Advies Afdeling advisering Raad van State en Reactie van de initiatiefnemer(s) : Advies Afdeling advisering Raad van State van het Koninkrijk en Reactie van de initiatiefnemers
35 130 (R 2119) Voorstel van Rijkswet van de leden Sjoerdsma, Asscher en Van Rooijen houdende regels inzake het creëren van tijdelijke uitzonderingen op de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rijkswet inperking gevolgen Brexit)
Nr. 5
ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN REACTIE
VAN DE INITIATIEFNEMERS
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
van het Koninkrijk d.d. 21 februari 2019 en de reactie van de initiatiefnemers d.d.
5 maart 2019, aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk is
cursief afgedrukt.
Dit initiatiefvoorstel creëert een uitzondering op enkele bepalingen uit de Rijkswet
op het Nederlanderschap (RWN). Daarmee wordt het voor Nederlanders woonachtig in het
Verenigd Koninkrijk (VK) mogelijk bij het verkrijgen van de Britse nationaliteit de
Nederlandse nationaliteit te behouden of, als de Britse nationaliteit al verkregen
was, op eenvoudige wijze de Nederlandse nationaliteit te herkrijgen. Omgekeerd wordt
aan Britten woonachtig in Nederland geen verplichting opgelegd het mogelijke te doen
om de Britse nationaliteit te verliezen, indien zij de Nederlandse nationaliteit verkrijgen.
Daarmee wordt beoogd de negatieve gevolgen van de Brexit voor deze twee groepen te
beperken.
De Afdeling waardeert de handreiking van de initiatiefnemers om de negatieve gevolgen
van de Brexit voor Britten in Nederland en Nederlanders in het VK te beperken. De
Afdeling is evenwel van oordeel dat over het initiatiefvoorstel van rijkswet niet
positief kan worden geadviseerd. Deze nieuwe uitzonderingen op verkrijging en verlies
van de Nederlandse nationaliteit leiden ertoe dat een specifieke groep burgers definitief
een dubbele nationaliteit kan hebben, waar dat nu niet geval is. Voor Britten die
in Nederland verblijven, worden door zowel de regering als door de Europese Commissie
regelingen getroffen die de door initiatiefnemers gesignaleerde negatieve gevolgen
van de Brexit voor een belangrijk deel ondervangen. Voor Nederlanders die in het VK
verblijven, geldt dat zij na de Brexit in een nadeliger positie verkeren dan daarvoor.
De door initiatiefnemers gesignaleerde problemen voor deze groep zijn in de kern van
verblijfsrechtelijke aard. De onomkeerbare oplossingen van het voorstel voor beide
groepen zijn in dat licht niet evenredig.
Initiatiefnemers hebben kennisgenomen van het advies dat door de Afdeling advisering
van de Raad van State van het Koninkrijk op het voorstel van Rijkswet van de leden
Sjoerdsma, Asscher, Van Raan, Van Rooijen en Azarkan houdende regels inzake het creëren
van tijdelijke uitzonderingen op de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rijkswet inperking
gevolgen Brexit) is uitgebracht. Zij zijn de Afdeling erkentelijk voor de korte termijn
waarop zij, gezien de spoed die de huidige situatie omtrent de Brexit op 29 maart
aanstaande vraagt, advies hebben uitgebracht. Ook danken zij de Afdeling voor de uitgesproken
waardering voor de door de initiatiefnemers gedane handreiking aan Britten in Nederland
en Nederlanders in het VK. Initiatiefnemers gaan hieronder per paragraaf op de door
de Afdeling opgeworpen punten in. Daarbij concentreren zij zich in het bijzonder op
het voornaamste punt van commentaar, te weten onevenredigheid.
