Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Verhoeven over mededinging in de digitale economie (Kamerstuk 35134)
2019D11828 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de initiatiefnemer voorgelegd van de initiatiefnota «mededinging in de digitale
economie» (Kamerstuk 35 134).
De voorzitter van de commissie, Diks
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Inleiding
2
2.
Data en de mededingingsregels
5
3.
Economische kenmerken van data
6
4.
Marktafbakening in een datagedreven economie met meerzijdige markten
6
5.
Nieuwe Europese economische kansen
9
6.
Sancties
9
7.
Beslispunten
9
II
Antwoord / Reactie van de initiatiefnemer
11
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de indiener
over mededinging in de digitale economie. Deze leden spreken allereerst hun grote
waardering uit voor het werk dat in deze initiatiefnota is gestoken. Ook juichen zij
toe dat de nota een impuls geeft aan de discussie over het toepassingsbereik van de
mededingingsregels op grote internet- en technologiebedrijven en online platforms.
Het ideaal van competitie moet inderdaad weer voorop komen te staan. Deze leden hebben
hierbij wel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie waarderen dat het lid Verhoeven een initiatiefnota heeft
geschreven over het onderwerp mededinging in de digitale economie en onderschrijven
het belang van een eerlijk speelveld. Deze leden hebben kennisgenomen van de inhoud
en hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van het lid Verhoeven
en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen. Deze leden spreken allereerst hun
waardering uit aan de initiatiefnemer dat hij het onderwerp ter hand heeft genomen.
De leden ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota
van het lid Verhoeven over mededinging in de digitale economie. De initiatiefnemer
legt terecht de vinger bij de zere plek als het gaat om de potentiele schade door
de dominante positie van grote techbedrijven. Onze persoonlijke digitale data zijn
de handelswaar geworden van de Googles en Facebooks van deze wereld. Dat stelt ons
voor de vraag van wie onze data zijn en of wij daar nog genoeg eigenaarschap en zeggenschap
over hebben, zo stellen deze leden. Zij hebben dan ook met interesse kennisgenomen
van de initiatiefnota. In dit stadium hebben zij op enkele punten behoefte aan een
nadere toelichting.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie merken op dat de omvang van de huidige techreuzen deze
bedrijven veel macht geeft en – zeker bij het ontbreken van een goede tegenmacht –
risico’s met zich meebrengt. Die risico’s spelen op vele terreinen, waarvan overigens
slechts een deel raakt aan mededinging. Waar het online platforms betreft kan worden
gedacht aan risico’s op privacy-inbreuk, inperken van keuzevrijheid van de consument,
sturing van gedrag door algoritmes, verspreiden van desinformatie, impact op ons democratisch
bestel door (buitenlandse) digitale inmenging en bijvoorbeeld het verschuiven van
marges en verdienvermogens naar online platforms en de impact daarvan op het midden-
en kleinbedrijf (mkb).
De leden van de VVD-fractie constateren dat de initiatiefnemer zich voornamelijk richt
op data. Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat de initiatiefnota zich
hoofdzakelijk richt op online platforms?
Wat de leden van de VVD-fractie betreft is het verstandig om na te denken over de
vraag of de huidige mededingingsregels voldoende flexibiliteit kennen om eventueel
in te grijpen op misbruik van marktmacht door grote online platforms. Deze leden constateren
dat platforms onderling zeer kunnen verschillen. Deelt de initiatiefnemer deze constatering?
Deelt de initiatiefnemer ook de constatering van deze leden dat eventuele mededingingsinbreuken
ook nogal kunnen verschillen? Is de initiatiefnemer het vervolgens met deze leden
eens dat een grondig begrip van de markt essentieel is?
