferentie te Genève tijdens haar
                  96e zitting het Verdrag betreffende werk in de visserijsector aangenomen (IAO-Verdrag
                  nr. 188).
               
Bij het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (hierna: het verdrag) behoort
                  een aanvullende Aanbeveling 199 over Werk in de visserij die eveneens door de Internationale
                  Arbeidsconferentie tijdens haar 96e zitting is aangenomen.
               
Het aantal internationale arbeidsnormen dat thans van toepassing is op de visserij
                  is zeer beperkt. Er bestaan slechts vijf verdragen en twee aanbevelingen.1 Het meest recente verdrag dateert uit 1969. In de decennia daarna hebben zich echter
                  belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn op de omstandigheden waaronder wordt gewerkt in de visserijsector.
               
Door de technologische revolutie bestaan er in de visserij nu sterk geïndustrialiseerde
                  schepen van rijke landen naast kleine vissersboten van minder ontwikkelde landen.
                  Op de grote schepen vinden de werkzaamheden veelal plaats binnen de geldende juridische
                  kaders; dat is vaak niet het geval op kleine vaartuigen in minder ontwikkelde landen.
                  Daar biedt de visserij weerstand tegen de juridisering van arbeidsverhoudingen. Kleinere
                  vissersvaartuigen vallen daardoor vaak buiten de toepassingssfeer van internationaal
                  en nationaal recht. Hierdoor bestaan er wereldwijd grote verschillen in de voorwaarden
                  waaronder de vissers werken. De vissers worden overal echter wel aan dezelfde risico’s
                  blootgesteld, zoals stressvolle en uitputtende werkomstandigheden vanwege de economische
                  druk, het lange tijd in sociaal isolement op zee verblijven, onregelmatige werk- en
                  rusttijden en onvoorspelbare weersomstandigheden. Het is niet voor niets dat de visserij
                  van oudsher bekend staat als één van de meest risicovolle bedrijfstakken.
               
Historie
Aan het einde van de vorige eeuw groeide het besef binnen de Internationale Arbeidsorganisatie
                  (IAO) dat er voor de visserij een raamverdrag moest komen. Er werd een speciale werkgroep
                  in het leven geroepen die voorstellen moest voorbereiden en voorleggen aan de Commissie
                  juridische vraagstukken (LILS). De Beheersraad van de IAO werd vervolgens hiervan
                  in kennis gesteld. De uitkomst was dat bijna alle bestaande IAO-instrumenten voor
                  de visserij herzien zouden moeten worden. Zodoende werd besloten de bestaande instrumenten
                  te vervangen door een nieuw raamverdrag. Hiermee wordt beoogd recht te doen aan de
                  ontwikkelingen die hebben plaats gevonden in de visserij, nieuwe problemen op te lossen
                  en het aantal ratificaties te verhogen om een zo groot mogelijk aantal vissers te
                  beschermen. Tijdens de 93e sessie van de Internationale Arbeidsconferentie in 2005 werd een ontwerpverdrag ter
                  stemming voorgelegd. Dit verdrag werd echter verworpen; het vereiste quorum en de
                  vereiste meerderheid werden niet behaald. De voornaamste redenen hiervoor waren stemonthouding
                  door de werkgevers en het ontbreken van steun bij de Aziatische landen (onder aanvoering van Japan).
                  Ruim 80% van alle vissersschepen is van Aziatische origine. Ook de Afrikaanse landen
                  konden niet instemmen met het voorgestelde verdrag. De Internationale Arbeidsconferentie
                  besloot daarom het debat op te schorten naar haar 96e sessie in 2007.
               
Inmiddels was voor de koopvaardij het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) tot stand gekomen
                  en in 2006 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie. Dit verdrag consolideert
                  het bestaande (versnipperde) maritieme instrumentarium van de IAO en beoogt het level playing field in de mondiale zeevaartsector te verbeteren en fatsoenlijk werk voor alle zeevarenden
                  te bevorderen, onder meer door een nieuw toezichtsmechanisme. Dit verdrag dat op 20 augustus
                  2013 wereldwijd in werking is getreden, is zowel voor Europees Nederland als voor
                  Curaçao geratificeerd.
               
Om de conferentie van 2007 over het beoogde Verdrag betreffende werk in de visserijsector
                  tot een succes te maken werd een questionnaire met betrekking tot wensen voor het
                  verdrag gestuurd naar de regeringen van de lidstaten van de IAO. Nederland heeft bij
                  de behandeling naar voren gebracht dat de verwerping van het eerdere ontwerp van het
                  verdrag een nieuwe kans bood om alsnog een breed draagvlak voor het verdrag te verkrijgen.
                  Naar aanleiding van de antwoorden, die werden gegeven door de lidstaten, is er een
                  interregionaal en tripartiet rondetafeloverleg georganiseerd. Het resultaat van dit
                  overleg was dat werknemers met instemming van de werkgevers met Japan het eens werden
                  over het criterium dat gebruikt moest worden om vast te stellen of Aziatische schepen
                  aan de verscherpte eisen ten aanzien van de accommodatie moeten voldoen.
               
Naast het rondetafeloverleg heeft ook uitvoerig informeel overleg plaats gevonden
                  tussen de sociale partners. De Nederlandse werkgevers hebben hierbij een belangrijke
                  rol gespeeld. Dit heeft geresulteerd in een compromis over de werk- en rusttijden
                  en de mogelijkheid voor vlaggenstaten om in de visserij uitzendarbeid toe te staan.
               
Daarnaast is op voorstel van de werkgevers de mogelijkheid gecreëerd enkele onderdelen
                     van het verdrag gefaseerd in te voeren teneinde minder ontwikkelde landen tegemoet
                     te komen. Indien een land te maken heeft met «special problems of a substantial nature
                     in the light of insufficiently developed infrastructure or institutions» hoeft aan
                     onderdelen van het verdrag niet meteen te worden voldaan.
                  
Deze resultaten hebben er toe geleid dat tijdens haar 96e sessie op 14 juni 2007 de
                     Internationale Arbeidsconferentie het Verdrag betreffende werk in de visserijsector
                     en de bijbehorende Aanbeveling nr. 199 heeft aangenomen.
                  
Betrokkenheid Europese Unie
De Europese Unie (EU) dringt onder verwijzing naar het EU blauwboek inzake het Maritieme
                  beleid aan op de ratificatie en toepassing van internationale arbeidsverdragen voor
                  de maritieme sector, waaronder het Verdrag betreffende werk in de visserijsector.
                  De EU was intensief betrokken bij de onderhandelingen over en de afronding van het
                  verdrag door middel van coördinatie op EU-niveau. Het is volgens de EU wenselijk om
                  de bepalingen van het verdrag zo snel mogelijk toe te passen, omdat het verdrag een
                  grote bijdrage levert aan de visserij op internationaal niveau doordat het fatsoenlijk
                  werk voor vissers en eerlijker mededingingsvoorwaarden voor de scheepsbeheerders van
                  vissersvaartuigen bevordert. Op 27 mei 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel
                  gedaan voor een besluit van de Raad om de lidstaten te machtigen voor de delen die
                  tot de uitsluitende bevoegdheid van de EU behoren het Verdrag betreffende werk in
                  de visserijsector, in het belang van de Europese Gemeenschap, te ratificeren.2 Vervolgens is dit besluit op 7 juni 2010 door de Raad van Ministers aangenomen.3
Social Partners Agreement
Vertegenwoordigers van de werkgevers en de vakbonden uit de visserij van de Europese
                  Unie hebben op 21 mei 2012 (zoals gewijzigd op 8 mei 2013), een overeenkomst (Social Partners Agreement) ondertekend die ervoor moet zorgen dat de vissers aan boord van vissersvaartuigen
                  in behoorlijke omstandigheden kunnen werken. Het gaat dan met name om de inachtneming
                  van minimumvoorschriften op het gebied van voorwaarden waaronder het werk moet worden
                  verricht, accommodatie en maaltijden, veiligheid en gezondheid op de werkplek, medische
                  zorg en sociale zekerheid. Met deze overeenkomst wordt het IAO-verdrag betreffende
                  werk in de visserijsector voor een groot deel omgezet naar EU-niveau.
               