1. Inleiding
Er bestaat momenteel nog geen duidelijkheid over de juridische relatie tussen het
VK en de EU na 29 maart 2019, de datum waarop het VK uit de EU treedt. Indien een
terugtrekkingsakkoord gesloten wordt voor een overgangsperiode tot 1 januari 2021,
zal dat akkoord als uitgangspunt worden genomen voor de eerste periode na 29 maart
2019. Indien een dergelijk akkoord niet tot stand komt, zal vanaf 30 maart 2019 het
VK een derde land zijn.
Initiatiefnemers wijzen erop dat de gevolgen van een «no deal» zeer nadelig zullen
zijn voor de ongeveer 100.000 Nederlanders die in het VK verblijven en de ongeveer
45.000 Britten die in Nederland verblijven. Het uitblijven van een akkoord betekent
volgens de initiatiefnemers dat deze personen na 29 maart 2019 bij gebreke van additionele
maatregelen een keuze moeten maken wat hun nationaliteit betreft.1 De RWN kent als hoofdregel dat wanneer iemand er vrijwillig voor kiest een vreemde
nationaliteit te verwerven, dit tot gevolg heeft dat hij de Nederlandse nationaliteit
verliest.2 Omgekeerd vereist de RWN dat een vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit verwerft,
afstand doet van zijn vreemde nationaliteit voor zo ver dat in redelijkheid van hem
kan worden gevraagd.3
Voor de Nederlanders in het VK leidt de keuze voor de Britse nationaliteit er onder
andere toe dat zij het Unieburgerschap verliezen, dat studeren in de EU duurder wordt
en dat terugkeer naar Nederland onmogelijk of bemoeilijkt wordt, aldus de toelichting.
Indien deze Nederlanders ervoor kiezen hun Nederlanderschap te behouden, komen zij
in een situatie van onzekerheid wat hun verblijfsrechten in het VK betreft, verliezen
zij het actief en passief kiesrecht voor de Britse gemeenteraadsverkiezingen en wordt
studeren in het VK duurder.4
Voor de groep Britten die in Nederland verblijft, leidt de keuze voor de Nederlandse
nationaliteit er volgens de toelichting toe dat zij het actief en passief kiesrecht
voor de Britse verkiezingen verliezen, dat terugkeer naar het VK onmogelijk of bemoeilijkt
wordt en dat studeren in het VK duurder wordt. Indien deze Britten er voor kiezen
de Britse nationaliteit te behouden, verliezen zij het Unieburgerschap, verkeren zij
in onzekerheid wat betreft hun verblijfsrechten in Nederland en verliezen zij het
actief en passief kiesrecht voor de Nederlandse gemeente.5
Tegen deze achtergrond voorziet het voorstel in uitzonderingen op de RWN in de vorm
van een afzonderlijke wet. Ten eerste wordt voorgesteld dat onder voorwaarden het
Nederlanderschap niet verloren gaat als gevolg van het verkrijgen van de Britse nationaliteit.
Ten tweede is het voorstel dat onder voorwaarden de Britse nationaliteit niet hoeft
te worden opgegeven als gevolg van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Als voorwaarde
geldt dat de aanvraag tot ofwel de Britse ofwel de Nederlandse nationaliteit is gedaan
op een moment tussen 23 juni 2016 en zes maanden na inwerkingtreding van deze Rijkswet.
Daarnaast moet die Nederlander in de periode tussen 23 juni 2016 tot het tijdstip
van verkrijging van de Britse nationaliteit onafgebroken hoofdverblijf hebben in het
VK. De Brit moet in de periode tussen 23 juni 2016 tot het tijdstip van verkrijging
van de Nederlandse nationaliteit onafgebroken hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk.
Gelet op het unieke karakter van de ontstane situatie, het uittreden van het VK uit
de EU, achten initiatiefnemers het voorstel gerechtvaardigd. Zij wijzen er daarbij
op dat het voorstel past in de ontwikkeling van de RWN, waarin vaker uitzonderingen
zijn gemaakt op het uitgangspunt dat meervoudige nationaliteit zoveel mogelijk wordt
voorkomen.
