Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1181
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 4 juni 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
                  en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
                  over de brief van 2 mei 2019 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
                  van 14 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1170).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 7 mei 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur en
                  Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 mei 2019 zijn de vragen, voorzien van
                  een inleiding, beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
6
II
Antwoord / Reactie van de Minister
23
III
Volledige agenda
50
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en
                  Visserijraad van 14 mei 2019.
               
De Minister geeft aan steun uit te willen spreken voor het nieuwe prestatiemodel van
                  het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Kan de Minister aangeven welke
                  stappen er recent zijn gezet op het gebied van vereenvoudiging? En kan de Minister
                  aangeven of zij van mening is dat de huidige stappen in de vereenvoudiging voldoende
                  tegemoetkomen? De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd over de voorgestelde vereenvoudiging
                  en vragen zich af of de boeren in de nieuwe GLB-periode ook daadwerkelijk profiteren
                  van een vereenvoudiging van het GLB. Kan de Minister hier een reflectie op geven?
                  Kan de Minister een meetbare ambitie aangeven?
               
Tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 10 april jl. heeft de Minister
                  aangegeven het belang te zien van digitalisering in de land- en tuinbouw (Kamerstuk
                  21 501-32, nr. 1173). De leden van de VVD-fractie hebben hier meerdere malen aandacht voor gevraagd,
                  ook in het kader van het GLB. De Minister gaf tijdens het algemeen overleg (AO) aan
                  dat zij hiervoor aandacht zal blijven vragen. Kan de Minister aangeven of dit tijdens
                  de vorige Landbouw- en Visserijraad ter sprake is gekomen en, zo ja, wat daar besproken
                  is?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderhandelingen voor handelsakkoorden geagendeerd
                  staan. Onderdeel daarvan zijn de onderhandelingen met Mercosur. Kan de Minister aangeven
                  of zij eerder aandacht heeft gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen met betrekking
                  tot het Braziliaanse landbouwbeleid? Zo nee, kan de Minister aangeven waarom hier
                  niet eerder aandacht voor is geweest? Is de Minister bereid om in navolging van de
                  schriftelijke vragen van de leden Lodders en Van Haga (Aanhangsel Handelingen II 2018/19,
                  nr. 2863) het Braziliaanse landbouwbeleid en de gevolgen voor de Europese boeren en tuinders
                  aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de VVD-fractie kijken met waardering naar de inzet van de Minister om
                  de herziening van de Genetisch Gemodificeerd Organismen (GGO)-regelgeving op te laten
                  nemen in het nieuwe werkprogramma van de Europese Commissie. Heeft de Minister inzichtelijk
                  op welke manier de GGO-regelgeving herzien zou moeten worden om de ambitie van Nederland
                  vorm te kunnen geven? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om voor de zomer
                  een document op te stellen met de contouren die nodig zijn om de GGO-regelgeving te
                  herzien? En wil de Minister de Kamer daarbij betrekken? Zo nee, waarom niet? Wanneer
                  verwacht de Minister duidelijkheid over de octrooieerbaarheid van klassieke plantenveredeling,
                  waar de Grote Kamer van Beroep zich momenteel over buigt?
               
Kan de Minister een actuele stand van zaken geven over de voorziene toename van het
                  tariefquotum voor pluimveevlees uit Oekraïne? Dit mede in het licht van de aangenomen
                  motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1449).
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de informatie over de Bee Guidance.
                  De leden onderschrijven de noodzaak van een werkbaar document en praktische uitvoerbaarheid.
                  De leden zien een aangepast voorstel graag tegemoet. Kan de Minister aangeven of zij
                  bereid is tijdens de eerstvolgende vergadering van het Standing Comittee Plants, Animals,
                  Food and Feed (SCoPAFF) de noodzaak tot Europese aanpak van de varroamijt te agenderen?
                  Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister om het pulsverbod
                  nietig te laten verklaren door het Hof van Justitie van de EU. Welke van de vier beroepsgronden
                  acht de Minister kansrijk bij het Hof?
               
De Minister is voornemens om pulsvergunningen tot eind dit jaar te verlengen teneinde
                  het wetenschappelijk onderzoek naar pulsvisserij bevredigend af te ronden. Kan de
                  Minister aangeven of zij hiervoor steun van de Europese Commissie krijgt?
               
Innovatie wordt door Europese lidstaten helaas niet op waarde beoordeeld, blijkens
                  het verbod op pulsvisserij. De leden van de VVD-fractie zijn daarom blij dat de Minister
                  de wijzigingsvoorstellen van Frankrijk en Spanje niet steunt. Cofinanciering is te
                  allen tijde van belang om de betrokkenheid van lidstaten hierin te borgen. Kan de
                  Minister aangeven of er meerdere landen zijn die de wijzigingsvoorstellen van Frankrijk
                  en Spanje niet steunen? Zo ja, welke landen zijn dit en kan de Minister aangeven op
                  welke manier met deze lidstaten zal worden samengewerkt om een krachtig geluid te
                  laten horen?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en
                  Visserijraad en de inzet van de Minister als beschreven in de geannoteerde agenda.
                  Hierover hebben deze leden nog vragen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland de inzet
                  van de Europese Commissie steunt bij het vergroten van de markttoegang, -uitbreiding
                  en -behoud voor Europese landbouwproducten. Onlangs gaf de Minister in de Kamer aan
                  dat haar inzet ten aanzien van handelsakkoorden is dat wij onze eisen daarin ook mee
                  zouden moeten nemen en dat voor Nederland altijd vooropstaat dat we moeten zorgen
                  dat die standaarden ook daar gehanteerd gaan worden. Dit lezen deze leden niet terug.
                  Is de Minister bereid om bij de komende Raad maar ook daarna te blijven bepleiten
                  dat onze Europese standaarden ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen en dierenwelzijn
                  ook daadwerkelijk gehanteerd worden in handelsverdragen, zodat importproducten hier
                  ook aan moeten voldoen? Zo nee, hoe gaat u of dit kabinet dit wel agenderen bij de
                  Europese Commissie? Hoe geeft de Minister uitvoering aan de aangenomen motie-Ouwehand
                  (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1449) die de regering verzoekt om zich bij de komende Raden uit te spreken tegen de verhoging
                  van het quotum voor kippenvlees uit Oekraïne en voor deze positie ook steun onder
                  andere lidstaten te verwerven?
               
De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de aanpassing van de Europese GGO-regelgeving
                  de Minister op welke termijn zij een aanpassing verwacht. Daarnaast vragen deze leden
                  wat de Minister bedoelt met «de Nederlandse inzet beoogt daarin te voorzien» ten aanzien
                  van de paragraaf over CRISPR-Cas. Is het mogelijk met een interpretatie van de huidige
                  GGO-regelgeving te komen met een uitzondering in Nederland?
               
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de inzet is van andere lidstaten
                  ten aanzien van het Franse en Spaanse voorstel voor wijziging van het Europees Fonds
                  voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Welke mogelijkheden zijn er om de toelating
                  van de puls te koppelen aan steun voor EFMZV?
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de nieuwe Europese meststoffenverordening kwaliteitseisen
                  stelt aan onder meer compostproducten. De Europese kwaliteitseisen zijn vergelijkbaar
                  met de eisen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. In hoeverre wijken deze eisen
                  af van het keurmerk Keurcompost? In de Nederlandse praktijk zien we dat Keurcompost
                  A en B of gelijkwaardige kwaliteit door de Brancheorganisatie Akkerbouw voorgeschreven
                  is in de telerhandleidingen. Keurcompost kent drie kwaliteitsklassen, te weten: klasse
                  C is basiskwaliteit, klasse B is de middelste kwaliteitsklasse en klasse A is de hoogste
                  kwaliteit. De kwaliteitsklassen onderscheiden zich door steeds strengere normen voor
                  verontreinigingen zoals glas en plastic.
               
Wanneer de Europese meststoffenverordening in werking treedt, bestaat het risico dat
                  vanuit onder andere Duitsland en Vlaanderen compost van mindere kwaliteit wordt geëxporteerd
                  naar Nederland. Zou bovenstaande voorkomen kunnen worden door Keurcompost-eisen algemeen
                  verbindend te verklaren? Zo ja, hoe zou dat gerealiseerd kunnen worden?
               
Het is de leden van de CDA-fractie ter ore gekomen dat een aantal afvalverwerkers
                  gratis compost aan particulieren verstrekken. Deze compost zit blijkbaar vol met plastic
                  en is inmiddels afgewaardeerd naar Keurcompost C. De compostsoort C wordt door diverse
                  gemeenten blijkbaar wel toegepast in plantsoenen, volkstuinen en/of gewone tuinen.
                  Daarnaast hebben deze leden vernomen dat er diverse gemeenten zijn die compost afnemen
                  maar geen idee hebben wat de kwaliteit daarvan is. Is de Minister bereid over bovenstaande
                  met de gemeenten in gesprek te gaan en de Kamer voor de zomer van 2019 over de uitkomsten
                  hiervan te berichten?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
                  18 april 2019 over de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer. Deze leden danken de Minister
                  voor het toesturen van de tijdlijn en de afschriften van het door Nederland ingebrachte
                  commentaar. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
               
De European Food Safety Authority (EFSA) zette in 2012 de wetenschappelijke inzichten
                  over risico's van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, wilde bijen en hommels op
                  een rij in een scientific opinion. Deze analyse was de basis voor de verbeterde Bee
                  Guidance die EFSA in 2013 voorstelde. Kan de Minister aangeven of er sinds het in
                  2012 gepubliceerde EFSA-rapport nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verkregen
                  die de risico’s van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, solitaire bijen en hommels
                  in een ander daglicht stellen en een andere risicobeoordeling rechtvaardigen dan EFSA
                  in 2013 voorstelde in het Bee Guidance document? Klopt het dat de Nederlandse inbreng
                  afwijkt van de wetenschappelijke analyse en het wetenschappelijke voorstel? Zo ja,
                  kan de Minister uitleggen waarom de Nederlandse inbreng afwijkt en wat de wetenschappelijke
                  analyse achter de Nederlandse zienswijze is? Kan de Minister daarnaast uitleggen wat
                  de wetenschappelijke analyse is achter de Nederlandse zienswijze dat de beschermingsdoelen
                  te conservatief zijn?
               
De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens het algemeen overleg Landbouw-
                  en Visserijraad van 26 juni 2018 door de Minister is toegezegd dat de pilot omtrent
                  Remote Electronic Monitoring op visserijschepen begin 2019 van start zou gaan. Kan
                  de Minister toelichten hoe het hiermee staat? Klopt het dat er slechts drie schepen,
                  op een totaal van 300 schepen, meegenomen worden in de huidige Nederlandse pilot en
                  dat dit aantal in drie jaar wordt opgeschaald naar tien schepen? Zo ja, is de Minister
                  het met deze leden eens dat nu dit jaar de aanlandplicht volledig geïmplementeerd
                  is, de noodzaak voor controles op zee hoger is dan ooit? Is de Minister bereid om
                  op korte termijn te kijken naar de mogelijkheid om het pilotproject na de analyse
                  van de eerste resultaten uit te breiden naar significant meer schepen binnen de Nederlandse
                  vloot? Zijn er nieuwe inzichten over Fully Documented Fisheries en Remote Electronic
                  Monitoring opgedaan binnen Europa en kan de Minister dit toelichten?
               
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen omtrent de geannoteerde
                  agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 14 mei 2019. De leden lezen dat de uitkomst
                  van Digital Day 2019 niet aan bod is gekomen tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad
                  en dat dit agendapunt wederom op de agenda staat voor de Landbouw- en Visserijraad
                  van 14 mei aanstaande. In de verklaring over digitalisering van landbouw en plattelandsgebieden
                  staan de onderwerpen Artificial Intelligence (AI), robotica, blockchain en snel breedbandinternet
                  beschreven. Op welke manier passen Smart Farming en het gebruik van satellietdata
                  in deze verklaring? Kan de Minister aangeven op welke manier satellietdata over landbouwgronden
                  zijn weg vindt door Europa?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met onvrede kennisgenomen van de documenten
                  ter voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad die op 14 mei gehouden zal worden.
                  Onze zorgen gaan vooral over de gang van zaken rondom het nieuwe bijenrichtsnoer en
                  de pulsvisserij. Deze leden willen het kabinet daarom nog enkele kritische vragen
                  voorleggen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ontevreden met de reactie die de Minister
                  heeft gegeven naar aanleiding van het Europese verbod op de pulsvisserij. Ondanks
                  dat zij in februari nog een realistisch en dus somber perspectief gaf, heeft zij de
                  afgelopen tijd vissers weer hoop gegeven, o.a. door te zeggen dat ze het verbod gaat
                  aanvechten bij het Europese Hof van Justitie. Omdat Nederland echt alleen staat in
                  het pulsvisserij-debat in de Europese Unie en dit verbod tot stand is gekomen door
                  een democratisch proces binnen het Europees Parlement, achten deze leden dit niet
                  als een realistisch scenario. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit dan ook
                  oneerlijk ten opzichte van de vissers. Daarom enkele vragen. Waar denkt de Minister
                  de nietigverklaring bij het Europees Hof op te baseren? Kan de Minister schetsen hoe
                  realistisch het is dat Noordzeelanden onze pulskorvissers toelaten binnen hun 12 mijlszones?
                  Welke landen verwacht zij dat hier positief tegenover staan en welke negatief? Kan
                  de Minister aangeven hoeveel aandacht er in het meerjarige pulsvisserijonderzoek wordt
                  gegeven aan de sociale implicaties van de pulsvisserij op kleinschalige kustvissers
                  in zowel Nederland als andere landen? De leden van de GroenLinks-fractie vinden het
                  belangrijk dat er ook aandacht is voor deze groep vissers, naast uiteraard de belangrijkste
                  reden voor onderzoek: de milieu en dierenwelzijnsvragen. In hoeverre zijn deze sociale
                  aspecten ook onderdeel van de toekomstvisie voor de kottersector op de Noordzee? Hoe
                  komt deze toekomstvisie tot stand en wanneer denkt de Minister deze af te ronden?
               
De leden van de GroenLinks-fractie zijn in verwarring over het Nederlandse beleid
                  om insecten te beschermen. Enerzijds is er een nieuwe ambitieuze gewasbeschermingsvisie
                  waar de leden van de GroenLinks-fractie in grote lijnen best in mee kunnen gaan, anderzijds
                  horen deze leden in de media dat Nederland de totstandkoming van het nieuwe bijenrichtsnoer
                  vertraagt. Dit zou zijn omdat na inwerkingtreding van deze richtlijn een aantal middelen
                  onterecht het stempel «riskant» krijgt en de richtlijn daarmee niet werkbaar is. Uit
                  brieven en antwoorden op vragen van collega-Kamerleden van andere fracties blijkt
                  nog geen helder antwoord op de vraag waarom de positie van Nederland zo kritisch is
                  ten opzichte van het nieuwe bijenrichtsnoer en op welke wetenschappelijke consensus
                  het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en
                  de EFSA zich baseren. Daarom de volgende vraag: kan de Minister inzicht geven in de
                  redenen voor en tegen het nieuwe bijenrichtsnoer en daarbij aangeven welke redenen
                  de doorslag hebben gegeven om tegen de huidige versie van het bijenrichtsnoer te zijn?
                  Welke methodes gebruikt het Ctgb en hoe kunnen deze uitgebreid worden met nieuwe wetenschappelijke
                  inzichten, bijvoorbeeld op het gebied van niet-dodelijke effecten op insecten die
                  wel de voortplanting beïnvloeden? Zijn er andere Europese landen waar ook dergelijk
                  uitgebreid onderzoek naar toelating van middelen gedaan wordt?
               
Daarnaast heeft de Authorisation Procedure for Pesticides(PEST)-commissie van het
                  Europees Parlement, onder leiding van collega Bart Staes van de Groenen, de Europese
                  Commissie én de lidstaten een brief gestuurd om duidelijk te maken waarom het goed
                  is om het bijenrichtsnoer zoals dat in juli 2018 gepresenteerd is aan te nemen1. De PEST-commissie geeft hierbij duidelijke argumenten. Wat vindt de Minister van
                  deze argumenten en kan zij hierbij uitgebreid aangeven waarom zij dit vindt?
               
Tot slot spreken de leden van de GroenLinks-fractie hun steun uit voor de Minister
                  omdat zij schrijft het nieuwe bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te willen voeren.
                  Dat willen deze leden ook. Is de Minister het ermee eens dat dit niet ten koste moet
                  gaan van de veiligheid en onze leefomgeving?
               
Vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie
Bijenrichtsnoer, agendapunt bij SCoPAFF-overleg
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de schadelijke
                  effecten van door de EU toegelaten bestrijdingsmiddelen op het ecosysteem, met bijen
                  en hommels als specifiek punt van grote zorg. Deze leden waarschuwen al sinds jaar
                  en dag dat de testmethoden op basis waarvan de Europese voedsel- en warenautoriteit
                  EFSA pesticiden beoordeelt achterlopen bij de wetenschappelijke inzichten. Daar komt
                  bij dat de studies op basis waarvan de EFSA een stof beoordeelt, worden aangeleverd
                  door de gifproducenten zelf – bedrijven als Bayer-Monsanto en Syngenta. De beoordelingen
                  kunnen tot overmaat van ramp tot nu toe niet onderworpen worden aan openbare peer-reviews
                  (de standaard wetenschappelijke werkwijze, die wat de leden van de Partij voor de
                  Dieren-fractie betreft óók de norm zou moeten zijn als het gaat om het toelaten van
                  pesticiden in Nederland en de EU), omdat de (door de industrie aangeleverde) studies
                  waarop EFSA zich baseert bij de beoordeling van pesticiden tot nu toe nog altijd niet
                  openbaar worden gemaakt.2
Het voorgeschreven gebruik van de omstreden Klimisch ranking dwingt EFSA ten onrechte
                  om bij haar risicobeoordeling meer gewicht te geven aan (geheime) industriestudies
                  (met good laboratory practice(GLP)-certificaten en volgens de richtlijnen van de Organisation
                  for Economic Cooperation and Development (OECD) uitgevoerd) dan aan collegiaal getoetste
                  studies gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. De leden van de Partij voor
                  de Dieren-fractie vinden dat Nederland zich met hoge prioriteit moet inzetten voor
                  het zo snel mogelijk afschaffen van de Klimisch ranking in alle EFSA-richtsnoeren,
                  om in plaats daarvan echt wetenschappelijke kwaliteitscriteria te gebruiken (zoals
                  statistisch onderscheidend vermogen) bij het toekennen van gewicht aan studies, of
                  deze nou van de industrie of van academische wetenschappers afkomstig zijn.
               
Hoewel de risicobeoordelingen door EFSA slechts input zouden moeten vormen voor het
                  politieke besluitvormingsproces (EFSA is verantwoordelijk voor het risk assesment,
                  de politiek is verantwoordelijk voor het risk management en moet een bredere afweging
                  maken over de vraag of het verantwoord is om bepaalde pesticiden toe te laten op de
                  hele Europese markt), worden ze door de Europese Commissie en lidstaten zoals Nederland
                  als voldongen feiten gepresenteerd. Daarbij gaan ze zowel voorbij aan de (voornoemde)
                  mankementen in de verouderde beoordelingssystematiek als aan hun eigen verantwoordelijkheid
                  om een politiek besluit te nemen, waarbij niet alleen de EFSA-beoordeling, maar bijvoorbeeld
                  ook het voorzorgbeginsel en de positie van biologische boeren een rol spelen in de
                  afweging. Verordening 1107/20093 stelt immers in artikel 1.4 dat: «De bepalingen van deze verordening stoelen op het
                  voorzorgsbeginsel teneinde te garanderen dat werkzame stoffen of middelen die op de
                  markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen en dieren
                  of voor het milieu. In het bijzonder worden de lidstaten er niet van weerhouden het
                  voorzorgsbeginsel toe te passen wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat
                  over de risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de
                  op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen.»
               
