Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over duurzame versterking van kwaliteit in het funderend onderwijs (Kamerstuk 35000-VIII-164)
2019D12574 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 22 februari 2019 inzake duurzame
versterking van kwaliteit in het funderend onderwijs (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 164).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
8
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en
danken de Minister voor de toezending. De leden hebben een aantal vragen en opmerkingen.
Lopende trajecten die bijdrage aan kwaliteitsverbetering – professionele verbetercultuur
De leden van de VVD-fractie lezen dat over het versterken van het strategisch personeelsbeleid
afspraken zijn gemaakt in de actualisatie van het sectorakkoord. Zij vragen of de
Minister kan aangeven in hoeverre deze afspraken zijn nagekomen.
Aanvullende inspanningen voor duurzame kwaliteitsverbetering – Heldere gezamenlijke
ambities en doelen
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen die het beter doen en met kop en schouders
boven anderen uitsteken gezien mogen worden. De leden delen dit standpunt van harte,
maar merken dat daar in praktijk weinig van terecht komt. Betere scholen verschillen
in regelgeving, of regime onderwijsinspectie vrijwel niet van slechtere scholen. Zij
vragen of de Minister kan aangeven in welke richting zijn ideeën gaan als hij denkt
aan het belonen van beter presterende scholen.
Aanvullende inspanningen voor duurzame kwaliteitsverbetering – Een professionele verbetercultuur
De Minister lijkt te suggereren dat scholen beter moeten samenwerken, intensiever
gegevens moeten delen en in moeten zetten op periodieke zelfevaluatie. De vraag die
de leden van de VVD-fractie hebben is hoe realistisch het is om te verwachten dat
in een periode van krimp en concurrentie om de leerling, scholen juist opener worden
in het delen van gegevens met elkaar. Zij vragen of hierdoor niet een papieren tijger
wordt opgetuigd terwijl scholen in praktijk juist concurrenten van elkaar blijken
te zijn. Kan de Minister aangeven of de concurrentie tussen scholen is meegewogen
in zijn inzet om scholen meer gegevens te laten delen? Zo ja, wat heeft hem ertoe
doen besluiten om er alsnog van uit te gaan dat dit een begaanbare route is. Zo nee,
wil hij dat opnieuw doen en dit mee laten wegen in zijn overweging, zo vragen de voornoemde
leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
22 februari 2019. Zij onderschrijven het belang van een duurzame versterking van de
kwaliteit in het funderend onderwijs. Deze leden hebben nog wel enige vragen.
Duurzame kwaliteitsverbetering van scholen en besturen
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om aan te geven wat de ervaringen zijn
van de po1 scholen met het verbeterprogramma «Goed worden goed blijven» dat de PO-Raad aanbiedt
als ondersteuning aan scholen die door de inspectie als onvoldoende of zeer zwak zijn
beoordeeld. Verbeteren scholen die gebruik maken van dit ondersteuningsprogramma zich
sneller dan scholen die hier geen gebruik van maken en is bekend wat de ervaring is
van de desbetreffende scholen zelf en of het ondersteuningsprogramma voldoet aan hun
behoeften? Deze leden hebben dezelfde vragen over het ondersteuningsaanbod in het
voortgezet onderwijs «Leren verbeteren».
Versterking bestuurskracht
De leden van de CDA-fractie lezen dat het ministerie samen met het NRO2 in het voortgezet onderwijs een meerjarig onderzoek heeft uitgezet naar bestuurskracht
en de relatie tussen bestuurskracht en de onderwijskwaliteit. Daarbij worden ook prikkels
in het stelsel in kaart gebracht, die van invloed zijn op de professionele ontwikkeling
van besturen, schoolleiders en leraren. Wordt er ook een dergelijk onderzoek in het
primair onderwijs gedaan? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Ondersteuning bij collegiale visitatie
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven of er veel animo is bij
de besturen in het primair onderwijs om deel te nemen aan het afgelopen zomer gestarte
project «mentorschap» en de in de brief genoemde specifieke vorm van bestuurlijke
visitatie. Wat zijn de ervaringen van de deelnemende besturen met beide projecten?
Op welke manier wijkt deze specifieke bestuurlijke visitatie in het primair onderwijs
af van de collegiale visitatie in het voortgezet onderwijs? Ook vragen zij of de visitatie
toeziet op andere elementen of dat in po en vo3 op dezelfde zaken wordt gevisiteerd. Kan worden aangegeven wat de gevisiteerde scholen
doen met de uitkomsten van de visitatie? Worden de uitkomsten en verbetertrajecten
op de een of andere wijze gemonitord en zo ja door wie?