Indien dit het geval is willen de leden van de VVD-fractie weten of de initiatiefnemer
van mening is er op dit moment voldoende overeenstemming is over de definitie van
de markt waarop moet worden toegezien. Dit is van belang omdat de voorstellen die
in de initiatiefnota zijn gedaan ingrijpend kunnen zijn. Deelt de initiatiefnemer
de mening van deze leden dat nader (economisch) onderzoek nodig is indien de betreffende
markt niet voldoende duidelijk is vast te stellen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer het ermee eens is dat een
zorgvuldige probleemstelling het startpunt moet zijn om te bezien of de mededingingswet
voldoende toe te passen is op online platforms. Gesprekken met experts op mededingingsgebied
geven de deze leden de indruk dat op grond van de huidige regels op veel punten al
valt in te grijpen indien sprake is van een overtreding. Het is derhalve zaak dat
toezichthouders expertise opbouwen en met creativiteit de bestaande regels toepassen,
zoals het bieden van meer ruimte voor een dynamisch perspectief op marktmacht. Deelt
de initiatiefnemer de mening van deze leden dat dit de voorkeur verdient omdat dat
sneller tot ingrijpen zou kunnen leiden dan een langjarig proces op verandering van
het Europees Verdrag en leidt tot kwalitatief betere regelgeving?
De leden van de VVD-fractie hebben in zijn algemeenheid de indruk dat de initiatiefnemer
ferm de pijlen heeft gericht op en toeschrijft naar de mogelijkheid internet- en technologiebedrijven
op te splitsen. De focus op het opsplitsen van grote internet- en technologiebedrijven
zoals Facebook, Amazon, Apple, Netflix en Google (FAANG’s) doet naar de mening van
deze leden afbreuk aan de goede en terechte poging de aandacht te richten op de macht
van grote internet- en technologiebedrijven en het daarop toepassen van de mededingingsregels.
Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat het opsplitsen van bedrijven
geen doel op zich is, maar dat de kern van de mededingingsregels eerlijke concurrentie
en bevordering van een goede marktwerking betreft, met als doel het bevorderen van
de consumentenwelvaart?
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer in zijn initiatiefnota
verwijst naar de Sherman Act en de daarop gebaseerde gedwongen opsplitsing van bedrijven.
Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat ook de Sherman Act niet primair
gericht was op opsplitsing, maar op het verbieden van kartels en monopolisering en
het op illegale wijze weren van concurrenten van de markt? Zo is de mededingingswet
primair gericht op het bevorderen van de consumentenwelvaart door een gezonde concurrentie.
Is de initiatiefnemer bekend met het feit dat het opsplitsen van bedrijven heel uitzonderlijk
is en al lange tijd niet meer is toegepast?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de concrete voordelen die de initiatiefnemer
ziet in het opsplitsen van FAANG’S. Kan de initiatiefnemer bij het beantwoorden van
voorgaande vraag ook ingaan of de initiatiefnemer zich bewust is van de nadelen van
opsplitsing, zoals het mislopen van schaalvoordelen alsmede van positieve platform
externaliteiten waarmee alle gebruikers van een platform hun voordeel doen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat binnen het mededingingsrecht momenteel wordt
geëxperimenteerd met het toepassen van mededingingsregels op internet- en technologiebedrijven.
Het Duitse Bundeskartellamt laat zien dat deze weg (voorlopig) succesvol kan zijn.