Onder de genoemde gemankeerde systematiek van risicobeoordelingen zijn begin jaren
                  «90 systemische insecticiden toegelaten in de hele Europese Unie, neonicotinoïden
                  (zoals imidacloprid) en fipronil. Wetenschappers die waarschuwden dat EFSA ten onrechte
                  – want op basis van een achterhaald model – had geconcludeerd dat deze systemische
                  insecticiden veilig waren, werden lange tijd genegeerd en weggehoond, tot de gevolgen
                  tóch zichtbaar werden in het ecosysteem. EFSA kwam uiteindelijk zelf tot de conclusie
                  dat de risico’s voor bijen onvoldoende in kaart waren gebracht. De beoordeling van
                  acute toxiciteit voor honingbijen gaf, zo constateerde EFSA in een analyse in 2012,
                  onvoldoende inzicht in andere effecten die wel degelijk optreden bij het gebruik van
                  (systemische) pesticiden, zoals de chronische toxiciteit, de indirecte gevolgen en
                  de effecten van blootstelling van larven van wilde, solitaire bijen en hommels.4 In het tot dan toe gehanteerde model werd niet gekeken naar het feit dat bijen binnen
                  een paar weken alsnog kunnen sterven wanneer zij herhaaldelijk worden blootgesteld
                  aan pesticiden, of dat pesticiden het navigatievermogen van bijen kunnen aantasten
                  waardoor zij sterven door honger of kou. Hiervoor, zo luidde nu óók de conclusie van
                  EFSA zelf, zijn aanvullende testen nodig. Precies waar onafhankelijk wetenschappers
                  en toxicologen al langer op wezen.
               
Nu de conclusie onontkoombaar was, ontwikkelde EFSA een concept voor een nieuw richtsnoer,
                     de Bee Guidance5, dat wél deze risico’s voor hommels en bijen in kaart brengt, onder andere door de
                     invoering van uitgebreidere (semi)veldstudies. Dit concept is gebruikt om opnieuw
                     te kijken naar de risico’s van drie neonicotinoïden, waaronder imidacloprid.
                  
Op basis van deze nieuwe risicobeoordeling kon niet anders dan worden geconcludeerd
                     dat een tijdelijke inperking van het gebruik van deze drie neonics nodig was (waarbij
                     de effecten twee jaar lang moesten worden gemonitord). Toen dat gebeurd was, bleek
                     dat de inperking permanent moest worden én fors moest worden uitgebreid. Het kwam
                     in 2018, na een herbeoordeling van deze middelen op basis van het in 2013 afgeronde,
                     maar nog niet vastgestelde Bee Guidance richtsnoer, tot een verbod op het gebruik
                     van drie neonicotinoïden in open teelten.
                  
Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het goed vinden dat het gebruik
                  van deze drie neonicotinoïde middelen in open teelten uiteindelijk is verboden, vinden
                  deze leden het wrang dat deze middelen al die jaren grote schade hebben aangericht
                  aan het ecosysteem, en dat die schade nog wel even doorgaat omdat systemische bestrijdingsmiddelen
                  een lange afbrekingstijd kennen en ook omdat gebruik in kassen en als biocide en diergeneesmiddel
                  buiten het verbod vallen en de neonicotinoïden thiaclorpid, sulfoxaflor en acetemiprid
                  nog steeds op grote schaal in buitenteelten toegelaten zijn. De gifstoffen die door
                  onzorgvuldige toelatingsbesluiten in onze natuur, bodems en water terecht zijn gekomen
                  en nog altijd komen, verdwijnen niet zomaar op het moment dat het gebruik van deze
                  stoffen eindelijk aan banden is gelegd.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer ernstig dat het nieuwe
                  richtsnoer voor de beoordeling van risico’s van pesticiden voor bijen en hommels al
                  in 2012 in conceptvorm is gepresenteerd en in 2013 is afgerond, maar anno 2019 nog
                  altijd niet is geïmplementeerd. Er zijn in de tussentijd allerlei nieuwe stoffen toegelaten,
                  ook ándere neonictotinoïde middelen, die niet zijn beoordeeld op basis van de nieuwe
                  wetenschappelijke inzichten en het nieuwe bijenrichtsnoer, maar op basis van het verouderdere
                  richtsnoer uit 20016, waarvan vaststaat dat dit belangrijke risico’s voor bijen en hommels buiten beschouwing
                  laat.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier enkele vragen over.
1. Erkent de Minister dat de toelating van in ieder geval neonicotinoïden en fipronil
                        heeft geleid tot schade aan het ecosysteem?
                     
2. Erkent de Minister dat deze schade zich voorlopig nog wel even blijft voltrekken,
                        ook nu het gebruik van drie neonicotinoïden in open teelten is verboden, omdat deze
                        pesticiden in het milieu terecht zijn gekomen en daar maar langzaam afbreken?
                     
3. Erkent de Minister dat de Europese beoordelingssystematiek (op basis van tot nu toe
                        niet-openbare, door de industrie aangeleverde studies, waarbij geen openbare peer-review
                        mogelijk is) in het algemeen – en het gehanteerde richtsnoer uit 2001 in het bijzonder
                        – het risico met zich meebrengen dat bestrijdingsmiddelen worden toegelaten die later
                        toch meer schadelijke effecten blijken te hebben op milieu, volksgezondheid, ecosysteem
                        en -meer specifiek- bijen en hommels?
                     
4. Hoe kijkt de Minister naar het risico dat toegelaten bestrijdingsmiddelen bij nader
                        inzien meer schadelijke effecten hebben dan op voorhand werd gedacht?
                     
5. Denkt de Minister dat zo’n risico onvermijdelijk is of denkt zij dat je zulke risico’s
                        zou kunnen uitsluiten?
                     
6. Deelt de Minister de mening dat het risico dat toegelaten stoffen bij nader inzien
                        toch meer schadelijke gevolgen hebben dan op voorhand werd ingeschat, (als dat risico
                        niet kan worden uitgesloten) dan in elk geval zo klein mogelijk moet worden gemaakt?
                     
7. Erkent de Minister dat de Bee Guidance, zoals in concept gepresenteerd in 2012 en
                        afgerond in 2013, een antwoord was op het wetenschappelijke inzicht dat de beoordelingssystematiek
                        tot dan toe -acute toxiciteit voor honingbijen- onvoldoende inzicht gaf in andere
                        effecten die wel degelijk optreden bij (systemische) pesticiden, zoals chronische
                        toxiciteit, indirecte gevolgen en blootstelling van larven van wilde bijen en hommels?
                     
8. Erkent de Minister dat de eerste gedeeltelijke inperking van drie neonicotinoïden
                        gebaseerd was op de concept Bee Guidance van EFSA uit 2012 (waarin lessen werden getrokken
                        uit de tekortkomingen van het beoordelingsmodel tot dan toe), inclusief nieuwe EFSA-
                        beoordelingen en aanvullend onderzoek, uitgevoerd door de industrie op basis van de
                        nieuwe concept Bee Guidance?
                     
9. Kan de Minister bevestigen dat uit deze studies en beoordeling onder andere bleek
                        dat deze drie neonicotinoïde middelen zich -omdat ze systemisch zijn- verspreiden
                        via wilde bloemen en volggewassen en dat de conclusie luidde dat er eigenlijk geen
                        veilige toepassing is van deze neonicotinoïde middelen?
                     
10. Kan de Minister bevestigen dat Nederland die eerste gedeeltelijke inperking -op basis
                        van de nieuwe wetenschappelijke inzichten van EFSA en de concept Bee Guidance uit
                        2012- heeft gesteund?
                     
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat het verouderde richtsnoer
                  al lang had moeten worden vervangen. Het kent grote tekortkomingen die ervoor zorgen
                  dat stoffen «veilig» worden genoemd terwijl ze dat helemaal niet zijn. Zo kunnen stoffen
                  op basis van dit verouderde richtsnoer, zelfs als op basis van laboratoriumonderzoek
                  vast is komen te staan dat bij veldrealistische blootstelling onaanvaardbare schade
                  optreedt bij bijen, toch worden toegelaten als de industrie een veldproef kan overleggen
                  waaruit zou blijken dat de schade meevalt. Doordat het oude richtsnoer geen eisen
                  stelt aan het statistisch onderscheidend vermogen van de veldproef (en bovendien geen
                  eisen stelde aan een valide opzet van de veldproef) glippen tal van stoffen, waaronder
                  systemische neonicotinoïden, op dit moment nog altijd door de mazen van het toelatingsnet.
               
De Kamer mocht erop vertrouwen dat het kabinet de mening deelde dat het oude richtsnoer
                  zo snel mogelijk moest worden vervangen door een richtsnoer dat gebaseerd is op wetenschappelijke
                  kwaliteitscriteria, en dat het Nederlandse kabinet zich inzette voor nieuwe, betere
                  beoordeling van pesticiden op de effecten voor bijen en hommels op basis van de nieuwste
                  stand van de wetenschap. Het kabinet verwees de Kamer en haar zorgen over de schadelijke
                  effecten van neonicotinoïde middelen op bijen en hommels steeds naar de Europese herbeoordelingen,
                  op basis van de concept Bee Guidance, die Nederland dus steunde. Een aangenomen motie
                  (Kamerstuk 27 858,  nr. 155) die het kabinet verzocht om zelfstandig maatregelen te treffen om de Nederlandse
                  natuur te beschermen tegen neonicotinoïden, werd niet uitgevoerd met verwijzing naar
                  (aangescherpte) herbeoordelingen van de betreffende middelen. Staatssecretaris Dijksma
                  schreef hierover in 2014: «Het kabinet concludeert dat op nationaal en op Europees
                  niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen met neonicotinoïden en fipronil zijn
                  herbeoordeeld aan de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s
                  voor bijen» (Kamerstuk 27 858, nr. 264). Staatssecretaris Dijksma schreef in mei 2014 ook expliciet in een brief aan de
                  Kamer in reactie op het nieuwe EFSA-richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor
                  bijen dat zij het «van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer wordt opgesteld
                  en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
                  voor bijen». En in 2018 steunde het Nederlandse kabinet het verbod op het gebruik
                  van drie neonicotinoïde middelen in open teelten, op basis van herbeoordeling van
                  de middelen aan de hand van de in 2013 gepresenteerde (maar nog steeds niet vastgestelde)
                  nieuwe Bee Guidance.
               
Uit de informatie die de Kamer van het kabinet ontving over de Nederlandse inzet voor
                  de bescherming van bijen en de besluiten die werden genomen om het gebruik van neonicotinoïden
                  in te perken, spreekt dat Nederland zich ook in Europa inspande voor een bijenrichtsnoer
                  dat goede bescherming voor bijen en hommels voorop stelt.
               
De Kamer vertrouwde daar ook op, totdat er eind 2018 signalen kwamen dat Nederland
                  achter de schermen meewerkte aan uitholling van het in 2013 gepresenteerde richtsnoer
                  dat bijen en hommels beter zou moeten beschermen. Er lekten notulen uit de SCoPAFF-vergadering,
                  waarin politiek vertegenwoordigers (ambtenaren) namens de regering van hun lidstaat
                  met elkaar overleggen over de voorstellen van de Europese Commissie. Uit die notulen
                  bleek dat er een implementatieplan voor de nieuwe Bee Guidance voorlag en dat Nederland
                  zich bij een indicatieve stemming in het tegenkamp bevond.
               
Dat leidde tot grote verbazing en vooral grote zorg bij de leden van de Partij voor
                  de Dieren-fractie. De leden hebben zeer grote moeite met de manier waarop de Kamer
                  tot op dat moment was geïnformeerd over het Nederlandse handelen met betrekking tot
                  de Bee Guidance, net als met de manier waarop de Kamer werd geantwoord toen de leden
                  van de Partij voor de Dieren-fractie specifieke vragen stelden over het proces rond
                  de totstandkoming en tussentijdse aanpassingen van het EFSA-bijenrichtsnoer (het Bee
                  Guidance document) en voorstel voor implementatie (Roadmap to implementation).
               
Sinds de eerste signalen, heeft het lid Ouwehand in schriftelijke overleggen7, algemeen overleggen8 en schriftelijke vragen9 gevraagd naar de positie van Nederland in de discussie over het richtsnoer. De leden
                  van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen hoe de discussie over het Bee Guidance
                  document van EFSA tot dan toe was verlopen. De Minister antwoordde dat het document
                  nog niet was vastgesteld omdat «een groot aantal lidstaten onderdelen van het document
                  niet uitvoerbaar vinden», waarmee ze suggereerde dat ándere lidstaten dwarslagen,
                  niet Nederland.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen wat de opstelling van Nederland
                  (steeds) is geweest in de discussie. De Minister antwoordde dat Nederland bij de Europese
                  Commissie heeft aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van de Bee Guidance
                  met daarbij een «gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat»
                  en dat Nederland heeft aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee Guidance
                  document kan worden «verbeterd» – waarmee ze suggereerde dat Nederland zich constructief
                  opstelde en nog altijd voor een snelle toepassing van de BeeGuidance was.
               
De Minister stelde voorts dat er geen voorstel voorlag, dat er geen sprake was van
                  uitholling, dat er geen sprake van was dat Nederland een andere inzet zou hebben dan
                  waar de Kamer al die tijd van uit was gegaan (namelijk optimale bescherming van bijen
                  en hommels tegen acute en chronische toxiciteit), dat de Kamer zou worden geïnformeerd
                  op het moment dat er zal worden gestemd over het onderwerp, dat Nederland pas dan
                  een positie inneemt en dat de inzet van Nederland niet is gewijzigd.
               
Pas nadat Follow the Money op 4 april 2019 een artikel publiceerde waarin een aantal
                  onthullingen werd gedaan over de inbreng van de Nederlandse delegatie in SCoPAFF,
                  stuurde de Minister meer informatie, en pas nadat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
                  aandrongen op een feitenrelaas (Kamerstuk 27 858, nr. 451, ontvangen op 18 april jl., waarvoor dank aan de Minister), heeft de Kamer zicht
                  op wat er sinds 2013 rondom de Bee Guidance is gebeurd en hoe de Nederlandse regering
                  zich daarbij heeft opgesteld. Nu pas heeft de Kamer er kennis van kunnen nemen dat
                  er sinds 2013 wel degelijk tenminste zeven (!) verschillende momenten zijn geweest
                  waarop er een (gewijzigd) voorstel voor het bijenrichtsnoer of het bijbehorende implementatieplan
                  was of werd voorgelegd aan de lidstaten. We lezen nu pas wat er schuilgaat achter
                  het verhullende taalgebruik dat de Minister en haar voorgangers hebben gebezigd in
                  brieven naar de Kamer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer
                  ernstig dat dit kabinet en voorgaande kabinetten de Kamer niet uit zichzelf hebben
                  geïnformeerd over de ontwikkelingen en de inzet en het handelen van Nederland rond
                  de Bee Guidance.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier vragen over.
1. Erkent de Minister dat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie gevraagd hebben
                        naar de positie van Nederland in de discussie rond de Bee Guidance, naar eventuele
                        wijzigingen van het voorstel in de afgelopen zes jaar, naar het meewegen van de chronische
                        toxiciteit in de risicobeoordeling en naar het meewegen van de gevolgen voor solitaire
                        bijen en hommels (en niet naar ophanden zijnde stemmingen)?
                     
2. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist of niet volledig heeft geïnformeerd
                        door niet te melden dat er in de afgelopen zes jaar in ieder geval zes en op dit moment
                        zeven versies van het implementatieplan (Roadmap to implementation) zijn besproken
                        binnen SCoPAFF?
                     
3. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist heeft geïnformeerd door te antwoorden
                        «Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is
                        voorgelegd aan de lidstaten»?
                     
4. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd door niet te
                        melden dat Nederland al die jaren binnen SCoPAFF is genoteerd in het kamp van de tegenstemmers?
                     
5. Erkent de Minister dat voorstellen en wijzigingen van voorstellen die op ambtelijk
                        niveau zoals in ScoPaff worden gepresenteerd, voorgesteld, besproken en indicatief
                        ter stemming worden gebracht, medebepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst?
                     
6. Erkent de Minister dat de Kamer geïnformeerd moet worden over de verschillende voorstellen
                        die voor komen te liggen in deze overleggen, evenals over de inbreng en positie van
                        Nederland in deze overleggen, zeker als de Kamer daarom vraagt?
                     
7. Kan de Minister bevestigen dat EFSA gedurende de ontwikkeling van de Bee Guidance
                        en voordat het richtsnoer in 2013 definitief werd opgeleverd zeer ruime inspraakmogelijkheden
                        heeft geboden10 en daarbij is uitgegaan van de laatste stand van wetenschap?
                     
8. Kan de Minister bevestigen dat, na de oplevering van het Bee Guidance document dat
                        door wetenschappers is ontwikkeld, het document sindsdien achter gesloten deuren van
                        SCoPAFF door politieke vertegenwoordigers van lidstaten besproken en mogelijk aangepast
                        wordt?
                     
9. Kan de Minister bevestigen dat bij deze SCoPAFF-overleggen geen wetenschappers aanwezig
                        zijn?
                     
10. Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake is van wetenschappelijke peer-review
                        van de besluiten die binnen SCoPAFF worden genomen?
                     
Behalve over de manier waarop de Minister is omgegaan met de informatiepositie van
                  de Kamer, zijn de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zeer ontstemd over wat
                  – zo blijkt nu – het Nederlandse kabinet achter de schermen heeft gedaan rond de Bee
                  Guidance, wat beduidend anders is dan het kabinet de Kamer al die tijd heeft gemeld.
               
Terwijl de Kamer erop mocht vertrouwen dat Nederland zich inzette voor betere bescherming
                  van bijen en hommels, bevestigen het feitenrelaas dat de Minister naar de Kamer stuurde
                  (opnieuw Kamerstuk indien mogelijk) en de bijbehorende commentaren die door Nederland
                  achter de schermen zijn ingebracht bij de Europese Commissie het beeld dat Follow
                  the Money onlangs onthulde: Nederland pleit achter de schermen, in de besloten overleggen,
                  actief voor het verminderen van de zwaarte van de voorgestelde veiligheidstesten en
                  gebruikt hierbij opvallend veel termen en argumenten die letterlijk terug te vinden
                  zijn in de lobbybrieven van de industrie.
               
Zonder dat aan de Kamer te melden, heeft het Nederlandse kabinet in de discussie over
                  het implementatieplan ingezet op het uitstellen van de invoering van feitelijk alle
                  testen die betrekking hebben op de beoordeling van de risico’s van middelen voor hommels
                  en andere bijen dan honingbijen, en ook de invoering van testen die de risico’s met
                  betrekking tot chronische toxiciteit in kaart moeten brengen, moeten, als het aan
                  het Nederlandse kabinet ligt, worden uitgesteld. Terwijl de Minister op de vragen
                  naar de discussie meldde dat «lidstaten» dwarslagen, blijkt Nederland zelf dwars te
                  liggen. En met succes, zagen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in een
                  uitgelekte conceptversie van het implementatieplan. Niet alleen is mede onder druk
                  van Nederland de invoering van deze testen uitgesteld: de invoeringsdatum is in de
                  nieuwe uitgelekte conceptversie van het implementatieplan zelfs volledig geschrapt.
                  Invoering van de testen die volgens de laatste stand van de wetenschap nodig zijn
                  om blootstelling van bijen en hommels aan schadelijke pesticiden te vermijden is dus
                  op de lange baan geschoven, zonder zelfs maar een einddatum waarop de invoering een
                  feit zou moeten zijn. Nederland pleit ervoor om het deel van het richtsnoer met de
                  nu uitgestelde ofwel geschrapte testen te laten herschrijven door EFSA, om dit daarna
                  (over twee jaar) vervolgens opnieuw binnen SCoPAFF te bespreken. Erkent de Minister
                  dat de Bee Guidance zoals deze nu in werking zal treden, hiermee is uitgekleed tot
                  weinig meer dan het huidige richtsnoer uit 2001? Erkent de Minister dat hierdoor de
                  daadwerkelijke bescherming van hommels en solitaire, wilde bijen nog altijd uitblijft?
               
De commentaren die Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie heeft gestuurd,
                  geven een volstrekt ander beeld dan de (summiere) informatie over de discussie die
                  door de Minister en haar voorgangers aan de Kamer is verstrekt.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister graag aan een
                  aantal uitspraken die haar voorgangers hebben gedaan. Zo schreef Staatssecretaris
                  Dijksma in mei 2014 in de kabinetsreactie op het EFSA-richtsnoer voor de beoordeling
                  van risico’s voor bijen dat zij het van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer
                  wordt opgesteld en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s
                  van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 265). Hierbij wees zij op het commentaar dat is ingebracht door stakeholders, waaruit
                  zou blijken dat het richtsnoer een grote impact zal hebben op de werkprocessen. Op
                  initiatief van Nederland is daarop een workshop georganiseerd met de lidstaten en
                  de EFSA. Na verwerking van de laatste aanpassingen aan het richtsnoer door EFSA zou
                  besluitvorming in de zomer van 2014 plaatsvinden, waarna het document en het bijbehorende
                  implementatieplan per 1 januari 2015 in werking zouden treden.
               