Zowel in po als in vo is er een afspraak om vierjaarlijks aan deze vormen van visitatie
mee te doen, zo lezen de leden. Kan worden aangegeven of deze afspraak ook door alle
scholen wordt nageleefd? Hoe stimuleren zowel de PO-Raad als de VO-raad scholen die
zich niet houden aan deze vierjaarlijkse cyclus, zo vragen de voornoemde leden.
Ondersteuning bij zelfevaluatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de VO-raad naar aanleiding van de gebeurtenissen
bij het VMBO Maastricht, scholen heeft opgeroepen nog eens kritisch te kijken naar
de inrichting van de examens, of de afspraken die in het Programma van toetsing en
afsluiting (hierna: PTA) staan, helder en werkbaar zijn en of er voldoende checks
en balances zijn. Zij vragen of de Minister kan aangeven of naar aanleiding van deze
oproep is gebleken dat op scholen problemen of onvolkomenheden waren op deze punten
en zo ja, op hoeveel scholen.
Gesprekken met het veld
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de Minister ook gesproken heeft met Verus4 in het kader van de reeks van gesprekken met besturen in zowel po als vo over de
kwaliteit van het onderwijs en de randvoorwaarden hiervoor. Zo ja, kan de Minister
aangeven wat de visie van Verus is over de kwaliteit van onderwijs en de randvoorwaarden
hiervoor? Zo nee, wat is de reden dat de Minister niet met Verus heeft gesproken over
kwaliteit gezien de opvatting van Verus, die deze leden goed kunnen volgen, dat het
aan de scholen zelf is om invulling te geven aan het begrip kwaliteit? Deze leden
vragen of de Minister daarbij tevens nader wil ingaan op de rol van de inspectie bij
het vaststellen en invullen van kwaliteit anders dan de deugdelijkheidseisen. Deelt
de Minister de mening dat in het huidige systeem de inspectie alleen kan aangeven
of een school voldoet aan de deugdelijkheidseisen of niet? Zo nee, waarom niet, zo
vragen de voornoemde leden.
Aanvullende inspanningen voor duurzame kwaliteitsverbetering
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van mening is dat het belangrijk
is dat scholen en besturen beter weten waar ze staan ten opzichte van vergelijkbare
scholen. Volgens de Minister is dat een voorwaarde om beter te kunnen vaststellen
hoe zij hun onderwijskwaliteit kunnen versterken en ambities kunnen aanscherpen en
dat ouders daarbij een belangrijke partner zijn. Volgens de Minister is het daarbij
nodig dat voor ouders de kwaliteitsgegevens van de scholen zo toegankelijk en inzichtelijk
mogelijk zijn. De leden vragen de Minister nader toe te lichten hoe hij dit laatste
voor zich ziet. Doelt de Minister daarbij op de benchmarks zoals die gebruikt worden
door de onderwijssectoren of doelt hij daarbij op iets anders? Zij ontvangen graag
een nadere toelichting hierop. Ziet de Minister hierbij ook het gevaar van de zogenaamde
scoringslijstjes waarbij scholen op basis van gegevens die daar niet voor zijn bedoeld
onderling worden vergeleken? Zo ja, hoe denkt de Minister dit te voorkomen? Zo nee,
waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Evaluatie van de wettelijke eisen voor kwaliteitsverbetering en ambitie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister voornemens is de eisen aan kwaliteit
scherper te formuleren en daarop terug te komen bij de volgende evaluatie van de deugdelijkheidseisen.
Zij vragen of de Minister nader kan toe lichten waar hij dan specifiek aan denkt en
wanneer deze volgende evaluatie zal zijn.
Werken aan een gedeeld begrip van kwaliteit
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij bij het tot stand brengen van
een gedeeld begrip van kwaliteit voorkomt dat het ministerie en de Inspectie van het
Onderwijs (hierna: inspectie) op de stoel van de school gaan zitten als het gaat om
de invulling van het begrip kwaliteit. Deze leden verwijzen hierbij ook naar de eerder
gestelde vraag of in het huidige systeem de inspectie alleen kan aangeven of een school
voldoet aan de deugdelijkheidseisen of niet.