Ook Google heeft recent bekend gemaakt het telefoonbesturingssysteem Android aan te
gaan passen onder druk van de Europese Commissie. Daarnaast heeft de Europese Commissie
Google een boete opgelegd voor het belemmeren van concurrerende adverteerders. Eerder
zijn Europese en nationale beschikkingen genomen tegen Microsoft, Google, Facebook
en Booking.com. Amazon wordt bijvoorbeeld door de Europese Commissie onderzocht. Waarom
hanteert de initiatiefnemer de stelling dat de mededingingsregels op dit moment onvoldoende
ruimte bieden om FAANG’S te sanctioneren? Deze leden zijn benieuwd naar welke internet-
en technologiebedrijven onder de huidige mededingingswet buiten schot zijn gebleven.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer zijn nota inleidt
met een beschouwing van de Sherman Antitrust Act uit 1890 en verhaalt over parallellen
tussen Standard Oil en AT&T in 1900 en de Big Tech anno 2018. Hoe definieert de initiatiefnemer
«Big Tech»? Zijn dat wat de initiatiefnemer betreft alleen FAANG’s? Zijn er mogelijkheden
tot ingrijpen die de initiatiefnemer nu mist in het huidige instrumentarium van de
Nederlandse overheid en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), terwijl die volgens
hem binnen de huidige Europese wetgeving al wel mogelijk zouden zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer in de inleiding schrijft
over giganten. Wanneer is er volgens hem sprake van een gigant? Is dat bij een marktaandeel
hoger dan 50%? Hoe definieert de initiatiefnemer daarbij de markt? Kan de initiatiefnemer
dat met een concreet voorbeeld toelichten, daar initiatiefnemer vindt dat data ook
een vermogensbestanddeel moeten worden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemer schade bij consumenten
constateert door de dominante positie van grote techbedrijven. Kan de initiatiefnemer
deze schade nader uitdrukken in aard, geld en aantallen? Denkt de initiatiefnemer
dat consumenten zich bewust zijn van deze schade?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer vier punten opsomt
waardoor concurrentie en keuzevrijheid worden beperkt. Is deze opsomming uitputtend?
Ziet de initiatiefnemer nog meer marktverstorende factoren, bijvoorbeeld staatssteun,
spionage en andere bemoeienis door (buitenlandse) overheden?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het Amerikaanse telefoonbedrijf AT&T pas
in 1982 gedwongen werd zichzelf op te splitsen. Voor Standard Oil was dit in 1911
het geval en niet in 1900, zoals de initiatiefnemer suggereert in de tweede alinea
van de nota.
2. Data en de mededingingsregels
De leden van de VVD-fractie constateren dat de initiatiefnemer stelt dat veel wetten
en regels überhaupt niet van toepassing zijn op de zogenoemde FAANG’S. Deze leden
vragen de initiatiefnemer om uitgebreider op deze stelling in te gaan en daarbij aan
te geven welke wetten en regels niet van toepassing zouden zijn op eerder genoemde
FAANG’S. Zij zijn daarnaast benieuwd waarom deze wetten en regels niet van toepassing
zouden zijn op FAANG’S volgens de initiatiefnemer. Kan de initiatiefnemer daarbij
een onderscheid maken tussen Europese en nationale wet- en regelgeving?
De leden van de VVD-fractie vinden de suggestie van de initiatiefnemer dat op Europees
niveau afspraken gemaakt moeten worden over de definitie van data en big data in economisch
perspectief interessant. Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat hieraan
grondig onderzoek ten grondslag moet komen te liggen? Deelt de initiatiefnemer bovendien
de mening dat het mondiale speelveld waarbinnen databedrijven en big-databedrijven
opereren dient te worden meegenomen bij deze overweging? Deelt de initiatiefnemer
daarbij tevens de mening dat we ook altijd in Nederland genoeg kennis, kunde en slagkracht
moeten hebben?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de initiatiefnemer de mening deelt
dat de mededingingswet zodanig is opgesteld dat deze flexibel toepasbaar is en daarmee
in feite al is uitgerust voor toekomstige vraagstukken. Leidt een modernisering van
de mededingingsregels niet tot rechtsonzekerheid en daardoor een potentieel verlies
aan investeringen en innovatie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de onderbouwing van de wens van de initiatiefnemer
is om het verzamelen van gebruikersgegevens door internet- en technologiebedrijven
via externe aanbieders door de ACM te laten onderzoeken en – in navolging van andere
toezichthouders – te kunnen verbieden? Deelt de initiatiefnemer de mening van deze
leden dat bij potentiële problemen en/of schendingen hier voornamelijk een rol ligt
weggelegd voor de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Autoriteit Persoonsgegevens?
In hoeverre vindt de initiatiefnemer het verzamelen van data functioneel en goed voor
gebruikers en daarmee consumenten? Kan initiatiefnemer toelichten waarom hier sprake
is van een mededingingsrechtelijk probleem in plaats van een overtreding van privacywetgeving?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer schrijft dat genoemde bedrijven
fundamentele waarden aan hun laars lappen. Op welke waarden doelt de initiatiefnemer?