De sociale partners van de EU hebben de Europese Commissie gevraagd hun overeenkomst
                     voor te leggen aan de Raad van Ministers van de EU, met als doel de overeenkomst via
                     een EU-richtlijn overeenkomstig artikel 155 van het Verdrag betreffende de werking
                     van de EU ten uitvoer te leggen en zo de voorschriften juridisch bindend in de EU
                     te maken en de ratificatie van het Verdrag van de IAO te versnellen. Anders dan het
                     verdrag heeft de Social Partners Agreement geen betrekking op zelfstandige vissers4 en de binnenvisserij. De Europese Commissie heeft op 28 april 2016 het Richtlijnvoorstel
                     tot uitvoering van de door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese
                     Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging
                     van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de EU (Europêche) gesloten
                     overeenkomst van 21 mei 2012, zoals gewijzigd op 8 mei 2013, betreffende de uitvoering
                     van het Verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie
                     uit 2007 gepubliceerd.5
Op 19 december 2016 heeft de Raad van de Europese Unie dit richtlijnvoorstel goedgekeurd.
                     De richtlijn is gepubliceerd op 31 januari 20176 en is op 15 november 2017 in werking getreden. Lidstaten moeten op 15 november 2019
                     de richtlijn hebben geïmplementeerd.
                  
Standpunt ten aanzien van bekrachtiging
De regering is een voorstander van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector,
                  omdat de leef- en werkomstandigheden in de visserij, mondiaal gezien, ongunstig afsteken
                  ten opzichte van andere sectoren en dit verdrag minimumnormen ten aanzien van deze
                  omstandigheden oplegt. Het Verdrag betreffende werk in de visserijsector betekent
                  ten dele ook een modernisering van oude verdragsnormen. De opstelling van de regering
                  bij de onderhandelingen is er op gericht geweest om het verdrag een zo breed mogelijk
                  draagvlak te geven. Dit bevordert de totstandkoming van een wereldwijd level playing field in de visserij. Tijdens de voorbereidingen heeft de regering erop gewezen dat het
                  verdrag niet te gedetailleerd moest zijn en flexibel genoeg voor met name de minder
                  ontwikkelde landen. Voor de regering is het van belang dat het verdrag is aangenomen
                  met steun van de werkgevers, werknemers en alle belangrijke visserijlanden.
               
Het Verdrag betreft voor het merendeel verplichtingen opgelegd aan lidstaten en bevat
                     naar het oordeel van de regering de volgende een ieder verbindende bepalingen in de
                     zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet die aan rechtssubjecten rechten toekennen
                     of verplichtingen opleggen, en die naar het oordeel van de regering onvoorwaardelijk
                     en voldoende nauwkeurig zijn om rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde te kunnen
                     worden toegepast:
                  
artikel 8, tweede lid, onder c – de schipper is verplicht om bewustwordingstrainingen
                     te faciliteren aan boord van het vissersvaartuig;
                  
artikel 9 – minimumleeftijd van vissers;
artikel 10 – vissers mogen niet werken zonder een geldige geneeskundige medische geschiktheidsverklaring;
artikel 12, eerste lid – voor vissersvaartuigen van 24 meter of meer of voor vissersvaartuigen
                     die langer dan drie dagen op zee blijven dient de geneeskundige verklaring te vermelden
                     dat zij voldoende horen en zien voor de uitoefening van de taken aan boord en dat
                     zij niet lijden aan een medische aandoening die kan verergeren door werk op zee of
                     de visser ongeschikt maakt voor werk aan boord van een vissersvaartuig;
                  
artikel 14, eerste lid, onder b – minimumaantal uren rust voor schepen langer dan
                     drie dagen op zee;
                  
artikel 14, vierde lid – de visser is verplicht om te werken ten behoeve van de onmiddellijke
                     veiligheid van het vaartuig, van de opvarenden of van de vangst of het verlenen van
                     hulp aan op zee in nood verkerende schepen of personen;
                  
artikel 15 – ieder vissersvaartuig dient een bemanningslijst aan boord te hebben,
                     die aan bevoegde personen wordt verstrekt aan de wal,
                  
artikel 18 – de overeenkomst tot het verrichten van werk van vissers blijft aan boord
                     blijft en moet beschikbaar zijn voor inzage;
                  
artikel 20 – de scheepsbeheerder is verplicht ervoor te zorgen dat iedere visser aan
                     boord van een vissersvaartuig een schriftelijke overeenkomst heeft tot het verrichten
                     van werk, die is ondertekend; en
                  
artikel 21 – vissers hebben recht op repatriëring.
Koninkrijkspositie
Thans wordt de goedkeuring van het verdrag voor het gehele Koninkrijk gevraagd. De
                  volgende overwegingen worden meegegeven voor het Caribische deel van het Koninkrijk.
               
Met betrekking tot Caribisch Nederland wordt medegelding overwogen met het oog op
                  de handhaving. Implementatie van het verdrag zal aan de orde zijn na hervorming van
                  de sociale zekerheid in Caribisch Nederland en na een vooraf uit te voeren inventarisatie
                  van de vissersvloot in Caribisch Nederland. Dit is ook in lijn met de beleidsvisie
                  van het openbaar lichaam Bonaire 2014–2019 met het oog op regulering van de kustvisserij,
                  vrijstelling van invoerrechten voor visserijbenodigdheden, training, kansen voor opzetten
                  semi-industriële visserij in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) en oriëntatie op
                  internationale verdragen en samenwerking.7 Daarbij wordt aangesloten bij Aanbeveling 199, paragraaf 55, die erin voorziet dat
                  een lid in zijn hoedanigheid van kuststaat bij het verlenen van visvergunningen in
                  zijn exclusieve economische zone kan voorschrijven dat de vissersvaartuigen moeten
                  voldoen aan de vereisten van het verdrag. Indien dergelijke vergunningen worden verleend
                  door kuststaten, moeten deze staten certificaten of andere geldige documenten in aanmerking
                  nemen, waarin verklaard wordt dat het desbetreffende vaartuig geïnspecteerd is door
                  of namens de bevoegde autoriteit en dat geconstateerd is dat het voldoet aan de bepalingen
                  van het verdrag.
               
De regeringen van Curaçao, Aruba en Sint Maarten achten medegelding van het verdrag
                  vooralsnog niet wenselijk.
               
Wanneer een van deze landen in de toekomst wel medegelding wenselijk zal achten, kan
                  die medegelding direct tot stand worden gebracht, aangezien het verdrag voor het gehele
                  Koninkrijk zal worden goedgekeurd.
               