Meer rekening houden met verschillen in leerlingenpopulatie in het vo
De leden van de CDA-fractie lezen dat de inspectie beter rekening wil gaan houden
met de leerlingenpopulatie van een school zowel op het po als in het vo. Daarbij,
zo lezen deze leden, gaat niet alleen gekeken worden naar zowel de leerlingenpopulatie
met veel achterstand als de leerlingenpopulatie met weinig achterstand. Deze leden
vragen de Minister uit te leggen in hoeverre dit verschilt van de huidige werkwijze
van de inspectie waarbij scholen worden vergeleken met andere scholen met een zelfde
leerlingenpopulatie. Wat is precies anders?
De leden lezen in de brief dat de Minister samen met de inspectie wil verkennen of
het mogelijk is een aandachtsgebied in te voeren net boven de minimumnormen. Deze
leden vragen de Minister nader uit te leggen hoe hij dit voor zich ziet en welke rol
hij hierbij ziet weggelegd voor de inspectie; is dat een oordelende rol of een adviserende
rol? Tevens vragen zij of hierbij ook termijnen worden gesteld aan scholen om binnen
een bepaalde tijd boven het aandachtsgebied uit te komen.
Beter benutten van de waardering «goed» voor scholen die over de hele linie goede
onderwijskwaliteit laten zien
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader toe te lichten hoe hij de waardering
«goed» beter wil benutten voor scholen die over de hele linie goede onderwijskwaliteit
laten zien. Deze leden vragen de Minister ook nader toe te lichten of hij hierbij
een oordelende rol van de inspectie voor zich ziet of een adviserende rol.
De voornoemde leden lezen ook dat de Minister meer voordelen wil verbinden aan scholen
die de waardering «goed» hebben gekregen. Deze leden vragen de Minister nader toe
te lichten waar hij dan aan denkt: gaat het om meer experimenteerruimte voor deze
scholen of vrijheden op andere gebieden? Kan de Minister aangeven hoe zich dit verhoudt
met de eerder naar voren gebrachte punten dat de invulling van kwaliteit aan de scholen
is en de inspectie in haar oordeel alleen kan aangeven of de school voldoet aan de
deugdelijkheidseisen of niet?
Tot slot vragen de leden de Minister te reflecteren op het navolgende. Deelt de Minister
de mening dat het uiteraard goed is om te kijken waar de kwaliteit van het onderwijs
omhoog kan, maar dat voorkomen moet worden dat goed onderwijs alleen maar gedefinieerd
wordt vanuit het perspectief van goede scores? Deelt de Minister tevens de mening
dat een goede school ook de vorming van een kind centraal stelt en de rol van de school
bij de voorbereiding van het kind op een goede rol in de samenleving? Zij vragen op
welke wijze de Minister deze vorming betrekt bij de duurzame kwaliteitsverbetering
in het funderend onderwijs.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inspanningen
die zijn geleverd naar aanleiding van de Staat van het Onderwijs en willen de Minister
nog enkele vragen voorleggen.
De leden lezen dat de Minister naar aanleiding van de Staat van het Onderwijs van
2016–20175 samen met besturen, schoolleiders, inspectie en raden acties hebben opgezet om heldere
gezamenlijke ambities en doelen op te stellen en te werken aan een professionele kwaliteitscultuur.
Eerder is gebleken dat eenzijdige gesprekken en afspraken met alleen de werkgevers
en de raden leiden tot onvoldoende bekendheid, draagvlak en instemming bij de leraren
waardoor de afspraken niet worden gerealiseerd in de school. De leraren zijn immers
degenen die zorgen voor een professionele kwaliteitscultuur. Waarom heeft de Minister
ervoor gekozen alleen met de werkgevers te praten en niet een vertegenwoordiging van
de leraren uit te nodigen bij de gesprekken? Deze leden vragen de Minister wat hem
doet vermoeden dat onderwijskwaliteit kan worden verbeterd zonder de leraren erbij
te betrekken?
De leden vragen de Minister op welke constateringen in de Staat van het Onderwijs
wordt geacteerd en welke concrete doelen worden beoogd met de aangegeven inspanningen.
De leden lezen dat de Minister van plan is om scholen met de waardering «goed» meer
voordelen te geven. Kan de Minister nader toelichten wat deze voordelen gaan inhouden,
zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de duurzame versterking van kwaliteit
in het funderend onderwijs. Zij hebben daar nog vragen over.
