Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 175 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot intrekking van de verplichting om elektronisch te procederen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland en tot verruiming van de mogelijkheden van de mondelinge behandeling in het civiele procesrecht
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 25 april 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Spoedwetgeving
2
3.
Het basisplan voor de digitalisering van de rechtspraak
2
4.
Adviezen
3
ARTIKELEN
3
ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot intrekking van de verplichting
om elektronisch te procederen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland en
tot verruiming van de mogelijkheden van de mondelinge behandeling in het civiele procesrecht
(Kamerstuk 35 175) (hierna: het wetsvoorstel). Zij hebben enkele vragen.
Deze leden begrijpen dat het wetsvoorstel een gevolg is van de «reset» van de digitalisering
van de rechtspraak. Is dit het enige wetsvoorstel dat voortkomt uit die reset, of
moeten er meer wetten worden gewijzigd? Zo ja, welke?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij begrijpen
dat de wetgeving, op basis waarvan bij twee rechtbanken nu verplicht digitaal geprocedeerd
wordt, in feite nu moet worden ingetrokken, omdat de Raad voor de rechtspraak inmiddels
een basisplan heeft vastgesteld om de digitalisering op een andere wijze vorm te geven
in verband met de schaal en de complexiteit ervan. Zij hebben nog één enkele vraag.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wetswijziging
waarmee een einde komt aan de pilots verplicht digitaal procederen in de rechtbanken
van Gelderland en Midden-Nederland waarmee de verschillen in geldend procesrecht weg
worden genomen. Deze leden hebben nog enkele vragen hierover.
2. Spoedwetgeving
De leden van de VVD-fractie lezen in NRC Handelsblad van 20 april 2019: «En dan is
er nog de digitalisering van de rechtspraak, die in april 2018 na zes jaar en ruim
200 miljoen euro (oorspronkelijk werden de kosten op 7 miljoen euro geschat) werd
stopgezet.» (NRC Handelsblad 20 april 2019, «Project gestopt, probleem blijft».) Kan
de regering ingaan op de totale kosten voor het project Kwaliteit en Innovatie rechtspraak
(KEI)? Hoeveel geld heeft het project gekost en wat heeft het opgeleverd? Kan zij
daarin een uitsplitsing maken tussen deelresultaten en/of producten die wel zijn geslaagd
en dus nog bruikbaar zijn en deelresultaten en/of producten die zijn stopgezet en
niet zijn geslaagd, waarbij men moet constateren dat het geld dat eraan is besteed
als verloren moet worden beschouwd?
De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de laatste stand van zaken is betreffende
de financiering van de rechtspraak, meer specifiek de stand van zaken rondom het budget
voor digitalisering.
3. Het basisplan voor de digitalisering van de rechtspraak
De leden van de D66-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel een voortvloeisel is van
het besluit het digitaliseringsproces van de rechtspraak op een andere wijze vorm
te gaan geven, zoals ook bij brief van 13 april 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming
is bekend gemaakt. Uit het rapport «Quick scan review KEI» bleek de basisbereidheid
van veel betrokkenen zoals deurwaarders, de advocatuur en andere ketenpartners om
mee te werken aan het digitaliseringsproject KEI (Kamerstuk 29 279, nr. 420). Er is een goede werkrelatie op dit dossier tussen de rechtspraak en de advocatuur
opgebouwd en er is veel kennis opgedaan over de werkprocessen bij elkaar en er zijn
door ketenpartners investeringen in de techniek gedaan.1 Welke mogelijkheden ziet de regering om deze relatie, investeringen en kennis niet
verloren te laten gaan in het nieuwe basisplan digitalisering? Ziet zij mogelijkheden
het Bureau ICT Toetsing (BIT) reeds opgebouwde kennis, gedane investeringen en opgebouwde
relaties met ketenpartners mee te laten wegen in hun oordeel over de projectplannen
ten aanzien van de digitalisering van de rechtspraak?
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de test met het digitaal procederen
wordt geëvalueerd met het oog op toekomstige digitaliseringsprojecten. Worden hierbij
ook de ervaringen bij de Hoge Raad en het Netherlands Commercial Court betrokken?
4. Adviezen
De leden van de SP-fractie merken op dat de Nederlandse Orde van Advocaten in zijn
adviesrapport wijst op enkele fouten in de wetgeving uit 2016 en oppert deze fouten
meteen aan te passen in het voorliggende wetsvoorstel. Waarom is dit advies niet overgenomen?
Zou dat niet toch verstandig zijn?
Deze leden vinden de verruiming van de mogelijkheden voor de mondelinge behandeling
en de versterking van de regie van de rechter wenselijk, maar zij willen ook nadrukkelijk
aandacht vragen voor de extra werkbelasting voor de civiele griffies, teams en de
rechters dat dit met zich mee brengt. Hoe wordt deze werkdruk opgevangen? Kan daar
adequate financiering voor worden vrijgemaakt om de extra werkdruk op te vangen?
ARTIKELEN
Artikel I
De leden van de SP-fractie willen graag weten om welke reden de toevoeging is weggelaten
die wel in de invoeringswet (Stb. 2016, 290) artikel 30k, vierde lid, staat. Het betreft deze zin waarbij de cursieve toevoeging
is weggelaten: «In zaken waarin zij niet in persoon kunnen procederen, verschijnen
zij bij advocaat, met uitzondering van belanghebbenden.»
Daarnaast begrijpen deze leden artikel I van de wet zo dat ook de procedure in verzet
na inwerkingtreding van de wet in de Pilotgerechten niet meer digitaal verloopt maar
op papier, net als in de niet-pilot Arrondissementen. Leidt de huidige tekst dan niet
tot discussies? Artikel 147, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
stelt immers dat verzet de procedure heropent. Het is dus geen begin van een nieuwe
procedure zoals de tekst suggereert. Is het wetstechnisch gesproken niet zuiverder
deze uitzondering op artikel 147, eerste lid, Rv ook in de wettekst vast te leggen?
Artikel IV
De leden van de SP-fractie zijn er vanuit de rechtspraktijk op gewezen dat er in de
toelichting op artikel IV van de wet die ziet op artikel II (recht voor de niet pilotgerechten)
een verwijzing wordt gemaakt naar de werking van de Europese betekeningsverordening.
Artikel 56, tweede lid, Rv kent immers een zogenaamde termijn reddende bepaling en
daarom is het noodzakelijk duidelijk te maken dat voor KEI zaken oud recht geldt als
verzonden is (niet betekend) voor de inwerkingtreding. Onder de betekeningsverordening
vindt betekening immers in het buitenland plaats. Is er een reden dat die opmerking
onder artikel IV is opgenomen en niet onder artikel I? Artikel IV van de overgangswet
ziet immers op de niet pilotgerechten. De aan het woord zijnde leden zouden graag
willen weten of deze punten in de wetswijziging kunnen worden meegenomen, omdat dit
voor de praktijk belangrijk kan zijn.
Tot slot, vragen de leden van de SP-fractie of het aanpassen van de wet als gevolg
heeft dat er in de praktijk straks drie verschillende wetsversies worden uitgevoerd,
namelijk de versie tot 2016 zonder wetsartikelen 30a–30q Rv, de versie vanaf 2016
inclusief genoemde wetsartikelen en nieuwe terminologie en de versie na intrekking
van KEI met een deel van genoemde wetsartikelen nu ondergebracht in de artikelen 85
t/m 91 Rv? Indien dit zo is wat zijn de gevolgen hiervan in de praktijk?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.