Uitvoering van het verdrag met betrekking tot Europees Nederland
Tegelijk met dit wetsvoorstel wordt een voorstel van wet ingediend waarin de invoering
                  van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector wordt geregeld. Dat wetsvoorstel
                  bevat met name wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de implementatie
                  van de verdragsbepalingen inzake de overeenkomst tot het verrichten van werk door
                  vissers en van de Wet zeevarenden. De Wet zeevarenden wordt aangepast om de voorschriften
                  van het verdrag over geneeskundig onderzoek van vissers, de accommodatie, de verstrekking
                  van voedsel en drinkwater aan boord en de handhaving te implementeren, in het bijzonder
                  in uitvoeringsregels. Voor een nadere uiteenzetting ter zake zij verwezen naar de
                  bij dat wetsvoorstel behorende memorie van toelichting.
               
II VERDRAG
               
Het verdrag heeft als doel om in de visserij fatsoenlijke leef- en werkomstandigheden
                     te creëren voor vissers en om wereldwijd eerlijker mededingingsvoorwaarden, een level playing field, te stimuleren. Het verdrag biedt een minimumbescherming door de vaststelling van
                     internationale minimumnormen voor de mondiale commerciële visserij. Het verdrag komt
                     mede in de plaats van de volgende bestaande verdragen:
                  
– Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot de tewerkstelling als visser,
                           1959 (IAO-Verdrag nr. 112);
                        
– Verdrag betreffende het geneeskundig onderzoek van vissers, 1959 (IAO-Verdrag nr.
                           113);
                        
– Verdrag betreffende de arbeidsovereenkomst van vissers van 1959 (IAO-Verdrag nr. 114);
– Verdrag betreffende accommodatie aan boord van vissersschepen 1969 (IAO-Verdrag nr.
                           126).
                        
Daarnaast heeft het Verdrag betreffende werk in de visserijsector betrekking op belangrijke
                  onderwerpen, zoals arbeidsomstandigheden op het werk, bemanningssterkte en rusttijden,
                  bemanningslijst, repatriëring, werving en aanstelling, sociale zekerheid en naleving
                  en handhaving. Het verdrag bevat ook uitgebreide voorschriften waaraan de accommodatie
                  van vissersvaartuigen moet voldoen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vissersvaartuigen
                  die korter of langer dan 24 meter zijn. Voor vissersvaartuigen langer dan 24 meter
                  gelden strengere eisen.
               
De meerwaarde van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector ligt voornamelijk
                  in de ruime toepassingssfeer. Het verdrag is van toepassing op elke visser die actief
                  is in de commerciële visserij. Dit betekent een ieder, die in enige hoedanigheid,
                  hetzij in dienst genomen, hetzij op andere wijze is gecontracteerd, hetzij een beroep
                  uitoefent aan boord van een vissersvaartuig, met inbegrip van personen die aan boord
                  werkzaam zijn en daarvoor een aandeel in de besomming ontvangen. Daarnaast is het
                  verdrag ook van toepassing op elk vissersvaartuig dat bestemd is voor de commerciële
                  visserij. Hieronder valt in principe ook de visserij in de binnenwateren. Het verdrag
                  voorziet in de mogelijkheid dat bepaalde categorieën vissers en vaartuigen door lidstaten
                  tijdelijk kunnen worden uitgesloten van de toepassingssfeer van het verdrag. De lidstaat
                  dient dan wel het bewijs te leveren van de moeilijkheden, de redenen voor de uitsluiting
                  te rechtvaardigen, de opmerkingen van de sociale partners over te leggen en de gelijkwaardige
                  maatregelen, die zij ter vervanging zal nemen, te verduidelijken.
               
Uitsluiting binnenvissers
De binnenvissers in Nederland zijn actief opde binnenwateren en varen dus niet buitengaats.
                     Het belangrijkste binnenwater is het IJsselmeer. Het aantal ondernemers in de binnenvisserij
                     is de afgelopen decennia gedaald tot rond de 150 en ook voor de komende jaren zijn
                     ontwikkelingen zichtbaar die het voortbestaan van de sector verder onder druk kunnen
                     zetten.8
De regelgeving waarmee het verdrag wordt geïmplementeerd in Nederland is gericht op
                     zeevissers en zeevissersvaartuigen. Deze regelgeving kan niet zonder meer van toepassing
                     worden verklaard op binnenvissers. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de
                     volgende voorbeelden:
                  
• Als een visser op volle zee acuut medische zorg nodig heeft, is er geen garantie dat
                           de visser snel aan de wal kan worden gebracht. Vandaar het vereiste in het verdrag
                           van een medische geschiktheidsverklaring gericht op de bescherming van zeevissers.
                           Bij binnenvissers zal dit niet het geval zijn. Zij kunnen in Nederland beroep doen
                           op interventie van de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij of snel naar een
                           nabije Nederlandse haven varen.
                        
• De verdragsvereisten met betrekking tot medische voorzieningen aan boord van een vissersvaartuig
                           zijn gericht op zeevissersvaartuigen en zijn niet aan de orde voor binnenvissersvaartuigen.
                        
• Repatriëring is geen probleem voor de binnenvissers, zij zullen het Nederlandse grondgebied
                           niet verlaten in de uitoefening van hun vissersactiviteiten.
                        
• Voor zeevissersvaartuigen die in internationale wateren varen is het noodzakelijk
                           dat de vlaggenstaat regelt welke regels van toepassing zijn en wat de verantwoordelijkheden
                           van de scheepsbeheerder zijn.
                        
Op binnenvissers werkend in de Nederlandse binnenwateren is de Nederlandse wetgeving
                  van toepassing. Binnenvissers onder het verdrag brengen zal de regeldruk op de sector
                  binnenvisserij verhogen zonder het beschermingsniveau te verhogen. Ook de Richtlijn
                  (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012
                  door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA),
                  de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale
                  organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst
                  betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van
                  de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 is alleen van toepassing op zeevisserij.
               
Dit leidt er toe dat de regering na overleg met de sociale partners vertegenwoordigd
                  in de Stichting Sectorraad Visserij heeft besloten conform de mogelijkheid geboden
                  in artikel 3, eerste lid, van het verdrag om vissersvaartuigen op rivieren, meren
                  en kanalen van het verdrag uit te sluiten.
               
Het verdrag legt voor het eerst minimumnormen op het gebied van sociale zekerheid
                  voor alle vissers vast. Vissers die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een
                  Verdragsstaat moeten op gelijke wijze worden behandeld als andere personen in een
                  gelijksoortige situatie met andere woorden vissers die werknemer zijn moeten gelijk
                  worden behandeld als andere werknemers in de verdragsstaat en vissers die werken als
                  zelfstandigen moeten gelijk worden behandeld als andere zelfstandigen.
               
In het verdrag is een clausule opgenomen dat bij havenstaatcontroles schepen die onder
                  een vlag varen van een staat, die het verdrag niet heeft geratificeerd, geen gunstiger
                  behandeling mogen ontvangen dan schepen die onder een vlag varen van een lidstaat
                  die dit wel heeft gedaan.
               
Hoewel de algemene conferentie van de IAO het verdrag al in juni 2007 heeft vastgesteld,
                  is het pas per 16 november 2017 in werking getreden. Het verdrag is op 16 november
                  2016 door tien ondertekenende partijen, waarvan acht kuststaten, geratificeerd.9 Het verdrag treedt dan een jaar later in werking. Er is enige overlapping van bepaalde
                  bepalingen van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector met bepalingen van
                  het Maritiem Arbeidsverdrag. Aangezien Nederland het Maritiem Arbeidsverdrag reeds
                  heeft goedgekeurd en de implementatiewetgeving ter zake in werking is getreden, is
                  voor de implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector al een
                  en ander geregeld bij de implementatiewetgeving van het Maritiem Arbeidsverdrag (Stb. 2011, 394.), zie hiervoor ook het voorstel van wet tot implementatie van het verdrag.
               