De leden constateren dat de Minister verbeteringen voor de hele sector verwacht voor
de lange termijn op grond van ingezette en aanvullende trajecten en tegelijkertijd
ook stelt dat een belangrijke randvoorwaarde voor goed onderwijs is dat er voldoende
goede leraren zijn, wat momenteel door het lerarentekort niet het geval is. De leden
vragen de Minister hoe hij met recht en reden zulke positieve verwachtingen voor de
ontwikkeling van de onderwijskwaliteit kan koesteren, terwijl hij zelf stelt dat aan
deze belangrijke randvoorwaarde – voldoende goede leraren – niet wordt voldaan. Waarom
kiest de Minister niet voor regelgeving die de overvolle klassen bestrijdt en ervoor
zorgt dat leraren meer tijd in de kwaliteit van hun lessen kunnen steken, zo vragen
deze leden.
De Minister heeft, «omdat in ons autonome stelsel met name besturen en schoolleiders
de verantwoordelijkheid dragen», samen met hen ingezet op gezamenlijke ambities en
een professionele kwaliteitscultuur. De voornoemde leden constateren daarbij dat de
Minister positief gestemd is over de hierbij horende, samen met het veld – lees PO-Raad
en VO-raad – ingezette, trajecten voor kwaliteitsverbetering. Vooral over de door
de Minister als «noodzakelijk» gepresenteerde «grondige en integrale» curriculumherziening
hebben deze leden ernstige twijfels, ook bezien vanuit de mislukking van Onderwijs2032
als voorloper van curriculum.nu. Hoe kijkt de Minister aan tegen het feit dat, hoewel
een kleine groep leraren kennelijk enthousiast bezig is in de ontwikkelgroepen van
de curriculumherziening, er ook veel kritiek wordt geleverd door andere leraren op
de (tussen-)producten van de ontwikkelgroepen? Wat vindt de Minister daarnaast van
het feit dat rondvraag op scholen leert dat de overgrote meerderheid van de leraren
niet eens op de hoogte is van de ontwikkelingen bij deze «grondige en integrale» curriculumherziening
– sterker nog: vaak niet eens gehoord heeft van het bestaan van curriculum.nu? Meent
de Minister werkelijk dat een dergelijke rigoureuze herziening «van, voor en door
leraren» genoemd kan worden? Waarop is het vertrouwen van de Minister in de expertise
en motieven van de sectorraden op dit gebied eigenlijk gebaseerd? Op welke manier
gaat de Minister na oplevering van de zogenoemde bouwstenen het draagvlak voor deze
conclusies in het onderwijs meten? Deelt hij de mening van de leden dat sowieso voorkomen
dient te worden dat er weer een onderwijsvernieuwing zonder draagvlak wordt doorgevoerd,
zo vragen zij.
Kan de Minister een inschatting maken van de kosten en de baten van trajecten rondom
de versterking van de «bestuurskracht» van scholen? Deelt hij de angst van de leden
dat het inhuren van externen om besturen te adviseren een verder weglekken van onderwijsgeld
– dat beter besteed is in de aanpak van het lerarentekort en de werkdruk – kan betekenen,
zo willen deze leden weten.
De leden zijn blij met de acties van de VO-raad om scholen te helpen om kritisch te
kijken naar hun PTA en examenreglement. Het is evenwel triest om te zien hoe ver de
problematiek op dit punt op sommige scholen – denk aan LVO Maastricht – heeft kunnen
komen. De Minister legt in de ogen van de leden erg veel nadruk op het belang van
schoolleiders bij een strategisch personeelsbeleid dat afgestemd is op hun onderwijskundige
doelen, gekoppeld aan de professionele ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid van
het personeel. De leden onderschrijven het belang van goed leiderschap, zowel onderwijskundig
als in het personeelsbeleid. Maar zou het, om een goed beeld te krijgen van hoe dit
te verbeteren is, niet beter zijn geweest wanneer een deel van de maar liefst 70 gevoerde
gesprekken hierover ook met docenten was gebeurd? Waarom is hier niet voor gekozen?
Is de Minister bereid dit alsnog te doen, zo vragen de leden.
Door de nadruk op de rol van de bestuurders bij de kwaliteitscontrole te leggen, liggen
de aanvullende inspanningen van de Minister voor kwaliteitsverbetering vooral op het
bestuursvlak. De ambitie moet hoger, de mogelijkheid om te vergelijken tussen scholen
moet beter, een collectieve ambitie en een gedeeld begrip van kwaliteit staan hoog
op de agenda. De leden vragen de Minister ook op dit punt hoe hij de rol van de leraren
ziet in dit proces en of en hoe hij daarin faciliterend voor leraren zou willen optreden.