Nu lezen wij in de brief met de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer van april 2019
                  dat Nederland achter de schermen in september 2013 schriftelijk commentaar heeft geleverd
                  aan de Europese Commissie waarin zij zèlf (en dus niet alleen stakeholders) met scherpe
                  kritiek kwam op het voorstel (Kamerstuk 27 858, nr. 451). Hier spreekt Nederland ineens over een aantal tekortkomingen in het richtsnoer,
                  waarschuwt zij dat risicobeoordelingen extra tijd en extra geld zullen kosten, noemt
                  zij het Bee Guidance document erg conservatief, lijkt zij de noodzaak voor het beoordelen
                  van de risico’s voor hommels en wilde bijen ter discussie te stellen, stelt zij de
                  vraag of lidstaten de risico’s voor hommels en wilde bijen wel willen beoordelen en
                  levert zij commentaar op de vereisten voor veldstudies.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover een aantal vragen:
1. Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 20 september 2013 aan de Europese
                        Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
                     
2. Kan de Kamer de adviezen of de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, ontvangen?
3. Vindt de Minister dat de brief van Staatssecretaris Dijksma van 22 mei 2014 (Kamerstuk
                        27 858, nr. 265) een goede weergave is van de Nederlandse inbreng van de discussie over het EFSA-voorstel?
                        Kan zij dit toelichten?
                     
4. Had de Kamer volgens de Minister op basis van deze brief kunnen weten dat Nederland
                        zwaar inhoudelijke commentaar op het richtsnoer leverde aan de Europese Commissie?
                     
5. Deelt de Minister de mening dat de schets van het vervolg van het traject in de brief
                        van 22 mei 2014 de indruk wekt dat de EFSA naar aanleiding van de workshop laatste
                        aanpassingen deed aan het voorstel en dat dit vervolgens per 1 januari 2015 in werking
                        zou treden?
                     
In 2014 is het bijenrichtsnoer tijdens zes verschillende SCoPAFF-vergaderingen besproken,
                  schrijft de Minister in haar brief van 18 april jongstleden. De Minister schrijft
                  hierover dat Nederland geen schriftelijk commentaar heeft geleverd. In de samenvattingen
                  van de vergaderingen zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echter dat
                  er wel een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden. Tijdens de vergadering in
                  juli 201411 heeft elke lidstaat bijvoorbeeld in een «tour de table» een toelichting gegeven op
                  zijn positie ten aanzien van het gewijzigde voorstel en het implementatieplan. Sommige
                  lidstaten waren voor de voorstellen, sommige waren tegen de voorstellen en een aantal
                  lidstaten had nog geen standpunt of mening.
               
1. Wat was de positie van Nederland ten aanzien van de voorstellen die in juli 2014 op
                        tafel lagen?
                     
2. Hoorde Nederland bij de lidstaten die voor, tegen of zonder mening waren?
3. Wat was de mondelinge inbreng bij de vergaderingen in 2014? Kan de Minister de gespreksnotities
                        of memo’s aan de Kamer sturen?
                     
Staatssecretaris Van Dam schreef de Kamer in januari 2016 wederom dat hij het van
                  groot belang vond dat er snel besluitvorming zou plaatsvinden over het bijenrichtsnoer
                  en dat hij de Europese Commissie hier per brief om zou verzoeken (Kamerstuk 27 858, nr. 344). Hij schreef hierbij dat Nederland actief een belangrijke bijdrage leverde aan nieuwe
                  toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren. Kan de Minister deze brief
                  van haar voorganger aan de EC naar de Kamer sturen? Is de Minister van mening dat
                  uit de brief van haar voorganger uit januari 2016 blijkt dat Nederland zich verzet
                  tegen de implementatie van het bijenrichtsnoer?
               
In mei 2016 werd een conceptvoorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer
                  en een wijziging van de Uniforme beginselen geagendeerd, schrijft de Minister in haar
                  brief van 18 april jongstleden. De voorzitter van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond
                  (NAV) schreef voorafgaand aan die SCoPAFF-vergadering in een brief d.d. 13 mei 2016
                  aan Staatssecretaris Van Dam dat hij had gehoord dat Nederland voornemens was om het
                  voorstel te steunen en doet vervolgens een pleidooi om dit voornemen te wijzigen.12 Klopt de bewerking van de voorzitter van de NAV dat Nederland op dat moment voornemens
                  was om voor het voorstel te stemmen? Zo niet, waardoor heeft dit beeld kunnen ontstaan?
               
In het schriftelijke commentaar dat Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie
                  stuurde op 10 juni 2016 en dat nu door de Minister aan de Kamer is gestuurd, is echter
                  te lezen dat Nederland op dat moment nog steeds grote zorgen («deep concern») had
                  over de «haalbaarheid» van sommige delen van het bijenrichtsnoer. En dan met name
                  over het feit dat veel middelen zouden afvallen door dit richtsnoer te gebruiken om
                  de risico’s te beoordelen. Nederland pleitte in dit commentaar tevens voor het hanteren
                  van het door Syngenta ontwikkelde en door EFSA afgewezen BEEHAVE-model. Is het BEEHAVE-model
                  waar Staatssecretaris Van Dam op doelde met de actieve en belangrijke bijdrage die
                  Nederland leverde aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren?
               
In het schriftelijke commentaar van 10 juni 2016 is tevens te lezen dat Nederland
                  de geplande data voor inwerkingtreding van februari 2018 (te) ambitieus noemt. Hierbij
                  wordt gesteld dat Nederland sterke twijfels heeft of een «werkbare» risicobeoordeling
                  op dat moment beschikbaar is. Deelt de Minister de mening dat dit iets heel anders
                  is dan «pleiten voor snelle besluitvorming», zoals Staatssecretaris Van Dam enkele
                  maanden daarvoor schreef aan de Kamer (Kamerstuk 27 858, nr.344)? Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 10 juni 2016 aan de Europese
                  Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
               
In het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese Commissie
                  stuurde is wederom te lezen dat Nederland zich zorgen maakt om de afwijzing van veel
                  middelen vanwege de beoordeling van de risico’s voor hommels en solitaire bijen. De
                  leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen.
               
1. Was de Minister verbaasd dat een vernieuwd richtsnoer, waarin nieuwe wetenschappelijke
                        kennis is verwerkt over de zeer zorgwekkende achteruitgang van de insectenpopulatie
                        en de oorzaken daarvan, zou betekenen dat de risico’s van middelen voor bijen en hommels
                        grondiger zouden worden bekeken?
                     
2. Had de Minister niet verwacht dat pesticiden zouden afvallen wanneer de bijbehorende
                        risico’s voor bijen en hommels beter in kaart worden gebracht, zelfs niet na de herbeoordeling
                        van de drie neonicotinoïden?
                     
3. Erkent de Minister dat de inbreng die Nederland achter de schermen heeft geleverd,
                        de indruk wekt dat zij zich meer zorgen maakt over de kosten voor de industrie en
                        de beschikbaarheid van pesticiden voor de landbouwsector dan over de bescherming van
                        bijen en hommels?
                     
4. Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese
                        Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
                     
In september 2017 diende het lid De Groot drie moties in over het Bee Guidance document,
                  waaronder een motie (Kamerstuk 27 858,  nr. 403) met het verzoek om bij de Europese Commissie aan te dringen op toepassing van het
                  Guidance document for bees op alternatieve middelen met een hoog risicoprofiel voor
                  bijen. Minister Kamp merkte deze aan als ondersteuning van beleid. Erkent de Minister
                  dat de Kamer op basis hiervan niet anders kon dan veronderstellen dat het kabinet
                  achter het Bee Guidance document stond en instemde met de inhoud en implementatie
                  daarvan?
               
Intussen hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernomen dat, ondanks
                  de uitholling van (de implementatie van) de BeeGuidance, waardoor deze inmiddels inhoudelijk
                  zo weinig voorstelt dat een meerderheid van de lidstaten hiermee in zal stemmen, Nederland
                  nog altijd niet akkoord zal gaan. Dit vanwege de vereisten voor de veldstudies.
               
1. Kan de Minister dit bevestigen?
2. Zo ja, hoe kan de Minister dit verantwoorden, in het licht van de uitspraken van haar
                        voorgangers en op basis van alle wetenschappelijke informatie die beschikbaar is?
                     
3. Klopt het dat er tijdens het komende SCoPAFF-overleg, in tegenstelling tot eerdere
                        berichten, toch nog geen stemming zal plaatsvinden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
                     
4. Indien er geen stemming plaatsvindt, wat zal de inbreng zijn van Nederland tijdens
                        de «tour de table»?
                     
5. Is de Minister bereid zich vanaf nu wel daadwerkelijk in te zetten voor een optimale
                        bescherming van bijen en hommels?
                     
6. Indien er wel een stemming plaatsvindt, hoe zal Nederland hierbij stemmen?
7. Is de Minister bereid zich dit keer wel daadwerkelijk in te zetten voor een optimale
                        bescherming van bijen en hommels?
                     
8. Is de Minister tot slot bereid om alle zeven versies van de voorstellen voor het implementatieplan
                        (Roadmap to implementation) die tussen 2013 en mei 2019 zijn en worden besproken aan
                        de Kamer te sturen?
                     
Kan de Minister bovenstaande vragen inzake het bijenrichtsnoer vóór 13 mei 2019 beantwoorden,
                  in verband met het komende SCoPAFF-overleg op 20 mei 2019?
               
Automatische verlenging van toelatingen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben enkele vragen over de automatische
                     verlenging van toelatingen. In haar brief van 11 april 2019 kondigde de Minister aan
                     dat er direct na dat weekend, op 15 april in SCoPAFF zou worden gestemd over een voorstel
                     van de Europese Commissie over de automatische verlenging van 34 werkzame stoffen
                     in verband met niet tijdig afgeronde herbeoordeling (Kamerstuk 27 858, nr. 447). Deze automatische verlengingen zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling
                     zorgen ervoor dat pesticiden waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend, mutageen of
                     giftig voor de voortplanting zijn, keer op keer worden toegelaten. De reden hiervoor
                     zou zijn dat er sprake is van een capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties,
                     waaronder EFSA.
                  
Uit onderzoek van foodwatch13 bleek afgelopen zomer dat toelatingen tot wel vier keer achter elkaar automatisch
                     en ongezien worden verlengd. Ruim 200 pesticiden zijn niet op tijd herbeoordeeld.
                  
Eerder al heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken tegen de automatische verlenging
                  van stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn en riep de Kamer de Minister
                  op om zich te verzetten tegen een voorstel van de Europese Commissie om 42 stoffen
                  automatisch te verlengen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1145). Ook het Europees Parlement heeft de Europese Commissie vorig jaar door middel van
                  een aangenomen resolutie14 opgeroepen om te stoppen met het ongezien verlengen van omstreden bestrijdingsmiddelen.
                  De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren echter dat de automatische
                  verlengingen nog altijd gewoon doorgaan.
               
In het pakket van 34 stoffen die in april 2019 zonder herbeoordeling zijn verlengd
                  bevonden zich onder andere de stoffen tebuconazool, waarvan vermoedens bestaan dat
                  dit ongeboren kinderen kan beschadigen en flumioxazine, waarvan eerder is vastgesteld
                  dat het zowel ongeboren kinderen als de vruchtbaarheid kan schaden. Deze stoffen zouden
                  niet door een herbeoordelingstoets komen en zouden volgens deze leden dan ook nooit
                  verlengd mogen worden. Ook de stoffen dimethoate, fenamiphos en metribuzin staan vanwege
                  hun toxiciteit op de lijst van stoffen die vervangen moeten worden en waarvan het
                  gebruik zo snel mogelijk gestopt moet worden.
               
De Minister schrijft in haar brief dat Nederland vóór het voorstel van de Europese
                  Commissie zou gaan stemmen om de toelating van de 34 stoffen automatisch te verlengen.
                  Ze zou zich daarbij met een stemverklaring gaan verzetten tegen de verlenging van
                  de stof tebuconazool, vanwege de in 2013 aangenomen motie-Ouwehand die vroeg om deze
                  stof van de markt te weren (Kamerstuk 27 858, nr. 222).
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat de Minister
                     voor de voorstellen van de Europese Commissie stemt die de toelating van deze gevaarlijke
                     stoffen verlengt zonder de voorgeschreven herbeoordeling. Als de Minister in een televisieprogramma
                     over de grote zorgen van burgers over landbouwgif in hun omgeving reageert door te
                     beloven dat het «drastisch anders» wordt, kan zij toch niet blijven instemmen met
                     het op de markt houden van middelen die op basis van verouderde richtsnoeren of modellen
                     zijn toegelaten, en niet opnieuw zijn bekeken op hun effecten terwijl dat nota bene
                     wél verplicht is?
                  
Een stemverklaring tegen één van de stoffen heeft daarbij geen enkel effect als het
                     totale pakket wordt verlengd met steun van Nederland. De Partij voor de Dieren wil
                     dat er een einde komt aan deze ongeziene verlengingen en dat de Minister doet wat
                     ze in de richting van betrokken burgers heeft gesuggereerd.
                  
Over de stoffen die in april zijn verlengd, hebben de leden een aantal vragen:
1. Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool beoordeeld door de EFSA?
2. Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool door het Ctgb getoetst voor toelating?
3. Wanneer is de stof tebuconazool voor het laatst beoordeeld?
4. Door welke instantie was dat?
5. Met welk richtsnoer?
6. Wat waren de bevindingen?
7. Waar wordt het middel tebuconazool gebruikt?
8. Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine beoordeeld door de EFSA?
9. Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine door het Ctgb getoetst voor toelating?
10. Wanneer is de stof flumioxazine voor het laatst beoordeeld?
11. Door welke instantie was dat?
12. Met welk richtsnoer?
13. Wat waren de bevindingen?
14. Waar wordt het middel flumioxazine gebruikt?
15. Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate beoordeeld door de EFSA?
16. Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate door het Ctgb getoetst voor toelating?
17. Wanneer is de stof dimethoate voor het laatst beoordeeld?
18. Door welke instantie was dat?
19. Met welk richtsnoer?
20. Wat waren de bevindingen?
21. Waar wordt het middel dimethoate gebruikt?
22. Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos beoordeeld door de EFSA?
23. Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos door het Ctgb getoetst voor toelating?
24. Wanneer is de stof fenamiphos voor het laatst beoordeeld?
25. Door welke instantie was dat?
26. Met welk richtsnoer?
27. Wat waren de bevindingen?
28. Waar wordt het middel fenamiphos gebruikt?
29. Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin beoordeeld door de EFSA?
30. Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin door het Ctgb getoetst voor toelating?
31. Wanneer is de stof metribuzin voor het laatst beoordeeld?
32. Door welke instantie was dat?
33. Met welk richtsnoer?
34. Wat waren de bevindingen?
35. Waar wordt het middel metribuzin gebruikt?
Een schone planeet voor iedereen: strategische langetermijnvisie voor een klimaatneutrale
                     economie – landbouwaspecten
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien in de geannoteerde agenda dat er
                  een gedachtewisseling zal plaatsvinden over een Europese strategische langetermijnvisie
                  voor een klimaatneutrale economie in 2050. Hoe ziet de Minister een klimaatneutrale
                  landbouw in 2050 voor zich, in de wetenschap dat vlees en zuivel grote klimaatschade
                  veroorzaken?
               
Zal de Minister in de gedachtewisseling over een schone planeet en de landbouwaspecten
                  van een klimaatneutrale economie wijzen op het onderzoek van landbouweconoom Joseph
                  Poore van Oxford University15 over de klimaatimpact van voedselproductie en -consumptie, op basis waarvan hij stelt
                  dat er wereldwijd weinig is dat zo’n brede, schadelijke impact heeft als de veehouderij?
                  Zo niet, welke bronnen gebruikt zij dan voor haar inbreng?
               
Erkent de Minister dat een drastische verandering in het eetpatroon nodig is om de
                  klimaatdoelen te halen, met daarin fors minder dierlijke eiwitten? Is de Minister
                  bereid dit punt in te brengen in de gedachtewisseling bij dit agendapunt?
               
Erkent de Minister dat een nieuw GLB waarin wéér zeven jaar grote bedragen aan subsidie
                  naar de melkveehouderij zullen gaan, het realiseren van een klimaatneutrale landbouw
                  fors zal belemmeren? Zo ja, welke voorstellen zal de Minister inbrengen in de gedachtewisseling
                  om dit tegen te gaan? Zo nee, kan zij dit toelichten?
               
Welke rol ziet de Minister in een klimaatneutrale economie voor de internationale
                  handel in landbouwproducten, zoals onder andere voortkomend uit de handelsakkoorden
                  met Mercosur, Chili, Indonesië, Australië en Nieuw-Zeeland waarover nu wordt onderhandeld?
               
Handelszaken landbouwproducten
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister van LNV of zij zich
                  ervan bewust is dat de handelsverdragen waar nu over onderhandeld wordt, met bijvoorbeeld
                  de Mercosur-landen, Australië, Nieuw-Zeeland en Chili, uiteindelijk zullen leiden
                  tot een veel hogere invoer van veehouderijproducten en andere landbouwproducten uit
                  die landen.
               
Voorbeelden van die veehouderijproducten zijn rundvlees uit Zuid-Amerika, met name
                  uit Argentinië en Brazilië, kippenvlees uit Brazilië, rund- en kalfsvlees en wol uit
                  Australië. Voorbeelden van overige landbouwproducten waarvan de invoer naar verwachting
                  fors zal stijgen zijn soja, die in Europa als veevoer wordt gebruikt, en suiker. Vindt
                  de Minister dit wenselijk?
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen welke lessen de Minister heeft
                  getrokken uit de onderhandelingen over het openbreken van de associatieovereenkomst
                  met Oekraïne en het fors verhogen van de tariefcontingenten voor kippenvlees uit Oekraïne.
                  Hierbij kwam de Minister pas na het afsluiten van een (voorlopige) overeenkomst in
                  actie, terwijl het al maanden eerder bekend was geworden wat de onderhandelingsinzet
                  van de Europese Commissie en de gevolgen van deze onderhandelingsinzet voor de invoer
                  van kippenvlees waren.
               
Is de Minister bereid zich bij de Europese Commissie en in de Raad nu wel proactief
                  op te stellen en zich actief te verzetten tegen het liberaliseren van de vrijhandel
                  in landbouwproducten, gezien de negatieve effecten van deze liberalisering voor de
                  dieren, het klimaat, het milieu in zowel Europa als elders in de wereld, het gelijke
                  speelveld voor de Europese boeren en de eigen kringlooplandbouwvisie?
               
Is de Minister zich er voorts van bewust dat de Braziliaanse president Bolsonaro de
                  facto een beleid voert dat lijnrecht tegen het klimaatverdrag van Parijs ingaat, met
                  name door de landbouwpolitiek die Bolsonaro voert? Is de Minister het met de leden
                  van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat dit beleid desastreus is voor het Amazonewoud
                  en de wereldwijde klimaatdoelstellingen? Is de Minister het met de leden van de Partij
                  voor de Dieren-fractie eens dat een handelsverdrag met Mercosur, waarvan Brazilië
                  verreweg de grootste lidstaat is, derhalve zeer oneerlijke concurrentie voor de Europese
                  boeren betekent? Is de Minister bereid bij de Europese Commissie en in de Raad zich
                  uit te spreken tegen het afsluiten van een handelsverdrag met verdragspartners die
                  het klimaatakkoord van Parijs niet respecteren?:
               
Voorts vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie of de Minister zich bij
                  de Europese Commissie en in de Raad wil uitspreken tegen het opnemen van landbouwproducten
                  in een handelsverdrag met de Verenigde Staten. Vooralsnog is landbouw uitgesloten
                  van de onderhandelingen, maar de VS lobbyt actief voor het opnemen van landbouw in
                  het handelsverdrag. Is de Minister bereid om samen met Frankrijk en België en mogelijk
                  andere lidstaten zich er hard voor te maken dat landbouw uitgesloten blijft van de
                  onderhandelingen over een handelsverdrag met de Verenigde Staten? Is de Minister zich
                  ervan bewust dat als landbouw in een dergelijk handelsverdrag wordt opgenomen, dit
                  zal leiden tot een forse toename van de invoer van bijvoorbeeld zuivelproducten uit
                  de VS?
               
Diversenpunt: Herziening GGO-Regelgeving «Nieuwe Veredelingstechnieken»
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzetten zich, zoals bekend, tegen
                  de versoepeling van de regels voor genetisch geknutsel aan planten en dieren en steunen
                  de inzet van de Minister dan ook niet. Deze fractie vindt bovendien dat de Minister
                  een onverantwoorde uitspraak doet door te zeggen dat er veredelingstechnieken zijn
                  waarvan de veiligheid voor mens en milieu zou zijn «vastgesteld». De leden van deze
                  fractie wijzen alleen al naar bovenstaande inbreng over de neonicotinoïden, waarbij
                  voortschrijdende inzichten jaren na toelating van deze middelen tot de conclusie noopten
                  dat de eerdere claim dat deze middelen veilig kunnen worden gebruikt onterecht bleek
                  – met alle gevolgen van dien, zoals de onmogelijkheid de stoffen terug te halen uit
                  de ecosystemen waar ze in terecht zijn gekomen. Dit druist regelrecht in tegen het
                  voorzorgsbeginsel.
               