De initiatiefnemer staat daarnaast stil bij de definities van data en big data, in
economische perspectief, en pleit voor afspraken hierover op Europees niveau. Welke
definities van deze termen hanteren andere EU-lidstaten? Lopen deze erg uiteen? Wat
vindt de initiatiefnemer van de opvatting dat de kern van het probleem is dat het
nu ontbreekt aan Europese harmonisatie van de handhaving van mededingingsregels (en
dus niet zozeer aan het gebrek aan wetgeving)?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het volgens de initiatiefnemer lastig is om
te bewijzen dat er sprake is van misbruik van een economische machtspositie en schending
van de regels. Bestaat hierover jurisprudentie? Zijn er rechtszaken verloren door
onvoldoende instrumenten? Kan de initiatiefnemer daarvan voorbeelden noemen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemer van mening is dat grote
internet- en technologiebedrijven zich schuldig maken aan misbruik van hun economische
machtspositie. Deze leden zijn benieuwd of de initiatiefnemer de mening deelt dat
indien data geïntroduceerd wordt als vermogensbestanddeel, dit er niet toe moet leiden
dat de data van burgers een verhandelbaar goed zouden moeten worden. Een dergelijke
stap zou er dus te allen tijde niet toe moeten leiden dat burgers hun privacy gaan
verkopen. Tevens vragen deze leden of de initiatiefnemer met hen van mening is dat
misbruik van inkoopmacht in deze ook beschouwd moet worden als misbruik van economische
macht.
3. Economische kenmerken van data
De leden van de VVD-fractie delen de mening van de initiatiefnemer dat data als economische
meerwaarde een grotere rol moet spelen bij de beoordeling van mededingingsvraagstukken.
Daarbij is de uitwerking van dat idee cruciaal. Deze leden menen dat het potentiële
probleem van prijsafspraken reeds met de huidige mededingingsregels te bestrijden
valt en vragen de initiatiefnemer of hij die mening deelt. Deelt de initiatiefnemer
vervolgens de mening van deze leden dat de ACM op dit punt expertise dient op te bouwen,
waarvoor in het Regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» derhalve terecht een inspanning
is opgenomen?
De leden van de VVD-fractie vragen op basis van welke formele juridisch-economische
analyse de initiatiefnemer tot de conclusie komt dat data een essentiële faciliteit
zijn. Deze leden menen dat mededingingsautoriteiten reeds de mogelijkheid hebben data
als essentiële faciliteit aan te merken. Deelt de initiatiefnemer de mening van deze
leden? Zo nee, kan de initiatiefnemer dit toelichten?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer ingaat op algoritmes.
Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen algoritmes? Waar kunnen algoritmes zijns inziens
een positieve bijdrage leveren aan economische groei? Is er wat de initiatiefnemer
betreft een grens? Wanneer leidt het zelflerende en zelf ontwikkelende karakter van
algoritmes volgens de initiatiefnemer tot ongewenste situaties?
De leden van de CDA-fractie merken op dat verplichte datadeling economische kansen
biedt en tot een gelijker speelveld leidt, maar ook risico’s kent. Bijvoorbeeld ten
aanzien van innovatie, privacy en vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Zou de initiatiefnemer
op elk van deze punten kunnen reflecteren? Hoe wil de initiatiefnemer deze borgen
in het licht van vrije concurrentie en consumentenbescherming? Heeft de initiatiefnemer
daartoe concrete voorstellen?