Het verdrag is onderverdeeld in negen afzonderlijke hoofdstukken: I Begripsomschrijvingen
                     en reikwijdte, II Algemene beginselen, III Minimumeisen voor het werken aan boord
                     van vissersvaartuigen, IV Voorwaarden waaronder werk wordt verricht, V Accommodatie
                     en voeding, VI Medische zorg, bescherming van de gezondheid en sociale zekerheid,
                     VII Naleving en handhaving, VIII Wijziging van de bijlagen I, II en III en IX Slotbepalingen.
                     Aan het verdrag zijn drie bijlagen gehecht, waarvan met name bijlage II over de Overeenkomst
                     tot het verrichten van werk door vissers en bijlage III Accommodatie op vissersvaartuigen
                     van belang zijn. Deze laatste bijlage is alleen van toepassing op «nieuwe vissersvaartuigen»
                     van de vlaggenstaat. Daarbij wordt in bijlage III gedefinieerd wat moet worden verstaan
                     onder een «nieuw vissersvaartuig»:
                  
• het contract voor de bouw of een ingrijpende verbouwing van het vissersvaartuig is
                           gesloten op of na de datum van inwerkingtreding van het verdrag voor de lidstaat;
                           of
                        
• het contract voor de bouw of een ingrijpende verbouwing van het vissersvaartuig is
                           gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van het verdrag voor de lidstaat en het
                           vissersvaartuig wordt drie jaar of meer na inwerkingtreding opgeleverd; of
                        
• bij ontbreken van een bouwcontract op of na de datum van inwerkingtreding van het
                           verdrag voor de lidstaat:
                        
√ de kiel wordt gelegd, of
√ de bouw identificeerbaar met een bepaald vaartuig aanvangt, of
√ is aangevangen met de assemblage, bestaande uit ten minste 50 ton of 1 procent van
                                 de geschatte massa van alle bouwmaterialen, naar gelang van welke van beide het minst
                                 is.
                              
III ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
Deel I Begripsomschrijvingen en reikwijdte
Artikel 1 bevat de omschrijving van de begrippen die in het verdrag worden gebruikt. Belangrijk
                  zijn de definities van visser en de overeenkomst tot het verrichten van werk. Artikel
                  1, sub e, bepaalt dat onder «visser» wordt verstaan een ieder die in enige hoedanigheid
                  werkt aan boord van een vissersvaartuig. Loodsen, marinepersoneel, andere personen
                  in vaste dienst van de overheid, personen aan de wal gestationeerd, die aan boord
                  van het schip werkzaamheden uitvoeren en waarnemers voor de visserij zijn uitgezonderd.
                  Artikel 1, sub f, bepaalt dat een overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers
                  een arbeidsovereenkomst is of elke andere overeenkomst op grond waarvan een visser
                  aan boord van het vissersvaartuig werkt en die diens leef- en werkomstandigheden aan
                  boord regelt. De laatste categorie van overeenkomsten betreft onder meer een overeenkomst
                  van opdracht of een maatschapsovereenkomst.
               
Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat het verdrag in beginsel van toepassing is op alle vissers
                  en alle vissersvaartuigen die betrokken zijn bij commerciële visserijactiviteiten.
                  sportvisserij en visserijactiviteiten, waarbij de visser uitsluitend vist voor eigen
                  gebruik (voor zichzelf en zijn gezin) en waarbij er geen economisch voordeel wordt
                  beoogd, vallen niet onder de reikwijdte van het verdrag. Daarnaast wordt in het derde
                  lid van artikel 2 een mogelijkheid geschapen voor een lidstaat om na overleg de bescherming,
                  die het verdrag creëert voor vissers die werkzaam zijn op vaartuigen van 24 meter
                  of langer, geheel of gedeeltelijk uit te breiden tot vissers die op kleinere vaartuigen
                  werkzaam zijn.
               
Artikel 3, eerste lid, biedt een mogelijkheid voor lidstaten, indien de toepassing van het
                  verdrag leidt tot wezenlijke problemen vanwege de specifieke voorwaarden waaronder
                  werk van de vissers wordt verricht of de activiteiten van de desbetreffende vissersvaartuigen,
                  om na overleg, vissersvaartuigen betrokken bij visserijactiviteiten op rivieren, meren
                  of kanalen (binnenvissers) en beperkte categorieën vissers of vissersvaartuigen uit
                  te sluiten van de vereisten van het verdrag dan wel een of meer bepalingen daarvan.
                  De regering maakt na overleg met de sociale partners, van deze mogelijkheid gebruik
                  om vissersvaartuigen die uitsluitend op rivieren, meren of kanalen in Nederland actief
                  zijn van het verdrag uit te sluiten.
               
Ingevolge het tweede lid moet de bevoegde autoriteit in dat geval en waar praktisch
                  uitvoerbaar, waar nodig maatregelen treffen om de vereisten uit dit verdrag geleidelijk
                  uit te breiden tot de desbetreffende categorieën van vissers en vissersvaartuigen.
               
Het derde lid bepaalt dat lidstaten in hun eerste rapport over de toepassing van het
                  verdrag de categorieën vissers of vissersvaartuigen die zijn uitgesloten en de redenen
                  voor deze uitsluitingen dienen te vermelden en de maatregelen te beschrijven die zijn
                  genomen om een gelijkwaardige bescherming te bieden aan de uitgesloten categorieën.
                  In volgende rapporten moeten de maatregelen worden beschreven die zijn genomen om
                  de werkingssfeer van het verdrag in overeenstemming met het tweede lid geleidelijk
                  uit te breiden.
               
Artikel 4, eerste lid, staat toe dat lidstaten, die kampen met wezenlijke en bijzondere problemen
                  vanwege een infrastructuur of instellingen die onvoldoende ontwikkeld zijn, een beperkt
                  aantal bepalingen van het verdrag, voor een beperkt aantal categorieën vissersvaartuigen
                  en vissers, volgens een in overleg met de representatieve organisaties van de betrokken
                  werkgevers en werknemers vooraf opgesteld plan, geleidelijk te implementeren. Deze
                  bepalingen zijn limitatief opgesomd in het eerste lid van artikel 4. Dit artikel ziet
                  vooral op minder ontwikkelde landen. De mogelijkheid tot geleidelijke implementatie
                  is echter ingevolge het tweede lid niet van toepassing op vissersvaartuigen met een
                  lengte van 24 meter of meer, op vissersvaartuigen die langer dan zeven dagen op zee
                  blijven of die normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn van de vlaggenstaat
                  of buiten de buitengrens van zijn continentaal plat varen of die aan havenstaatcontroles
                  als voorzien in artikel 43 van het verdrag worden onderworpen, behalve wanneer havenstaatcontrole
                  plaatsvindt na een situatie van overmacht. Het eerste lid is ook niet van toepassing
                  op vissers die op dergelijke vaartuigen werken. Indien een lidstaat gebruik maakt
                  van de mogelijkheid om deze bepalingen geleidelijk te implementeren dan moet hierover
                  op dezelfde wijze als in artikel 3 worden gerapporteerd aan de IAO.
               