Bij recent gepubliceerd onderzoek in Nature16 bleek dat bij onderzoeken naar technieken waarin wordt geknutseld met genen (base
                  editing / genome editing) effecten zijn gevonden op het RNA (ribonucleïnezuur, verantwoordelijk
                  voor het coderen, overbrengen, reguleren en tot expressie brengen van genen). Hieruit
                  trekken de onderzoekers de conclusie dat de techniek brede veranderingen aanbrengt
                  in menselijke cellen17 en dat de gemodificeerde CRISPR-Cas9-technologie nog veilig kan worden gebruikt voor
                  onderzoek en therapeutische toepassingen. Eerder al bleek uit twee onderzoeken, bij
                  muizenembryo’s18 en bij rijst19, dat «CRISPR-based»-technieken honderden ongewenste veranderingen opleverden in andere
                  delen van het genoom («off-target mutations»).
               
Kalvertransporten
Afgelopen vrijdag publiceerde Trouw een artikel over de aanklacht die Stichting Eyes
                  on Animals wegens mishandeling van kalfjes indient tegen de door de EU erkende, «high
                  quality» rustplaats voor veetransporten in Tollevast, Frankrijk20. Kalfjes tussen de 17 en 30 dagen oud, geboren in Ierland en vervolgens in vrachtwagens
                  met de boot naar Frankrijk vervoerd, om van daaruit weer verder te worden vervoerd
                  naar mesterijen in Nederland en Spanje, bleken bij een inspectie op de rustplaats
                  te worden geslagen, geschopt, aan hun oren te worden weggetrokken bij een drinkplaats
                  en zo hard op hun rug geslagen dat ze in elkaar zakten en op de voorpoten probeerden
                  weg te komen21. Bovendien bleken de vrachtwagens waarin de kalfjes waren vervoerd, ongeschikt te
                  zijn voor kalfjes, omdat de gemonteerde zuigspenen bedoeld waren voor biggen. Hierdoor
                  konden de kalfjes tijdens het hele transport niet drinken.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het afschuwelijk en onbestaanbaar
                  wat jonge dieren van slechts iets meer dan twee weken oud moeten doorstaan in de melkveehouderij:
                  direct na geboorte bij hun moeder weggehaald en al na twee weken op een lang transport
                  worden gezet vanuit Ierland, via Frankrijk naar Nederland – de grootste kalvermester
                  van Europa. Hier worden ze na een lange reis in kleine hokken geplaatst en staan zij
                  de rest van hun leven op harde roostervloeren, tot ze worden afgevoerd naar het slachthuis,
                  waar ze (onverdoofd) worden geslacht. En alsof dit allemaal nog niet genoeg is, worden
                  ze tijdens hun transport op de verzamelplaats keihard geslagen, geschopt en aan hun
                  oren getrokken. Misselijkmakend. De Minister zegt echter waar en wanneer ze maar kan
                  dat ze «trots» is op de boeren, inclusief de kalverhouderij. Is ze nog steeds «trots»
                  op deze sector?
               
De leden hebben enkele vragen over dit onderwerp:
1. Klopt het dat de rustplaats Tollevast in Frankrijk waar Eyes on Animals en L214 hebben
                           geïnspecteerd, over een erkenning door de EU beschikt?
                        
2. Hoe verklaart de Minister dat dergelijke mishandeling plaatsvindt op een door de EU
                           erkende rustplaats?
                        
3. Vindt de Minister het waardevol dat vrijwillige inspectieorganisaties hebben geregistreerd
                           wat er in werkelijkheid gebeurt op deze verzamelplaats?
                        
4. Hoe is het toezicht op deze rustplaatsen vormgegeven en wat is de toezichtsintensiteit?
                           Is er permanent toezicht op deze verzamelplaatsen? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
                        
5. Klopt het dat een groot deel van de kalfjes die op de rustplaats vanuit Ierland aankomen
                           worden doorgevoerd naar Nederlandse kalverhouders?
                        
6. Erkent de Minister dat de kalfjes nog zuigelingen zijn als ze nauwelijks 14 dagen
                           oud op transport naar Nederland moeten?
                        
7. Voelt de Minister een verantwoordelijkheid voor deze weerloze dieren die Nederland
                           uit Ierland haalt, om hier te mesten en te doden? Zo ja, welke concrete acties gaat
                           de Minister ondernemen om de situatie voor de dieren op korte termijn te verbeteren?
                        
8. Vindt de Minister dat de daders moeten worden bestraft?
9. Is de Minister bereid om de import van kalfjes stil te leggen nu (opnieuw) blijkt
                           dat van dierenwelzijn geen enkele sprake is? Zo nee, welke sancties vindt zij dan
                           wel passend tegen het walgelijke geweld tegen weerloze jonge dieren?
                        
10. Erkent de Minister dat Nederland, als zij de transporten niet stillegt, willens en
                           wetens meewerkt aan ernstige aantasting van het welzijn van piepjonge kalfjes voor
                           economisch gewin?
                        
11. Is de Minister bereid een verbod in te stellen op het vervoeren van dieren die nog
                           bij hun moeder zouden moeten drinken?
                        
12. Hoe is het volgens de Minister mogelijk dat deze kalfjes zijn vervoerd in vrachtwagens
                           met drinksystemen en zuigspenen die ongeschikt waren voor kalfjes, omdat zij bedoeld
                           waren voor biggen?
                        
13. Hoeveel uur zijn de kalfjes vanuit Ierland onderweg als zij aankomen op de rustplaats
                           om dan eindelijk te kunnen drinken?
                        
14. Is het de Minister bekend dat de kalfjes van deze leeftijd van nature elke twee uur
                           bij hun moeder moeten drinken?
                        
15. Kan de Minister bevestigen dat in 2015 kalfjes niet meer op lange afstandstransport
                           mochten worden gezet, omdat er in veewagens geen geschikte drinkwatervoorzieningen
                           voor de jonge kalfjes aanwezig waren?22
16. Kan de Minister bevestigen dat in 2017 de kalfjes weer op transport mochten worden
                           gezet, omdat er een geschikt drinksysteem op de wagens zou zijn? Zo ja, hoe verklaart
                           de Minister dat de drinksystemen nog steeds niet in orde zijn?
                        
17. Is het de Minister bekend dat Eyes on Animals heeft geconstateerd dat er dit jaar
                           opnieuw trucks zijn die de rustplaats niet bezochten en daarmee de maximale reistijd
                           (max. 19 uur), rust- en drenktijden overschreden? Zo ja, wat heeft de Minister hiertegen
                           de afgelopen jaren gedaan?
                        
18. Hoe vaak heeft de NVWA op rustplaatsen gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar?
19. Is het de Minister bekend dat in de truck de kalfjes dicht opeen zijn gepropt en dat
                           wanneer een kalfje in de rijdende veewagen gaat liggen of zijn evenwicht verliest
                           of valt, het dier het risico loopt door andere kalfjes betrapt en verwond te worden?23
20. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes nog steeds driehoog geladen worden in de
                           veewagens en daardoor nauwelijks ruimte boven de schoft hebben en zich daardoor kunnen
                           verwonden?
                        
21. Hoe staat het met het voornemen om de stahoogte voor kalveren in veewagens te verhogen
                           tot 20 cm boven de schoft van het kalf?24
22. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot artikel 16a van de Beleidsregel dierenwelzijn:
                           «als voldoende stahoogte voor runderen, behoudens voor slachtrunderen ouder dan 1
                           jaar: ten minste 20 cm boven de kruin van het hoogste dier»?
                        
23. Kan de Minister van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes hun
                           transport niet hebben overleefd? Zo nee, waarom niet?
                        
24. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes aan extreme weersomstandigheden bloot kunnen
                           worden gesteld tijdens het transport, bijv. tussen 0 en 5 graden op de boot van Ierland
                           naar Frankrijk?25
25. Kan de Minister bevestigen dat het totale transport vanuit Ierland naar Nederland
                           meer dan 40 uur duurt?
                        
26. Kan de Minister bevestigen dat het kabinet de Nederlandse kalverhouderij subsidies
                           geeft uit de pot met geld die bedoeld was voor plattelandsontwikkeling? Op hoeveel
                           maatschappelijk draagvlak denkt zij dat dat kan rekenen?
                        
Pulsvisserij
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn teleurgesteld in het voornemen
                  van de Minister naar het Europees Hof van Justitie te stappen in een poging het verbod
                  op de pulsvisserij ongedaan te maken. De pulstechniek is al sinds 1988 verboden in
                  Europa en het Europees Parlement heeft nu in grote meerderheid besloten dat verbod
                  strikt te handhaven. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening
                  dat de Minister de kritiek van het Europees Parlement serieus zou moeten nemen in
                  plaats van een poging te doen een verboden techniek gelegaliseerd te krijgen. Erkent
                  de Minister dat Nederland jarenlang de wet heeft overtreden door op verkeerde gronden
                  onderzoeksvergunningen af te geven voor de commerciële visserij? Hoe rechtvaardigt
                  de Minister dat zij deze handelwijze nu gelegaliseerd wil krijgen?
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat we anno
                  2019 nog altijd wachten op de uitslag van het grootschalig wetenschappelijke onderzoek
                  naar de pulsvisserij. Sinds 2010 zijn er tientallen pulsvergunningen afgegeven zonder
                  dat groot veelomvattend onderzoek plaatsvond.26 Met de pulskor wordt het bodemleven opgeschrikt door stroomstoten, zonder dat we
                  iets weten over het effect op haaien en roggen, die een elektrisch zintuig gebruiken
                  om hun prooien op te sporen in het water. De bijvangst is met de pulskor nog altijd
                  aanzienlijk, en er is bijna niets bekend over de effecten op het bodemleven, op de
                  voortplanting van kleine organismen en over de gevolgen voor lokale vispopulaties
                  in de Noordzee. Als gevolg daarvan is Nederland teruggefloten door Europa. De leden
                  van de PvdD-fractie zijn van mening dat het kabinet alle vergunningen voor de commerciële
                  pulsvisserij zou moeten opschorten, op zijn minst tot wetenschappelijk onderzoek meer
                  duidelijkheid biedt. In plaats van te leren van deze fout, gaat het kabinet door met
                  verlengen van vergunningen. Kan de Minister hier een reactie op geven?
               
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) concludeert dat de biodiversiteit in
                  de Noordzee sinds 1990 met dertig procent is afgenomen en nog geen tekenen van herstel
                  vertoont, mede door de intensieve visserij. De leden van de PvdD-fractie zijn zeer
                  bezorgd over het toegenomen gebruik van het alternatief voor de pulskor; de boomkor
                  woelt de zeebodem namelijk om met zware sleepkettingen. Uit onderzoek van de Universiteit
                  van Wageningen blijkt dat de boomkorvisserij verantwoordelijk is voor sterke verschuivingen
                  in de bodemgemeenschap van de Noordzee.27 Ondanks de schrikbarende afname van de biodiversiteit, is de ambitie van de regering
                  om in 2020 slechts 10 tot 15 procent van de Noordzee te vrijwaren van «noemenswaardige»
                  bodemberoerende visserij. Dat zal onvoldoende zijn om het grootste natuurgebied van
                  Nederland adequaat te beschermen en ruimte te geven voor herstel. Is de Minister,
                  gezien de recente ontwikkelingen rond de boomkor, bereid deze ambitie aan te scherpen?
                  Is de Minister verder bereid de boomkor op termijn uit te faseren, en op zijn minst
                  nu volledig te verbieden in beschermde natuurgebieden? Indien de Minister hier niet
                  toe bereid is, kan zij toelichten hoe zij de biodiversiteit in de Noordzee gaat beschermen
                  zonder voorwaarden te stellen aan de manier waarop deze bevist mag worden?
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreuren de gang van zaken rond het
                  pulsvisserijverbod. Helaas moeten de leden concluderen dat de lijn die het kabinet
                  nu uitzet, vooralsnog laat zien dat het niet geleerd heeft van zijn fouten. Als het
                  de Nederlandse overheid echt te doen is om duurzame innovatie en de bescherming van
                  de Noordzee, dan zou zij meer beschermde gebieden creëren en het gebruik van schadelijke
                  sleepnetten beteugelen. Dan zou zij volledig inzetten op het afronden van het wetenschappelijk
                  onderzoek naar de pulsvisserij en uit voorzorg alle vergunningen opschorten. Keuzes
                  die, gezien de grote ecologische waarde van de Noordzee en de noodzaak deze ook voor
                  toekomstige generaties in stand te houden, pijnlijk maar noodzakelijk zijn.
               
II Antwoord / Reactie van de Minister
               
Inleiding
Op 6 mei heeft het lid Ouwehand (PvdD) tijdens het Schriftelijk overleg over de geannoteerde
                     agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 vragen gesteld over het vervoer
                     van Ierse kalveren naar Nederland.
                  
Tevens zijn er door de leden van de fracties van de VVD, D66, GroenLinks en Partij
                     voor de Dieren vragen gesteld over de Tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer en een voorstel
                     van de Europese Commissie over de tijdelijke procedurele verlenging van de goedkeuring
                     van een aantal werkzame stoffen. De vragen over het bijenrichtsnoer die relevant waren
                     voor de SCoPAFF vergadering gewasbeschermingsmiddelen op 20 en 21 mei 2019 zijn reeds
                     beantwoord bij brief van 10 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1179).
                  
Hierbij doe ik u de antwoorden op de gestelde vragen over Diervervoer en de resterende
                  vragen over de Tijdlijn bijenrichtsnoer en de procedurele tijdelijke verlenging van
                  werkzame stoffen toekomen.
               
Aangenomen moties
Dinsdag 21 mei jl. heeft de Tweede Kamer twee moties aangenomen die betrekking hebben
                  op de invoering van het bijenrichtsnoer en de tijdelijke procedurele verlenging van
                  werkzame stoffen (resp. Kamerstuk 21 501-32, nrs. 1175 en nr. 1176). Hierna geef ik aan hoe ik beide moties wil uitvoeren.
               
Motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175)
Verzoekt de regering, zich in te zetten voor de benodigde aanscherping, en dus voor
                     inwerkingtreding van het bijenrichtsnoer als geheel, inclusief de tests op het gebied
                     van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels, uiterlijk
                     eind 2019,
               
Reactie
De Europese Commissie zal – waarschijnlijk in juli 2019 – een voorstel voorleggen
                     aan de lidstaten voor een gefaseerde implementatie van het bijenrichtsnoer. Daaraan
                     gekoppeld is een wijziging van een uitvoeringsverordening voor aanpassing van de Uniforme
                     Beginselen. Die wijziging is al in een ver gevorderd stadium van juridische consultatie
                     tussen Commissie diensten en de voorbereiding van een publieke consultatie.
                  
Een Nederlandse stem tegen een gefaseerde invoering zou ertoe kunnen leiden dat er
                     geen meerderheid is voor het voorstel van de Europese Commissie en dat de Europese
                     Commissie vervolgens weer opnieuw een traject moet starten voor een nieuw voorstel
                     voor invoering van het bijenrichtsnoer en een nieuwe juridisch traject tot aanpassing
                     van de Uniforme Beginselen. Aangezien de Europese Commissie al een mandaat heeft verstrekt
                     aan EFSA tot herziening van onderdelen van het bijenrichtsnoer, zou de Europese Commissie
                     ook kunnen besluiten om eerst de herziening af te wachten alvorens met een voorstel
                     tot implementatie te komen. Geen besluit over een gefaseerde invoering in juli zou
                     dus kunnen leiden tot een vertraging van een tot twee jaar. Daar is de bescherming
                     van bijen en hommels niet bij gebaat.
                  
Gezien bovenstaande wil ik de motie als volgt uitvoeren. Indien de Europese Commissie
                     in juli 2019 een voorstel voor een gefaseerde invoering van het bijenrichtsnoer en
                     bijbehorende aanpassing van de Uniforme Beginselen voorlegt aan de Lidstaten, ben
                     ik voornemens in te stemmen met het voorstel met een stemverklaring waarbij ik de
                     Europese Commissie en Lidstaten oproep om voor eind 2019 de bijenrichtsnoer in zijn
                     geheel in te voeren.
                  
Tijdens de komende Landbouw- en Visserijraad zal ik een vergelijkbare oproep doen
                     aan de Europese Commissie en Lidstaten.
                  
Motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176)
Verzoekt de regering, voortaan tegen voorstellen van de Europese Commissie te stemmen
                     voor de automatische verlenging van toelatingen van stoffen waarvan bekend is dat
                     ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels)
                     of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting
                     zijn.
Reactie
Indien van een werkzame stof bekend is dat die een ernstige bedreiging vormt voor
                     mens, dier en milieu, zal de Europese Commissie, op basis van advies van EFSA, voorstellen
                     doen tot beperking van het gebruik of intrekken van de goedkeuring. De goedkeuring
                     van een werkzame stof wordt dus niet automatisch verlengd. Wanneer een stof wel voor
                     verlenging in aanmerking komt dient vooraf een herbeoordeling te hebben plaatsgevonden
                     op basis van de dan vigerende richtsnoeren, modellen en criteria. Wel kan er sprake
                     zijn van een tijdelijke procedurele verlenging van een bestaande goedkeuring, indien
                     een aanvrager tijdig een volledig dossier heeft aangeleverd – drie jaar voordat de
                     goedkeuringsperiode verloopt – en de herbeoordeling door rapporterende lidstaat, EFSA
                     en Europese Commissie, buiten de schuld van de aanvrager, vertraging heeft opgelopen.
                     De Europese Commissie dient dan conform artikel 17 van verordening 1107/2009 de goedkeuringsperiode
                     tijdelijk te verlengen totdat de herbeoordeling is afgerond. Het niet tijdelijk procedureel
                     verlengen van een goedgekeurde werkzame stof zonder een concrete inhoudelijke argumentatie
                     is dan strijdig met Europese regelgeving. De Europese Commissie legt daarbij één concept-
                     uitvoeringsverordening voor aan de Lidstaten met de procedurele tijdelijke verlengingen
                     van meerdere werkzame stoffen.
                  
Om die reden zou het niet akkoord gaan met de procedurele tijdelijke verlenging van
                     een specifieke werkzame stof die voldoet aan de omschrijving in de motie, als consequentie
                     hebben dat Nederland niet akkoord kan gaan met het volledige pakket. Dat vind ik niet
                     zorgvuldig naar de andere aanvragers en gebruikers van werkzame stoffen. Wel wil ik
                     er voor pleiten dat in het SCoPAFF de mogelijkheid komt om separaat over stoffen te
                     stemmen in plaats van alleen in brede pakketten.
                  
Bovendien gaat het bij de goedkeuring van stoffen niet alleen om de eigenschappen
                     van een stof maar ook of deze eigenschap er daadwerkelijk tot leidt dat er een risico
                     optreedt voor mens, dier en milieu. De omschrijving van de motie kan ertoe leiden
                     dat Nederland tegen een tijdelijke procedurele verlenging van een stof stemt die toch
                     voldoet aan de Europese criteria.
                  
Gezien bovenstaande ben ik voornemens de motie als volgt uit te voeren. De Commissie
                     legt voorstellen voor procedurele tijdelijke verlenging doorgaans pakketsgewijs voor.
                     Indien de Europese Commissie voorstellen indient voor de procedurele tijdelijke verlenging
                     van een pakket van werkzame stoffen, waaronder een werkzame stof waarvan de Tweede
                     Kamer heeft bepaald dat een procedurele verlenging van de goedkeuring niet wenselijk
                     is, zal ik weliswaar voor verlenging van het pakket stemmen maar met een stemverklaring
                     aangeven dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof.
                  