4. Marktafbakening in een datagedreven economie met meerzijdige markten
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer of hij bekend is met het feit
dat er «Small Significant Non-transitory Increase in Price» (SSNIP)-testen zijn ontwikkeld
voor meerzijdige markten. Zouden deze testen daarmee dus niet een oplossing kunnen
bieden voor het afbakenen van een relevante markt voor online platforms? Deelt de
initiatiefnemer de mening van eerder genoemde leden dat het verplichten van datadeling
en/of de technologie om data te kunnen verwerken door bedrijven, geen recht doet aan
de diversiteit van de vele online platforms en de markten waarop deze online platforms
actief zijn? In hoeverre heeft het verplicht delen van data en/of technologie voor
het verwerken van data bijvoorbeeld ongewenste gevolgen voor platforms die zich onderscheiden
door juist geen data te verzamelen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan toelichten hoe naar zijn
mening en in hoeverre verplichte datadeling marktdominantie, een te groot marktaandeel
en een te hoge graad van marktconcentratie tegengaat. Deze leden zijn daarbij benieuwd
welke definities de initiatiefnemer hierbij hanteert. Daarbij willen zij de initiatiefnemer
vragen hoe hij de uitwerking van dit voorstel in de praktijk voor zich ziet. Deze
leden zijn daarbij tevens benieuwd welke stappen moeten worden ondernomen om dit voorstel
in de praktijk te brengen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer de mening van deze leden
deelt dat mededingingsautoriteiten al bevoegd zijn om bij specifieke fusies, specifieke
overnames of specifieke joint-ventures van internet- en technologiebedrijven om structurele
maatregelen op te leggen, waarbij ook het delen van data aan de orde zou kunnen zijn?
Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat dit onderwerp van onderzoek zou
moeten zijn? Kan de initiatiefnemer reageren op de stelling dat het instellen van
dataportabiliteit marktdominantie, een te groot marktaandeel en een te hoge graad
van marktconcentratie kan tegengaan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer stelt dat databescherming
en mededingingswetgeving niet langer los van elkaar gezien kunnen worden. Deze leden
menen dat beide aspecten elkaar weliswaar raken, maar dat schendingen apart zijn te
bestrijden. Dat neemt niet weg dat privacy een rol kan spelen bij de bepaling of sprake
is van eventueel misbruik van marktmacht, zoals het Bundeskartellamt in eergenoemde
casus laat zien. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat de voorkeur uitgaat
naar een zuivere toepassing van zowel mededingingsrecht, welke zich richt op mededinging
tussen bedrijven en het bevorderen van de consumentenwelvaart, als de privacywetgeving
die zich richt op schendingen van privacy?
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat volgens de initiatiefnemer meer aandacht
moet komen voor niet-horizontale fusies. Waarom meent initiatiefnemer dat de ACM te
weinig specifieke aandacht heeft voor niet-horizontale fusies? Is de initiatiefnemer
bekend dat de Europese Commissie bij non-horizontale fusies al grondige analyses uitvoert?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer kan uiteenzetten hoe een
maximumplafond van 50% marktaandeel zich verhoudt tot de diversiteit van de online
platformbedrijven en de markten waarop online platforms actief zijn. Hoe verhouden
de toetredingsdrempels zich tot de vele markten waarop bijvoorbeeld één platform actief
kan zijn? Deelt de initiatiefnemer daarbij de mening van deze leden dat een marktaandeel
van meer dan 50% niet hoeft te betekenen dat dit de consument schaadt? Welk bestaand
probleem wordt volgens initiatiefnemer derhalve opgelost door het instellen van een
maximumplafond van 50% marktaandeel? Deze leden vragen de initiatiefnemer hoe het
instellen van een maximumplafond van 50% FAANG’S dwingt tot innoveren. Tot slot op
dit punt stelt de initiatiefnemer dat Europese en nationale toezichthouders moeten
onderzoeken of een marktaandeel van meer dan 50% eerlijk is verworven. Kan de initiatiefnemer
toelichten wat hij bedoelt met eerlijk verworven? Welke kaders wenst de initiatiefnemer
daarbij te hanteren? Is de initiatiefnemer daarbij van mening dat de taakverdeling
tussen de lidstaten en de Europese Unie op dit punt aangepast moet worden?