In artikel 5, eerste lid, wordt de bevoegdheid gegeven aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat
                     om na overleg met representatieve organisaties van de betrokken werkgevers en werknemers
                     te beslissen de lengte over alles (LOA) te hanteren in plaats van de lengte (L) als
                     basis voor de meting. Dit in overeenstemming met de bepalingen inzake gelijkwaardige
                     meting in Bijlage I. De lengte over alles wordt in artikel 1, sub j, gedefinieerd
                     als «de afstand in een rechte lijn evenwijdig aan de ontwerplastlijn tussen het voorste
                     punt van de boeg en het achterste punt van de achtersteven. De Lengte (L) is volgens
                     artikel 1, sub i, 96% van de totale lengte op een waterlijn op 85% van de kleinste
                     holte naar de mal gemeten vanaf de kiellijn of de lengte van de voorzijde van de voorsteven
                     tot aan de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze laatste lengte
                     groter is. Bij vaartuigen, die met stuurlast zijn ontworpen, moet de waterlijn waarop
                     deze lengte gemeten wordt evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen.
                  
In Bijlage I getiteld «gelijkwaardigheid bij meting» wordt aangegeven hoe de Lengte
                     over alles zich verhoudt tot de Lengte (L).
                  
Artikel 5, eerste lid, geeft de bevoegde autoriteit ook de bevoegdheid om voor de
                  toepassing van de in bijlage III genoemde paragrafen na overleg met representatieve
                  organisaties van de betrokken werkgevers en werknemers te beslissen om als basis voor
                  de meting de brutotonnage te hanteren, met inachtneming van de gelijkwaardigheid bij
                  meting uit bijlage III, in plaats van de lengte (L) of de lengte over alles (LOA).
               
Na overleg met de sociale partners heeft de regering gekozen voor het gebruik van
                  de lengte (L). Er is dus geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden geboden in artikel
                  5, eerste lid. Het tweede lid bepaalt dat over de redenen van de genomen keuze wordt
                  gerapporteerd aan de IAO.
               
Deel II Algemene beginselen
In de artikelen 6, 7 en 8 wordt de implementatie van de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen aan de
                  lidstaten opgelegd, waaronder het aanwijzen van de bevoegde autoriteit(en) en de taken
                  en verantwoordelijkheden van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, schippers en
                  vissers. In Nederland wordt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeduid
                  als de bevoegde autoriteit.
               
Deel III Minimumeisen voor het werk aan boord van vissersvaartuigen
Artikel 9 stelt de minimumleeftijd op 16 jaar om te mogen werken aan boord van een vissersvaartuig.
                  De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan de minimumleeftijd terugbrengen naar 15
                  jaar voor jongeren die niet langer leerplichtig zijn zoals voorzien in de nationale
                  wetgeving en die een beroepsopleiding in de visserij volgen. Daarnaast kan de bevoegde
                  autoriteit in overeenstemming met de nationale wetgeving en de nationale praktijk
                  jongeren van 15 jaar toestemming verlenen om gedurende schoolvakanties licht werk
                  te verrichten. De autoriteit bepaalt, na overleg, welk werk is toegestaan alsmede
                  de omstandigheden waaronder dat werk verricht mag worden en welke rusttijden vereist
                  zijn. Tevens wordt in dit artikel de bescherming geregeld van jongeren onder 18 jaar
                  aan boord van een vissersvaartuig.
               
De artikelen 10, 11 en 12 zien op de vereisten met betrekking tot het geneeskundig onderzoek van vissers en
                     de vorm en inhoud en de afgifte van een verplichte geneeskundige verklaring waaruit
                     blijkt dat zij medisch in staat zijn hun taken te verrichten. Er zijn thans geen internationale
                     richtlijnen voor de medische keuring van vissers. Voor het realiseren van een level
                     playing field is het wenselijk om in een brief samen met de sociale partners van de
                     visserijsector de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)/IAO erop te attenderen
                     deze lacune op te vullen.
                  
Inartikel 12zijn extra verplichtingen voorzien voor de medische verklaring van vissers
                     die werken aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer of
                     een vissersvaartuig dat gewoonlijk langer dan drie dagen op zee verblijft.
                  
Deel IV Voorwaarden waaronder werk wordt verricht
Artikel 13 bepaalt dat lidstaten wet- en regelgeving aannemen teneinde de scheepsbeheerders
                  van vissersvaartuigen te verplichten te waarborgen dat hun vaartuigen voldoende en
                  veilig zijn bemand en onder het gezag staan van een vakbekwame schipper en dat vissers
                  regelmatig voldoende lange rustperioden krijgen. Deze eisen beogen de veilige navigatie
                  en exploitatie van vissersvaartuigen en de veiligheid en gezondheid van vissers te
                  waarborgen.
               
Artikel 14 beoogt de veilige navigatie van vissersvaartuigen te waarborgen.
Voor de bemanningssterkte voor vissersvaartuigen van 24 meter of meer dient de bevoegde
                     autoriteit een minimum bemanningssterkte vast te stellen en daarbij het vereiste aantal
                     vissers met kwalificaties te vermelden.
                  
Voor vissersvaartuigen, die langer dan drie dagen op zee verblijven, is de bevoegde
                     autoriteit verplicht het minimum aantal rusturen vast te stellen. De minimumrusttijden
                     bedragen niet minder dan 10 uren in een periode van 24 uur en 77 uren in een periode
                     van 7 dagen. Wel kan de bevoegde autoriteit voor een beperkt aantal benoemde redenen
                     tijdelijke uitzonderingen op de hierboven genoemde grenzen toestaan. Ook kan de bevoegde
                     autoriteit, na overleg, alternatieve vereisten voorzien voor de minimale rusttijden
                     op voorwaarde dat die vereisten voldoende gelijkwaardig zijn en de veiligheid en gezondheid
                     van de vissers niet in gevaar brengen. De schipper blijft bevoegd, ten behoeve van
                     de onmiddellijke veiligheid van het vaartuig, van de opvarenden of van de vangst,
                     of voor het verlenen van hulp op zee aan in nood verkerende schepen of personen, het
                     normale schema van rusttijden op te schorten en van een visser te verlangen dat hij
                     de nodige uren werk verricht totdat de normale situatie is hersteld. Zodra de normale
                     situatie is hersteld, draagt de schipper er zorg voor dat de vissers die tijdens een
                     ingeroosterde rustperiode werk hebben verricht een toereikende rustperiode krijgen.
                  
In artikel 15 wordt bepaald dat elk vissersvaartuig een bemanningslijst aan boord heeft, waarvan
                  een afschrijft wordt verstrekt aan bevoegde personen aan de wal.
               
In de artikelen 16 tot en met 20 zijn bepalingen opgenomen over de eisen die gesteld moeten worden aan de overeenkomst
                     tot het verrichten van werk door vissers.
                  
Deze overeenkomst moet voor de vissers duidelijk zijn en de bepalingen, die minimaal
                     in deze overeenkomst moeten zijn opgenomen, moeten in overeenstemming zijn met de
                     bepalingen van Bijlage II bij het verdrag. De artikelen 16 tot 18 en Bijlage II zijn
                     niet van toepassing op de scheepsbeheerder die zelf en alleen zijn vaartuig vaart.
                  
In artikel 21 is bepaald dat de lidstaten dienen te waarborgen dat de vissers op vissersvaartuigen
                  die onder hun vlag varen en buitenlandse havens aandoen recht hebben op repatriëring
                  indien hun overeenkomst is verstreken of op geldige gronden is beëindigd door de visser
                  of de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig, of indien de visser niet langer in
                  staat is de taken te verrichten krachtens de overeenkomst of indien niet van hem verlangd
                  kan worden die taken onder de desbetreffende omstandigheden te verrichten. De scheepsbeheerder
                  van het vissersvaartuig moet zorg dragen voor de repatriëring.
               
