Initiatiefnota : Initiatiefnota
35 189 Initiatiefnota van het lid Belhaj over een Europese krijgsmacht van en voor Europeanen
Nr. 2
INITIATIEFNOTA
Inhoudsopgave
blz.
Samenvatting
1
1.
Inleiding
2
2.
Historisch context Europese defensiesamenwerking
5
3.
Soevereiniteit en handelingsvermogen
6
4.
Huidige Europese defensiesamenwerking
7
4.1
Bi- en multilaterale defensiesamenwerking
7
4.2
EU defensiesamenwerking
8
5.
EU defensiesamenwerking: nu en verder
10
5.1
Europese Krijgsmacht
11
6.
Beslispunten
15
7.
Financiële consequenties
16
Samenvatting
Complexe veiligheidsvraagstukken die de 21ste eeuw ons voorlegt vragen wat de initiatiefnemer
betreft om een gezamenlijke aanpak. Europees waar het kan, trans-Atlantisch waar het
moet. Maar de tijd dringt. Ontwikkelingen zoals de onrust die de Amerikaanse president
Trump zaait over de Amerikaanse steun aan en lidmaatschap van de NAVO, de rol van
Rusland, China en andere mogendheden op het wereldtoneel, de vervaging van binnen-
en buitenlandse veiligheid en toenemende instabiliteit in landen en regio’s aan de
randen van Europa en het Koninkrijk maken het dat we moeten komen tot strategisch
autonoom Europa. Europa moet kunnen beschikken over militair slagkracht om:
1) Europees grondgebied te verdedigen;
2) Militaire missies uit te voeren om de eigen veiligheidsbelangen te verdedigen.
Dit alles kan niet zonder een «Europese Krijgsmacht». Defensie is daarnaast een van
de pijlers onder het buitenlandbeleid. Een effectief buitenlandbeleid kan niet zonder
een flexibele en snel inzetbare krijgsmacht.
De huidige fragmentatie van defensie(markten) in de EU leidt bovendien tot een gebrek
aan interoperabiliteit en gaat gepaard met ten minste € 30 miljard aan extra kosten.
Een Europese Krijgsmacht leidt tot schaalvoordelen en komt de doeltreffendheid en
doelmatigheid van Europese defensie-uitgaven ten goede.
Ontwikkelingen die de noodzaak van een Europese Krijgsmacht onvermijdelijk maken:
• De expliciete vraag van het NAVO-bondgenootschap om een sterke EU-inzet op defensie
en veiligheid.
• Multipolaire wereld: Rusland, China en andere (opkomende) mogendheden op het wereldtoneel.
• Toenemende instabiliteit in landen en regio’s aan de randen van en rond Europa en
het Koninkrijk.
• Verwevenheid interne- en externe veiligheid.
Waarom een initiatiefnota?
• Transparantie over besluitvorming met betrekking tot veiligheid en defensie.
• Stimuleren van de politiek-maatschappelijke discussie voor draagvlak betreffende besluitvorming.
1. Inleiding
De Europese Unie (EU) ontleent haar bestaansrecht uit het verlangen om voor blijvende
vrede in Europa te zorgen. Nooit eerder heeft het onstuimige verleden van Europa drie
generaties op rij vrede gekend. Onze vrijheden en verworvenheden staan onder druk
door nieuwe dreigingen en uitdagingen.
Complexe veiligheidsvraagstukken waarbij het steeds meer gaat om grensoverschrijdende
(hybride) dreigingen van (niet-)statelijke actoren laten zien dat we dit niet als
Nederland alleen het hoofd kunnen bieden. Ook de recente ontwikkelingen, zoals de
onrust die de Amerikaanse president Trump zaait over de Amerikaanse steun aan en lidmaatschap
van de NAVO, de rol van Rusland, China en andere mogendheden op het wereldtoneel,
de vervaging van binnen- en buitenlandse veiligheid en de toenemende instabiliteit
in landen en regio’s aan de randen van en rond Europa en het Koninkrijk, maken dat
we moeten nadenken over onze (militaire) capaciteiten in de EU. In hoeverre is de
EU in staat haar eigen grondgebied te beschermen en verdedigen? In hoeverre heeft
de EU het vermogen om veiligheid in haar nabije omgeving te bevorderen?
De geostrategische assertiviteit van Rusland, de annexatie van de Krim en de oorlog
in het oosten van Oekraïne, laten zien dat het op de oostflank van de EU niet alleen
bij dreigingen blijft. Rusland deinst er niet voor terug om een inbreuk te maken op
de integriteit van soevereine staten. Rusland is bovendien in staat om in zeer korte
tijd een grote troepenmacht langs de Baltische staten te mobiliseren.
Verder heeft de vervaging van binnen- en buitenlandse veiligheid tot gevolg dat de
interne en externe veiligheid met elkaar verweven raakt. Dit vereist mogelijk het
verslaan van een vijand in het buitenland, zoals de Islamitische Staat, om de veiligheid
in de EU te waarborgen. Daarnaast kan ook het cyberdomein een arena van confrontatie
zijn met zowel statelijke als niet-statelijke actoren. De hackpoging van de Russische
geheime dienst bij de OPCW te Den Haag heeft wederom laten zien dat het niet alleen
bij woorden blijft.
Met meer dan 500 miljoen inwoners heeft de EU, na China en India, de grootste bevolking
ter wereld en heeft het de verantwoordelijkheid haar grondgebied te beschermen en
verdedigingen. Voor de initiatiefnemer is de invulling van die verantwoordelijkheid
heel helder: we moeten toewerken naar een Europese Krijgsmacht, naast de Nederlandse
krijgsmacht. Een Europese Krijgsmacht waarin alle EU-lidstaten intensief samenwerken
om vrede en veiligheid op het Europese continent te handhaven. Maar ook een Europese
Krijgsmacht wat mogelijk ingezet kan worden om vrede en veiligheid elders op de wereld
te realiseren of waarborgen.
De Franse president Macron en de Duitse bondskanselier Merkel, in 2018 goed voor respectievelijk
€ 34,2 miljard en € 43,3 miljard aan Defensie-uitgaven, zien ook de noodzaak voor
verregaande integratie van Defensie in de EU en hebben te kennen gegeven vóór een
Europese Krijgsmacht te zijn. Zo heeft de Duitse Minister van Defensie recent uitvoerig
uiteengezet dat de Europese Krijgsmacht al vorm krijgt1. Ook hebben Frankrijk en Duitsland in het vernieuwde «Élysée-verdrag» afgesproken
het vermogen van Europa om autonoom te handelen te versterken (strategische autonomie),
samen te investeren in Europese militaire capaciteiten ter versterking van de EU en
NAVO, te komen tot een gemeenschappelijke cultuur voor militaire inzet en een gezamenlijke
veiligheidsraad.2 Bovendien heeft de Spaanse premier Sanchez afgelopen maand in het Europees parlement
uitgesproken vóór een EuropeesKrijgsmacht te zijn: «we need to move ahead openly towards
the creation of a true European army».3
EU–NAVO verhouding
Toewerken naar een Europese Krijgsmacht is expliciet niet bedoeld als ondermijning
of doublering van de NAVO. De EU kan het simpelweg zich niet permitteren langer de
tijd te nemen om in de eigen veiligheid te voorzien. Dat lidstaten nu stappen zetten
tot een Europese Krijgsmacht en investeren in EU-verband is complementair aan de inspanningen
binnen, en commitment aan, de NAVO. Bovendien is dit in het voordeel van de NAVO.
Immers, de NAVO blijft de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid.4 Een Europese Krijgsmacht zorgt tevens voor een sterke Europese pijler binnen de NAVO
en de VN (-Veiligheidsraad). Defensie is immers een van de grondslagen van het buitenlandbeleid.
Een effectief buitenlandbeleid kan niet zonder een flexibele en snel inzetbare Krijgsmacht
ter verdediging van de eigen belangen.
Europese lidstaten investeren nu flink in hun krijgsmachten, maar veel gaat verloren
aan duplicatie en fragmentatie. Dit leidt tot een gebrek aan interoperabiliteit en
minimaal 30 miljard aan onnodige kosten. EU-lidstaten geven samen de helft van het
budget van de Verenigde Staten (VS) uit, toch hebben de Amerikanen naar verhouding
velen malen meer (operationele) slagkracht.
De initiatiefnemer is van mening dat we onze ogen niet moeten sluiten voor de recente
ontwikkelingen die van ons vragen als EU, eensgezind, coherent en consistent te investeren
in Europese defensiesamenwerking, toewerken naar een Europese Krijgsmacht en tegelijkertijd
minder afhankelijkheid te zijn van de VS. De VS hebben herhaaldelijk te kennen gegeven
dat Europa zijn eigen broek dient op te houden als het gaat om de veiligheid en de
daarmee gemoeide investeringen. De initiatiefnemer is het hiermee eens. Het is in
de eerste plaats aan Europa zelf om te voorzien in de eigen veiligheid. Bovendien
laat het plotselinge, eigenstandige besluit van president Trump om zijn troepen uit
Syrië terug te trekken ons zien dat het aan de andere kant van de Atlantische oceaan
ook niet alleen bij woorden blijft. Ook het terugtrekken van de VS uit het INF-verdrag,
cruciaal voor Europese veiligheid, is hier een voorbeeld van. De trans-Atlantische
betrekkingen evolueren en Europa dient strategisch autonoom te kunnen optreden. In
de eerste plaats ter bescherming van Europese waarden en belangen in landen en regio’s
aan de randen van en rond Europa en bovendien ter verdediging van het EU-grondgebied.
Dat gezegd hebbende werkt Nederland voorts actief mee aan allerlei verschillende vormen
van Europese defensiesamenwerking zoals de «Battlegroups»», het Europees Defensiefonds
(EDF), de Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) en de Europese Vredesfaciliteit
(EVF). De noodzaak om meer samen te werken brengt Nederland op een punt waarbij besluitvorming
transparanter plaats moet vinden en de consequenties duidelijker in kaart gebracht
en bediscussieerd moet worden, in plaats van beslissingen als een fait a accompli
naar ons toegeworpen krijgen. Zeker wanneer het gaat om het delegeren van taken en
bevoegdheden inzake veiligheid en defensie naar een Europees niveau, is transparantie
essentieel.
Uit een onderzoek van het Europese Defensieagentschap blijkt dat in 2016 een totaalbedrag
van 205 miljard euro (incl. Verenigd Koninkrijk) aan defensie is uitgegeven door de
lidstaten van de EU. In de nabije toekomst zal dit bedrag oplopen tot rond de 214
miljard euro, aldus het agentschap (EDA, 2018). Al deze miljarden euro’s zouden volgens
de initiatiefnemer efficiënter en effectiever besteed kunnen worden met behulp van
intensievere defensiesamenwerking. Op deze manier wordt met hetzelfde bedrag meer
slagkracht gerealiseerd. Zo is doelmatigheid te behalen in de ontwikkeling van wapensystemen:
Europa heeft 178 verschillende wapensystemen, de VS hebben er 30. Europa heeft 20
verschillende type gevechtsvliegtuigen, de VS hebben er 6. We kunnen alleen al door
gezamenlijke inkoop in Europa 25 tot 100 miljard euro per jaar besparen. Samenwerking
vergroot slagkracht en bespaart publiek geld.5
Op dit moment zijn de Duitse en Nederlandse landmacht al goed geïntegreerd en kopen
Nederland en België samen nieuwe marineschepen.
In het regeerakkoord van kabinet Rutte-III zijn afspraken gemaakt over Europese defensiesamenwerking.
Er is onder meer afgesproken dat het kabinet zich inzet voor «verdere voortzetting
van bilaterale en Europese samenwerking op het gebied van gezamenlijk(e) aankoop van
materieel, opzetten van gezamenlijke opleidingen en trainingen en het poolen van bestaand
militair materieel.6»
In deze initiatiefnota bepleit de initiatiefnemer de totstandkoming van een Europese
Krijgsmacht. Hiertoe schetst de initiatiefnemer allereerst de historische context
van Europese defensiesamenwerking, vervolgens de soevereiniteit en handelingsvermogen,
de huidige EU defensiesamenwerking en de toekomstscenario’s. Ook zal een aantal beslispunten
inzake de Europese Krijgsmacht aan de orde komen.
2. Historisch context Europese defensiesamenwerking
Terwijl in Europa de rookwolken van de Tweede Wereldoorlog optrokken sprak Winston
Churchill in 1946 te Zurich over de oprichting van een Verenigde Staten van Europa.
Niet veel later, in 1950, riep de staatsman zelfs op tot de onmiddellijke vorming
van een Europees Krijgsmacht.
Ook aan de andere kant van het kanaal stond de tijd wat betreft plannen voor Europese
defensiesamenwerking niet stil. In 1950 kwam de toenmalige Minister-President van
Frankrijk, René Pleven, met het idee om tot de vorming van een Europese Krijgsmacht
te komen. Het «Pleven-plan» pleitte voor de oprichting van de zogenaamde supranationale
Europese Defensie Gemeenschap (EDG). In 1952 werd het EDG-verdrag getekend door de
Benelux, Frankrijk, Bondsrepubliek Duitsland en Italië. Nog voor het verdrag in werking
trad werd het verdrag in 1954 verworpen door het Franse parlement, wat het einde betekende
voor de EDG.
Op initiatief van de Britten vormde een groep van vijf Europese landen (Frankrijk,
het Verenigd Koninkrijk, België, Nederland en Luxemburg) in 1948 het pact van Brussel.
Dit bleek later de eerste bouwsteen te zijn voor de vorming van de West-Europese Unie.
Het mislukken van de EDG en de oplopende twijfel of de Verenigde Staten daadwerkelijk
bereid zouden zijn om Europa te verdedigen zorgde er in 1954 voor dat de West-Europese
Unie werd opgericht. Via deze Europese organisatie konden de West-Europese landen
de herbewapening van West-Duitsland in de gaten houden. Deze organisatie heeft «De
weg naar Duitse soevereiniteit in 1955 en een eigen troepenmacht snel daarna geplaveid»,
aldus Ruane.7 Na de herbewapening van West-Duitsland bleef de West-Europese Unie een rol spelen
in het Europese defensiebeleid, totdat de instantie in 2011 werd opgeheven en de Europese
Unie al haar taken overnam.8
Naast de Europese stappen richting samenwerking op het gebied van defensie en veiligheid
werd in 1949 ook door een groep van twaalf landen het Noord-Atlantisch verdrag ondertekend,
wat resulteerde in de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO).
Met deze nieuwe samenwerking ontstond een nieuwe pijler waarop de veiligheid van Europa
en de rest van de westerse wereld gestoeld kon worden. Deze organisatie zou in de
decennia daarna uitgroeien tot de grootste collectieve veiligheidsorganisatie ter
wereld. Een unieke organisatie waarbinnen een grote groep landen hun collectieve veiligheid
als hun eigen veiligheid beschouwen.
In de jaren »80 groeide de behoefte naar een eigen Europees veiligheids- en defensiebeleid.
In het Verdrag van Maastricht uit 1993, het verdrag waarmee de Europese Unie formeel
werd opgericht, werd geanticipeerd op deze behoefte. Het verdrag van Maastricht vormde
een nieuwe stap in de richting van meer samenwerking. In het verdrag werden meerdere
bepalingen opgenomen die te maken hadden met een gemeenschappelijk Europees defensiebeleid.
Zo werd in het verdrag al gesproken over een eventuele oprichting van een Europese
«gemeenschappelijke verdediging».9 Het Verdrag van Maastricht was een eerste aanzet om samen te werken op defensiegebied
binnen de EU. In de loop van de jaren die volgden ontwikkelde het Europees defensiebeleid
verder, waarin de West-Europese Unie en de NAVO een rol bleven spelen. Geleidelijk
nam de Europese Unie meer militaire verantwoordelijkheden over die eerst bij de West-Europese
Unie lagen.
Tijdens de Europese Raad van 1999 in Helsinki werd de volgende stap richting meer
Europese defensiesamenwerking duidelijk. De Europese leiders spraken hun genoegen
uit over het idee om tot de vorming van een snel inzetbare groep soldaten te komen:
«Battlegroups». De Battlegroups zouden moeten bestaan uit 1500 tot 2500 man die inzetbaar
zouden zijn om binnen 10 dagen bijvoorbeeld te reageren op internationale conflicten
of hulp te verlenen tijdens rampen. De werkelijkheid bleek echter weerbarstiger dan
de wil van de Europese Raad. Het duurde tot 2007 tot de Battlegroups inzetbaar waren10. Tot op de dag van vandaag zijn de Battlegroups nog niet ingezet.
Na voorzichtige stappen vooruit op het gebied van Europese defensiesamenwerking werd
in 2009 een grote stap gezet. Met het Verdrag van Lissabon werd het Gemeenschappelijk
Veiligheids- en Defensiebeleid van de Europese Unie geïntroduceerd (in het Engels
afgekort CSDP). Dit beleid verving het minder vergaande Europees Veiligheids- en Defensiebeleid
dat uit eerdere verdragen voortvloeide.11 Met het ratificeren van het Verdrag van Lissabon committeerden de EU-lidstaten zich
aan het streven naar de oprichting van één gemeenschappelijke defensiecapaciteit.
Ook werd in dit verdrag een clausule van wederzijdse verdediging tussen EU-lidstaten
opgenomen. Het verdrag zorgde er eveneens voor dat er een Europese instantie kwam
voor de coördinatie van Europees defensiebeleid en buitenlandse zaken. Deze organisatie
zou aangestuurd worden door de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse
zaken en veiligheidsbeleid, die tevens onderdeel uit ging maken van de Europese Commissie
(EC).
In 2016 werd voorts de CSDP verder uitgewerkt, toen de EU Global Strategy (EUGS) werd
aangenomen door de Raad van Ministers. Een aantal stappen die de Europese Unie later
zou nemen, zoals de oprichting van het Europees Defensiefonds en de Europese Vredesfaciliteit,
vloeien voort uit deze EUGS.12
Deze voortdurende vooruitgang op het gebied van Europese defensiesamenwerking en de
veiligheidsgaranties van de NAVO zijn mede verantwoordelijk voor het gegeven dat Europa
na twee wereldoorlogen het tij wist te keren en een stabiele situatie wist te creëren
voor de afgelopen drie generaties.
3. Soevereiniteit en handelingsvermogen
In 2012 verscheen het AIV-rapport Europese Defensiesamenwerking: soevereiniteit en handelingsvermogen (Kamerstuk 33 000 X, nr. 71). Dit AIV-rapport kwam tot stand door het verzoek van het eerste kabinet Rutte. De
regering destijds was met name geïnteresseerd in de vraag hoe verschillende vormen
van defensiesamenwerking zich verhouden tot de nationale soevereiniteit van betrokken
landen.
De AIV constateert dat in de hedendaagse opvattingen over het begrip soevereiniteit
veel minder nadruk ligt op een strikt juridische benadering van het behoud van de
exclusieve beslissingsbevoegdheid van de staat: de vrijheid om te handelen. Veel meer
nadruk ligt op het vermogen van de staat handelend op te treden door effectief samen
te werken in internationale fora en met gezag te participeren in internationale verbanden.
Voor Nederland betekent dit dat alleen door participatie in bi- en multilaterale formaties en door gestructureerde Europese samenwerking internationale invloed
en militaire effectiviteit behouden kunnen blijven. Dit betekent dat het in het belang
van Nederland is om samen met gelijkgestemde landen in EU-verband invloed uit te oefenen
op ontwikkelingen waar het als individueel land geen grip op heeft. Het belang van
gedeelde Europese soevereiniteit is in werkelijkheid groter dan dat van de (ongedeelde)
nationale soevereiniteit.
De AIV concludeert vervolgens dat de vrijheid om te handelen, ofwel de soevereiniteit
in de traditionele zin, alleen beperkt wordt bij bepaalde vormen van operationele
samenwerking en bij rol- en taakspecialisatie. Een zorgvuldige afweging bij de keuze
van landen waarmee en de condities waaronder een nauwe operationele samenwerking of
een vorm van specialisatie wordt aangegaan, is in die gevallen vereist.
De heer Drs. J.S.J. Hillen (CDA, voormalig Minister van Defensie) en Drs. U. Rosenthal,
(VVD, voormalig Minister van Buitenlandse zaken) legden in 2012 de basis voor Nederland
om verder te gaan met de verregaande Europese Defensiesamenwerking zoals we die vandaag
de dag kennen. Met name het adresseren van het mogelijke probleem van soevereiniteit
en Europese defensiesamenwerking werd opgelost. De ministers stelden namelijk in hun
kabinetsreactie het volgende:
«Soevereiniteit in engere zin behelst de onafhankelijkheid van een staat in de internationale
rechtsorde. In de moderne lezing heeft soevereiniteit evenzeer betrekking op effectief
statelijk gezag binnen de landsgrenzen en de internationale bevordering van veiligheid
en nationale belangen. Dat nationale veiligheid en internationale samenwerking juist
in elkaars verlengde liggen, blijkt ook uit de taken van de Nederlandse krijgsmacht
volgens de Grondwet. Onze krijgsmacht beschermt niet alleen ons grondgebied, maar
komt tevens op voor onze belangen en bevordert de internationale rechtsorde. Onze
vrijheid van handelen kan voorts niet los gezien worden van de vraag of we in staat
zijn te handelen. Vormen van samenwerking die het handelingsvermogen vergroten, en
waarbij de nationale besluitvorming over inzet van militairen is gegarandeerd, maken
dus geen inbreuk op onze soevereiniteit maar dragen daar zo bezien toe bij. Het kabinet
kan zich hiermee vinden in het advies van de AIV om handelingsvermogen als wezenlijk
onderdeel van ons soevereiniteitsbegrip te beschouwen.»
Hiermee gaf het kabinet aan dat het begrip handelingsvermogen een belangrijk element
is in het soevereiniteitsvraagstuk. Samenwerking vergroot het handelingsvermogen en
daarmee draagt het bij aan onze soevereiniteit.
4. Huidige Europese defensiesamenwerking
4.1 Bi- en multilaterale defensiesamenwerking
Nederland heeft enorme stappen gezet in bi- en multilaterale defensiesamenwerking
en wordt gezien als een koploper in Europa. Dit kwam voort vanuit de gedachte dat
een bottom-up Europese defensiesamenwerking een werkbare situatie voor Nederland zou
zijn en dit pragmatische stappen zijn om in Europees verband op te trekken. Deze benadering
kwam mede voort uit het AIV-advies Europese Defensiesamenwerking: soevereiniteit en handelingsvermogen (Kamerstuk
33 000 X, nr. 71).
In de nota Houvast in een onzekere wereld (2017) (Kamerstuk 33 763, nr. 126) zette voormalig Minister van Defensie Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) namens de
regering-Rutte II de lange lijnen uit voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht
met daarin de Europese defensiesamenwerking opgenomen. Daarin komt duidelijk naar
voren dat Nederland al jaren zeer intensief samenwerkt met België, Duitsland, Frankrijk
en in Benelux-verband. Zo zijn de Belgische en Nederlandse marines vergaand geïntegreerd.
Met Duitsland heeft Nederland voorts twee brigades van de landmacht geïntegreerd in
Duitse divisies. De 43ste Gemechaniseerde Brigade is onderdeel van de 1e Duitse Pantserdivisie.
En een Duits tankbataljon maakt weer deel uit van de 43ste Gemechaniseerde Brigade.
De luchtmobiele brigade is onderdeel van de Duitse Division Schnelle Kräfte. Verder
worden Nederlandse en Duitse lucht- en raketverdedigingseenheden vergaand geïntegreerd.
België en Nederland Bewaken ten slotte vanaf 1 januari 2017 bij toerbeurt het luchtruim
van de Benelux met de Quick Reaction Alert (QRA) jachtvliegtuigen.
Deze voorbeelden tonen aan dat gezamenlijke trainingen en missies bijdragen aan interoperabiliteit.
4.2 EU defensiesamenwerking
2017: Permanente gestructureerde samenwerking (PESCO)
Het Verdrag van Lissabon introduceerde eveneens de permanente gestructureerde samenwerking,
in het Engels afgekort als PESCO (Europees parlement, 2016). PESCO geeft EU-lidstaten
de mogelijkheid om permanent gestructureerd samen te werken op militair gebied. Het
doel van PESCO is om troepen van EU-lidstaten samen te laten optrekken in Europese
militaire missies. Het voornaamste verschil tussen PESCO en andere EU samenwerkingsvormen
op het terrein van Defensie is dat PESCO-samenwerking juridisch bindend is. Minister
van Defensie A. Bijleveld-Schouten, voormalig Minister van Buitenlandse Zaken H. Zijlstra
en collega’s uit andere Europese lidstaten tekenden in november 2017 voor PESCO. Daarmee
werd voor 25 EU-lidstaten samenwerking op het gebied van defensie de norm en niet
langer een vrijblijvendheid. De komst van PESCO moet er uiteindelijk toe leiden dat
Europa meer eigen verantwoordelijkheid kan en zal nemen op het gebied van defensie
en veiligheid. Dit resulteert in betere gereedheid en bereidheid van de lidstaten
om aan missies en operaties deel te nemen. Ook de gezamenlijke ontwikkeling van defensiecapaciteiten
krijgt een impuls. Defensieaankopen van EU-landen worden met elkaar in lijn gebracht
en voorts komt men tot een efficiëntere manier van werken en inkopen. Minister Bijleveld
sprak van een heugelijke en historische dag: «Europa zet een ongekend grote stap voorwaarts
op militair vlak. Nederland kent al langer vormen van defensiesamenwerking met bijvoorbeeld
Duitsland en België. We kunnen met trots zeggen dat Europa dit goede voorbeeld nu
volgt.»
Een van de voorbeelden binnen PESCO is het Nederlandse initiatief om het grensoverschrijdend
militair transport te vereenvoudigen. Daarnaast neemt Nederland samen met België het
initiatief voor een brede Europese samenwerking op het gebied van mijnenbestrijding.
Sinds 2017 wordt PESCO daadwerkelijk ontwikkeld en opgezet, bij besluit van de Europese
Raad. EU-lidstaten kunnen zich vrijwillig aansluiten bij PESCO en tot nu toe hebben
25 lidstaten dat gedaan.13 Kortom, het Verdrag van Lissabon leidde tot veranderingen die een sterker Europees
buitenland- en defensiebeleid tot doel hadden.
Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid
GVDB omvat de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de
Unie. Dit moet leiden tot een gemeenschappelijke verdediging. Dit betekent dat EU-lidstaten,
in overeenstemming met de clausule inzake wederzijdse verdediging in het Verdrag van
Lissabon, een verplichting jegens elkaar hebben om met alle middelen van hun macht
hulp en bijstand te verlenen als een lidstaat het slachtoffer is van gewapende agressie
op zijn grondgebied. Artikel 42, lid 7, VEU werd door Frankrijk voor het eerst in
de geschiedenis van de EU ingeroepen na de terroristische aanslagen in november 2015
in Parijs.
2017: Gecoördineerd Jaaroverzicht van Defensie (CARD)
In mei 2017 werd het initiatief om tot een gecoördineerde jaarlijkse evaluatie van
de defensie (CARD) te komen, met als doel de bevordering van een geleidelijke synchronisatie
en wederzijdse aanpassing van de nationale cycli voor defensieplanning en praktijken.
Dit om de gezamenlijke defensiecapaciteiten verder te ontwikkeling. Een eerste aanzet
werd afgerond in het najaar van 2018. Het doel is de lidstaten in staat te stellen
methodologie te testen en aan te passen voor de eerste volledige CARD-uitvoering die
voor het najaar van 2019 is gepland. Samen met de Europese Militaire Staf (EUMS) fungeert
het Europese Defensie Agentschap (EDA) als het CARD-secretariaat.
2017: Capability Development Plan (CDP)
Het CDP biedt een volledig beeld van de capaciteiten van EU-lidstaten. Hiermee wordt
besluitvorming op EU- en nationaal niveau ondersteunt als het gaat om de ontwikkeling
van defensiecapaciteiten. In het CDP wordt gekeken naar toekomstige veiligheidsbedreigingen,
worden de capaciteitsbehoeften geïdentificeerd en worden prioriteiten gedefinieerd
voor EU-capaciteitsontwikkeling die door de lidstaten gezamenlijk zijn goedgekeurd.
Voor de analyse wordt tevens gebruik gemaakt van de database die een lidstaat standaard
voor het NATO Defence Planning Process (NDPP) opstelt. Op basis van de gegevens uit
deze database wordt een lijst van geprioriteerde samenwerkingsgebieden vastgesteld,
die zich enerzijds richt op het oplossen van onderkende kritische capaciteitstekorten,
en anderzijds op kansen voor samenwerking. Periodieke CDP-herzieningen worden door
het EDA geproduceerd in nauwe samenwerking met de lidstaten en met de actieve bijdragen
van het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) en de EUMS. De laatste herziening
werd goedgekeurd in juni 2018.
2017: Europees Defensie fonds (EDF)
Het Europees Defensiefonds is een fonds beheerd door de Europese Unie (EU) voor het
coördineren en vergroten van nationale investeringen in defensieonderzoek en het verbeteren
van de interoperabiliteit tussen nationale troepen. Het werd in 2016 voorgesteld door
de huidige voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker en opgericht in
2017. Het fonds heeft twee taken; onderzoek (€ 90 miljoen tot het einde van 2019 en
€ 500 miljoen per jaar na 2020) en ontwikkeling & acquisitie (€ 500 miljoen in totaal
voor 2019–2020, vervolgens jaarlijks € 1 miljard na 2020). In juli 2018 kondigde de
Europese Commissie aan dat de begroting voor 2021–2027 € 13 miljard zal bedragen.
2018: Europese Vredes Faciliteit (EPF)
In 2018 deed de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini een voorstel om het «Europese Vredesfaciliteit»
in te voeren. Dit is een budget, naast de EU-meerjarenbegroting, dat besteed kan worden
om «conflicten te voorkomen, vrede op te bouwen en de internationale veiligheid te
versterken. De Europese Vredesfaciliteit betreft een nieuw, buiten de begroting gefinancierd
fonds, oftewel een fonds buiten het meerjarig budget van de Europese Unie, ter waarde
van € 10,5 miljard. Het Fonds maakt de financiering mogelijk van operationele acties
in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) die
gevolgen hebben op militair- of defensiegebied. Het zal bestaande off-budget mechanismen,
te weten het Athena-mechanisme of de Afrikaanse vredesfaciliteit, tevens bedoeld voor
veiligheid en defensie, samenbrengen om hun hiaten en beperkingen te overwinnen. Met
het voorstel voor een nieuwe Europese Vredesfaciliteit versterkt de Europese Unie
haar rol als wereldspeler»», aldus de Hoge Vertegenwoordiger. De Europese Vredesfaciliteit
moet operationele acties in Europees verband, die voortvloeien uit de CSDP, financieren.
2018: European Intervention Initiative (EI2)
In juni 2018 werd de Letter of Intent inzake het «European Intervention Initiative»
(EI2) ondertekend door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ), de ministers van Defensie
van België, Denemarken, Duitsland, Estland, Frankrijk, Nederland, Portugal, Spanje
en het Verenigd Koninkrijk. Dit initiatief werd voor het eerst voorgesteld door de
Franse president Emmanuel Macron in zijn Sorbonne-speech in september 2017. In november
2018 spraken de betrokken ministers af dat de landen zich in EI2-verband onder andere
zullen richten op het Caribisch gebied, de Baltische Zee-regio en de Sahel. De landen
zullen informatie, inlichtingen en lessons learned delen over deze regio’s en kijken
naar mogelijkheden voor concrete samenwerking. Daarnaast zal door middel van horizonscanning
gekeken worden naar de internationale veiligheidssituatie en mogelijkheden voor samenwerking
waar belangen elkaar raken.
5. Europese defensiesamenwerking: Nu en verder
Publiek debat
Zoals hierboven beschreven kennen we in de EU een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid,
een gemeenschappelijk buitenlandbeleid en een gemeenschappelijk defensiebeleid. Om
dit beleid ook daadwerkelijk vorm te geven zou daar ook de nodige «hardware» en «boots»
geleverd moeten worden. Een effectief buitenlandbeleid kan immers niet zonder een
inzetbare krijgsmacht. Bovendien staan de landen in de Europese Unie voor de uitdaging
zich aan te passen aan de veranderende veiligheidssituatie in de wereld en in het
bijzonder de ring van instabiliteit rondom Europa.
Waar de VS aangekondigd heeft zich internationaal – en ook in NAVO-verband – minder
te laten gelden, heeft de EU geen andere keus nog actiever voor zijn eigen veiligheid
te gaan zorgen. De initiatiefnemer is van mening dat de EU zijn verantwoordelijkheid
moet nemen. Dit kan de Europese Unie bereiken door meer consequent en consistent samen
te werken op het gebied van veiligheidsanalyses, het vaststellen van gezamenlijke
behoeften, de gezamenlijke inkoop en het onderhoud van materieel, training van personeel
en het gezamenlijk uitvoeren van missies. Veel hiervan is in de afgelopen jaren in
gang gezet met behulp van Europese initiatieven of bilaterale samenwerkingsverbanden.
Dit alles tezamen vormt de basis van het op termijn toewerken naar een Europese Krijgsmacht.
Daarnaast is het zo dat de veiligheidsvraagstukken van nu, waarbij het steeds meer
gaat om grensoverschrijdende (hybride) dreigingen van (niet-)statelijke actoren, ons
laten zien dat we dit als Nederland alleen niet het hoofd kunnen bieden. Ontwikkelingen,
zoals:
• De onrust die de Amerikaanse president Trump zaait over de Amerikaanse steun aan en
lidmaatschap van de NAVO;
• Een multipolaire wereld: de rol van Rusland, China en andere mogendheden op het wereldtoneel;
• De vervaging van binnen- en buitenlandse veiligheid;
• De toenemende instabiliteit in landen en regio’s aan de randen van en rond Europa
en het Koninkrijk;
maken het dat we als EU moeten komen tot een strategisch autonome EU met militaire
slagkracht en op middellange termijn de oprichting van een inzetbaar «Europese Krijgsmacht».
Bij velen roept de term «Europese Krijgsmacht» vragen op. Er bestaat onduidelijkheid
over wat dit precies inhoudt en wat de stip op de horizon precies is. Er zijn vragen
gesteld, zoals: op welke gronden kan een Europees Krijgsmacht worden ingezet?, hoe
kan de besluitvormingsprocedure eruit zien? en hoe werkt de democratische controle?
De initiatiefnemer licht dit graag toe in de volgende paragraaf.
5.1 Europese Krijgsmacht
Condities
Allereerst is het noodzakelijk om op korte termijn een Directoraat-Generaal Defensie
(DG Defensie) op te richten binnen de EU. Het benoemen van een EU-Commissaris voor
Defensie ligt in het verlengde hiervan. EU-Commissaris Defensie zal de verantwoordelijkheid
dragen voor het DG Defensie en daarmee de planning, coördinatie en uitvoering van
het defensiebeleid van de EU. Logischerwijs heeft dit ook consequenties voor de portefeuille
van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid.
Mogelijk kunnen in dit verband de bestaande aan defensie gerelateerde agentschappen
van de EU eveneens onder het DG Defensie gebracht worden. Verder is het van belang
om op korte termijn een Europees militair hoofdkwartier op te richten. Het European
Political Strategy Centre stelt in de notitie «In Defence of Europe» een aantal zaken
voor, waaronder de oprichting van een gemeenschappelijk operationeel hoofdkwartier
in Brussel en frequente bijeenkomsten van de desbetreffende ministers van Defensie.
Een fysiek hoofdkwartier is onmisbaar voor de aansturing van militaire operaties.
Het Militair Comité van de Europese Unie kan bijvoorbeeld hierin huisvesten. Het is
immers het EUMC dat alle militaire activiteiten in EU-verband aanstuurt. Het hebben
van een fysiek hoofdkwartier geldt dan ook als een randvoorwaarde voor de totstandkoming
van een Europees Krijgsmacht.
Bijdrage lidstaten
Om een Europese Krijgsmacht te bewerkstelligen is het van belang dat lidstaten nader
vast te stellen militaire capaciteiten beschikbaar stellen ten behoeve van de bescherming
en verdediging van de Europese Unie. De beschikbaar gestelde militaire capaciteiten
(mensen en middelen), al dan niet op basis van roulatie, vormen gezamenlijk de «Europese
Krijgsmacht». De (juridische) basis voor de inzet van de Europese Krijgsmacht is artikel
42.7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU): «Indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, rust op
de overige lidstaten de plicht deze lidstaat met alle middelen waarover zij beschikken
hulp en bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de Verenigde
Naties».
Middelen
Logischerwijs zal de exacte invulling van militaire capaciteiten volgen uit de Coordinated
Annual Review on Defence (CARD) en Capability Development Plan (CDP). Een gecoördineerde
beschouwing van defensieplanningscycli en de Europese prioriteiten op het gebied van
capaciteitsontwikkeling vormen hiervoor de basis, evenals de huidige Europese tekortkomingen,
de defensieplannen van de lidstaten en de mogelijke toekomstige dreigingen waar de
EU het hoofd aan moet bieden.
Mensen
In de EU is sprake van vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal.
In het kader van dit initiatief acht de initiatiefnemer het openstellen van de Nederlandse
krijgsmacht voor EU-burgers instrumenteel en gezien de oplopende personeelstekorten
noodzakelijk. Het kunnen rekruteren van EU-burgers voor de eigen krijgsmacht is al
de praktijk in o.a. België, Denemarken, Ierland, Luxemburg en Frankrijk. Duitsland
zinspeelt hierop. EU-burgers in onze krijgsmacht zou de gezamenlijke Europese militaire
cultuur en een Europese krijgsmacht ten goede komen en de drempel voor interoperabiliteit
verlagen. Door het openstellen van de Nederlandse krijgsmacht voor EU-burgers vergroot
Defensie de vijver waaruit de Nederlandse krijgsmacht kan rekruteren. Recent heeft
de Commandant der Strijdkrachten (CDS) nog eens benadrukt dat Defensie een groeiende
organisatie is en sprake is van een demografische uitdaging: de arbeidsmarkt voor
werkgevers wordt schraler. «Het werven van buitenlanders is ook een optie», als dus
de CDS14. De initiatiefnemer bekrachtigt de oproep van de CDS.
Collectieve verdediging
Als wij, Europeanen, worden aangevallen dan moeten we onszelf kunnen verdedigen. Het
EUGS zegt hierover: «Europeans, working with partners, must have the necessary capabilities to defend
themselves and live up to their commitments to mutual assistance and solidarity enshrined
in the Treaties».
Oftewel: Europeanen moet kunnen beschikken over de nodige capaciteiten om zichzelf
en haar bondgenoten te beschermen. Grondslag hiervoor is art. 42.7 van het Verdrag
van de Europese Unie.
In Nederland is dit tevens een van de grondwettelijke taken van de Nederlandse Krijgsmacht:
verdedigen van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten (Grondwet artikel 97:
Krijgsmacht). De bondgenootschappelijke verplichting geldt zowel voor al onze NAVO-bondgenoten
als alle EU-bondgenoten.
Zoals eerder gezegd vormt de NAVO de hoeksteen voor ons veiligheidsbeleid,. Er is
echter (opnieuw) sprake van een multipolaire wereld. Dit betekent rivaliteit tussen
grootmachten. Voor de VS geldt China nu als prioriteit. Ook wanneer we uitgaan van
de NAVO, dienen we voorbereid te zijn op een scenario waarin de VS betrokken is bij
een onmiddellijke crisissituatie in Azië. De vraag die voorts rijst is wat de afschrikkende
en defensieve waarde is van de Europese pijler van de NAVO. Zijn de Europese mogendheden
militair instaat om voldoende geloofwaardig weerstand te bieden tegen potentiële agressoren
of deze af te schrikken? En hoelang kan Europa standhouden totdat Amerikaanse versterking
arriveert wanneer de VS zelf verstrikt is geraakt in een conflict in Azië? Deze strategische
context legt een overweging op wat de strategische autonomie voor de EU kan betekenen
als het gaat om collectieve verdediging.
Juridisch grondslag
Iedere lidstaat kan een beroep doen op artikel 42.7 van het verdrag van de Europese
Unie. Andere lidstaten zullen tegemoet moeten komen om in de veiligheidsbehoefte van
de lidstaat in kwestie te voldoen. Een beroep doen op collectieve verdediging gaat
uit van het concept van een snelle reactiemacht. De besluitvormingsprocedure ten behoeve
van de collectieve verdediging werd in 2015 door de AIV tegen het licht gehouden.15 De AIV stelt dat «in geval van inzet ten behoeve van de collectieve verdediging is niet artikel 100
GW maar artikel 97 GW aan de orde. In beginsel is de regering volgens dit artikel
niet verplicht het parlement vooraf te informeren. Aan het parlement is toegezegd
dat de regering altijd zal trachten dit wel te doen». Militair optreden in EU- en NAVO-verband ten behoeve van de collectieve verdediging
kent dus een verdragsrechtelijk gebonden karakter en vereist in Nederland, in principe,
niet vooraf een artikel 100-procedure.
Overige EU-lidstaten kennen aanzienlijke verschillen als het gaat om de inzet van
een snelle reactiemacht. Het hierboven aangehaalde AIV-rapport spreekt van «lidstaten waar nauwelijks een rol voor het parlement is» en «andere lidstaten zoals Duitsland heeft het parlement een zware en beslissende stem
en is bovendien een VN-mandaat een voorwaarde voor de inzet». De AIV is van mening dat landen met zeer uiteenlopende parlementaire procedures
en bevoegdheden uitstekend blijken te kunnen samenwerken op defensiegebied. Onderling
vertrouwen speelt een doorslaggevende rol.
Besluitvormingsprocedure
Om de gemeenschappelijkheid van de besluitvorming in de betrokken landen te vergroten
verdient het, ook volgens de AIV, de aanbeveling om een interparlementair netwerk
van Standing Committees voor Defensie en Veiligheid op te richten. In deze Standing
Committees voor Defensie en Veiligheid zouden ook periodiek de voortgang van de internationale
defensiesamenwerking en mogelijke inzetscenario’s aan de orde kunnen komen. Ook kan
een dergelijk interparlementair netwerk, wanneer nodig, op korte termijn bijeen worden
geroepen. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een specifieke dreiging of mogelijke
inzet.
Wanneer een lidstaat beroep doet op artikel 42.7 zal de desbetreffende lidstaat ook
een coördinerende rol hebben bij de uitvoering van een collectieve zelfverdedigingsmissie.
De desbetreffende lidstaat heeft immers zicht op welke capaciteiten zij behoeft om
te voorzien in haar veiligheid ten behoeve van haar territoriale integriteit. Wanneer
de desbetreffende lidstaat daartoe niet instaat is, zal de Europese Krijgsmacht, afhankelijke
van welk lidstaat de commando voert in de roulatie, voorzien in de coördinerende rol.
Militaire EU-missies
Vervaging van binnen- en buitenlandse veiligheid heeft tot gevolg dat de interne en
externe veiligheid met elkaar verweven zijn. Al in 2017 concludeerde de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid dat de verslechterde veiligheidsomgeving van Nederland
een strategische heroriëntatie vereist.16 Binnenlandse en buitenlandse veiligheidspolitiek moeten hierin meer samenhang krijgen.
Ook gaat het rapport uit van een handelingsperspectief waarin de Nederlandse krijgsmacht
versterkt dient te worden in het kader van de Noord-Atlantische en Europese allianties.
De WRR stelt: «nationale taken uitgezonderd, is alleen optreden immers uitgesloten. Alleen gezamenlijk
kunnen de lidstaten de toegenomen instabiliteit rondom Europa het hoofd bieden». Om hierin te voorzien moet de EU op basis van het GVDB kunnen besluiten tot de
inzet van de Europese Krijgsmacht. De strategische autonomie die hiermee gestalte
krijgt is cruciaal voor de versterking van de bondgenootschappelijke verdediging van
de EU en noodzakelijk om het hoofd te kunnen bieden aan de verslechterde veiligheidssituatie
rondom Europa en de toegenomen kwetsbaarheid van Nederland en zijn inwoners.
Initiatiefnemer stelt voor om op korte termijn de inzet van de Europese Krijgsmacht
in het kader van civiele en militaire waarnemingsmissies, vredeshandhavende missies
en vredesafdwingende missies mogelijk te maken. De veiligheid die de Europese Krijgsmacht
in Europese nabuurschap projecteert heeft tot doel de (intern en externe) veiligheid
en belangen van de EU te handhaven dan wel te waarborgen.
Een bijkomend voordeel is dat door samenhang en het aansluiten van lidstaten versnippering
tegen wordt gegaan. Ook als het gaat om bijvoorbeeld VN-missies in EU-verband.
Juridische grondslag
Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) biedt nu al de nodige juridische basis
om missies uit te voeren. Zo kunnen ten minste twee lidstaten op basis van artikel
44 VEU en een unaniem besluit een missie uitvoeren. Men zou kunnen spreken van een
«coalition of the willing». Lidstaten zijn verantwoordelijk voor de gehele operatie, inclusief planning, coördinatie
en uitvoering. Voor een artikel 44 VEU-missie is instemming van de Raad vereist.
Een andere grondslag voor het uitvoeren van militaire missies op basis van VEU is
een missie conform artikel 42 en artikel 46 VEU en het bijbehorende Protocol 10. Deze
artikelen zijn bedoeld voor de permanent gestructureerde samenwerking voor de versterking
van defensiecapaciteiten, echter zouden ze ook gebruikt kunnen worden voor het uitvoeren
van missies. Bij een missie hoeven lidstaten geen instemming aan de overige lidstaten
te vragen, een mededeling aan de Raad en De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid volstaat. Er is dan ook geen sprake van de
consensusregel.
In dit kader stelt de initiatiefnemer voor om de juridische basis voor permanent gestructureerd
samenwerking ruimer te hanteren voor de inzet van de Europese krijgsmacht. Niet alleen
de lidstaten kunnen een oproep doen tot het uitvoeren van een militaire missie, ook
de HV zou op basis van de GVDB de mogelijkheid moeten hebben om een beroep te doen
op de Europese Krijgsmacht en het uitvoeren van een missie. Voor de financiering van
dergelijke missies kan men een beroep doen op de Europese Vredesfaciliteit, het fonds
ter waarde van € 10,5 miljard en geheel ten behoeve van operationele inzet. Europa
is dan verantwoordelijk voor de planning, coördinatie en het uitvoeren van dergelijke
missie. Het Europese militaire hoofdkwartier is de uitvalsbasis voor een dergelijke
missie.
Besluitvormingsprocedure
Wanneer de HV een voorstel tot militaire inzet doet zullen de defensieministers van
de Europese Unie, inclusief de politiek- en militaire staven, bijeenkomen (RBZ Defensie)
om per «qualified majority vote» in te stemmen met het voorstel. Ook het interparlementaire
netwerk van Standing Commitees voor Defensie en Veiligheid zou dan bijeen moeten worden
geroepen om geïnformeerd te worden over een mogelijke inzet. Zij kunnen op hun beurt
hun nationale parlementen inlichten. Instemming van nationale parlementen geschiedt
per parlement. Zoals eerder gesteld hebben lidstaten uiteenlopende procedures die
bewandeld dienen te worden.
De voortgang en controle van militaire EU-missies dienen te worden besproken in een
volwaardig Commissie veiligheid en defensie (nu nog een subcommissie) van het Europees
parlement, aangevuld met het interparlementaire netwerk van Standing Commitees voor
Defensie en Veiligheid. De initiatiefnemer bekrachtigt hiermee tevens het voorstel
van het Europees parlement om het democratisch toezicht van het EP te versterken door
middel van een volwaardige Commissie veiligheid en defensie. Dit wordt voorgesteld
in het laatste aangenomen verslag van het EP inzake de parlementaire dimensie van
de implementatie van het GVDB.
Dit betekent dat EU-lidstaten parlementaire controle kunnen uitoefenen middels het
interparlementaire netwerk van Standing Commitees voor defensie en veiligheid en door
het belopen van de gebruikelijke parlementaire procedures voor militaire missies (VN-
en NAVO-missies). In Nederland is dat de artikel 100-procedure. Bovendien kunnen parlementen
van lidstaten hun Minister van Defensie oproepen om een bepaald standpunt in te nemen
in de RBZ Defensie. Verder houdt de bevolking van een EU-lidstaat invloed op de Europese
besluitvorming middels de gekozen Europarlementariërs van dat land.
6. Beslispunten
1. Initiatiefnemer vraagt de Kamer in te stemmen de regering te verzoeken om het voorstel
voor een Europees Krijgsmacht, na advies van een onafhankelijk adviesorgaan, uit te
werken en steun te verwerven bij andere lidstaten om het vervolgens voor te leggen
in de Europese Raad.
2. Initiatiefnemer vraagt de Kamer in te stemmen de regering te verzoeken om tot een
gedegen analyse te komen over wat de Europese Unie nodig heeft aan militaire capaciteiten
(mensen en middelen) om het eigen grondgebied te beschermen.
3. Initiatiefnemer vraagt de Kamer in te stemmen de regering te verzoeken op korte termijn
de Nederlandse Krijgsmacht open te stellen voor EU-burgers.
Voor de uitwerking van beslispunt 1. vraagt de initiatiefnemer de Kamer in te stemmen
de regering te verzoeken om de volgende voorstellen uit te werken, hiervoor steun
te verwerven bij andere lidstaten en het vervolgens voor te leggen in de Europese
Raad:
4. De oprichting van een gemeenschappelijk Europees militair hoofdkwartier, het DG Defensie
en het tot stand brengen van de portefeuille EU-Commissaris voor Defensie
5. Op korte termijn de oprichting van een interparlementair netwerk van Standing Commitees
voor Defensie en Veiligheid
6. De bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken
en Veiligheidsbeleid zodanig aan te passen zodat zij een verzoek tot inzet van de
Europese Krijgsmacht kan doen.
7. De lidstaten te verzoeken om EU-burgers toe te staan deel te nemen aan de eigen Krijgsmacht,
naar voorbeeld van o.a. België.
8. In de Raad steun uit te spreken voor het voorstel om het democratisch toezicht van
het Europees parlement te versterken met een volwaardige Commissie Veiligheid en Defensie
in het Europees parlement.
7. Financiële consequenties
Vanuit het MFK kunnen middelen ingezet worden die belegd zijn in het Europees Defensiefonds
ter waarde van € 13 miljard. Van deze € 13 miljard is € 4,1 miljard voorzien voor
de financiering van gezamenlijke defensie-onderzoeksprojecten, voornamelijk via subsidies.
De overige € 8,9 miljard is voorzien voor de cofinanciering van de gezamenlijke ontwikkeling
van defensiecapaciteiten. Deze middelen kunnen ook gebruikt worden voor gezamenlijke
aankoop van materieel ten behoeve van de Europese Krijgsmacht. Ook zijn er middelen
buiten het MFK vrijgemaakt voor het Europese Vredesfaciliteit. Deze middelen kunnen
gebruikt worden voor optreden op militair- en defensiegebied ter ondersteuning van
de doelstellingen van het gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid.
Verder moet worden opgemerkt dat de fragmentatie van defensiemarkten leiden tot een
gebrek aan interoperabiliteit en gepaard gaat met ten minste 30 miljard aan kosten.
Door verdere intensiveringen van de samenwerkingsverbanden en schaalvoordelen kunnen
de kosten die voortkomen uit fragmentatie worden gedrukt. Dit komt de doeltreffendheid
en doelmatigheid van defensie-uitgaven ten goede.
Belhaj
Bijlage Grondslag voor Europese defensiesamenwerking
In het Verdrag betreffende de Europese Unie staan in artikel 42 tot en met 46 de bepalingen
inzake het gemeenschappelijk veiligheid- en defensiebeleid. Deze bepalingen vormen
de basis van de huidige beleidsmaatregelen van de Europese Defensiesamenwerking.
Artikel 42
1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het voorziet de Unie van een operationeel
vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt. De Unie kan daarvan gebruik
maken voor missies buiten het grondgebied van de Unie met het oog op vredeshandhaving,
conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de
beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. De uitvoering van deze taken
berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens.
2. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid omvat de geleidelijke bepaling
van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie. Dit zal tot een gemeenschappelijke
defensie leiden zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit.
In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen
overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. Het beleid van de Unie
overeenkomstig deze afdeling laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid
van bepaalde lidstaten onverlet, eerbiedigt de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende
verplichtingen van bepaalde lidstaten waarvan de gemeenschappelijke defensie gestalte
krijgt in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), en is verenigbaar met het
in dat kader vastgestelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid.
3. De lidstaten stellen civiele en militaire vermogens ter beschikking van de Unie voor
de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, om zodoende
bij te dragen aan het bereiken van de door de Raad bepaalde doelstellingen. Lidstaten
die onderling multinationale troepenmachten vormen, kunnen deze troepenmachten tevens
ter beschikking van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid stellen.
4. Besluiten betreffende het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, waaronder
begrepen het opzetten van een missie als bedoeld in dit artikel, worden op voorstel
van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
of op initiatief van een lidstaat door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.
De hoge vertegenwoordiger kan, in voorkomend geval samen met de Commissie, voorstellen
om gebruik te maken van nationale middelen en van instrumenten van de Unie.
5. De Raad kan de uitvoering van een missie in het kader van de Unie toevertrouwen aan
een groep lidstaten, teneinde de waarden van de Unie te beschermen en haar belangen
te dienen. De uitvoering van een dergelijke missie wordt beheerst door artikel 44.
6. De lidstaten waarvan de militaire vermogens voldoen aan strengere criteria en die
terzake verdergaande verbintenissen zijn aangegaan met het oog op de uitvoering van
de meest veeleisende taken, stellen in het kader van de Unie een permanente gestructureerde
samenwerking in. Deze samenwerking wordt beheerst door artikel 46. Zij laat de bepalingen
van artikel 43 onverlet.
7. Indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, rust op
de overige lidstaten de plicht deze lidstaat met alle middelen waarover zij beschikken
hulp en bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de Verenigde
Naties. Dit laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van
bepaalde lidstaten onverlet. De verbintenissen en de samenwerking op dit gebied blijven
in overeenstemming met de in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
aangegane verbintenissen, die voor de lidstaten die er lid van zijn, de grondslag
en het instrument van hun collectieve defensie blijft.
Artikel 43
1. De in artikel 42, lid 1, bedoelde missies, waarbij de Unie civiele en militaire middelen
kan inzetten, omvatten gezamenlijke ontwapeningsacties, humanitaire en reddingsmissies,
advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventie en vredeshandhaving, missies
van strijdkrachten met het oog op crisisbeheersing, daaronder begrepen vredestichting,
alsmede stabiliseringsoperaties na afloop van conflicten. Al deze taken kunnen bijdragen
aan de strijd tegen het terrorisme, ook door middel van steun aan derde landen om
het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden.
2. De Raad regelt bij besluit de in lid 1 bedoelde missies en stelt doel en reikwijdte
ervan vast, alsmede de algemene voorschriften voor de uitvoering ervan. De hoge vertegenwoordiger
van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid draagt onder gezag van de
Raad en in nauw en voortdurend contact met het politiek en veiligheidscomité zorg
voor de coördinatie van de civiele en militaire aspecten van deze missies.
Artikel 44
1. In het kader van de overeenkomstig artikel 43 vastgestelde besluiten kan de Raad de
uitvoering van een missie toevertrouwen aan een groep lidstaten die dat willen en
die over de nodige vermogens voor een dergelijke missie beschikken. Deze lidstaten
regelen in samenspraak met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse
zaken en veiligheidsbeleid onderling het beheer van de missie.
2. De lidstaten die aan de missie deelnemen, brengen de Raad regelmatig op eigen initiatief
of op verzoek van een andere lidstaat op de hoogte van het verloop van de missie.
De deelnemende lidstaten wenden zich onverwijld tot de Raad indien de uitvoering van
de missie zwaarwegende gevolgen met zich meebrengt of een wijziging vereist van de
doelstelling, de reikwijdte of de uitvoeringsbepalingen van de missie, zoals vastgesteld
bij de in lid 1 bedoelde besluiten. In dat geval stelt de Raad de nodige besluiten
vast.
Artikel 46
1. De lidstaten die wensen deel te nemen aan de in artikel 42, lid 6, bedoelde permanente
gestructureerde samenwerking, die voldoen aan de criteria en die de verbintenissen
inzake militaire vermogens als vermeld in het Protocol betreffende permanente gestructureerde
samenwerking onderschrijven, stellen de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie
voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in kennis van hun voornemen.
2. Binnen drie maanden na de in lid 1 bedoelde kennisgeving stelt de Raad een besluit
tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking en tot opstelling van
de lijst van deelnemende lidstaten vast. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid
van stemmen, na raadpleging van de hoge vertegenwoordiger.
3. Iedere lidstaat die in een later stadium aan de permanente gestructureerde samenwerking
wenst deel te nemen, stelt de Raad en de hoge vertegenwoordiger van zijn voornemen
in kennis. De Raad stelt een besluit vast houdende bevestiging van de deelneming van
de betrokken lidstaat die aan de criteria voldoet en de verbintenissen onderschrijft
als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende permanente gestructureerde
samenwerking. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging
van de hoge vertegenwoordiger. Aan de stemming wordt alleen deelgenomen door de leden
van de Raad die de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen.
De gekwalificeerde meerderheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 238, lid 3,
onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4. Indien een deelnemende lidstaat niet langer aan de criteria voldoet of zich niet langer
kan houden aan de verbintenissen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het protocol
betreffende permanente gestructureerde samenwerking, kan de Raad een besluit tot schorsing
van de deelneming van deze lidstaat vaststellen. De Raad besluit met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen. Aan de stemming wordt alleen deelgenomen door de leden van
de Raad die de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, met uitzondering van de betrokken
lidstaat. De gekwalificeerde meerderheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel
238, lid 3, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5. Indien een lidstaat zijn deelneming aan de permanente gestructureerde samenwerking
wenst te beëindigen, geeft hij daarvan kennis aan de Raad, die er akte van neemt dat
de deelneming van de betrokken lidstaat afloopt.
6. Andere dan de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde besluiten en aanbevelingen van de
Raad in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking worden met eenparigheid
van stemmen vastgesteld. Voor de toepassing van dit lid wordt eenparigheid van stemmen
alleen door de stemmen van de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten gevormd.
Indieners
-
Indiener
S. Belhaj, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.