Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het overzicht van klachtbehandeling en -afhandeling in de verschillende onderwijssectoren en evaluatie klachtenregeling in het funderend onderwijs (Kamerstuk 35000-VIII-177)
2019D20894 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Ministers
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
van 12 april 2019 inzake het overzicht van klachtbehandeling en -afhandeling in de
verschillende onderwijssectoren en de evaluatie klachtenregeling in het funderend
onderwijs (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 177).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het overzicht van
klachtbehandeling en -afhandeling in de verschillende onderwijssectoren en de evaluatie
klachtenregeling in het funderend onderwijs. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.
De leden lezen dat er meer duidelijkheid en aandacht is voor klachtbehandelingen binnen
de school. Het is goed dat hier steeds meer aandacht voor is. Het gaat echter niet
alleen om een goede procedure om tot een melding te kunnen komen, het gaat met name
om wat er vervolgens met een klacht gebeurt. Hoe beoordeelt de Minister de kwaliteit
van de klachtenafhandeling bij de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie)
in zijn algemeenheid? De leden hebben het gevoel op basis van signalen dat klachten
over onderwijs of een specifieke school niet altijd serieus worden genomen door de
onderwijsinspectie. Deelt de Minister deze opvatting? Zo ja, waar ligt dit aan? Voldoet
de capaciteit van de onderwijsinspectie in uw ogen? Of zijn er andere redenen waarom
er vraagtekens bij de afhandeling en vooral de resultaten gezet kunnen worden? Waarom
is in de casus van het VMBO Maastricht zo weinig gedaan met de klachten van ouders?
Hoe vaak worden daadwerkelijk maatregelen getroffen en welk percentage van de klachten
leidt tot een sanctie? In hoeverre is de onderwijsinspectie überhaupt in staat om
klachten over een school serieus te onderzoeken met een uitspraak als gevolg? Heeft
u gesprekken gevoerd met de onderwijsinspectie over het functioneren met betrekking
tot de klachten over het niet adequaat oppakken van de klachten bij het VMBO Maastricht
in het bijzonder, en hopelijk over de effectiviteit bij de klachtenregeling in het
algemeen? Welke stappen moeten er bij de onderwijsinspectie gezet worden om op basis
van klachten sneller inzicht te krijgen in problemen bij een school, zo vragen de
leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers omtrent
het overzicht van klachtbehandeling en -afhandeling in de verschillende onderwijssectoren
en de evaluatie klachtenregeling in het funderend onderwijs. De leden hebben met genoegen
geconstateerd dat er over het algemeen een goede werking is en tevredenheid over de
werking van de klachtenregeling. De leden willen nog enkele vragen stellen over de
klachtenregeling, de klachtbehandeling en de afhandeling hiervan.
Evaluatie klachtenregeling in het funderend onderwijs
De leden vernemen dat negen relevante koepelorganisaties en instanties zijn geïnterviewd.
Kan de Minister meer inzicht geven in hoeveel po1- en vo2-scholen deel hebben genomen aan het onderzoek? De leden constateren dat er een stijging
is in klachten. Kunnen de Ministers aangeven met hoeveel procent de klachten de laatste
jaren zijn gestegen? De leden vragen om een nadere toelichting van de Ministers op
de hoeveelheid van de gevallen waarbij een oplossing onmogelijk blijkt te zijn binnen
de school, waardoor de klacht terechtkomt bij externe klachtencommissies.
De leden vragen aan de Ministers om een uiteenzetting van de soorten klachten die
binnenkwamen in de laatste vijf jaar. Hoeveel van de klachten hadden betrekking op
passend onderwijs? Is er in het onderwijs voldoende bekendheid met de Geschillencommissie
passend onderwijs, zo vragen de leden.
Conclusie en aanbevelingen evaluatie
De leden constateren dat de uitvoering van de klachtenregeling over het algemeen in
de praktijk goed verloopt. Hierbij vernemen de leden dat ouders en onderwijspersoneel
bekend zijn met de klachtenregeling, dat de vertrouwenspersoon goed te vinden is en
dat de informatievoorziening meestal voldoende is. De leden vragen aan de Ministers
waar ze verbetering mogelijk zien voor de komende jaren en hoe ze dit willen bevorderen.
De leden vragen aan de Ministers om nadere toelichting omtrent de 21% van de scholen
in het po en de 13% van de scholen in het vo die niet zijn aangesloten bij een regionale
of landelijke klachtencommissie. Waar dienen het personeel of de ouders dan hun klachten
in? Kunnen de Ministers toelichten waaruit blijkt dat de voorlichting omtrent het
indienen van een klacht duidelijker is voor het onderwijspersoneel in het po dan in
het vo, aangezien deze procedure als onduidelijk wordt ervaren door 43% van het personeel
in het po en 71% van het personeel in het vo? Wat zijn hier de oorzaken van? Hoe groot
is het verschil tussen de duidelijkheid in het po en het vo? Wat willen de Ministers
doen om op het po en het vo gelijke duidelijkheid te creëren en meer duidelijkheid
te scheppen over de klachtenprocedure? Kunnen de Ministers uiteenzetten hoeveel ouders
ervaarden dat de argumentatie van de uitspraken niet voldoende werd gecommuniceerd?