Ingevolge het tweede lid worden de kosten voor de repatriëring betaald door de scheepsbeheerder
                     van het vissersvaartuig. Dit is anders indien de visser overeenkomstig de nationale
                     wet- en regelgeving of andere maatregelen ernstig in gebreke was ten aanzien van de
                     verplichtingen uit de overeenkomst tot het verrichten van werk.
                  
In het derde lid is bepaald dat middels nationale wet- en regelgeving de precieze
                     omstandigheden dienen te worden voorgeschreven waaronder vissers uit hoofde van het
                     eerste lid recht hebben op repatriëring, de maximumduur van de periodes aan boord
                     waarna vissers recht hebben op repatriëring en de repatriëringsbestemmingen.
                  
Ingevolge het vierde lid moet de lidstaat onder wiens vlag het vissersvaartuig vaart
                  de repatriëring regelen indien een scheepsbeheerder van een vissersvaartuig verzuimt
                  zorg te dragen voor de repatriëring en is de lidstaat gemachtigd de kosten te verhalen
                  op de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig.
               
Op grond van het vijfde lid laat nationale regelgeving onverlet het recht van de scheepsbeheerder
                  om de kosten van repatriëring te verhalen op derden op grond van contractuele regelingen.
               
Artikel 22 strekt ertoe om wervings- en arbeidsbemiddeling in de visserij te reguleren, zodat
                     misbruik kan worden tegengegaan.
                  
Het eerste tot en met derde lid van dit artikel gelden voor publieke arbeidsbemiddelingsdiensten,
                     dat wil zeggen van overheidswege ingestelde arbeidsbemiddelingsdiensten, zoals het
                     UWV, en particuliere arbeidsbemiddelingsdiensten. Lidstaten, die een publieke wervings-
                     en arbeidsbemiddelingsdienst voor vissers exploiteren, moeten waarborgen dat deze
                     dienstverlening deel uitmaakt van of wordt afgestemd met een publieke werkgelegenheidsinstantie
                     voor alle werkgevers en werknemers.
                  
Particuliere wervings- en arbeidsbemiddelingsdiensten voor vissers, die actief zijn
                     op het grondgebied van een lidstaat, moeten dat doen in overeenstemming met een gestandaardiseerd
                     systeem van vergunningen of certificering of andere vorm van regulering, dat na overleg
                     met de sociale partners wordt ingesteld, gehandhaafd of aangepast.
                  
Het derde lid van artikel 22 verplicht lidstaten tot wet- en regelgeving die de werkwijze
                     van wervings- en arbeidsbemiddelingsdiensten reguleert.
                  
Het vierde tot en met zesde lid van dit artikel gaan specifiek over particuliere uitzendbureaus
                     die vissers ter beschikking stellen aan boord van vissersvaartuigen. Als een lidstaat,
                     zoals Nederland heeft gedaan, tevens het op 19 juni 1997 te Genève tot stand gekomen
                     Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling, 1997 (hierna: IAO-Verdrag
                     nr. 181) heeft bekrachtigd, kan het bepaalde verantwoordelijkheden toekennen aan particuliere
                     uitzendbureaus. Daarbij moeten de onderscheiden verantwoordelijkheden van particuliere
                     uitzendbureaus en van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, die optreden als «inlener»,
                     conform artikel 12 van dat verdrag worden vastgesteld en toegekend. Vissers mogen
                     door de conform artikel 12 van dat verdrag ingevoerde wet- en regelgeving niet worden
                     belet een retentierecht op het vissersvaartuig uit te oefenen.
                  
Ook wordt bepaald dat de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig aansprakelijk is
                     indien het particuliere uitzendbureau verzuimt zijn verplichtingen jegens een visser
                     na te komen (lid 5). Het is aan de lidstaat om te beslissen of de exploitatie van
                     particuliere uitzendbureaus wordt toegestaan (lid 6). Dit verdrag verplicht daar niet
                     toe. Nederland staat uitzendarbeid aan boord van vissersvaartuigen toe.
                  
De artikelen 23 en 24 zien op de betaling van loon aan vissers.
Deel V Accommodatie en voeding
De artikelen 25 tot en met 28 verplichten lidstaten tot specifieke regelgeving voor vissersvaartuigen met betrekking
                  tot de gedetailleerde eisen die het verdrag aan accommodatie, voeding en drinkwater
                  aan boord stelt. Artikel 26, onderdeel g, vereist een procedure voor behandeling van
                  klachten over accommodatie die niet voldoet aan de vereisten van dit verdrag. In artikel
                  28 wordt geregeld dat de wet- en regelgeving of andere door de lidstaten in overeenstemming
                  met de artikelen 25 tot en met 27 te nemen maatregelen volledig uitvoering moeten
                  geven aan bijlage III betreffende de accommodatie op vissersvaartuigen. Bijlage III
                  geeft de technische vereisten waaraan vissersvaartuigen moeten voldoen met betrekking
                  tot de accommodatie aan boord. Artikel 28, tweede lid, opent de mogelijkheid voor
                  een lidstaat, die niet in de gelegenheid is om bepaalde voorschriften van die bijlage
                  te implementeren, om na overleg met sociale partners, te kiezen voor alternatieve
                  maatregelen die in wezenlijke mate gelijkwaardig zijn aan de niet uitgevoerde bepalingen.
                  De bepalingen, die betrekking hebben op artikel 27, vallen niet daar onder.
               
Deel VI Medische zorg, bescherming van de gezondheid en sociale zekerheid
Artikel 29 verplicht elke lidstaat wet- en regelgeving of andere maatregelen aan te nemen die
                  voorschrijven dat vissersvaartuigen beschikken over voldoende geschikte medische apparatuur
                  en medische voorraad voor de activiteiten van het vissersvaartuig, hierbij rekening
                  houdend met het aantal vissers aan boord, het vaargebied en de duur van de reis. Ook
                  wordt bepaald dat vissers recht hebben op medische verzorging aan de wal en het recht
                  hebben bij ernstige verwondingen of ziekte tijdig naar de wal te worden gebracht voor
                  behandeling.
               
Artikel 30 legt lidstaten bijkomende verplichtingen op voor regelgeving voor vissersvaartuigen
                  met een lengte van 24 meter of meer, rekening houdend met het aantal vissers aan boord,
                  het vaargebied en de duur van de reis.
               
De artikelen 31, 32 en 33 bepalen dat elke lidstaat wet- en regelgeving of andere maatregelen moet aannemen
                  met betrekking tot de preventie van arbeidsongevallen, beroepsziekten en werkgerelateerde
                  risico’s aan boord van vissersvaartuigen met inbegrip van risicobeoordeling en -beheersing,
                  training en instructie aan boord van vissers. In artikel 32 worden specifieke vereisten
                  opgelegd aan vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, die gewoonlijk
                  langer dan drie dagen op zee blijven en, na overleg, aan andere vissersvaartuigen,
                  rekening houdend met het aantal vissers aan boord, het vaargebied en de duur van de
                  reis. Scheepsbeheerders van vissersvaartuigen dienen onder meer te waarborgen dat
                  vissers aan boord geschikte persoonlijke beschermende kleding en uitrusting ontvangen.
                  Op grond van artikel 33 vindt de beoordeling van de risico’s in verband met de visserij
                  plaats, afhankelijk van het geval, met medewerking van de vissers of hun vertegenwoordigers.
               