De leden van de VVD-fractie delen de mening van de initiatiefnemer dat de juridische
uitwerking en huidige definitie van marktmacht mogelijk beperkingen kent om bijvoorbeeld
fusies, overnames of joint-ventures ter controle bij de ACM aan te dragen. Deze leden
vragen de initiatiefnemer of hij de mening deelt dat een verdere analyse nodig is
om na te gaan of en in hoeverre ruimte gemaakt moet worden om bij de toets op het
gebied van fusies, overnames en joint-ventures en bij de toets op het gebied van misbruik
van marktmacht bijvoorbeeld gebruikersaandeel, transactievolume of data(toepassingen)
gericht op het verkrijgen van marktmacht te betrekken. Klopt het dat de Europese Commissie
hier momenteel onderzoek naar verricht? Zo ja, is de initiatiefnemer het met deze
leden eens dat Nederland dat vol moet steunen?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de verdere uitwerking van de stelling
dat Europese en nationale toezichthouders toezicht zouden moeten krijgen «onder de
motorkap» van het bedrijf. In hoeverre stelt de initiatiefnemer een permante vorm
van toezicht voor en doelt de initiatiefnemer hierbij op het Directoraat-generaal
Concurrentie of een nieuwe nog op te zetten instelling? Deze leden zijn daarbij benieuwd
op basis van welke wetgeving deze nader te benoemen instelling administratieve sancties
en/of boetes zou moeten opleggen. Waarom zou dat volgens de initiatiefnemer wenselijk
zijn? In hoeverre is momenteel geen sprake van technologische transparantie? Daarnaast
vragen zij in hoeverre de ACM momenteel niet de middelen heeft om inzicht te verkrijgen
in de rol van data bij bijvoorbeeld fusies, overnames en joint-ventures?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de initiatiefnemer denkt dat privacy een nadrukkelijkere
plek in het mededingingsrecht kan krijgen. Doen zich, als gevolg van niet-gecoördineerde
effecten, veel gevallen van concurrentieverstorende marktafscherming voor op de Nederlandse
respectievelijk Europese markt? Geldt dat ook voor gecoördineerde effecten?
De leden van de SP-fractie bespeuren een kritische houding van de initiatiefnemer
ten opzichte van de Europese Commissie inzake het concentratietoezicht dat deze houdt
op onder andere technologiebedrijven. Deze leden verwelkomen deze houding. Zij vragen
de initiatiefnemer of hij van mening is dat het concentratietoezicht zoals dit door
de Europese Commissie plaatsvindt voortaan in alle gevallen, en niet alleen bij technologiebedrijven,
op grondige wijze moet worden uitgevoerd. Indien de initiatiefnemer deze mening niet
deelt vragen deze leden hierop een toelichting en daarbij expliciet aan te geven of
toetsing van grensoverschrijdende concentratie in dergelijke gevallen bij de Europese
Commissie thuishoort.
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer waarom specifiek bij een marktaandeel
van 50% of groter moet worden onderzocht of dit eerlijk is verworven. Deze leden zijn
ook benieuwd of bijvoorbeeld in het geval van Facebook, dat een aanzienlijk marktaandeel
lijkt te hebben en als geoordeeld zou worden dat Facebook dit op oneerlijke wijze
heeft gedaan, Facebook gedwongen zou worden om gebruikers af te staan aan andere sociale
media. Zij vragen de initiatiefnemer daarom hoe een sanctionering zou werken, zeker
in het geval dat er meer dan alleen economische factoren meespelen bij het verworven
aandeel.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de opsteller van de initiatiefnota
refereert aan een rapport van Ecorys over big data en mededinging. Ecorys stelt in
dat rapport terecht dat veel van de problemen die samenhangen met de data-economie,
zoals onduidelijke of onevenwichtige algemene voorwaarden en verkeerd gebruik van
persoonsgegevens, vallen onder de reikwijdte van regels op het gebied van consumentenbescherming,
privacy en databescherming. Deze regels zijn van toepassing op alle bedrijven, of
zij marktmacht hebben of niet. Daardoor is toepassing en aanpassing van deze regels
over het algemeen eenvoudiger te realiseren als toepassing van de mededingingsregels
of de introductie van sectorspecifieke ex-ante regelgeving, zo stelt Ecorys. Voor
toezichthouders en beleidsmakers zijn er dus meerdere aangrijpingspunten. Omgekeerd
zijn mededingingsregels minder geschikt om problemen op het gebied van privacy en
databescherming aan te pakken. Ecorys concludeert dat de ontwikkelingen niet gelijk
een aanpassing van het regelgevend mededingingskader vragen, maar wel gevolgen kunnen
hebben voor de uitvoering van het toezicht. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
de initiatiefnemer nader toe te lichten waarom toch voor de (beperkte) weg van het
mededingingsrechtelijke kader is gekozen en welke andere aangrijpingspunten voor beleid
hij nog ziet en heeft overwogen.