Resterende vragen over de Tijdlijn bijenrichtsnoer en de procedurele tijdelijke verlenging
                        van werkzame stoffen toekomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
                     18 april 2019 over de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer. Deze leden danken de Minister
                     voor het toesturen van de tijdlijn en de afschriften van het door Nederland ingebrachte
                     commentaar. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De European Food Safety Authority (EFSA) zette in 2012 de wetenschappelijke inzichten
                        over risico's van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, wilde bijen en hommels op
                        een rij in een scientific opinion. Deze analyse was de basis voor de verbeterde Bee
                        Guidance die EFSA in 2013 voorstelde.
Kan de Minister aangeven of er sinds het in 2012 gepubliceerde EFSA-rapport nieuwe
                        wetenschappelijke inzichten zijn verkregen die de risico’s van bestrijdingsmiddelen
                        voor honingbijen, solitaire bijen en hommels in een ander daglicht stellen en een
                        andere risicobeoordeling rechtvaardigen dan EFSA in 2013 voorstelde in het Bee Guidance
                        document? Klopt het dat de Nederlandse inbreng afwijkt van de wetenschappelijke analyse
                        en het wetenschappelijke voorstel? Zo ja, kan de Minister uitleggen waarom de Nederlandse
                        inbreng afwijkt en wat de wetenschappelijke analyse achter de Nederlandse zienswijze
                        is?
Kan de Minister daarnaast uitleggen wat de wetenschappelijke analyse is achter de
                        Nederlandse zienswijze dat de beschermingsdoelen te conservatief zijn?
Antwoord
Sinds de totstandkoming van het bijenrichtsnoer is een nieuw model beschikbaar gekomen
                     (het BEEHAVE-model) dat het gedrag van bijenpopulaties realistischer beschrijft. Nederland
                     heeft er in de inbreng aan de Commissie van juni 2016 voor gepleit dit model te gebruiken
                     om de normen voor toxiciteit opnieuw af te leiden. Ook andere lidstaten hebben gepleit
                     voor een update van het model. De Nederlandse inbreng volgt daarmee de aanbevelingen
                     van een wetenschappelijk panel van EFSA (PPR panel) dat in 2015 een evaluatie heeft
                     uitgevoerd van dit model28. Het panel deed daarbij de aanbeveling om het BEEHAVE-model te gebruiken als basis
                     voor het modelleren van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijenvolken. Het
                     panel deed tevens aanbevelingen om het model voor dit doel verder te ontwikkelen.
                  
Nederlandse opmerkingen over het te conservatieve karakter hadden vooral betrekking
                     op het voorgestelde percentage natuurlijke achtergrondsterfte (5,3%) en het gebruikte
                     model. Het voorgestelde percentage natuurlijke achtergrondsterfte is afgeleid van
                     één studie in stedelijk gebied (in Duitsland), waar, ten opzichte van een aantal andere
                     studies met een hoger percentage achtergrondsterfte die zijn opgenomen in het EFSA
                     document, het laagste percentage is gemeten, maar waarbij kan worden afgevraagd of
                     een stedelijk gebied representatief is voor landbouwgebieden.
                  
De discussie tussen de Europese Commissie, EFSA en lidstaten ging niet over de vraag
                     welke risico’s beoordeeld moeten worden maar hoe (met welk onderzoek) die risico’s
                     door aanvragers van stoffen gemeten moeten worden en moeten worden beoordeeld door
                     rapporterende lidstaten en EFSA. Nederland heeft, daartoe uitgenodigd door de Europese
                     Commissie, in SCoPAFF verband commentaar ingediend dat zich met name richt op chronische
                     toxiciteit en achtergrondsterfte, uitvoerbaarheid van veldstudies en effecten op hommels
                     en wilde (solitaire) bijen.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn in verwarring over het Nederlandse beleid
                        om insecten te beschermen. Enerzijds is er een nieuwe ambitieuze gewasbeschermingsvisie
                        waar de leden van de GroenLinks-fractie in grote lijnen best in mee kunnen gaan, anderzijds
                        horen deze leden in de media dat Nederland de totstandkoming van het nieuwe bijenrichtsnoer
                        vertraagt. Dit zou zijn omdat na inwerkingtreding van deze richtlijn een aantal middelen
                        onterecht het stempel «riskant» krijgt en de richtlijn daarmee niet werkbaar is. Uit
                        brieven en antwoorden op vragen van collega-Kamerleden van andere fracties blijkt
                        nog geen helder antwoord op de vraag waarom de positie van Nederland zo kritisch is
                        ten opzichte van het nieuwe bijenrichtsnoer en op welke wetenschappelijke consensus
                        het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en
                        de EFSA zich baseren.
Daarom de volgende vraag: kan de Minister inzicht geven in de redenen voor en tegen
                        het nieuwe bijenrichtsnoer en daarbij aangeven welke redenen de doorslag hebben gegeven
                        om tegen de huidige versie van het bijenrichtsnoer te zijn?
Welke methodes gebruikt het Ctgb en hoe kunnen deze uitgebreid worden met nieuwe wetenschappelijke
                        inzichten, bijvoorbeeld op het gebied van niet-dodelijke effecten op insecten die
                        wel de voortplanting beïnvloeden?
Zijn er andere Europese landen waar ook dergelijk uitgebreid onderzoek naar toelating
                        van middelen gedaan wordt?
Antwoord
Het Ctgb voert de risicobeoordeling van bijen momenteel uit op basis van uniforme
                     beginselen en de datavereisten voor stoffen en middelen zoals vastgelegd in verordening
                     (EU) 540/2011 resp. verordeningen 283/2013 en 284/2013. Het Ctgb hanteert, net als
                     andere Europese toelatingsautoriteiten, het EU-richtsnoer voor terrestrische ecotoxicologie
                     uit 2002 en de EPPO-standaard over bijen uit 2010. Het Ctgb beoordeelt daarbij of
                     de acute en chronische toxiciteit van stoffen of middelen risico’s opleveren voor
                     bijen, zowel volwassen bijen als larven. Daarbij wordt gekeken naar direct contact
                     met de stof/middel en inname via voedsel via verschillende blootstellingsroutes, zoals
                     tijdens het spuiten, residuen die achterblijven op het gewas, op onkruiden in het
                     veld, op bloeiende planten buiten het veld en in honingdauw. Het Ctgb beoordeelt bij
                     zeer persistente en toxische stoffen ook wat de risico’s zijn van blootstelling van
                     bijen aan deze stoffen via volggewassen. Het Ctgb laat alleen middelen toe als deze
                     veilig zijn voor bijen op basis van het nu geldende toetsingskader.
                  
Het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 voegt een aantal nieuwe blootstellingsroutes toe,
                  bevat nieuwe normen voor acute en chronische toxiciteit voor de eerste stap in de
                  risicobeoordeling en bevat nieuwe eisen voor studies om residuen te bepalen in stuifmeel/nectar
                  en voor veldeffectstudies. Verder bevat het richtsnoer specifieke eisen ten aanzien
                  van hommels en solitaire bijen.
               
Het Nederlands commentaar is erop gericht het bijenrichtsnoer praktisch uitvoerbaar
                  te maken. Het commentaar richtte zich op de chronische toxiciteit en achtergrondsterfte,
                  de uitvoerbaarheid van veldstudies en de beoordeling van effecten op hommels en wilde
                  (solitaire) bijen. Zo vond Nederland dat de gehanteerde achtergrondsterfte niet representatief
                  is voor de situatie in een landelijk gebied en dat nader onderzoek wenselijk is, dat
                  de statistische vereisten voor veldstudies erg lastig haalbaar zijn en dat voor hommels
                  en wilde (solitaire) bijen internationaal vastgestelde testprotocollen ontbreken.
                  Zoals aangegeven in mijn brief van 18 april jl. (Kamerstuk 27 585, nr. 451) is de inzet van Nederland steeds geweest om snel te komen tot een goed bijenrichtsnoer,
                  waarbij Nederland ervoor pleitte om de onderdelen van het richtsnoer die wetenschappelijk
                  actueel en praktisch uitvoerbaar zijn zo snel mogelijk in te voeren. Daarnaast was
                  de inzet om de European Food Safety Authority (EFSA) mandaat te geven om binnen een
                  bepaald tijdsbestek de onderdelen uit te werken waarvoor dat nog niet het geval is.
               
Daarnaast heeft de Authorisation Procedure for Pesticides (PEST)-commissie van het
                        Europees Parlement, onder leiding van collega Bart Staes van de Groenen, de Europese
                        Commissie én de lidstaten een brief gestuurd om duidelijk te maken waarom het goed
                        is om het bijenrichtsnoer zoals dat in juli 2018 gepresenteerd is aan te nemen29. De PEST-commissie geeft hierbij duidelijke argumenten.
Wat vindt de Minister van deze argumenten en kan zij hierbij uitgebreid aangeven waarom
                        zij dit vindt?
Antwoord
De brief van de PEST commissie van het Europees Parlement is gericht aan de voorzitter
                     van de Europese Commissie en de commissarissen Kaitanen en Vella. In de brief schrijft
                     de PEST commissie dat het voorstel voor een gefaseerde invoering ertoe leidt dat chronische
                     toxiciteit en risico’s voor wilde bijen vooralsnog niet worden meegewogen, terwijl
                     dit juist sleutelfactoren waren voor de herbeoordeling van de neonicotinoïden. En
                     dat volgens de PEST commissie het EFSA bijenrichtsnoer de tot nu toe het meest volledige
                     en up to date wijze is om risico’s voor bestuivers te beoordelen. De brief roept de
                     Europese Commissie en de Lidstaten op het bijenrichtsnoer zoals ingebracht in juli
                     2018, aan te nemen en over te gaan tot de implementatie van de onderdelen waarvoor
                     internationaal gevalideerde testprotocollen bestaan, inclusief chronische en larvale
                     toxiciteit. En geen wijziging aan te brengen in de criteria voor achtergrondsterfte
                     en triggervalues. Tevens roept de PEST commissie op tot extra middelen om testprotocollen
                     te ontwikkelen voor de onderdelen waarvoor die nog niet beschikbaar zijn.
                  
Ik kan me in algemeenheid vinden in de oproep van de PEST-commissie om over te gaan
                     tot implementatie van de onderdelen waarvoor gevalideerde testprotocollen bestaan
                     maar, zoals blijkt uit het ingezonden Nederlandse commentaar en aangegeven in antwoord
                     op de eerdere vraag van de leden van de D66-fractie hiervoor, zet Nederland beargumenteerde
                     vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van de voorgestelde veldstudies en de onderbouwing
                     van het criterium voor achtergrondsterfte (tbv chronische toxiciteit). En verwijst
                     het naar een nieuw model (BEEHAVE model) dat gebruikt kan worden voor de beoordeling
                     van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijenvolken. Inmiddels heeft de Europese
                     Commissie mandaat verleend aan EFSA om onderdelen van het bijenrichtsnoer te herzien
                     en aan te passen aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Nederland draagt daar
                     onder meer aan bij door onderzoek dat wordt verricht door de WUR.
                  
Tot slot spreken de leden van de GroenLinks-fractie hun steun uit voor de Minister
                     omdat zij schrijft het nieuwe bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te willen voeren.
                     Dat willen deze leden ook. Is de Minister het ermee eens dat dit niet ten koste moet
                     gaan van de veiligheid en onze leefomgeving?
               
Antwoord
Ja.
Vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie
Bijenrichtsnoer, agendapunt bij SCoPAFF-overleg
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de schadelijke
                     effecten van door de EU toegelaten bestrijdingsmiddelen op het ecosysteem, met bijen
                     en hommels als specifiek punt van grote zorg. Deze leden waarschuwen al sinds jaar
                     en dag dat de testmethoden op basis waarvan de Europese voedsel- en warenautoriteit
                     EFSA pesticiden beoordeelt achterlopen bij de wetenschappelijke inzichten. Daar komt
                     bij dat de studies op basis waarvan de EFSA een stof beoordeelt, worden aangeleverd
                     door de gifproducenten zelf – bedrijven als Bayer-Monsanto en Syngenta. De beoordelingen
                     kunnen tot overmaat van ramp tot nu toe niet onderworpen worden aan openbare peer-reviews
                     (de standaard wetenschappelijke werkwijze, die wat de leden van de Partij voor de
                     Dieren-fractie betreft óók de norm zou moeten zijn als het gaat om het toelaten van
                     pesticiden in Nederland en de EU), omdat de (door de industrie aangeleverde) studies
                     waarop EFSA zich baseert bij de beoordeling van pesticiden tot nu toe nog altijd niet
                     openbaar worden gemaakt.30
                     
Het voorgeschreven gebruik van de omstreden Klimisch ranking dwingt EFSA ten onrechte
                     om bij haar risicobeoordeling meer gewicht te geven aan (geheime) industriestudies
                     (met good laboratory practice(GLP)-certificaten en volgens de richtlijnen van de Organisation
                     for Economic Cooperation and Development (OECD) uitgevoerd) dan aan collegiaal getoetste
                     studies gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. De leden van de Partij voor
                     de Dieren-fractie vinden dat Nederland zich met hoge prioriteit moet inzetten voor
                     het zo snel mogelijk afschaffen van de Klimisch ranking in alle EFSA-richtsnoeren,
                     om in plaats daarvan echt wetenschappelijke kwaliteitscriteria te gebruiken (zoals
                     statistisch onderscheidend vermogen) bij het toekennen van gewicht aan studies, of
                     deze nou van de industrie of van academische wetenschappers afkomstig zijn.
Hoewel de risicobeoordelingen door EFSA slechts input zouden moeten vormen voor het
                     politieke besluitvormingsproces (EFSA is verantwoordelijk voor het risk assesment,
                     de politiek is verantwoordelijk voor het risk management en moet een bredere afweging
                     maken over de vraag of het verantwoord is om bepaalde pesticiden toe te laten op de
                     hele Europese markt), worden ze door de Europese Commissie en lidstaten zoals Nederland
                     als voldongen feiten gepresenteerd. Daarbij gaan ze zowel voorbij aan de (voornoemde)
                     mankementen in de verouderde beoordelingssystematiek als aan hun eigen verantwoordelijkheid
                     om een politiek besluit te nemen, waarbij niet alleen de EFSA-beoordeling, maar bijvoorbeeld
                     ook het voorzorgbeginsel en de positie van biologische boeren een rol spelen in de
                     afweging. Verordening 1107/200931 stelt immers in artikel 1.4 dat: «De bepalingen van deze verordening stoelen op het
                     voorzorgsbeginsel teneinde te garanderen dat werkzame stoffen of middelen die op de
                     markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen en dieren
                     of voor het milieu. In het bijzonder worden de lidstaten er niet van weerhouden het
                     voorzorgsbeginsel toe te passen wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat
                     over de risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de
                     op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen.»
Onder de genoemde gemankeerde systematiek van risicobeoordelingen zijn begin jaren
                     «90 systemische insecticiden toegelaten in de hele Europese Unie, neonicotinoïden
                     (zoals imidacloprid) en fipronil. Wetenschappers die waarschuwden dat EFSA ten onrechte
                     – want op basis van een achterhaald model – had geconcludeerd dat deze systemische
                     insecticiden veilig waren, werden lange tijd genegeerd en weggehoond, tot de gevolgen
                     tóch zichtbaar werden in het ecosysteem. EFSA kwam uiteindelijk zelf tot de conclusie
                     dat de risico’s voor bijen onvoldoende in kaart waren gebracht. De beoordeling van
                     acute toxiciteit voor honingbijen gaf, zo constateerde EFSA in een analyse in 2012,
                     onvoldoende inzicht in andere effecten die wel degelijk optreden bij het gebruik van
                     (systemische) pesticiden, zoals de chronische toxiciteit, de indirecte gevolgen en
                     de effecten van blootstelling van larven van wilde, solitaire bijen en hommels.32 In het tot dan toe gehanteerde model werd niet gekeken naar het feit dat bijen binnen
                     een paar weken alsnog kunnen sterven wanneer zij herhaaldelijk worden blootgesteld
                     aan pesticiden, of dat pesticiden het navigatievermogen van bijen kunnen aantasten
                     waardoor zij sterven door honger of kou. Hiervoor, zo luidde nu óók de conclusie van
                     EFSA zelf, zijn aanvullende testen nodig. Precies waar onafhankelijk wetenschappers
                     en toxicologen al langer op wezen.
Nu de conclusie onontkoombaar was, ontwikkelde EFSA een concept voor een nieuw richtsnoer,
                        de Bee Guidance33, dat wél deze risico’s voor hommels en bijen in kaart brengt, onder andere door de
                        invoering van uitgebreidere (semi)veldstudies. Dit concept is gebruikt om opnieuw
                        te kijken naar de risico’s van drie neonicotinoïden, waaronder imidacloprid.
Op basis van deze nieuwe risicobeoordeling kon niet anders dan worden geconcludeerd
                        dat een tijdelijke inperking van het gebruik van deze drie neonics nodig was (waarbij
                        de effecten twee jaar lang moesten worden gemonitord). Toen dat gebeurd was, bleek
                        dat de inperking permanent moest worden én fors moest worden uitgebreid. Het kwam
                        in 2018, na een herbeoordeling van deze middelen op basis van het in 2013 afgeronde,
                        maar nog niet vastgestelde Bee Guidance richtsnoer, tot een verbod op het gebruik
                        van drie neonicotinoïden in open teelten.
Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het goed vinden dat het gebruik
                     van deze drie neonicotinoïde middelen in open teelten uiteindelijk is verboden, vinden
                     deze leden het wrang dat deze middelen al die jaren grote schade hebben aangericht
                     aan het ecosysteem, en dat die schade nog wel even doorgaat omdat systemische bestrijdingsmiddelen
                     een lange afbrekingstijd kennen en ook omdat gebruik in kassen en als biocide en diergeneesmiddel
                     buiten het verbod vallen en de neonicotinoïden thiaclorpid, sulfoxaflor en acetemiprid
                     nog steeds op grote schaal in buitenteelten toegelaten zijn. De gifstoffen die door
                     onzorgvuldige toelatingsbesluiten in onze natuur, bodems en water terecht zijn gekomen
                     en nog altijd komen, verdwijnen niet zomaar op het moment dat het gebruik van deze
                     stoffen eindelijk aan banden is gelegd.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer ernstig dat het nieuwe
                     richtsnoer voor de beoordeling van risico’s van pesticiden voor bijen en hommels al
                     in 2012 in conceptvorm is gepresenteerd en in 2013 is afgerond, maar anno 2019 nog
                     altijd niet is geïmplementeerd. Er zijn in de tussentijd allerlei nieuwe stoffen toegelaten,
                     ook ándere neonictotinoïde middelen, die niet zijn beoordeeld op basis van de nieuwe
                     wetenschappelijke inzichten en het nieuwe bijenrichtsnoer, maar op basis van het verouderdere
                     richtsnoer uit 200134, waarvan vaststaat dat dit belangrijke risico’s voor bijen en hommels buiten beschouwing
                     laat.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier enkele vragen over.
Erkent de Minister dat de toelating van in ieder geval neonicotinoïden en fipronil
                        heeft geleid tot schade aan het ecosysteem?
Erkent de Minister dat deze schade zich voorlopig nog wel even blijft voltrekken,
                        ook nu het gebruik van drie neonicotinoïden in open teelten is verboden, omdat deze
                        pesticiden in het milieu terecht zijn gekomen en daar maar langzaam afbreken?
Antwoord
In 2013 zijn de goedkeuringsvoorwaarden voor drie neonicotinoïden en fipronil op basis
                     van een herbeoordeling door EFSA ingeperkt tot toepassingen op gewassen die niet aantrekkelijk
                     zijn voor bijen, met uitzondering van toepassingen onder glas of na de bloei. In 2018
                     is de goedkeuring van de drie neonicotinoïden verder ingeperkt tot uitsluitend toepassingen
                     voor teelten onder glas. Beide besluiten zijn genomen ter bescherming van bijen omdat
                     uit wetenschappelijke studies en een herbeoordeling door EFSA een hoog risico voor
                     bijen naar voren kwam. Beperkende voorwaarden voor fipronil hadden geen consequenties
                     voor destijds bestaande Nederlandse toelatingen (Kamerstuk 27 858, nr 264). In mei 2017 is de toelating van fipronil als gewasbeschermingsmiddel ingetrokken
                     op verzoek van de toelatingshouder.
                  
Of de toelating van neonicotinoïden en fipronil en nog eventuele resten van deze middelen
                     in het milieu tot schade van ecosystemen heeft geleid, is onduidelijk. De beperkingen
                     in het gebruik zijn ingegeven door mogelijke effecten op bestuivers en dat kan mogelijk
                     een effect hebben gehad op ecosystemen. Nederland heeft eerder wetenschappelijke artikelen
                     gedeeld met de Europese Commissie en EFSA over een gevonden correlatie tussen neonicotinoïden
                     en sterfte onder insectenetende vogels. Het Ctgb bevestigde destijds de correlatie
                     maar er werd geen causaal verband aangetoond. (Kamerstuk 27 858, nr 276).
                  