De leden zijn ook zeer benieuwd hoe de Minister de eisen aan kwaliteit en kwaliteitszorg
straks scherper denkt te kunnen formuleren en vragen hem of hij zijn vroege gedachten
hierover met hen zou kunnen delen, zodat zij zich hierover alvast een beeld kunnen
vormen.
Het is goed om te lezen dat de Minister bij het beoordelen van de kwaliteit voornemens
is om meer rekening te gaan houden met verschillen in leerlingpopulatie op scholen,
zowel in het po als in het vo. Voor wat betreft de mening van de Minister dat het
goed zou zijn als scholen vaker de waardering «goed» en het predicaat «excellent»
zouden aanvragen, vragen de leden of de Minister het zelf eigenlijk niet een rare
situatie vindt dat scholen zo’n waardering slechts na aanvraag op eigen initiatief
kunnen verkrijgen.
Veel scholen nemen die moeite niet eens meer, omdat ze het al druk genoeg hebben met
het hoofd boven water houden en er niet nog meer administratiedruk bij kunnen hebben.
Zou dat rare systeem van «aanvragen» niet juist op de schop moeten, zo vragen de leden
de Minister, in plaats van te worden gestimuleerd met «bepaalde te behalen voordelen
voor een school met een dergelijke waardering»? Zou het hele «waarderingscircus» niet
beter helemaal opgedoekt moeten worden, vooral ook omdat, zoals de Minister zelf al
aangeeft, het verschil in leerlingpopulatie hierbij zo’n grote rol speelt en er op
deze manier allerlei bokkensprongen moeten worden gemaakt om een eerlijke vergelijking
tussen scholen mogelijk te maken?
Tot slot hebben de leden nog drie vragen met betrekking tot de correspondentie tussen
de Minister enerzijds en PO-Raad en VO-raad anderzijds.
Wat vindt de Minister van de focus van de PO-Raad bij kwaliteitsverbetering op – vooral
– besturen en bestuurders (via ondersteuning, mentorschap voor beginnende bestuurders,
experthulp, visitatie, masterclasses, lerende netwerken en wat niet meer)? Hoe kijkt
de Minister aan tegen de onuitroeibare inzichten van de VO-raad dat het bij kwaliteitsverbetering
van het onderwijs vooral nodig is om in te zetten op bijvoorbeeld maatwerk, differentiatie,
flexibilisering examinering, voorkomen zittenblijven, verrijkt vwo, eigentijds onderwijs
(kan de Minister de leden uitleggen wat dat is?), toekomstbestendigheid, innovatie
en curriculumherziening; volgens de leden lang niet allemaal onomstreden issues in
het onderwijsveld? Hoe denkt de Minister over de claim van de VO-raad bij de cao-afspraken
in te hebben gezet op meer ontwikkeltijd voor leraren (bedoeld als kwaliteitsimpuls
en maatregel om de werkdruk te verminderen), terwijl dit op veel scholen alleen maar
als een sigaar uit eigen doos ervaren wordt (de beruchte vijftig uur op jaarbasis
voor iedere leraar), omdat er geen extra budget voor is vrijgemaakt en het dus uit
de reeds beschikbare tijd en middelen van scholen zelf moet komen, zo vragen de voornoemde
leden de Minister.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. Zij vinden het van belang dat er gericht wordt gewerkt aan professionalisering
van leraren, het onderwijsteam en de schoolorganisatie, maar zij hechten er ook aan
dat de leraren, die als professional voor de klas staan, deze professionalisering
ervaren als een zaak van en voor henzelf. Op welke wijze gaat de Minister dit waarborgen?
Als de Minister in het kader van «gesprekken met het veld» melding maakt van «gesprekken
met ruim 70 bestuurders uit het po en vo», dan bekruipt de leden de twijfel of dat
geen eenzijdige top-downbenadering impliceert. Kan de Minister deze twijfel wegnemen?
Zij vragen of de Minister kan toelichten hoe hij de verhouding ziet tussen ambitie,
kwaliteitscultuur en -verbetering enerzijds en de professionele ruimte van leraren,
zoals deze in het professioneel statuut moet worden vastgelegd, anderzijds. Curriculumherziening
vereist voor leraren ook de nodige vakinhoudelijke professionalisering, maar bestuurders
hebben die noodzaak niet altijd goed in het vizier of zijn door het lerarentekort
niet goed in staat om leraren daartoe de gelegenheid te geven. Zij vragen op welke
wijze de Minister daarin wil (laten) voorzien.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.