5. Nieuwe Europese economische kansen
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de voorgestelde aanpassingen in het mededingingsrecht
zich verhouden tot de mededingingsregels in andere lidstaten van de Europese Unie
en in de Verenigde Staten. Hoe verhoudt daarnaast de handhaving in Nederland zich
tot die in andere lidstaten van de Europese Unie en in de Verenigde Staten?
6. Sancties
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat het maximale boeteplafond in Nederland
momenteel al tot 40% van de totale jaaromzet van de onderneming kan bedragen. In hoeverre
is een verdere verhoging van het boeteplafond daarom benodigd? In hoeverre draagt
het instellen van een «three-strikes-out»-principe bij aan het bevorderen van de consumentenwelvaart?
Deze leden vragen de initiatiefnemer in te gaan op de recente, derde, boete die is
opgelegd aan Google en wat daarvan de gevolgen zouden moeten zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het voorgestelde boeteregime zich tot dat van
andere landen verhoudt, bijvoorbeeld landen in de Europese Unie en de Verenigde Staten?
7. Beslispunten
De leden van de CDA-fractie merken op dat de modernisering van de mededingingsregels,
via een integrale Europese aanpak, een lang traject is. Ziet de initiatiefnemer mogelijkheden
om op korte termijn alvast een en ander te regelen, zoals specifieke richtlijnen voor
de ACM en ter verduidelijking voor andere relevante partijen (bijvoorbeeld platformen
en het mkb) over hoe de Mededingingswet toe te passen is op de digitale platformeconomie?
Zou een beleidsregel daartoe een geschikt middel kunnen zijn? Zou het belang van toepassing
van de essentiële faciliteit-doctrine door de ACM daar bijvoorbeeld in kunnen worden
meegenomen?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer ervoor pleit dat de
Europese en nationale mededingingsregels, de Algemene wet bestuursrecht en de Instellingswet
ACM moeten worden uitgebreid, zodat toezichthouders naast financiële transparantie
ook technologische transparantie kunnen afdwingen. Wat bedoelt de initiatiefnemer
precies met technologische transparantie? Breekt dit in op bedrijfsgeheimen? Op algoritmes?
Welke consequenties kan dit hebben voor bedrijven? In de nota beperkt de initiatiefnemer
deze maatregel niet tot grote techbedrijven. Is de intentie van de initiatiefnemer
dat dit het bedrijfsleven breed treft?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer meent dat mededingingsautoriteiten
de bevoegdheid moeten krijgen om datadeling en de verwerking daarvan op te kunnen
leggen en voorwaardelijk te maken bij fusies, overnames en joint-ventures van internet-
en technologiebedrijven. Kan de initiatiefnemer deze maatregel toelichten? Wie moet
wel of niet data delen en met wie? Doelt de initiatiefnemer op het feit dat een concentratie
tussen twee sterke dataverzamelaars tot enorm machtige monopolies leidt en daarom
«Chinese walls» tussen verschillende dataverzamelingen moeten worden gebouwd?
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de initiatiefnemer vindt dat het beleid
ten aanzien van niet-horizontale fusies anders moet worden ingericht. Heeft de initiatiefnemer
daartoe voorstellen? Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen risicogericht toezicht
(dat wil zeggen dat overheden en toezichthouders moeten starten met het monitoren
van platformmarkten met hoge mededingingsrisico’s, zodat zij indien noodzakelijk tijdig
kunnen ingrijpen)?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen het hanteren
van de norm transactiewaarde (in plaats van omzet) voor het beoordelen van concentraties
tussen digitale bedrijven met data en netwerkeffecten, zoals in Duitsland is geïntroduceerd.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer voorstelt dat in artikel
102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een maximumplafond
van 50% marktaandeel voor internetbedrijven wordt geïntroduceerd bij het beoordelen
van fusies, overnames en joint-ventures. Bedoelt de initiatiefnemer met de 50%-maatregel
dat marktmacht per definitie moet worden verboden? Wat verstaat de initiatiefnemer
onder het eerlijk verwerven van marktaandeel? Welke aspecten zijn in die analyse van
belang? Hoe beoordeelt de initiatiefnemer de precedentwerking van de maatregelen voor
andersoortige markten waarop geen digitale platformen actief zijn? Welke consequenties
voorziet de initiatiefnemer waar het gaat om het teniet doen van voordelen van interoperabiliteit,
door het opknippen en afstoten van bedrijfsonderdelen? Op welke wijze(n) wil de initiatiefnemer
de voordelen van digitale platformen en ecosystemen meenemen in de beoordeling van
marktgedragingen?
De leden van de CDA-fractie vragen of volgens de initiatiefnemer met het verduidelijken
van de norm voor marktgedragingen, bijvoorbeeld via beleidsregels, hetzelfde zou kunnen
worden bereikt als met het verhogen van boetes. Zou dit precedentwerking voor andere
markten tot gevolg kunnen hebben? Vindt de initiatiefnemer dat een gewenste ontwikkeling?
De leden van de SP-fractie zijn op basis van het betoog van de initiatiefnemer over
verplichte datadeling benieuwd of privacybescherming dan wel concurrentie voor hem
een groter belang heeft. Waarom neemt de initiatiefnemer in de beslispunten wel op
dat marktdominantie hiermee dient te worden bestreden, maar benoemt de initiatiefnemer
hierbij de gevolgen voor privacy niet? Deze leden vragen de initiatiefnemer daarom
hoe hij de gevolgen voor de privacy van burgers inschat als bedrijven verplicht worden
hun data over burgers te delen met andere bedrijven en of hij hier voorwaarden aan
wil stellen, anders dan puur mededingingsrechtelijke zoals nu benoemd.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in de beslispunten de Kamer wordt gevraagd
in te stemmen om de regering te verzoeken zich bij een herziening of opstelling van
een nieuw Europees Verdrag in te spannen om de relevante artikelen die de basis vormen
voor de mededingingsregels te moderniseren en toe te spitsen op internet- en technologiebedrijven.
Deze leden kunnen zich goed voorstellen dat de Nederlandse regering wordt gevraagd
zich in te spannen om de mededingingsregels te moderniseren, maar dan wel als onderdeel
van een bredere herbezinning op deze mededingingsregels. Het mededingingsrecht is
een krachtig middel gebleken tegen het misbruik van machtspositie van bedrijven of
afspraken tussen bedrijven ten nadele van de consument. Tegelijk moeten deze leden
constateren dat het consumentenbelang in het mededingingsrecht erg smal wordt gedefinieerd
en vaak wordt teruggebracht tot enkel de prijs van een product. Te vaak gebeurt het
dat de mededingingsregels samenwerking ten dienste van een publiek belang in de weg
staat, bijvoorbeeld als het gaat om samenwerking op het gebied van duurzaamheidaspecten,
diversiteit en kwaliteit van voedsel.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de initiatiefnemer het met deze leden
eens is dat in geval van een algemeen belang mededinging niet in de weg moet staan
van samenwerking. Tevens vragen deze leden of de initiatiefnemer de mening deelt dat
het mededingingsbeleid bijvoorbeeld ook in verduurzaming van productieketens ruimte
moet bieden om binnen sectoren afspraken te maken wanneer dit in het publieke belang
is. Zij vragen of dit niet noodzaakt tot een bredere herbezinning op het mededingingsrecht,
waarbinnen ook de rol van het mededingingsrecht ten opzichte van internet- en technologiebedrijven
een plek kan hebben.
II Antwoord / Reactie van de initiatiefnemer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.