Erkent de Minister dat de Europese beoordelingssystematiek (op basis van tot nu toe
                        niet-openbare, door de industrie aangeleverde studies, waarbij geen openbare peer-review
                        mogelijk is) in het algemeen – en het gehanteerde richtsnoer uit 2001 in het bijzonder
                        – het risico met zich meebrengen dat bestrijdingsmiddelen worden toegelaten die later
                        toch meer schadelijke effecten blijken te hebben op milieu, volksgezondheid, ecosysteem
                        en -meer specifiek- bijen en hommels?
Hoe kijkt de Minister naar het risico dat toegelaten bestrijdingsmiddelen bij nader
                        inzien meer schadelijke effecten hebben dan op voorhand werd gedacht?
Denkt de Minister dat zo’n risico onvermijdelijk is of denkt zij dat je zulke risico’s
                        zou kunnen uitsluiten?
Deelt de Minister de mening dat het risico dat toegelaten stoffen bij nader inzien
                        toch meer schadelijke gevolgen hebben dan op voorhand werd ingeschat, (als dat risico
                        niet kan worden uitgesloten) dan in elk geval zo klein mogelijk moet worden gemaakt?
Antwoord
De Europese beoordelingssystematiek is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel; stoffen
                     worden pas goedgekeurd als uit een risicobeoordeling blijkt dat ze veilig zijn voor
                     mens, dier en milieu. Voor die risicobeoordeling zijn door de EU criteria en beginselen
                     geformuleerd die aansluiten bij de dan beschikbare wetenschappelijke inzichten. Op
                     die manier wordt het voorzorgsbeginsel praktisch uitvoerbaar gemaakt.
                  
De wetenschappelijke inzichten kunnen wijzigen. Om die reden wordt een goedkeuring
                     dan ook altijd tijdelijk verleend en is periodieke herbeoordeling onderdeel van de
                     Europese beoordelingssystematiek. Dat kan ertoe leiden dat bij herbeoordeling de goedkeuring
                     van een stof niet wordt verlengd. Ter illustratie daarvan, verwijs ik u naar de Kamerbrieven
                     met voorgenomen standpunten over SCoPAFF agendapunten waarbij de Europese Commissie
                     heeft voorgesteld voor een aantal werkzame stoffen de goedkeuring niet te verlengen.
                     Verder is het altijd mogelijk, zoals het geval was bij de herbeoordeling van de drie
                     neonicotinoïden, om tussentijds te besluiten tot beperkingen in het gebruik indien
                     urgente wetenschappelijke inzichten daartoe aanleiding geven. Het in de vragen genoemde
                     risico wordt dus herkend, erkend en ondervangen in de Europese beoordelingssystematiek.
                  
Erkent de Minister dat de Bee Guidance, zoals in concept gepresenteerd in 2012 en
                        afgerond in 2013, een antwoord was op het wetenschappelijke inzicht dat de beoordelingssystematiek
                        tot dan toe -acute toxiciteit voor honingbijen- onvoldoende inzicht gaf in andere
                        effecten die wel degelijk optreden bij (systemische) pesticiden, zoals chronische
                        toxiciteit, indirecte gevolgen en blootstelling van larven van wilde bijen en hommels?
Antwoord
De Europese Commissie heeft EFSA in 2011 mandaat verstrekt voor het opstellen van
                     een wetenschappelijke opinie en een richtsnoer voor de risicobeoordeling van bijen
                     (Mandaatnr. M-2011–018535). In dat mandaat geeft de Commissie aan dat de aanleiding daarvoor was dat er zorgen
                     waren bij leden van het Europees Parlement en imkers over het gehanteerde (EPPO) toetsingskader.
                  
Erkent de Minister dat de eerste gedeeltelijke inperking van drie neonicotinoïden
                        gebaseerd was op de concept Bee Guidance van EFSA uit 2012 (waarin lessen werden getrokken
                        uit de tekortkomingen van het beoordelingsmodel tot dan toe), inclusief nieuwe EFSA-
                        beoordelingen en aanvullend onderzoek, uitgevoerd door de industrie op basis van de
                        nieuwe concept Bee Guidance?
Kan de Minister bevestigen dat uit deze studies en beoordeling onder andere bleek
                        dat deze drie neonicotinoïde middelen zich -omdat ze systemisch zijn- verspreiden
                        via wilde bloemen en volggewassen en dat de conclusie luidde dat er eigenlijk geen
                        veilige toepassing is van deze neonicotinoïde middelen?
Antwoord
In 2012 kwam nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar over negatieve effecten
                     op bijen door neonicotinoïden. Dat was reden voor de Europese Commissie om de goedkeuring
                     van drie neonicotinoïden te herzien en EFSA te vragen de beschikbare wetenschappelijke
                     informatie te beoordelen. EFSA heeft hiervoor onder andere gebruik gemaakt van de
                     in 2012 gepubliceerde wetenschappelijke opinie over de beoordeling van risico’s van
                     gewasbeschermingsmiddelen voor bijen36. EFSA concludeerde destijds dat bepaalde toepassingen van neonicotinoïden risico’s
                     met zich mee brachten voor bijen. EFSA heeft niet geconcludeerd dat er geen enkele
                     veilige toepassing mogelijk was. Op basis van de beoordeling van EFSA zijn in 2013
                     de goedkeuringsvoorwaarden van deze drie neonicotinoïden ingeperkt tot toepassingen
                     op gewassen die niet aantrekkelijk zijn voor bijen, met uitzondering van toepassingen
                     onder glas of na de bloei.
                  
Kan de Minister bevestigen dat Nederland die eerste gedeeltelijke inperking -op basis
                        van de nieuwe wetenschappelijke inzichten van EFSA en de concept Bee Guidance uit
                        2012- heeft gesteund?
Antwoord
Nederland heeft het inperkingsvoorstel destijds gesteund. Zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 699.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat het verouderde richtsnoer
                        al lang had moeten worden vervangen. Het kent grote tekortkomingen die ervoor zorgen
                        dat stoffen «veilig» worden genoemd terwijl ze dat helemaal niet zijn. Zo kunnen stoffen
                        op basis van dit verouderde richtsnoer, zelfs als op basis van laboratoriumonderzoek
                        vast is komen te staan dat bij veldrealistische blootstelling onaanvaardbare schade
                        optreedt bij bijen, toch worden toegelaten als de industrie een veldproef kan overleggen
                        waaruit zou blijken dat de schade meevalt. Doordat het oude richtsnoer geen eisen
                        stelt aan het statistisch onderscheidend vermogen van de veldproef (en bovendien geen
                        eisen stelde aan een valide opzet van de veldproef) glippen tal van stoffen, waaronder
                        systemische neonicotinoïden, op dit moment nog altijd door de mazen van het toelatingsnet.
De Kamer mocht erop vertrouwen dat het kabinet de mening deelde dat het oude richtsnoer
                     zo snel mogelijk moest worden vervangen door een richtsnoer dat gebaseerd is op wetenschappelijke
                     kwaliteitscriteria, en dat het Nederlandse kabinet zich inzette voor nieuwe, betere
                     beoordeling van pesticiden op de effecten voor bijen en hommels op basis van de nieuwste
                     stand van de wetenschap. Het kabinet verwees de Kamer en haar zorgen over de schadelijke
                     effecten van neonicotinoïde middelen op bijen en hommels steeds naar de Europese herbeoordelingen,
                     op basis van de concept Bee Guidance, die Nederland dus steunde. Een aangenomen motie
                     (Kamerstuk 27 858, nr. 155) die het kabinet verzocht om zelfstandig maatregelen te treffen om de Nederlandse
                     natuur te beschermen tegen neonicotinoïden, werd niet uitgevoerd met verwijzing naar
                     (aangescherpte) herbeoordelingen van de betreffende middelen. Staatssecretaris Dijksma
                     schreef hierover in 2014: «Het kabinet concludeert dat op nationaal en op Europees
                     niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen met neonicotinoïden en fipronil zijn
                     herbeoordeeld aan de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s
                     voor bijen» (Kamerstuk 27 858, nr. 264). Staatssecretaris Dijksma schreef in mei 2014 ook expliciet in een brief aan de
                     Kamer in reactie op het nieuwe EFSA-richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor
                     bijen dat zij het «van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer wordt opgesteld
                     en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
                     voor bijen». En in 2018 steunde het Nederlandse kabinet het verbod op het gebruik
                     van drie neonicotinoïde middelen in open teelten, op basis van herbeoordeling van
                     de middelen aan de hand van de in 2013 gepresenteerde (maar nog steeds niet vastgestelde)
                     nieuwe Bee Guidance.
Uit de informatie die de Kamer van het kabinet ontving over de Nederlandse inzet voor
                     de bescherming van bijen en de besluiten die werden genomen om het gebruik van neonicotinoïden
                     in te perken, spreekt dat Nederland zich ook in Europa inspande voor een bijenrichtsnoer
                     dat goede bescherming voor bijen en hommels voorop stelt.
De Kamer vertrouwde daar ook op, totdat er eind 2018 signalen kwamen dat Nederland
                     achter de schermen meewerkte aan uitholling van het in 2013 gepresenteerde richtsnoer
                     dat bijen en hommels beter zou moeten beschermen. Er lekten notulen uit de SCoPAFF-vergadering,
                     waarin politiek vertegenwoordigers (ambtenaren) namens de regering van hun lidstaat
                     met elkaar overleggen over de voorstellen van de Europese Commissie. Uit die notulen
                     bleek dat er een implementatieplan voor de nieuwe Bee Guidance voorlag en dat Nederland
                     zich bij een indicatieve stemming in het tegenkamp bevond.
Dat leidde tot grote verbazing en vooral grote zorg bij de leden van de Partij voor
                     de Dieren-fractie. De leden hebben zeer grote moeite met de manier waarop de Kamer
                     tot op dat moment was geïnformeerd over het Nederlandse handelen met betrekking tot
                     de Bee Guidance, net als met de manier waarop de Kamer werd geantwoord toen de leden
                     van de Partij voor de Dieren-fractie specifieke vragen stelden over het proces rond
                     de totstandkoming en tussentijdse aanpassingen van het EFSA-bijenrichtsnoer (het Bee
                     Guidance document) en voorstel voor implementatie (Roadmap to implementation).
Sinds de eerste signalen, heeft het lid Ouwehand in schriftelijke overleggen37, algemeen overleggen38 en schriftelijke vragen39 gevraagd naar de positie van Nederland in de discussie over het richtsnoer. De leden
                     van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen hoe de discussie over het Bee Guidance
                     document van EFSA tot dan toe was verlopen. De Minister antwoordde dat het document
                     nog niet was vastgesteld omdat «een groot aantal lidstaten onderdelen van het document
                     niet uitvoerbaar vinden», waarmee ze suggereerde dat ándere lidstaten dwarslagen,
                     niet Nederland.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen wat de opstelling van Nederland
                     (steeds) is geweest in de discussie. De Minister antwoordde dat Nederland bij de Europese
                     Commissie heeft aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van de Bee Guidance
                     met daarbij een «gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat»
                     en dat Nederland heeft aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee Guidance
                     document kan worden «verbeterd» – waarmee ze suggereerde dat Nederland zich constructief
                     opstelde en nog altijd voor een snelle toepassing van de BeeGuidance was.
De Minister stelde voorts dat er geen voorstel voorlag, dat er geen sprake was van
                     uitholling, dat er geen sprake van was dat Nederland een andere inzet zou hebben dan
                     waar de Kamer al die tijd van uit was gegaan (namelijk optimale bescherming van bijen
                     en hommels tegen acute en chronische toxiciteit), dat de Kamer zou worden geïnformeerd
                     op het moment dat er zal worden gestemd over het onderwerp, dat Nederland pas dan
                     een positie inneemt en dat de inzet van Nederland niet is gewijzigd.
Pas nadat Follow the Money op 4 april 2019 een artikel publiceerde waarin een aantal
                     onthullingen werd gedaan over de inbreng van de Nederlandse delegatie in SCoPAFF,
                     stuurde de Minister meer informatie, en pas nadat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
                     aandrongen op een feitenrelaas (Kamerstuk 27 858, nr. 451, ontvangen op 18 april jl., waarvoor dank aan de Minister), heeft de Kamer zicht
                     op wat er sinds 2013 rondom de Bee Guidance is gebeurd en hoe de Nederlandse regering
                     zich daarbij heeft opgesteld. Nu pas heeft de Kamer er kennis van kunnen nemen dat
                     er sinds 2013 wel degelijk tenminste zeven (!) verschillende momenten zijn geweest
                     waarop er een (gewijzigd) voorstel voor het bijenrichtsnoer of het bijbehorende implementatieplan
                     was of werd voorgelegd aan de lidstaten. We lezen nu pas wat er schuilgaat achter
                     het verhullende taalgebruik dat de Minister en haar voorgangers hebben gebezigd in
                     brieven naar de Kamer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer
                     ernstig dat dit kabinet en voorgaande kabinetten de Kamer niet uit zichzelf hebben
                     geïnformeerd over de ontwikkelingen en de inzet en het handelen van Nederland rond
                     de Bee Guidance.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier vragen over.
Erkent de Minister dat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie gevraagd hebben
                        naar de positie van Nederland in de discussie rond de Bee Guidance, naar eventuele
                        wijzigingen van het voorstel in de afgelopen zes jaar, naar het meewegen van de chronische
                        toxiciteit in de risicobeoordeling en naar het meewegen van de gevolgen voor solitaire
                        bijen en hommels (en niet naar ophanden zijnde stemmingen)?
Antwoord
De in de opmerkingen opgenomen verwijzingen naar inbreng van het lid Ouwehand in schriftelijk
                     overleg, algemeen overleg en schriftelijke vragen zijn bekend.
                  
Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist of niet volledig heeft geïnformeerd
                        door niet te melden dat er in de afgelopen zes jaar in ieder geval zes en op dit moment
                        zeven versies van het implementatieplan (Roadmap to implementation) zijn besproken
                        binnen SCoPAFF?
Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist heeft geïnformeerd door te antwoorden
                        «Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is
                        voorgelegd aan de lidstaten»?
Erkent de Minister dat zij de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd door niet te
                        melden dat Nederland al die jaren binnen SCoPAFF is genoteerd in het kamp van de tegenstemmers?
Erkent de Minister dat voorstellen en wijzigingen van voorstellen die op ambtelijk
                        niveau zoals in ScoPaff worden gepresenteerd, voorgesteld, besproken en indicatief
                        ter stemming worden gebracht, medebepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst?
Erkent de Minister dat de Kamer geïnformeerd moet worden over de verschillende voorstellen
                        die voor komen te liggen in deze overleggen, evenals over de inbreng en positie van
                        Nederland in deze overleggen, zeker als de Kamer daarom vraagt?
Antwoord
Ik heb uw Kamer op de hoogte gesteld over de wijze waarop ik de Tweede Kamer over
                     de SCoPAFF vergaderingen informeer (Kamerstuk 27 858, nr. 442). Zodra de Europese Commissie in een SCoPAFF vergadering een eindvoorstel ter stemming
                     voorlegt aan de Lidstaten, de zogenaamde B-punten, informeer ik u over het voorgenomen
                     Nederlandse standpunt. Sindsdien, maar ook in de jaren daarvoor in deze Kabinetsperiode,
                     zijn dergelijke eindvoorstellen ten aanzien van het bijenrichtsnoer niet ter stemming
                     voorgelegd aan de Lidstaten.
                  
In de afgelopen jaren heeft de Europese Commissie wel werkdocumenten met conceptvoorstellen
                     voor de implementatie van het bijenrichtsnoer ter bespreking voorgelegd aan Lidstaten.
                     In twee kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 446 en 451) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Nederlands commentaar op die werkdocumenten.
                     Ten aanzien van het bijenrichtsnoer en voorstellen voor de implementatie ervan, is
                     de Nederlandse inbreng er op gericht geweest om met concrete vragen en suggesties
                     het bijenrichtsnoer te verbeteren en een gefaseerde implementatie te bevorderen.
                  
Zoals gesteld in mijn brief over de werkwijze van SCoPAFF (Kamerstuk 27 858, nr. 442) worden er elke vergadering tientallen werkdocumenten, conceptvoorstellen en commentaar
                  van lidstaten geagendeerd voor discussie. In deze fase van het werkproces is sprake
                  van een discussie en uitwisseling van argumenten tussen Europese Commissie, Lidstaten
                  en EFSA. Die discussie en uitwisseling van argumenten bepalen mede hoe het definitieve
                  eindvoorstel er uit zal komen te zien. Ik informeer uw Kamer over mijn beleidsinzet
                  op beleidsmatig relevante onderwerpen. Die beleidsinzet vormt de basis voor de Nederlandse
                  inbreng in de Europese discussie.
               
Kan de Minister bevestigen dat EFSA gedurende de ontwikkeling van de Bee Guidance
                     en voordat het richtsnoer in 2013 definitief werd opgeleverd zeer ruime inspraakmogelijkheden
                     heeft geboden40 en daarbij is uitgegaan van de laatste stand van wetenschap?
Antwoord
Ja. EFSA heeft het conceptrichtsnoer opengesteld voor publieke consultatie, waarin
                     stakeholders en het publiek de mogelijkheid kregen om hierop commentaar te leveren.
                     Ook wetenschappers konden op dat moment commentaar leveren. Ctgb, WUR, RIVM en NVWA
                     hebben in 2012 en 2013 gezamenlijk commentaar ingediend bij EFSA op het in ontwikkeling
                     zijnde richtsnoer.
                  
Kan de Minister bevestigen dat, na de oplevering van het Bee Guidance document dat
                        door wetenschappers is ontwikkeld, het document sindsdien achter gesloten deuren van
                        SCoPAFF door politieke vertegenwoordigers van lidstaten besproken en mogelijk aangepast
                        wordt?
Kan de Minister bevestigen dat bij deze SCoPAFF-overleggen geen wetenschappers aanwezig
                        zijn?
Antwoord
Het bijenrichtsnoer is wel besproken in SCoPAFF maar niet aangepast. Het is aan EFSA
                     om het bijenrichtsnoer aan te passen en daarvoor heeft het recent ook een mandaat
                     gekregen van de Europese Commissie. De agenda en het verslag van SCoPAFF is openbaar,
                     de vergadering zelf is een besloten overleg tussen Europese Commissie, lidstaten en
                     EFSA. De Nederlandse delegatie in SCoPAFF bestaat uit een ambtelijke vertegenwoordiging
                     van het Ministerie van LNV en een expert van het Ctgb. De delegatie van de andere
                     lidstaten is veelal op een vergelijkbare manier samengesteld. Met aanwezigheid van
                     EFSA en vertegenwoordigers van de toelatingsautoriteiten is de aanwezigheid van wetenschappelijke
                     expertise geborgd.
                  
Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake is van wetenschappelijke peer-review
                     van de besluiten die binnen SCoPAFF worden genomen?
Antwoord
De voorstellen over de goedkeuring van stoffen zijn gebaseerd op een beoordeling van
                     de rapporterend lidstaat, die een peer review ondergaat van experts van andere lidstaten
                     en EFSA. EFSA stelt het beoordelingsrapport van de rapporterende lidstaat ook open
                     voor commentaar door derden, zoals wetenschappers van andere instituten. De risicobeoordeling
                     van EFSA vormt de conclusie van deze peer review. Het voorstel van de Commissie is
                     gebaseerd op het beoordelingsrapport van de rapporterend lidstaat en de conclusie
                     van EFSA.
                  
De Nederlandse inbreng is gebaseerd op de wetenschappelijke adviezen van het Ctgb.
De commentaren die Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie heeft gestuurd,
                     geven een volstrekt ander beeld dan de (summiere) informatie over de discussie die
                     door de Minister en haar voorgangers aan de Kamer is verstrekt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister graag aan een
                     aantal uitspraken die haar voorgangers hebben gedaan. Zo schreef Staatssecretaris
                     Dijksma in mei 2014 in de kabinetsreactie op het EFSA-richtsnoer voor de beoordeling
                     van risico’s voor bijen dat zij het van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer
                     wordt opgesteld en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s
                     van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 265). Hierbij wees zij op het commentaar dat is ingebracht door stakeholders, waaruit
                     zou blijken dat het richtsnoer een grote impact zal hebben op de werkprocessen. Op
                     initiatief van Nederland is daarop een workshop georganiseerd met de lidstaten en
                     de EFSA. Na verwerking van de laatste aanpassingen aan het richtsnoer door EFSA zou
                     besluitvorming in de zomer van 2014 plaatsvinden, waarna het document en het bijbehorende
                     implementatieplan per 1 januari 2015 in werking zouden treden.
Nu lezen wij in de brief met de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer van april 2019
                     dat Nederland achter de schermen in september 2013 schriftelijk commentaar heeft geleverd
                     aan de Europese Commissie waarin zij zèlf (en dus niet alleen stakeholders) met scherpe
                     kritiek kwam op het voorstel (Kamerstuk 27 858, nr. 451). Hier spreekt Nederland ineens over een aantal tekortkomingen in het richtsnoer,
                     waarschuwt zij dat risicobeoordelingen extra tijd en extra geld zullen kosten, noemt
                     zij het Bee Guidance document erg conservatief, lijkt zij de noodzaak voor het beoordelen
                     van de risico’s voor hommels en wilde bijen ter discussie te stellen, stelt zij de
                     vraag of lidstaten de risico’s voor hommels en wilde bijen wel willen beoordelen en
                     levert zij commentaar op de vereisten voor veldstudies.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover een aantal vragen:
Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 20 september 2013 aan de Europese
                        Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
Kan de Kamer de adviezen of de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, ontvangen?
Antwoord
De inbreng uit 2013 is gebaseerd op commentaar van het Ctgb, de WUR en de NVWA. De
                     adviezen en overwegingen staan vermeld in het schriftelijk commentaar van 20 september
                     2013, die als bijlage is gevoegd bij Kamerstuk 27 858, nr. 451.
                  