Hierbij constateren de leden dat de argumentatie van de resultaten niet altijd worden
begrepen door de klachtindieners. Hoe willen de Ministers deze onduidelijkheid aanpakken
om ervoor te zorgen dat er een helder antwoord wordt gegeven in combinatie met een
duidelijke uitleg? Hoe willen de Ministers de klachtenregeling meer toegankelijk en
transparant maken?
De leden vragen aan de Ministers om een nadere toelichting met betrekking tot de handhaving
van eenduidigheid in werkwijze tussen de klachtencommissies. Hoe kan, volgens de Ministers,
de eenduidigheid in werkwijze worden verbeterd? Zijn de Ministers het met de leden
eens dat alle scholen de klachten dermate serieus moeten nemen dat ze worden meegenomen
in de evaluatie van schoolleiders en bestuurders en ook worden doorgevoerd in het
schoolbeleid en kwaliteitsverbetering? Hoe willen de Ministers ervoor zorgen dat alle
scholen in Nederland de klachten ook echt meenemen in de kwaliteitsverbetering en
het schoolbeleid? De leden vragen aan de Ministers welke maatregelen genomen gaan
worden om de problemen van een te hoge drempel en het doorvoeren van kwaliteitsverbeteringen
op scholen naar aanleiding van klachten aan te pakken. Hoe kan, volgens de Ministers,
de klachtbehandeling nog efficiënter worden gemaakt zodat de officiële klachten bij
de klachtencommissie daalt en de afhandeling wordt verbeterd, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers over
het overzicht van klachtbehandeling en -afhandeling in de verschillende onderwijssectoren
en de evaluatie klachtenregeling in het funderend onderwijs. Zij hebben daar nog enkele
vragen over.
De leden constateren dat de Minister na de evaluatie van de klachtenregeling in 2018
met de onderzoekers van mening is dat er op twee punten verbetering mogelijk is (namelijk
de laagdrempeligheid van de klachtenregeling en het doorvoeren van kwaliteitsverbeteringen
op scholen naar aanleiding van klachten) en dat hij daarvoor in gesprek wil gaan met
sectorraden, AVS3 en de landelijke klachtencommissies.
Is de Minister het met de leden eens dat het feit dat sommige ouders kennelijk vrezen
dat hun kind consequenties op school zou kunnen ondervinden van het indienen van een
klacht, een zeer ernstig signaal is van mogelijke misstanden? Is de Minister dit ook
des te meer met de leden eens, omdat juist bij een onderwerp als dit (een gevoel van)
veiligheid voor alle betrokken partijen van het hoogste belang is? Zou de Minister
er dan in dit soort gevallen niet beter voor kunnen kiezen om bij signalen van gevoelde
onveiligheid rechtstreeks in gesprek te gaan met eventuele betrokken scholen, in plaats
van via een omweg via sectorraden, AVS en de landelijke klachtencommissies? Kan de
Minister zijn antwoorden toelichten?
De leden vragen de Minister tevens of hij de optie om rechtstreeks en meteen in gesprek
te gaan met de betreffende scholen niet ook liever zou willen overwegen bij scholen
waar de klachten kennelijk niet een redelijke invloed hebben op schoolbeleid en kwaliteitsverbetering.
Deelt de Minister de mening van de leden dat ook hier eerst «in gesprek gaan met de
sectorraden» een omslachtige en nodeloos vertragende werking heeft bij het bewerkstelligen
van de hoognodige verbetering? Kan de Minister zijn antwoorden toelichten, zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
overzicht. Zij constateren dat een wettelijke regeling van de rechtspositie van de
leerling/ouder in het onderwijs ontbreekt. Erkent de Minister een fundamenteel gebrek
in dezen en erkent hij dat dit gebrek niet is te repareren met procedures of rechtsbijstand
achteraf? Bestaat er enig ander rechtsgebied waar het kind als de zwakke partij zo
aan zijn of haar lot wordt overgelaten?
Hoe denkt de Minister erover dat rechters in het verleden herhaaldelijk hebben geoordeeld
dat een onderwijsgeschil te ingewikkeld is voor een kort geding? In hoeverre beschouwt
hij een procedure bij het College van de Rechten van de Mens op grond van de Wet gelijke
behandeling op grond van handicap of chronische ziekte of de Geschillencommissies
medezeggenschap als de geëigende weg voor individuele ouders om voor hun kind hun
recht op onderwijs te halen? Hoe beoordeelt de Minister de kennis van rechters van
het onderwijsrecht indien een ouder geen andere uitweg ziet dan een weg naar de rechter
te maken? Welke consequenties verbindt hij aan zijn oordeel voor zijn beleid?
In hoeverre meent de Minister dat procedures bij de overige klachten- en geschillencommissies
in het onderwijs voldoen aan de eisen die moeten worden gesteld aan een zorgvuldig
onderzoek? Is er zijns inziens sprake van gelijkwaardigheid van partijen? Hoe beoordeelt
hij de motivering van de adviezen die ouders vaak ervaren als gebrekkig en zelfs willekeurig?
Ziet hij in dezen een noodzaak van een toetsingskader in de onderwijswetgeving?
Dat het zo lastig is om toegang te krijgen tot de benodigde informatie is het gevolg
van ongelijkwaardigheid van de betrokken partijen; ouders hebben geen instrumenten
om scholen te bewegen om mee te werken. Hoe beziet de Minister wat dit betreft dossiers
in het onderwijs die buiten ouders worden gehouden? Zouden hierbij niet ook de wettelijke
termijnen van de AVG4 moeten gelden, zo vragen de leden.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.