2. Evenredigheid
Het door het VK aangekondigde voornemen tot uittreding uit de EU en het uitblijven
van overeenstemming over de voorwaarden waaronder dat zal gebeuren, creëert onrust
en onzekerheid voor de Britten die in Nederland verblijven en voor de Nederlanders
die in het VK verblijven. De Afdeling waardeert de handreiking van de initiatiefnemers
om de negatieve gevolgen van de Brexit voor deze twee groepen te beperken.
Verkrijging en verlies van het staatsburgerschap of nationaliteit zijn voor burgers
en voor een land essentiële kwesties. Het gaat erom wie een land als zijn onderdanen
beschouwt. De onderhavige nieuwe uitzonderingen op verkrijging en verlies van de Nederlandse
nationaliteit, zijn ingrijpend. Zij leiden ertoe dat een specifieke groep burgers
definitief een dubbele nationaliteit kan hebben, waar dat nu niet geval is. Een eventuele
tijdelijke uitzondering is geen alternatief; zij verdraagt zich slecht met de aard
en het karakter van het nationaliteitsrecht. In dit licht is de vraag van belang of
de met het voorstel beoogde doelen op een andere, minder ver strekkende wijze kunnen
worden bereikt. Ook overigens moet worden aangetoond dat deze wetswijziging noodzakelijk,
passend en evenredig is. De Afdeling gaat daarop hieronder in en maakt daarbij onderscheid
tussen Britten die in Nederland verblijven en Nederlanders die in het VK verblijven.
a. Britten die in Nederland verblijven
Om problemen met verblijf en werk voor Britten in Nederland te voorkomen heeft het
kabinet een overgangsperiode van 15 maanden aangekondigd vanaf de datum van de terugtrekking
van het VK uit de EU.6 Tijdens deze overgangsperiode behouden Britten die vóór de terugtrekking van het
VK uit de EU rechtmatig in Nederland verbleven hun rechten op verblijf, studie en
werk in Nederland. Dit geldt ook voor familieleden van Britse burgers die zelf geen
EU-nationaliteit hebben.
Tijdens de overgangsperiode zullen deze Britten vervolgens worden uitgenodigd door
de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om een aanvraag voor een definitieve verblijfsvergunning
in te dienen. Voor afgifte van deze verblijfsvergunning zullen dezelfde verblijfsvoorwaarden
als voor EU-burgers gelden. Daarmee kunnen alle reeds op basis van richtlijn 2004/38
rechtmatig verblijvende Britten in Nederland blijven wonen, studeren en vrije toegang
tot de arbeidsmarkt behouden.7 Britten die langer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland wonen, kunnen een verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd verkrijgen onder dezelfde voorwaarden als EU-burgers
een duurzaam verblijfsrecht kunnen verkrijgen. Zij hoeven hiervoor niet te voldoen
aan het inburgeringsvereiste. Indien zij langer dan vijf jaar onafgebroken hun hoofdverblijf
in een Nederlandse gemeente hadden, zijn zij kiesgerechtigd in die gemeente.8 Britten die korter dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, krijgen een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als zij voldoen aan de verblijfsvoorwaarden
die gelden voor EU-burgers die korter dan vijf jaar in de EU verblijven. Met deze
vergunning behouden Britse burgers vrije toegang tot de arbeidsmarkt.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan tot vrijstelling van de
visumplicht voor Britse burgers.9 Bovendien vloeit voor Britse burgers mogelijk uit andere Europese Richtlijnen verblijf
voort.10
Uit het voorgaande volgt dat zowel door de regering als door de Europese Commissie
regelingen worden getroffen die de door initiatiefnemers gesignaleerde negatieve gevolgen
voor een belangrijk deel ondervangen.11 Deze regelingen sluiten aan bij bestaande wettelijke mogelijkheden en strekken daarmee
minder ver. Gelet daarop ziet de Afdeling onvoldoende reden om voor Britten die in
Nederland verblijven, nieuwe uitzonderingen op het bestaande nationaliteitsrecht in
het leven te roepen.
b. Nederlanders die in het VK verblijven
Voor de groep Nederlanders in het VK geldt dat zij bij een «no deal» in het VK geen
rechten meer kunnen ontlenen aan het Unieburgerschap. Dit is het directe gevolg van
de uittreding van het VK uit de EU. De Afdeling wijst erop dat het primair op de weg
van het VK ligt om te voorzien in een fatsoenlijke oplossing voor deze groep Nederlanders
die in het VK verblijft, zoals Nederland dat ook doet voor de Britten die hier verblijven.
Indien het VK voor 29 maart 2019 niet in een dergelijke oplossing voorziet, volgt
daaruit niet dat aldaar verblijvende Nederlanders een keuze moeten maken tussen de
Nederlandse of Britse nationaliteit, zoals initiatiefnemers stellen.12 Nederlanders die in het VK verblijven, zullen bij een «no deal» naar Brits recht
worden beschouwd als vreemdeling. Zij zullen dan op grond van het Britse vreemdelingenrecht
een aanvraag tot verblijf en werk moeten indienen.13 Daarmee verkeren deze Nederlanders na de Brexit in een nadeliger positie dan zij
thans verkeren, ook al kunnen zij terugvallen op het Britse vreemdelingenrecht. Het
Nederlandse kabinet doet al het mogelijke om de Nederlanders in het VK te ondersteunen
en treft daartoe de nodige voorzieningen.14
Voor Nederlanders die ervoor kiezen de Britse nationaliteit te verkrijgen, geldt dat
zij verzekerd zullen zijn van verblijf in het VK. Wat hun toegang tot de EU betreft
zullen zij na de Brexit in een nadeliger positie verkeren dan daarvoor, maar kunnen
zij, indien zij willen reizen naar de EU, gebruik maken van de voorgestelde vrijstelling
van de visumplicht voor Britse burgers.15
Voor zover al kan worden gesteld dat het wetsvoorstel voor Nederlanders in het VK
noodzakelijk is, rijst de vraag of het hier voorgestelde middel evenredig is. De door
initiatiefnemer gesignaleerde problemen zijn van tijdelijke en in de kern van verblijfsrechtelijke
aard. Het voorstel voorziet echter in een permanente oplossing. Als het personen op
grond van het voorstel wordt toegestaan beide nationaliteiten te behouden, is dat
onomkeerbaar en kan dat later niet meer ongedaan worden gemaakt. Daardoor wordt de
groep Nederlanders in het VK meer geboden dan nodig is. Een dergelijk verstrekkend
middel staat niet in verhouding tot het probleem dat daarmee opgelost zou moeten worden.16
Op grond van het onder a en b gestelde adviseert de Afdeling van het voorstel af te
zien.
Initiatiefnemers zien dat de Afdeling de negatieve gevolgen voor Nederlanders in het
VK en Britten in Nederland in het geval van een no deal-Brexit erkent, evenals de
noodzaak deze gevolgen zoveel mogelijk weg te nemen. De Afdeling stelt daarbij wel
de expliciete vraag of het beoogde doel niet ook op een minder verstrekkende wijze
kan worden bereikt. Initiatiefnemers zouden niets liever willen dan dat de beoogde
doelen op minder verstrekkende wijze bereikbaar zouden zijn. Initiatiefnemers constateren
echter dat de Nederlandse overheid enkel het nationaliteitsrecht tot haar beschikking
heeft om unilateraal een oplossing te bieden voor zowel Nederlanders in het VK als
Britten in Nederland. Immers, Nederland heeft geen invloed op het vreemdelingenbeleid
van het VK, maar wel de ambities om Nederlanders in het buitenland zoveel mogelijk
ter wille te zijn. De afwezigheid van andere oplossingen blijkt impliciet ook uit
het feit dat de Afdeling in haar motivering dat er sprake zou zijn van onevenredigheid,
geen alternatieve oplossingsrichting wist aan te dragen die door initiatiefnemers
over het hoofd zouden zijn gezien. Initiatiefnemers blijven uiteraard voor alle suggesties
open staan, maar zullen bij uitblijven van alternatieve oplossingen onverminderd inzetten
op de reeds gekozen weg. Wat namelijk zeker is, is dat door de Brexit bestaande rechten
immers verloren zullen gaan die enkel en alleen via de nationaliteitswetgeving kunnen
worden beschermd. Zo verliezen enerzijds Britten in Nederland, ondanks een verblijfsvergunning,
hun Unieburgerschap en daarmee het recht om in andere Lidstaten te wonen of te werken.
Velen maken hier gebruik van in hun reeds bestaande broodwinning. Anderzijds verliezen
Nederlanders in het VK hun rechten na een tijdelijke afwezigheid van enkele jaren
door bijvoorbeeld baan, studie of zorg voor ouderen. Na zo’n lange periode van onzekerheid
en stilstand in hun leven, moet er zo snel mogelijk zekerheid en duidelijkheid komen
voor deze personen. Hun verblijfszekerheid en toekomst mag niet de dupe worden van
Britse politieke spelletjes.
De initiatiefnemers kunnen zich voorts niet vinden in de opvatting van de Afdeling
dat het enkel aan de Britse regering is een oplossing aan Nederlanders in het VK te
bieden. Wat initiatiefnemers betreft ontslaat het feit dat een Nederlander ervoor
kiest zich buiten de Nederlandse landsgrenzen te vestigen, de Nederlandse overheid
niet van bepaalde verplichtingen jegens deze mensen. Initiatiefnemers verbazen zich
dan ook over de opvatting van de Afdeling dat de Nederlandse overheid met onderhavig
initiatiefwetsvoorstel Nederlanders in het VK meer zou bieden «dan nodig is». Onderhavig
initiatiefwetsvoorstel biedt Nederlanders in het VK een oplossing voor de fundamentele
problemen waar zij momenteel voor staan en die voortvloeien uit de uitredding van
het VK uit de EU. Wat initiatiefnemers betreft is dit het minste dat een overheid
voor zijn eigen onderdanen, ongeacht verblijfsplaats, kan doen.
Het fundamentele kritiekpunt van de Afdeling betreft, zo begrijpen de initiatiefnemers,
derhalve de veronderstelde disproportionaliteit van de voorgestelde maatregel, namelijk
het feit dat onderhavige nieuwe uitzonderingen op de RWN ingrijpend zijn en zich slecht
verdragen met een door de Afdeling verondersteld karakter van het nationaliteitsrecht.
Initiatiefnemers onderschrijven die stelling dat meervoudige nationaliteit altijd
en zoveel mogelijk vermeden dient te worden niet. Zo benadrukken initiatiefnemers
nogmaals de uniciteit van de ontstane situatie en de zeer beperkte, afgebakende groep
Nederlanders en Britten waarop deze uitzondering op de RWN van toepassing is. Mede
in het licht van het feit dat in deze Rijkswet in het verleden vaker uitzonderingen
zijn verankerd, maakt dat initiatiefnemers juist van mening zijn dat ook onderhavige
uitzondering wel past in de ontwikkeling van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Deze wijziging loopt dan ook op geen enkele wijze vooruit op bredere maatschappelijke
discussies over meervoudige nationaliteit. Het is puur een reactie op de huidige politieke
realiteit.
De initiatiefnemers zijn het met de Afdeling eens dat staatsburgerschap of nationaliteit
voor burgers en voor een land essentiële kwesties zijn. Niet voor niets benadrukten
initiatiefnemers in de toelichting de emotionele opgave die, voor de personen op wie
dit wetsvoorstel betrekking heeft, gepaard gaat met het opgeven van de oorspronkelijke
nationaliteit. In dat licht vinden initiatiefnemers het oordeel van de Afdeling moeilijk
te plaatsen. In aansluiting hierop zijn volgens de initiatiefnemers (fundamentele)
rechten zoals verblijf en kiesrecht immers verbonden aan nationaliteit en kunnen niet,
zoals de Afdeling voorts in haar advies aangeeft, ondervangen worden met een praktische
oplossing zoals een vrijstelling van visumplicht. Initiatiefnemers achten daarom juist
een permanente oplossing gerechtvaardigd als het om dergelijke fundamentele kwesties
gaat. De gevolgen zijn dusdanig verstrekkend dat initiatiefnemers niet kunnen uitgaan
van mondelinge toezeggingen of voorgestelde regelingen die (voorlopig) niet de status
van wet hebben, zoals het door de Afdeling aangehaalde policy paper van 6 december
jl. Sterker, initiatiefnemers vinden het onevenredig om van een persoon te verlangen
fundamentele zaken als verblijf en daarmee gepaard gaande beslissingen met betrekking
tot werk, woning of studie hierop te baseren. De door de Afdeling niet genoemde onvoorspelbare
en op zijn tijd vijandige opstelling van de Britse regering jegens immigranten nu
verblijvend in het VK onderstreept die notie enkel. Dit geeft allerminst zekerheid
dat een passende oplossing gevonden zal worden die de rechten die de Nederlanders
in het VK op basis van hun Unieburgerschap genieten, beschermt.
Ten slotte leggen de initiatiefnemers naar aanleiding van het advies van de Afdeling
het voorstel langs de meetlat van de Aanwijzingen voor Regelgeving voor het tot stand
brengen van regelgeving. Het voorstel moet volgens deze aanwijzingen een effectieve,
efficiënte en evenredige reactie vormen op het maatschappelijke probleem dat aanleiding
geeft voor die regelgeving.17 Zoals hiervoor betoogd, is daar in dit geval sprake van. De Brexit is overduidelijk
een maatschappelijk probleem. De gekozen oplossing ondervangt voorts die problemen
(te weten het behoud of verkrijging van nationaliteit), doet dit op een manier die
efficiënt is (gebruik makende van reeds bestaande procedures en in lijn met de wensen
van de getroffen doelgroep) en evenredig is (de unieke aard van het probleem en onzekerheden
over opstelling Britse regering maken dat andere oplossingen onvoldoende zekerheid
bieden). De initiatiefnemers achten de evenredigheid van onderhavige initiatiefwet
derhalve aangetoond zoals het de voorschriften voor regelgeving betaamd.
a. Britten die in Nederland verblijven
De Afdeling wijst erop dat om problemen met verblijf en werk voor Britten in Nederland
te voorkomen, het kabinet een overgangsperiode van 15 maanden heeft ingesteld. De
initiatiefnemers zijn bekend met deze tijdelijke overgangsperiode en zijn het kabinet
hiervoor erkentelijk. Het is echter geen permanente oplossing voor de Britten die
in Nederland verblijven en hier hun leven met betrekking tot werk, studie en verblijf
hebben opgebouwd. Wat initiatiefnemers betreft is een overgangsperiode van 15 maanden
voor dergelijke fundamentele zaken ontoereikend. Het betekent immers weinig meer dan
uitstel van de beslissing of iemand zijn of haar huidige leven in Nederland op dezelfde
wijze wil voortzetten, oftewel Nederlander worden of Brit blijven met alle fundamentele
gevolgen die voortvloeien uit het behoud of verlies van het Unieburgerschap van dien.
Juist de door de Afdeling gestelde essentiële kwestie die nationaliteit of staatsburgerschap
behelst, maakt dat dit niet te ondervangen is met een overgangsperiode alleen. Initiatiefnemers
zijn van mening dat zij met dit initiatiefwetsvoorstel maatwerk leveren, zeker aangezien
het allerminst zeker is wat de situatie ná 15 maanden is. Voor Britten in Nederland
vinden initiatiefnemers dit geen behoorlijke situatie om van mensen die hier hun werk,
verblijf en/of studie hebben opgebouwd te verlangen beslissingen te nemen met dergelijke
verstrekkende impact op hun leven. Juist de enorme onzekerheid voor deze uitzonderlijke
en beperkte groep mensen trachten initiatiefnemers met voorgestelde uitzondering op
de RWN te ondervangen. Ten slotte wijzen initiatiefnemers op het feit dat deze Britten
dankzij hun (huidige) Unieburgerschap in Nederland al vele gelijke rechten en plichten
kenden, zodat er geen enkele aanleiding is te denken dat Nederland met het toestaan
van een tweede nationaliteit onder deze unieke omstandigheden voor deze unieke, beperkte
groep nadeel zal ondervinden. Niet in het minst vanuit het oogpunt van wederkerigheid
in het nationaliteitsrecht achten initiatiefnemers het van belang dit deel van de
wet overeind te houden.
b. Nederlanders die in het VK verblijven
Doordat rechten en verplichtingen gepaard gaand met het Unieburgerschap in zijn huidige
vorm niet meer geldig zullen zijn na een no deal-Brexit, kunnen Nederlanders onder
andere niet meer zeker zijn van hun verblijfsrecht in het VK. Dat heeft grote gevolgen
voor hun werk, studie, woning en andere zaken met betrekking tot hun opgebouwde leven
in het VK. Zoals gezegd is gezien de grillige opstelling van de Britse regering jegens
immigranten allerminst zeker dat het VK, zoals de Afdeling bepleit, überhaupt een
oplossing zal bieden. Naar Unieburgers van regeringswege geuite retoriek doet juist
het tegendeel vermoeden. Zoals hierboven reeds gesteld, geldt hier eveneens dat initiatiefnemers
van mening zijn dat als het gaat om fundamentele zaken zoals verblijf, het onverantwoord
is uit te gaan van regeringsvoornemens en regelingen die nog niet in wetgeving verankerd
zijn. Juist een permanente oplossing in de vorm van voorgestelde uitzondering op de
RWN is wat initiatiefnemers betreft daarom gerechtvaardigd.
De Afdeling constateert dat het Nederlandse kabinet al het mogelijke doet om de Nederlanders
in het VK te ondersteunen en daartoe de nodige voorzieningen te treffen. Ook de initiatiefnemers
waarderen de inzet van de regering, maar zoals hierboven beschreven ondervangt het
niet het grootste probleem waar deze Nederlanders op zullen stuiten: het verlies van
hun verblijfsrecht óf hun recht op vrij verkeer binnen de EU. Maar ook voor het kiesrecht
heeft dit grote gevolgen. Rechten die, net zoals de Afdeling eerder bepleit, het nationaliteitsrecht
een essentiële kwestie maken.
3. Britse nationaliteit
Het voorstel creëert een uitzondering op de afstandsplicht in geval van optie voor
vreemdelingen die de Britse nationaliteit bezitten.18
De Afdeling wijst er op dat in het Britse recht betreffende nationaliteit een onderscheid
wordt gemaakt tussen zes categorieën onderdanen van het Verenigd Koninkrijk. «Britse
burgers» vormen één categorie en zij zijn momenteel ook burger van de Unie.19 De andere vijf categorieën met de Britse nationaliteit bezitten niet het Unieburgerschap.
Het voorstel beoogt de gevolgen van het vertrek uit de EU en daarmee het verlies van
het Unieburgerschap te beperken. Dit verlies van Unieburgerschap is er echter niet
voor alle personen met de Britse nationaliteit. Door in de tekst van het voorstel
aan te sluiten bij de «Britse nationaliteit» lijkt het voorstel een breder bereik
te krijgen dan is bedoeld. De uitzondering is er door aanknoping bij het begrip «Britse
nationaliteit» immers ook voor vreemdelingen met de Britse nationaliteit die niet
het Unieburgerschap bezitten.
De Afdeling adviseert in de tekst van het voorstel tot uitdrukking te brengen dat
het voorstel slechts betrekking heeft op personen met de Britse nationaliteit die
het Unieburgerschap bezitten.
Initiatiefnemers danken de Afdeling voor deze precisering en hebben naar aanleiding
daarvan het initiatiefwetsvoorstel op dit punt aangepast.
4. Britten in de Caribische delen van het Koninkrijk
Ook Britten die in de periode van 23 juni 2016 tot het moment waarop het Nederlanderschap
is verkregen hun onafgebroken hoofdverblijf hadden in Aruba, Curaçao, Sint Maarten
of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, worden uitgezonderd van de
afstandsplicht in geval van optie.20 Dit betekent dat vreemdelingen met de Britse nationaliteit die niet in het Europese
deel van Nederland woonachtig waren op grond van het voorstel eveneens de mogelijkheid
krijgen de Britse nationaliteit te behouden als zij het Nederlanderschap verwerven
in de aangegeven periode.
De Afdeling wijst er op dat Britten die in de landen van het Koninkrijk verblijven
in beginsel geen gebruik hebben gemaakt van aan het Unierecht ontleende rechten. De
landen hebben in het Unierecht de status van «landen en gebieden overzee» (LGO). Het
VWEU en de afgeleide wetgeving zijn niet automatisch van toepassing op de LGO, met
uitzondering van een aantal uitdrukkelijk als zodanig aangegeven bepalingen.21 De Britten die in één van de landen verblijven, ontlenen hun verblijfsrecht aan de
daar lokaal geldende regelgeving. Voor zover die regelgeving geen bijzondere positie
toekent aan Unieburgers, heeft de uittreding van het VK geen consequenties voor de
verblijfspositie van Britten aldaar. Hierdoor rijst de vraag of het voorstel zich,
gelet op het daarin opgenomen doel, ook moet uitstrekken tot de Britten die verblijven
in de Caribische delen van het Koninkrijk. De toelichting gaat op deze vraag niet
in.
De Afdeling adviseert de toelichting overeenkomstig het voorgaande aan te vullen,
en het voorstel zo nodig aan te passen.
Ook op dit punt passen de initiatiefnemers naar aanleiding van bovenstaande het initiatiefwetsvoorstel
aan, om aan te geven dat het wetsvoorstel zich niet uitstrekt tot Britse onderdanen
die weliswaar in het Koninkrijk verblijven, maar voor wie op voorhand duidelijk is
dat de uittreding van het Verenigd Koninkrijk geen gevolgen heeft omdat zij geen burger
van de Unie zijn.
5. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Op basis van de bij het advies behorende redactionele bijlage hebben de initiatiefnemers
de delegatiegrondslag opgenomen in artikel 5 van het initiatiefwetsvoorstel aangepast
om deze zo concreet en nauwkeurig mogelijk te begrenzen.
De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk heeft ernstige bezwaren
tegen het initiatiefvoorstel van rijkswet en adviseert om het voorstel niet in behandeling
te nemen.
De vicepresident van de Raad van State van het Koninkrijk,
Th.C. de Graaf
De initiatiefnemers,
Sjoerdsma
Asscher
Van Rooijen
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
van het Koninkrijk betreffende no. W16.19.0026/II
– De in artikel 5 van het voorstel opgenomen delegatiegrondslag dient zo concreet en
nauwkeurig mogelijk te worden begrensd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
L.F. Asscher, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M.J. van Rooijen, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
S.W. Sjoerdsma, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
CDA | 19 | Tegen |
D66 | 19 | Voor |
PVV | 19 | Tegen |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Tegen |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.