Vindt de Minister dat de brief van Staatssecretaris Dijksma van 22 mei 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 265) een goede weergave is van de Nederlandse inbreng van de discussie over het EFSA-voorstel?
                        Kan zij dit toelichten?
Had de Kamer volgens de Minister op basis van deze brief kunnen weten dat Nederland
                        zwaar inhoudelijke commentaar op het richtsnoer leverde aan de Europese Commissie?
Deelt de Minister de mening dat de schets van het vervolg van het traject in de brief
                        van 22 mei 2014 de indruk wekt dat de EFSA naar aanleiding van de workshop laatste
                        aanpassingen deed aan het voorstel en dat dit vervolgens per 1 januari 2015 in werking
                        zou treden?
Antwoord
In voornoemde brief van mijn ambtsvoorganger is aangegeven dat er zeer uiteenlopend
                     commentaar is ingebracht, en veel praktische bezwaren hoe het richtsnoer uit te voeren.
                     En dat het richtsnoer naar verwachting een grote impact zal hebben op de werkprocessen
                     tijdens beoordeling door alle toelatingsautoriteiten en Europa. De brief maakt duidelijk
                     dat Nederland dit commentaar serieus nam; immers Nederland heeft het initiatief genomen
                     om een workshop te organiseren om deze bezwaren te bespreken en om een roadmap te
                     ontwikkelen voor een stapsgewijze implementatie van het richtsnoer.
                  
In de brief werd verder de verwachting uitgesproken dat een aangepast richtsnoer op
                     1 januari 2015 via een stapsgewijze implementatie in werking zou treden. Die verwachting
                     bleek later te optimistisch: de Commissie was in afwachting van een nieuwe Commissaris
                     die het dossier verder zou moeten brengen (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 451).
                  
In 2014 is het bijenrichtsnoer tijdens zes verschillende SCoPAFF-vergaderingen besproken,
                        schrijft de Minister in haar brief van 18 april jongstleden. De Minister schrijft
                        hierover dat Nederland geen schriftelijk commentaar heeft geleverd. In de samenvattingen
                        van de vergaderingen zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echter dat
                        er wel een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden. Tijdens de vergadering in
                        juli 201441 heeft elke lidstaat bijvoorbeeld in een «tour de table» een toelichting gegeven op
                        zijn positie ten aanzien van het gewijzigde voorstel en het implementatieplan. Sommige
                        lidstaten waren voor de voorstellen, sommige waren tegen de voorstellen en een aantal
                        lidstaten had nog geen standpunt of mening.
Wat was de positie van Nederland ten aanzien van de voorstellen die in juli 2014 op
                        tafel lagen?
Hoorde Nederland bij de lidstaten die voor, tegen of zonder mening waren?
Wat was de mondelinge inbreng bij de vergaderingen in 2014? Kan de Minister de gespreksnotities
                        of memo’s aan de Kamer sturen?
Antwoord
In de vergadering destijds hebben 16 lidstaten in de informele tour de table aangegeven
                     het voorstel van de Commissie niet te kunnen steunen, waardoor geen formele stemming
                     heeft plaatsgevonden. Nederland heeft het voorste voor een gefaseerde invoer van het
                     bijenrichtsnoer gesteund.
                  
Staatssecretaris Van Dam schreef de Kamer in januari 2016 wederom dat hij het van
                        groot belang vond dat er snel besluitvorming zou plaatsvinden over het bijenrichtsnoer
                        en dat hij de Europese Commissie hier per brief om zou verzoeken (Kamerstuk 27 858, nr. 344). Hij schreef hierbij dat Nederland actief een belangrijke bijdrage leverde aan nieuwe
                        toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren.
Kan de Minister deze brief van haar voorganger aan de EC naar de Kamer sturen? Is
                        de Minister van mening dat uit de brief van haar voorganger uit januari 2016 blijkt
                        dat Nederland zich verzet tegen de implementatie van het bijenrichtsnoer?
Antwoord
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover in het voorjaar van 2016 geen brief gestuurd naar
                     de Europese Commissie. Het eerstvolgende moment dat Nederland schriftelijk heeft gereageerd
                     naar de Europese Commissie betrof het op 10 juni 2016 verzonden commentaar (zie Kamerstuk
                     27 858, nr. 451).
                  
Uit de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger blijkt dat Nederland zich inzet om tot
                     implementatie van het bijenrichtsnoer te komen door kennis aan te dragen. Ik wil nogmaals
                     benadrukken dat de Nederlandse inbreng is gericht op concrete punten voor verbetering
                     en beschikbaar stellen van kennis. Deze inbreng beoogt tot een geharmoniseerde en
                     praktisch uitvoerbare bijenrichtsnoer en stapsgewijze implementatie ervan te komen.
                  
In mei 2016 werd een conceptvoorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer
                     en een wijziging van de Uniforme beginselen geagendeerd, schrijft de Minister in haar
                     brief van 18 april jongstleden. De voorzitter van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond
                     (NAV) schreef voorafgaand aan die SCoPAFF-vergadering in een brief d.d. 13 mei 2016
                     aan Staatssecretaris Van Dam dat hij had gehoord dat Nederland voornemens was om het
                     voorstel te steunen en doet vervolgens een pleidooi om dit voornemen te wijzigen.42 Klopt de bewering van de voorzitter van de NAV dat Nederland op dat moment voornemens
                     was om voor het voorstel te stemmen? Zo niet, waardoor heeft dit beeld kunnen ontstaan?
Antwoord
In de brief van de NAV staat dat de voorzitter had gehoord dat Nederland voornemens
                     zou zijn om «het voorstel te steunen om het EFSA Bee Guidance document getrapt in
                     te voeren.». Nederland is altijd voorstander geweest van een stapsgewijze (getrapte)
                     implementatie. In de SCoPAFF vergadering van mei 2016 heeft de Europese Commissie
                     aan lidstaten gevraagd om schriftelijk commentaar in te dienen op een conceptvoorstel.
                     Dat commentaar is op 10 juni 2016 verstuurd (zie Kamerstuk 27 858, nr. 451).
                  
In het schriftelijke commentaar dat Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie
                     stuurde op 10 juni 2016 en dat nu door de Minister aan de Kamer is gestuurd, is echter
                     te lezen dat Nederland op dat moment nog steeds grote zorgen («deep concern») had
                     over de «haalbaarheid» van sommige delen van het bijenrichtsnoer. En dan met name
                     over het feit dat veel middelen zouden afvallen door dit richtsnoer te gebruiken om
                     de risico’s te beoordelen. Nederland pleitte in dit commentaar tevens voor het hanteren
                     van het door Syngenta ontwikkelde en door EFSA afgewezen BEEHAVE-model. Is het BEEHAVE-model
                     waar Staatssecretaris Van Dam op doelde met de actieve en belangrijke bijdrage die
                     Nederland leverde aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren?
Antwoord
Nee, zoals gemeld in Kamerstuk 27 858, nr. 344 bestaat deze bijdrage uit het leveren van gespecialiseerde kennis, bijvoorbeeld over
                     aanvullende potentiële blootstellingsroutes, en er vervolgens op aan te dringen deze
                     kennis ook in het toetsingskader mee te nemen.
                  
Het BEEHAVE-model is een model voor het beschrijven van het gedrag van bijenpopulaties.
                     Het model is ontwikkeld door onderzoekers van het Rothamsted onderzoeksinstituut en
                     de Universiteit van Exeter (beide Verenigd Koninkrijk), in samenwerking met het Helmholzt
                     Centre for Environmental research (Duitsland, Leipzig) en een onderzoeker van Syngenta.
                     Het model is gepubliceerd in «peer reviewed» wetenschappelijk tijdschriften in 2014,
                     2016 en 201843. Het PPR Panel van EFSA heeft in 2015 een evaluatie uitgevoerd van dit model44. Het panel deed daarbij de aanbeveling om het BEEHAVE-model te gebruiken als basis
                     voor het modelleren van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijenvolken. Het
                     panel deed tevens aanbevelingen om het model voor dit doel verder te ontwikkelen.
                  
In het schriftelijke commentaar van 10 juni 2016 is tevens te lezen dat Nederland
                     de geplande data voor inwerkingtreding van februari 2018 (te) ambitieus noemt. Hierbij
                     wordt gesteld dat Nederland sterke twijfels heeft of een «werkbare» risicobeoordeling
                     op dat moment beschikbaar is. Deelt de Minister de mening dat dit iets heel anders
                     is dan «pleiten voor snelle besluitvorming», zoals Staatssecretaris Van Dam enkele
                     maanden daarvoor schreef aan de Kamer (Kamerstuk 27 858, nr.344)? Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 10 juni 2016 aan de Europese
                     Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
Antwoord
In de Nederlandse inbreng van 2016 is aangegeven dat de implementatie van de onderdelen
                     van het EFSA richtsnoer ten aanzien van hommels en solitaire bijen per februari 2018
                     ambitieus was, omdat er nog veel werk moest worden gedaan om deze onderdelen te kunnen
                     implementeren. Daarom heeft NL in diezelfde inbreng ook aangegeven dat hoge prioriteit
                     aan dit werk moest worden gegeven en heeft NL voorgesteld om een werkgroep in te stellen.
                     De Europese Commissie is niet op dit voorstel ingegaan. Het ingediende Nederlandse
                     commentaar is gebaseerd op de technisch-wetenschappelijke expertise van het Ctgb over
                     de kwaliteit en uitvoerbaarheid van richtsnoeren en beoordelingscriteria.
                  
In het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese Commissie
                        stuurde is wederom te lezen dat Nederland zich zorgen maakt om de afwijzing van veel
                        middelen vanwege de beoordeling van de risico’s voor hommels en solitaire bijen. De
                        leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen.
Was de Minister verbaasd dat een vernieuwd richtsnoer, waarin nieuwe wetenschappelijke
                        kennis is verwerkt over de zeer zorgwekkende achteruitgang van de insectenpopulatie
                        en de oorzaken daarvan, zou betekenen dat de risico’s van middelen voor bijen en hommels
                        grondiger zouden worden bekeken?
Had de Minister niet verwacht dat pesticiden zouden afvallen wanneer de bijbehorende
                        risico’s voor bijen en hommels beter in kaart worden gebracht, zelfs niet na de herbeoordeling
                        van de drie neonicotinoïden?
Erkent de Minister dat de inbreng die Nederland achter de schermen heeft geleverd,
                        de indruk wekt dat zij zich meer zorgen maakt over de kosten voor de industrie en
                        de beschikbaarheid van pesticiden voor de landbouwsector dan over de bescherming van
                        bijen en hommels?
Antwoord
Het bijenrichtsnoer is erop gericht dat de risico’s voor bijen en hommels door de
                     aanvragers van werkzame stoffen beter in beeld worden gebracht en dat een betere risicobeoordeling
                     door lidstaten en EFSA mogelijk is. Dat kan als consequentie hebben dat werkzame stoffen
                     geen goedkeuring krijgen of dat de goedkeuring van bestaande werkzame stoffen bij
                     herbeoordeling niet wordt verlengd. Van belang is dat een richtsnoer praktisch uitvoerbaar
                     moet zijn. Het Nederlands commentaar was daarop gericht.
                  
In september 2017 diende het lid De Groot drie moties in over het Bee Guidance document,
                        waaronder een motie (Kamerstuk 27 858, nr. 403) met het verzoek om bij de Europese Commissie aan te dringen op toepassing van het
                        Guidance document for bees op alternatieve middelen met een hoog risicoprofiel voor
                        bijen. Minister Kamp merkte deze aan als ondersteuning van beleid.
Erkent de Minister dat de Kamer op basis hiervan niet anders kon dan veronderstellen
                        dat het kabinet achter het Bee Guidance document stond en instemde met de inhoud en
                        implementatie daarvan?
Antwoord
De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft in reactie op de motie De Groot
                     aangegeven dat Nederland de Europese Commissie al had verzocht om de effecten van
                     alternatieven voor neonicotinoïden te onderzoeken en dat de Minister de motie zo duidde
                     dat de motie daarop betrekking had. Daarom heeft de Minister de motie als ondersteuning
                     van beleid aangemerkt. Ik verwijs naar de Handelingen II 2017/18, nr. 6, item 7.
                  
Automatische verlenging van toelatingen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben enkele vragen over de automatische
                        verlenging van toelatingen. In haar brief van 11 april 2019 kondigde de Minister aan
                        dat er direct na dat weekend, op 15 april in SCoPAFF zou worden gestemd over een voorstel
                        van de Europese Commissie over de automatische verlenging van 34 werkzame stoffen
                        in verband met niet tijdig afgeronde herbeoordeling (Kamerstuk 27 858, nr. 447). Deze automatische verlengingen zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling
                        zorgen ervoor dat pesticiden waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend, mutageen of
                        giftig voor de voortplanting zijn, keer op keer worden toegelaten. De reden hiervoor
                        zou zijn dat er sprake is van een capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties,
                        waaronder EFSA.
Uit onderzoek van foodwatch45 bleek afgelopen zomer dat toelatingen tot wel vier keer achter elkaar automatisch
                        en ongezien worden verlengd. Ruim 200 pesticiden zijn niet op tijd herbeoordeeld.
Eerder al heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken tegen de automatische verlenging
                     van stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn en riep de Kamer de Minister
                     op om zich te verzetten tegen een voorstel van de Europese Commissie om 42 stoffen
                     automatisch te verlengen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1145). Ook het Europees Parlement heeft de Europese Commissie vorig jaar door middel van
                     een aangenomen resolutie46 opgeroepen om te stoppen met het ongezien verlengen van omstreden bestrijdingsmiddelen.
                     De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren echter dat de automatische
                     verlengingen nog altijd gewoon doorgaan.
In het pakket van 34 stoffen die in april 2019 zonder herbeoordeling zijn verlengd
                     bevonden zich onder andere de stoffen tebuconazool, waarvan vermoedens bestaan dat
                     dit ongeboren kinderen kan beschadigen en flumioxazine, waarvan eerder is vastgesteld
                     dat het zowel ongeboren kinderen als de vruchtbaarheid kan schaden. Deze stoffen zouden
                     niet door een herbeoordelingstoets komen en zouden volgens deze leden dan ook nooit
                     verlengd mogen worden. Ook de stoffen dimethoate, fenamiphos en metribuzin staan vanwege
                     hun toxiciteit op de lijst van stoffen die vervangen moeten worden en waarvan het
                     gebruik zo snel mogelijk gestopt moet worden.
De Minister schrijft in haar brief dat Nederland vóór het voorstel van de Europese
                     Commissie zou gaan stemmen om de toelating van de 34 stoffen automatisch te verlengen.
                     Ze zou zich daarbij met een stemverklaring gaan verzetten tegen de verlenging van
                     de stof tebuconazool, vanwege de in 2013 aangenomen motie-Ouwehand die vroeg om deze
                     stof van de markt te weren (Kamerstuk 27 858, nr. 222).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat de Minister
                        voor de voorstellen van de Europese Commissie stemt die de toelating van deze gevaarlijke
                        stoffen verlengt zonder de voorgeschreven herbeoordeling. Als de Minister in een televisieprogramma
                        over de grote zorgen van burgers over landbouwgif in hun omgeving reageert door te
                        beloven dat het «drastisch anders» wordt, kan zij toch niet blijven instemmen met
                        het op de markt houden van middelen die op basis van verouderde richtsnoeren of modellen
                        zijn toegelaten, en niet opnieuw zijn bekeken op hun effecten terwijl dat nota bene
                        wél verplicht is?
Een stemverklaring tegen één van de stoffen heeft daarbij geen enkel effect als het
                        totale pakket wordt verlengd met steun van Nederland. De Partij voor de Dieren wil
                        dat er een einde komt aan deze ongeziene verlengingen en dat de Minister doet wat
                        ze in de richting van betrokken burgers heeft gesuggereerd.
Over de stoffen die in april zijn verlengd, hebben de leden een aantal vragen:
Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof tebuconazool voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel tebuconazool gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof flumioxazine voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel flumioxazine gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof dimethoate voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel dimethoate gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof fenamiphos voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel fenamiphos gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof metribuzin voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel metribuzin gebruikt?
Antwoord
De beantwoording van alle bovenstaande vragen is gebaseerd op informatie die publiek
                     toegankelijk is gemaakt (of op te vragen) door EFSA en Europese Commissie of, voor
                     zover het nationale toelatingen betreft, de toelatingendatabank van het Ctgb. In de
                     beantwoording verwijs ik dan ook deels naar die publiek toegankelijke informatie.
                  
Werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld door een rapporterend
                  lidstaat. Het beoordelingsrapport van die lidstaat ondergaat een peer review door
                  de overige lidstaten en EFSA. Het resultaat van de risicobeoordeling en de peer review
                  wordt gepubliceerd als de EFSA conclusie. In het beoordelingsrapport van de rapporterend
                  lidstaat en de EFSA conclusie wordt naast de conclusies van de risicobeoordeling ook
                  vermeld welke lidstaat rapporteur was, wanneer de beoordeling is uitgevoerd en welke
                  richtsnoeren en modellen op het moment van de beoordeling golden.
               
Alle EFSA conclusies zijn in te zien via de website van EFSA – datzelfde geldt voor
                     de beoordelingsrapporten van de rapporteur lidstaat, voor zover deze zijn opgesteld
                     na maart 2015: tebuconazole47 (rapporterende lidstaat Denemarken), flumioxazine
                     48,
                     49,
                     50 (rapporterende lidstaat Tsjechië), dimethoate51 (rapporterende lidstaat Italië), fenamiphos52 (rapporterende lidstaat Griekenland), metribuzin53 (rapporterende lidstaat Duitsland).
                  
Beoordelingsrapporten opgesteld voor maart 2015 zijn bij EFSA op te vragen54.
Het Ctgb is in Nederland de bevoegde autoriteit voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen.
                     Via de website van het Ctgb55 zijn alle toelatingen in te zien en is zichtbaar op welk moment het Ctgb een besluit
                     over de toelating van een middel heeft genomen. De onderliggende beoordelingsrapporten
                     zijn openbaar en eveneens in te zien via de Ctgb website.
                  
Een werkzame stof kan de basis zijn voor meerdere gewasbeschermingsmiddelen.
Tebuconazool.
De Ctgb databank laat zien dat er momenteel 20 tebuconazool bevattende gewasbeschermingsmiddelen
                     zijn die tussen 2015 en 2019 op 16 verschillende datums van het Ctgb een toelating
                     hebben gekregen.
                  