Bepalingen met betrekking tot de sociale zekerheidsbescherming van vissers zijn te
                  vinden in de artikelen 34 tot en met 39. Elke lidstaat moet waarborgen dat vissers die gewoonlijk op zijn grondgebied wonen
                  en hun gezinsleden, voor zover voorzien in zijn nationale recht, recht hebben op sociale
                  zekerheidsbescherming onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de voorwaarden
                  die van toepassing zijn op andere werkenden, die gewoonlijk wonen op zijn grondgebied.
               
In de artikelen 36
                     en 37 wordt aangegeven dat lidstaten door middel van bilaterale of multilaterale overeenkomsten
                     of andere regelingen in overeenstemming met hun nationale wet- en regelgeving of praktijk
                     samen moeten werken om geleidelijk volledige sociale zekerheidsbescherming voor vissers
                     te bewerkstelligen, daarbij rekening houdend met het beginsel van gelijke behandeling
                     ongeacht nationaliteit en om de instandhouding van sociale zekerheidsrechten te waarborgen
                     die door vissers zijn of worden verworven, ongeacht hun woonplaats.
                  
Artikel 37 zorgt ervoor dat er geen conflict ontstaat tussen IAO-normen en specifieke
                     bepalingen inzake sociale zekerheid, die zijn overeengekomen door regionale organisaties
                     voor economische integratie zoals de Europese Unie.
                  
Het betreft Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van
                     29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels die van
                     toepassing is op de Europese Economische Ruimte en Zwitserland en die de volgende
                     aanwijzingsregels voor de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving hanteert voor
                     werkzaamheden verricht aan boord van een zeevissersvaartuig: al dan niet in loondienst
                     verrichte werkzaamheden, die normaliter plaatsvinden aan boord van een zeeschip dat
                     onder de vlag van een lidstaat vaart, worden beschouwd als werkzaamheden die worden
                     verricht in die lidstaat. Niettemin geldt voor degene, die werkzaamheden in loondienst
                     verricht aan boord van een zeeschip, dat onder de vlag van een lidstaat vaart, en
                     die voor die werkzaamheden wordt betaald door een onderneming of een persoon die zijn
                     zetel of domicilie in een andere lidstaat heeft, de wetgeving van laatstgenoemde lidstaat,
                     indien hij zijn woonplaats in die lidstaat heeft. De onderneming of de persoon, die
                     het loon betaalt, wordt voor de toepassing van genoemde wetgeving als werkgever aangemerkt.
                  
De artikelen 38 en 39 bevatten bepalingen omtrent de verplichting voor lidstaten maatregelen te nemen om
                  te verzekeren dat vissers beschermd zijn in het geval van werk gerelateerd(e) ziekte,
                  letsel of overlijden. Ook wordt de toegang van vissers tot geschikte medische zorg
                  en de bijbehorende schadeloosstelling in overeenstemming met nationale wet- en regelgeving
                  geregeld. Artikel 38 geeft in het derde lid twee mogelijkheden om de bescherming van
                  vissers te waarborgen; door middel van een systeem voor de aansprakelijkheid van scheepsbeheerders
                  van vissersvaartuigen of door verplichte verzekering, regeling voor schadeloosstelling
                  van werknemers of andere regelingen.
               
Artikel 39, eerste lid, bevat bepalingen op grond waarvan een lidstaat, bij het ontbreken
                  van nationale regelingen voor vissers, wet- en regelgeving of andere maatregelen dient
                  aan te nemen ter waarborging van de verantwoordelijkheid van scheepsbeheerders van
                  vissersvaartuigen om te voorzien in de bescherming van de gezondheid van en de medische
                  zorg aan vissers op vissersvaartuigen die zijn vlag voeren. Voorts waarborgt deze
                  regelgeving dat scheepsbeheerders de kosten moeten dragen van medische zorg, materiële
                  hulp en ondersteuning van vissers gedurende de medische behandeling in het buitenland
                  tot de repatriëring. De nationale wet- of regelgeving kan toestaan dat de aansprakelijkheid
                  van de scheepsbeheerder wordt uitgesloten wanneer het letsel niet is opgelopen tijdens
                  het werk aan boord van een vissersvaartuig of wanneer de ziekte of de aandoening werd
                  verzwegen bij het aangaan van de overeenkomst of wanneer het letsel of de ziekte te
                  wijten is aan opzettelijk wangedrag van de visser.
               
Deel VII Naleving en handhaving
Vlaggenstaatinspecties
De artikelen 40 tot en met 43, eerste lid, zien op de verplichting van elke lidstaat om daadwerkelijk zijn rechtsmacht
                     en toezicht uit te oefenen ten aanzien van vaartuigen die onder zijn vlag varen. De
                     uitoefening van de rechtsmacht moet plaatsvinden door instelling van een systeem ter
                     waarborging van de naleving van de vereisten van dit verdrag, met inbegrip van, afhankelijk
                     van het geval, inspecties, verslaglegging, toezicht houden, klachtenprocedures, passende
                     sancties en corrigerende maatregelen in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving
                     (vlaggenstaatinspecties).
                  
Om lidstaten te helpen bij het uitvoeren van vlaggenstaatinspecties zijn in IAO-kader
                     door een internationale werkgroep richtlijnen tot stand gebracht voor inspecteurs
                     die deze vlaggenstaatcontroles uitvoeren in verband met de werk- en leefomstandigheden
                     aan boord van vissersvaartuigen.10
Artikel 41 geeft nadere eisen voor vissersvaartuigen die langer dan drie dagen op zee blijven
                  en een lengte van 24 meter hebben of normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn
                  van de vlaggenstaat of buiten de buitengrens van zijn continentaal plat varen, naar
                  gelang welke afstand van de kustlijn het grootst is, met betrekking tot de afgifte
                  en de geldigheidsduur van een document waaruit blijkt dat ze geïnspecteerd zijn door
                  de bevoegde autoriteit ten aanzien van de naleving van de bepalingen van dit verdrag
                  inzake leef- en werkomstandigheden.
               
Ingevolge artikel 42, eerste lid, dient, de bevoegde autoriteit van een lidstaat een toereikend aantal
                  gekwalificeerde inspecteurs aan te wijzen om de in artikel 41 genoemde inspecties
                  te kunnen verrichten. Voor Nederland geldt dat deze inspecties worden uitgevoerd door
                  de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Een lidstaat kan ingevolge het tweede
                  lid bevoegde en onafhankelijke erkende organisaties (te denken valt aan de in de scheepvaartwereld
                  bekende klassenbureaus) machtigen om inspecties uit te voeren en documenten af te
                  geven namens en onder de volledige verantwoordelijkheid van die lidstaat.
               
Op grond van artikel 43, tweede lid, kunnen klachten worden ingediend door een visser, een vereniging van
                  beroepsbeoefenaren, een vereniging, een vakbond, of in het algemeen, een ieder die
                  belang heeft bij de veiligheid van het vissersvaartuig, mede waar het gevaren voor
                  de veiligheid of gezondheid van de vissers aan boord betreft. Een lidstaat onderzoekt
                  een vissersvaartuig, dat onder zijn vlag vaart, wanneer een klacht is ontvangen of
                  bewijs is verkregen dat dit niet voldoet aan de vereisten van dit verdrag. De lidstaat
                  draagt er zorg voor dat maatregelen worden genomen om de eventueel geconstateerde
                  tekortkomingen weg te werken. Als een lidstaat een klacht ontvangt of bewijs krijgt
                  dat ertoe strekt dat een schip, dat zich in een haven van die staat bevindt, niet
                  voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit dit verdrag, kan die staat daarover
                  rapporteren aan de vlaggenstaat en de nodige maatregelen nemen om aan boord van het
                  vissersvaartuig verbeteringen voor de veiligheid en de gezondheid van de bemanning
                  door te voeren. Dit brengt dus het uitoefenen van (incidentele) beperkte havenstaatcontrole
                  met zich mee op naleving van het verdrag op vissersvaartuigen die niet onder de vlag
                  van de lidstaat varen.
               
In IAO-kader zijn door een internationale werkgroep richtlijnen tot stand gebracht
                  voor inspecteurs die deze havenstaatcontroles uitvoeren.11 Deze bieden een ruim kader voor het onderzoeken van klachten en aanwijzingen over
                  niet-naleving van het verdrag alsmede, waar nodig, voor het nemen van maatregelen
                  die zijn gericht op het doorvoeren van verbeteringen aan boord. Deze richtlijnen binden
                  de lidstaten niet, maar bieden wel een nuttige leidraad, ook voor Nederlandse inspecteurs,
                  die optreden op basis van de Wet havenstaatcontrole.
               
Artikel 44 legt de lidstaten de verplichting op om dit verdrag op zodanige wijze toe te passen
                     dat gewaarborgd wordt dat de vissersvaartuigen, die onder de vlag varen van een staat
                     die het verdrag niet heeft bekrachtigd, geen gunstiger behandeling ontvangen dan de
                     vissersvaartuigen die onder de vlag varen van een lidstaat die het verdrag wel heeft
                     bekrachtigd.
                  
Dit voorschrift is – zoals blijkt uit de genoemde IAO-richtlijnen – van belang voor
                     de uitvoering van de havenstaatcontrole, omdat de lidstaten op grond van het verdrag
                     buiten het bestek van een havenstaatcontrole geen bemoeienis hebben met vissersvaartuigen
                     die onder vreemde vlag varen. Overigens zal aan boord van vissersvaartuigen havenstaatcontrole
                     mede plaatsvinden in het kader van de uitvoering van het in 1978 in Londen tot stand
                     gekomen Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst
                     van personeel van vissersschepen (het zogenaamde STCW-F-verdrag). Deze controle is
                     gericht op bemanningscertificaten, maar kan onder omstandigheden ook bewijs opleveren
                     dat er sprake is van niet naleving van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector.
                  
Deel VIII Wijziging van de Bijlagen I, II en III
Artikel 45 ziet op de procedure tot wijziging van Bijlagen I, II en III.
Een wijziging van de Bijlagen I, II of III treedt zes maanden na de datum van de aanneming
                     ervan in werking voor elke lidstaat die dit verdrag heeft bekrachtigd, tenzij een
                     lidstaat de Directeur-Generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie er schriftelijk
                     van in kennis heeft gesteld dat deze voor hem niet in werking treedt of pas op een
                     latere datum na schriftelijke kennisgeving.
                  
Bijlagen I, II en III, die betrekking hebben op aangelegenheden van technische aard
                  en administratieve aard, kunnen worden beschouwd als zijnde van uitvoerende aard.
                  Een wijziging van deze bijlagen behoeft op grond van artikel 7, onderdeel f, van de
                  Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen niet de goedkeuring van de Staten-Generaal,
                  tenzij deze zich thans ter zake het recht van goedkeuring voorbehouden.
               
Deel IX Slotbepalingen
Artikel 46 geeft een opsomming van de verdragen die door dit verdrag worden herzien.
De artikelen 47 tot en met 54 bevatten de gebruikelijke slotbepalingen uit de IAO-verdragen. In artikel 48 worden
                  de bekrachtiging en de inwerkingtreding van het verdrag beschreven.
               
Artikel 49 bevat de voorwaarden voor opzegging en de wijze waarop opzegging plaatsvindt.
IV AANBEVELING
               
Tijdens de 96e zitting van de IAC waarbij het verdrag is aangenomen, heeft de IAC tevens Aanbeveling
                  nr. 199 (hierna: de aanbeveling) aanvaard. De aanbeveling schept geen bindende juridische
                  verplichtingen voor Nederland, maar geeft wel een leidraad voor de wijze waarop het
                  verdrag dient te worden geïmplementeerd en uitgevoerd.
               
De aanbeveling geeft aanvullende richtlijnen inzake maatregelen die de lidstaten zouden
                  moeten nemen ten aanzien van de omstandigheden waaronder vissers zouden moeten werken
                  in visserijsector. De aanbeveling bestaat uit vijf delen.
               
Het eerste deel bevat aanvullende richtlijnen ten aanzien van de bescherming van jongeren,
                  de medische controles van vissers en de vaardigheden en opleiding waarover vissers
                  dienen te beschikken.
               
In het tweede deel van de aanbeveling zijn onder meer richtlijnen opgenomen ten aanzien
                     van de betaling van loon van vissers. Het derde deel bevat technische voorschriften
                     ten aanzien van de accommodatie aan boord van vissersvaartuigen.
                  
Deel vier van de aanbeveling bevat bepalingen over de medische zorg aan boord van
                     vissersvaartuigen, de veiligheid en de gezondheid op het werk aan boord en de sociale
                     zekerheid.
                  
Het laatste deel van de aanbeveling bevat enkele bepalingen over het beleid inzake
                  controle in havenstaten op naleving van de vereisten van het verdrag en de wijze waarop
                  een kuststaat die visvergunningen verstrekt in zijn exclusieve economische zone mag
                  eisen dat vissersvaartuigen voldoen aan de vereisten van het verdrag.
               
V STANDPUNT TEN AANZIEN VAN BEKRACHTIGING
               
Naar de mening van het regering is bekrachtiging van het Verdrag betreffende werk
                     in de visserijsector van groot belang. Dit is bij brief van 17 juni 2013 aan de Tweede
                     Kamer medegedeeld (Kamerstukken II 2012/13, 29 427, nr. 95). Toen is ook aangekondigd dat een wetsvoorstel houdende de goedkeuring van het voornemen
                     tot bekrachtiging en een wetsvoorstel tot wijziging van de relevante wetgeving aan
                     het parlement zouden worden aangeboden. De regering acht het van groot belang partij
                     te worden bij dit verdrag, omdat het wereldwijd de voorwaarden waaronder werk wordt
                     verricht in de visserijsector verbetert. Door partij te worden bij het verdrag levert
                     Nederland een daadwerkelijke bijdrage aan het realiseren van de «Decent Work Agenda»
                     van de IAO in de visserij.12 Dit komt een wereldwijde bescherming van werknemers en een gelijkwaardig speelveld
                     voor werkgevers ten goede.
                  
Het verdrag consolideert en moderniseert vier van de vijf bestaande visserijverdragen.
                     Bekrachtiging van het verdrag past daarmee in het algemene streven van de Nederlandse
                     regering om te komen tot een modernisering van de normstelling van de IAO die leidt
                     tot een hogere ratificatiegraad van verdragen. Bovendien passen consolidatie en modernisering
                     van verdragen in het streven om te komen tot deregulering en tot andere en betere
                     wet- en regelgeving.
                  
De binnenvisserij wordt uitgesloten van toepassing van het verdrag.
VI CONSULTATIE SOCIALE PARTNERS
               
De sociale partners vertegenwoordigd in de Stichting Sectorraad Visserij werden nauw
                  betrokken en geconsulteerd bij het voorbereiden van het wetsvoorstel en hadden geen
                  opmerkingen bij de voorgelegde concepttekst.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  S.A. Blok
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  S. Dekker
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
                  C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken - 
              
                  Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.