Gewasbeschermingsmiddelen met deze werkzame stof zijn toegelaten voor toepassing in
                     de gewasgroepen (NB het toepassingsgebied kan per gewasbeschermingsmiddel verschillen):
                  
Akkerbouw, in en om huis (particulier), Sierteelt, Fruitgewassen.
Flumioxazine
Er zijn momenteel 2 flumioxazine bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten (toegelaten
                     in 2016 en 2019) met toepassingen in de gewasgroepen:
                  
Fruitgewassen, onbeteeld terrein.
Dimethoaat
Er zijn momenteel 4 dimethoaat bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten (toegelaten
                     in 2014 en 2016) met toepassingen in de gewasgroepen:
                  
Sierteelt, in en om huis (particulier, kamerplanten/kuipplanten).
Metribuzin
Er zijn 10 metribuzin bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten (toegelaten
                     in 2013–2019) met toepassingen in de gewasgroepen:
                  
Akkerbouw, sierteelt, groenteteelt, onbeteeld terrein, cultuurgrasland.
Fenamiphos
In Nederland zijn geen fenamiphos bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten.
Vragen met betrekking tot Diervervoer
Vragen en opmerkingen van Partij voor de Dieren-fractie
Kalvertransporten
Afgelopen vrijdag publiceerde Trouw een artikel over de aanklacht die Stichting Eyes
                        on Animals wegens mishandeling van kalfjes indient tegen de door de EU erkende, «high
                        quality» rustplaats voor veetransporten in Tollevast, Frankrijk
                        56. Kalfjes tussen de 17 en 30 dagen oud, geboren in Ierland en vervolgens in vrachtwagens
                        met de boot naar Frankrijk vervoerd, om van daaruit weer verder te worden vervoerd
                        naar mesterijen in Nederland en Spanje, bleken bij een inspectie op de rustplaats
                        te worden geslagen, geschopt, aan hun oren te worden weggetrokken bij een drinkplaats
                        en zo hard op hun rug geslagen dat ze in elkaar zakten en op de voorpoten probeerden
                        weg te komen
                        57. Bovendien bleken de vrachtwagens waarin de kalfjes waren vervoerd, ongeschikt te
                        zijn voor kalfjes, omdat de gemonteerde zuigspenen bedoeld waren voor biggen. Hierdoor
                        konden de kalfjes tijdens het hele transport niet drinken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het afschuwelijk en onbestaanbaar
                        wat jonge dieren van slechts iets meer dan twee weken oud moeten doorstaan in de melkveehouderij:
                        direct na geboorte bij hun moeder weggehaald en al na twee weken op een lang transport
                        worden gezet vanuit Ierland, via Frankrijk naar Nederland – de grootste kalvermester
                        van Europa. Hier worden ze na een lange reis in kleine hokken geplaatst en staan zij
                        de rest van hun leven op harde roostervloeren, tot ze worden afgevoerd naar het slachthuis,
                        waar ze (onverdoofd) worden geslacht. En alsof dit allemaal nog niet genoeg is, worden
                        ze tijdens hun transport op de verzamelplaats keihard geslagen, geschopt en aan hun
                        oren getrokken. Misselijkmakend. De Minister zegt echter waar en wanneer ze maar kan
                        dat ze «trots» is op de boeren, inclusief de kalverhouderij. Is ze nog steeds «trots»
                        op deze sector?
1. Klopt het dat de rustplaats Tollevast in Frankrijk waar Eyes on Animals en L214
                     hebben geïnspecteerd, over een erkenning door de EU beschikt?
Antwoord
Ja. Dit bedrijf staat op de lijst van EU erkende controleposten.
2. Hoe verklaart de Minister dat dergelijke mishandeling plaatsvindt op een door de
                     EU erkende rustplaats?
Antwoord
Een EU erkenning van een controlepost wordt door de autoriteiten van de betreffende
                     lidstaat afgegeven als er voldaan wordt aan eisen met betrekking tot onder andere
                     de inrichting en maatregelen tegen verspreiding van dierziekten. Ook moet het personeel
                     over de nodige vaardigheden, kennis en beroepsbekwaamheid beschikken om de dieren
                     te hanteren en ze zo nodig op passende wijze te verzorgen. De eigenaar van de controlepost
                     moet de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat alle personen die de dieren
                     hanteren de relevante welzijnsvoorschriften naleven. Uiteraard is mishandeling niet
                     toegestaan en zijn de vreselijke praktijken die de beelden tonen onacceptabel. Het
                     is aan de autoriteiten van Frankrijk om te beoordelen welke consequenties de vastgelegde
                     beelden van de hardhandige omgang met de kalveren hebben ten aanzien van de erkenning.
                     Uit navraag blijkt dat ze de controlepost hebben opgelegd om procedures uit te werken
                     met betrekking tot de werving, training van de medewerkers en hun toezicht op de werkzaamheden.
                  
3. Vindt de Minister het waardevol dat vrijwillige inspectieorganisaties hebben geregistreerd
                     wat er in werkelijkheid gebeurt op deze verzamelplaats?
Antwoord
Ik vind de beelden van de mishandeling van de kalveren verschrikkelijk. Door deze
                     beelden hebben de autoriteiten in Frankrijk maatregelen kunnen nemen. Ik acht het
                     wel van groot belang dat de beelden legaal verkregen zijn.
                  
4. Hoe is het toezicht op deze rustplaatsen vormgegeven en wat is de toezichtsintensiteit?
                     Is er permanent toezicht op deze verzamelplaatsen? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
Antwoord
De autoriteiten van de betreffende lidstaat zijn verantwoordelijk voor het toezicht
                     op EU controleposten. Ik ben niet bekend met de toezichtintensiteit op de Franse controleposten
                     maar vanuit de Europese regelgeving moet een controlepost regelmatig, en wel minstens
                     twee keer per jaar, geïnspecteerd worden om na te gaan of nog altijd wordt voldaan
                     aan de erkenningsvoorwaarden. Daarnaast dienen officiële dierenartsen van iedere zending
                     de dieren te controleren op geschiktheid voor vervoer. Ten slotte moeten er steekproefsgewijze
                     of gerichte controles plaatsvinden in elk stadium van een lang transport. Hier vallen
                     ook controleposten onder.
                  
5. Klopt het dat een groot deel van de kalfjes die op de rustplaats vanuit Ierland
                     aankomen worden doorgevoerd naar Nederlandse kalverhouders?
Antwoord
Ja.
6. Erkent de Minister dat de kalfjes nog zuigelingen zijn als ze nauwelijks 14 dagen
                     oud op transport naar Nederland moeten?
Antwoord
De kalveren vallen volgens de EU transportverordening als ze 14 dagen oud zijn onder
                     de noemer «ongespeende dieren». Ongespeend houdt in dat ze nog afhankelijk zijn van
                     melkvoeding. Vanaf een leeftijd van 14 dagen oud, mogen de kalveren vervoerd worden
                     voor lang transport.
                  
7. Voelt de Minister een verantwoordelijkheid voor deze weerloze dieren die Nederland
                     uit Ierland haalt, om hier te mesten en te doden? Zo ja, welke concrete acties gaat
                     de Minister ondernemen om de situatie voor de dieren op korte termijn te verbeteren?
Antwoord
De verantwoordelijkheid voor deze dieren ligt allereerst bij degene die het dier onder
                     zijn hoede heeft. Zoals ik in mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk
                     28 286, nr 991) heb aangegeven vind ik het verbeteren van de condities tijdens transport en het
                     verminderen van transport een belangrijk punt. Ik ben hierover met diverse sectoren
                     in gesprek en ik zet me ervoor in dat dierenwelzijn bij transport een prioriteit is
                     voor de nieuwe Europese Commissie. Ook de behandeling van de dieren op verzamelplaatsen
                     of controleposten moet in orde zijn, maar is in dit specifieke geval de verantwoordelijkheid
                     van de Franse autoriteiten. Tijdens vervoer en verblijf op Nederlands grondgebied
                     houdt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit toezicht of de regelgeving wordt nageleefd.
                  
8. Vindt de Minister dat de daders moeten worden bestraft?
Antwoord
Ik vind dat daders van dierenmishandeling of die wettelijke dierenwelzijnsnormen overtredenmoeten
                     worden gestraft. Dit is in dit specifieke geval de verantwoordelijkheid van de Franse
                     autoriteiten. De medewerker die de kalveren mishandelde is inmiddels niet meer werkzaam
                     bij de controlepost en is door de politie verhoord. De zaak is nog in onderzoek.
                  
9. Is de Minister bereid om de import van kalfjes stil te leggen nu (opnieuw) blijkt
                     dat van dierenwelzijn geen enkele sprake is? Zo nee, welke sancties vindt zij dan
                     wel passend tegen het walgelijke geweld tegen weerloze jonge dieren?
Antwoord
Het geweld tegen de kalveren zoals op de beelden te zien is, is inderdaad onacceptabel
                     en moet worden bestraft. Het van overheidswege generiek stilleggen van de import is
                     echter disproportioneel.
                  
10. Erkent de Minister dat Nederland, als zij de transporten niet stillegt, willens
                     en wetens meewerkt aan ernstige aantasting van het welzijn van piepjonge kalfjes voor
                     economisch gewin?
Antwoord
Ik vertrouw erop dat er in Frankrijk adequate maatregelen zijn getroffen worden die
                     de getoonde mishandelingen doen stoppen. Daarnaast geldt dat er Europese regelgeving
                     bestaat ter bescherming van het welzijn van kalveren op transport. In Nederland ziet
                     de NVWA toe op de naleving hiervan.
                  
11. Is de Minister bereid een verbod in te stellen op het vervoeren van dieren die
                     nog bij hun moeder zouden moeten drinken?
12. Hoe is het volgens de Minister mogelijk dat deze kalfjes zijn vervoerd in vrachtwagens
                     met drinksystemen en zuigspenen die ongeschikt waren voor kalfjes, omdat zij bedoeld
                     waren voor biggen?
Antwoord 11 en 12
Het vervoer van ongespeende kalveren met niet passende drenkvoorzieningen, zoals de
                     metalen bijtnippels, heeft al jaren de aandacht van mijn ministerie. Volgens de Europese
                     transportverordening mogen ongespeende dieren worden vervoerd als er aan bepaalde
                     voorwaarden wordt voldaan. Er kan nationaal niet zomaar een verbod worden ingesteld
                     vanwege de regels rondom vrij verkeer van goederen en diensten in de EU. De NVWA heeft
                     in 2015 de exporten voor lange transporten (langer dan 8 uur) stilgelegd omdat er
                     geen passende voorzieningen waren. De Nederlandse transportsector ontwikkelde in reactie
                     daarop aangepaste drenkvoorzieningen met flexibele spenen. Sinds 2017 staat de NVWA
                     de exporten die langer dan 8 uur duren weer toe onder de voorwaarde dat deze worden
                     ingezet. Andere EU lidstaten zijn meermaals op de noodzaak van deze drenksystemen
                     gewezen en de NVWA controleert hierop bij de importen van kalveren. Helaas heeft dit
                     niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU. Op dit moment werkt een werkgroep
                     onder het Europese «Animal Welfare Platform» aan aanbevelingen voor lange afstand
                     vervoer van ongespeende kalveren. De Nederlandse aanpassingen zijn bekend bij deze
                     werkgroep en ik hoop dat hun werk leidt tot breed gedragen verbeteringen van het transport
                     van deze kwetsbare dieren.
                  
13. Hoeveel uur zijn de kalfjes vanuit Ierland onderweg als zij aankomen op de rustplaats
                     om dan eindelijk te kunnen drinken?
Antwoord
Het is uiteraard afhankelijk van de locatie van de melkveehouderijen waar de kalveren
                     vandaan komen hoe lang ze exact onderweg zijn. De vervoerder moet voorafgaand aan
                     de export in het reisjournaal een realistische planning opnemen, inclusief de planning
                     van rustplaatsen. De certificerende autoriteit van het land van vertrek, in dit geval
                     Ierland, beoordeelt of deze voldoet aan de eisen van de transportverordening. Ook
                     moeten in het journaal de daadwerkelijke rusttijden en aankomsttijd op plaats van
                     bestemming vermeld worden. Bevoegde autoriteiten binnen de EU kunnen controleren in
                     hoeverre dit overeenkomt met de geplande reistijd. Ongespeende kalveren dienen na
                     een transporttijd van maximaal 9 uur ten minste 1 uur rust op de wagen te krijgen,
                     waarbij ze gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Daarna mogen ze weer maximaal 9
                     uur worden vervoerd, gevolgd door een rusttijd van 24 uur bij een controlepost. Hier
                     worden ze uitgeladen, gedrenkt en gevoederd. Na een reis met een veerboot zoals die
                     van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven, moeten de dieren
                     in de omgeving van de haven van bestemming een rusttijd van 12 uur krijgen bij een
                     controlepost.
                  
14. Is het de Minister bekend dat de kalfjes van deze leeftijd van nature elke twee
                     uur bij hun moeder moeten drinken?
Antwoord
Wageningen University & Research (WUR) beschrijft in een rapport uit 201758 dat pasgeboren kalveren van nature gemiddeld zeven keer per dag zouden drinken.
15. Kan de Minister bevestigen dat in 2015 kalfjes niet meer op lange afstandstransport
                     mochten worden gezet, omdat er in veewagens geen geschikte drinkwatervoorzieningen
                     voor de jonge kalfjes aanwezig waren?
                     59
                     
16. Kan de Minister bevestigen dat in 2017 de kalfjes weer op transport mochten worden
                     gezet, omdat er een geschikt drinksysteem op de wagens zou zijn? Zo ja, hoe verklaart
                     de Minister dat de drinksystemen nog steeds niet in orde zijn?
Antwoord 15 en 16
Zie antwoord op vraag 11 en 12.
17. Is het de Minister bekend dat Eyes on Animals heeft geconstateerd dat er dit jaar
                     opnieuw trucks zijn die de rustplaats niet bezochten en daarmee de maximale reistijd
                     (max. 19 uur), rust- en drenktijden overschreden? Zo ja, wat heeft de Minister hiertegen
                     de afgelopen jaren gedaan?
Antwoord
De NVWA voert risicogebaseerd en steekproefsgewijs controles uit op het vervoer van
                     kalveren. In 2019 zijn 52 transporten gecontroleerd, 3 daarvan waren niet-akkoord
                     met betrekking tot de transport- en rusttijden van de kalveren. Hiervoor is eenmaal
                     een proces-verbaal opgemaakt en zijn twee keer schriftelijke waarschuwingen gegeven.
                  
18. Hoe vaak heeft de NVWA op rustplaatsen gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord
Er zijn in Nederland 4 EU erkende controleposten, deze zijn eveneens erkend als verzamelcentrum.
                     Voor de door de EU voorgeschreven controles op controleposten verwijs ik naar het
                     antwoord op vraag 4. Ten behoeve van het erkenningsonderhoud wordt 2 keer per jaar
                     een controle uitgevoerd. De NVWA houdt niet centraal bij hoeveel overige controles
                     er per jaar op de controleposten worden uitgevoerd.
                  
19. Is het de Minister bekend dat in de truck de kalfjes dicht opeen zijn gepropt
                     en dat wanneer een kalfje in de rijdende veewagen gaat liggen of zijn evenwicht verliest
                     of valt, het dier het risico loopt door andere kalfjes betrapt en verwond te worden?
                     60
                     
Antwoord
Er gelden Europese normen voor de belading van kalveren, deze staan in de Europese
                     transportverordening en zijn gebaseerd op EFSA adviezen. De genoemde situaties kunnen
                     inderdaad voorkomen en dat betreur ik.
                  
20. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes nog steeds driehoog geladen worden in
                     de veewagens en daardoor nauwelijks ruimte boven de schoft hebben en zich daardoor
                     kunnen verwonden?
Antwoord
Ongespeende kalveren worden inderdaad gangbaar op drie lagen geladen. Er zijn geen
                     problemen bekend van verwondingen bij deze dieren door onvoldoende ruimte boven de
                     schoft.
                  
21. Hoe staat het met het voornemen om de stahoogte voor kalveren in veewagens te
                     verhogen tot 20 cm boven de schoft van het kalf?
                     61
                     
Antwoord
De voorgenomen aanpassingen van de Beleidsregels dierenwelzijn 2009 om de stahoogte
                     voor runderen, inclusief kalveren te verhogen naar 20 cm boven de schoft van de dieren,
                     zijn in 2017 bij de Europese Commissie genotificeerd. Door de Europese Commissie zijn
                     kanttekeningen geplaatst bij de voorgestelde vaststelling van deze minimumhoogte.
                     De kanttekeningen betreffen de mogelijke extra kosten en technische moeilijkheden
                     voor de marktdeelnemers enerzijds en de mogelijke belemmering van het handelsverkeer
                     in levende dieren anderzijds. Er wordt in overleg met de NVWA en de sector gezocht
                     naar een goede invulling voor de stahoogte van runderen. Dit ook gelet op het effect
                     op het aantal dieren dat per transportmiddel kan worden vervoerd.
                  
22. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot artikel 16a van de Beleidsregel dierenwelzijn:
                     «als voldoende stahoogte voor runderen, behoudens voor slachtrunderen ouder dan 1
                     jaar: ten minste 20 cm boven de kruin van het hoogste dier»?
Antwoord
Deze beleidsregels zijn begin juli 2009 in werking getreden. Na de bekendmaking van
                     de beleidsregels bleek dat de hierin opgenomen normen ten aanzien van stahoogte niet
                     of onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd waren en op praktische problemen zou stuiten.
                     Gelet op de omvang van de consequenties van de opgenomen normen heeft mijn voorganger
                     Verburg in september 2009 besloten de betreffende beleidsregels op te schorten (Kamerstuk
                     28 286, nr. 317) en in nader overleg te treden met partijen van de sector en de Dierenbescherming
                     om te onderzoeken of een andere invulling van het doelvoorschrift de geconstateerde
                     problematiek en de praktische problemen kon voorkomen. Dit heeft geleid tot de aanpassingen
                     die in 2017 aan de Europese Commissie genotificeerd zijn (zie antwoord op vraag 21).
                  
23. Kan de Minister van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes
                     hun transport niet hebben overleefd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Dit wordt niet centraal bijgehouden door de sector. Er is geen wettelijke verplichting
                     om dit aan de NVWA te melden waardoor hier geen cijfers over bekend zijn.
                  
24. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes aan extreme weersomstandigheden bloot
                     kunnen worden gesteld tijdens het transport, bijv. tussen 0 en 5 graden op de boot
                     van Ierland naar Frankrijk?
                     62
                     
Antwoord
Het is inderdaad mogelijk dat de boot van Ierland naar Frankrijk bij buitentemperaturen
                     tussen de 0 en 5 graden vaart. Dit wil echter niet zeggen dat de temperatuur bij de
                     dieren in de transportmiddelen ook lager dan 5 graden is.
                  
25. Kan de Minister bevestigen dat het totale transport vanuit Ierland naar Nederland
                     meer dan 40 uur duurt?
Antwoord
De dieren worden ondergebracht in de controlepost in Frankrijk en krijgen daar tenminste
                     12 uur rust. Deze rusttijd hoort volgens de transportverordening niet bij de transporttijd.
                     De transporttijd vanaf de controlepost in Frankrijk tot aan de bestemming in Nederland
                     kan variëren maar dient te voldoen aan de eisen van de transportverordening. De maximale
                     transporttijd is 19 uur maar de bestemmingen in Nederland zijn voor die tijd al bereikt.
                  
26. Kan de Minister bevestigen dat het kabinet de Nederlandse kalverhouderij subsidies
                     geeft uit de pot met geld die bedoeld was voor plattelandsontwikkeling? Op hoeveel
                     maatschappelijk draagvlak denkt zij dat dat kan rekenen?
Antwoord
Het toenmalige kabinet heeft in 2014 (Kamerstuk 28 625, nr. 194) bij de GLB-hervorming besloten om landbouwsectoren, waaronder de vleeskalversector,
                     die in het verleden (zeer) hoge toeslagrechten hadden opgebouwd een geleidelijke overgang
                     tot 2019 te bieden. De daarvoor beschikbaar gestelde financiële middelen moesten worden
                     ingezet voor de verduurzaming en de toekomstbestendigheid van deze sectoren en konden
                     daarmee rekenen op maatschappelijk draagvlak. De daarvoor benodigde middelen uit de
                     eerste pijler zijn herschikt in de tweede pijler en beschikbaar gekomen via het plattelandsontwikkelingsprogramma
                     2014–2020 (POP3). Het betreft onder meer een subsidieregeling voor vleeskalverhouders
                     om investeringen te doen in het realiseren van welzijnsvriendelijke stalvloeren en
                     in ammoniakreducerende systemen.
                  
III Volledige agenda
               
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1170 – Brief regering d.d. 02-05-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten.
               
Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 april 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1169 – Brief regering d.d. 02-05-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten.
               
SCoPAFF van 15 april 2019. Kamerstuk 27 858, nr. 447 – Brief regering d.d. 11-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten.
               
Kwartaalrapportage lopende EU-wetgevingshandelingen LNV. Kamerstuk 22 112, nr. 2788 – Brief regering d.d. 17-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten.
               
Tijdlijn inzake bijenrichtsnoer. Kamerstuk 27 858, nr. 451 – Brief regering d.d. 18-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten.
               
Besluitvorming in de Europese Unie over de nieuwe Verordening Technische maatregelen
                     en de gevolgen voor de pulsvisserij. Kamerstuk 32 201, nr. 110 – Brief regering d.d. 18-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit - 
              
                  Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier