Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 161 Wijziging van de Wet op de orgaandonatie in verband met het voorzien in een wettelijke grondslag voor de protocollen voor vaststelling van de dood op grond van circulatoire criteria en enkele andere wijzigingen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Inleiding
De Wet op de orgaandonatie (hierna: Wod) bevat regels voor een zorgvuldige uitvoering
van orgaan- en weefseldonaties in Nederland. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze
toelichting, zal hierna telkens worden gesproken van organen en orgaandonatie, maar
daaronder moeten mede worden begrepen weefsels onderscheidenlijk weefseldonatie).
In artikel 11 van de Grondwet is het recht op onaantastbaarheid van het lichaam verankerd.
Dit recht eindigt niet bij iemands overlijden. In de Wod zijn daarom diverse waarborgen
neergelegd ter bescherming van de donor. Als essentieel ethisch uitgangspunt bij postmortale
orgaandonatie geldt dat organen pas mogen worden verwijderd als de dood met zekerheid
is vastgesteld. De vaststelling van de dood is dus een cruciaal moment, want het markeert
een transitiemoment waarbij de patiënt verandert in donor: de geneeskundige behandeling
van de patiënt stopt en gaat over in de zorg voor diens organen. Dit maakt het vaststellen
van de dood in het kader van orgaandonatie tot een proces dat om grote zorgvuldigheid
vraagt in ethisch, medisch en juridisch opzicht. Het is voor het publiek vertrouwen
in orgaandonatie in het algemeen en dat van de betrokken patiënt en diens nabestaanden
in het bijzonder, essentieel dat de wijze waarop de dood wordt vastgesteld in duidelijke
kaders is neergelegd. Voor de betrokken medische beroepsbeoefenaar zijn die kaders
van belang om te waarborgen dat niet in strijd met voornoemd uitgangspunt wordt gehandeld.
De Wod is in 1998 in werking getreden en in die tijd ging het bij postmortale orgaandonatie
overwegend om donoren bij wie hersendood was vastgesteld. Dit verklaart waarom de
Wod alleen specifieke regels bevat voor het vaststellen van de hersendood. Het gaat
daarbij om donoren met een volledig en onherstelbaar verlies van de functie van de
hersenen, die ten tijde van het vaststellen van de dood worden beademd en van wie
de lichaamscirculatie derhalve nog intact is. In de huidige artikelen 14 en 15 van
de Wod is geregeld op welke wijze de hersendood door een arts moet worden vastgesteld.
Dit geschiedt op grond van neurologische criteria die door de Gezondheidsraad worden
vastgesteld op grond van de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende methoden
en criteria. De Gezondheidsraad is een adviesorgaan dat tot taak heeft om de regering
en het parlement voor te lichten over de stand van de wetenschap ten aanzien van vraagstukken
op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek (artikel 22
van de Gezondheidswet). De door de Gezondheidsraad vastgestelde methoden en criteria
voor het vaststellen van de hersendood zijn vastgelegd in het Hersendoodprotocol.
In de huidige praktijk is door medisch-wetenschappelijke ontwikkelingen orgaandonatie
ook mogelijk bij donoren bij wie de dood is ingetreden door een onomkeerbare circulatiestilstand.
Inmiddels maken zulke donoren ruim de helft van het aantal postmortale donoren uit.
In de Wod ontbreken specifieke regels voor het vaststellen van de dood op grond van
circulatoire criteria in relatie tot de procedure van orgaandonatie, waarbij snel
handelen geïndiceerd is met het oog op het preserveren van de organen. Met het oog
hierop is de Gezondheidsraad verzocht om een protocol op te stellen voor het vaststellen
van de dood op grond van circulatoire criteria. Aan dit verzoek heeft de Gezondheidsraad
voldaan met het op 10 juni 2015 uitgebrachte advies «Vaststellen van de dood bij postmortale orgaandonatie» (Kamerstukken II 2014/15, 28 140, nr. 88). In dat advies heeft de Gezondheidsraad een overkoepelend protocol vastgesteld dat
het bestaande Hersendoodprotocol en twee protocollen voor het vaststellen van de dood
op grond van circulatoire criteria omvat. Bij brief van 16 december 2015 is de Tweede
Kamer medegedeeld dat, conform het advies van de Gezondheidsraad, de Wod aldus zal
worden aangepast dat de vaststelling van de dood op grond van neurologische criteria
(hersendood) en circulatoire criteria beide in de wet worden geregeld (Kamerstukken
II 2015/16, 28 140, nr. 90). Met het onderhavige voorstel wordt dat voornemen tot uitvoering gebracht. In de
paragrafen 2 en 3 wordt hierop nader ingegaan. Benadrukt wordt dat het onderhavige
voorstel geen wezenlijke wijziging van de praktijk tot gevolg zal hebben, omdat artsen
in de praktijk bij het vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria
al aansluiten bij de door de Gezondheidsraad opgestelde protocollen.1 Met het onderhavige voorstel verkrijgt de bestaande praktijk een wettelijke basis
en is voortaan in de Wod het vaststellen van zowel de hersendood als de dood op grond
van circulatoire criteria geregeld.
In paragrafen 4 en 5 wordt ingegaan op twee wijzigingen die ten behoeve van de praktijk
worden voorgesteld. Paragraaf 4 ziet op een wijziging van de artikelen 11 en 20 van
de Wod waarmee beoogd wordt om een knelpunt in de praktijk bij het vragen om en het
verlenen van toestemming voor orgaandonatie ingeval van een verwachte dood op grond
van circulatoire criteria, op te lossen. Paragraaf 5 ziet op een wijziging van artikel
22 van de Wod waarmee wordt beoogd om onduidelijkheid over het tijdstip waarop voorbereidende
handelingen na het vaststellen van de dood mogen worden verricht, weg te nemen.
Met het onderhavige voorstel worden voorts enkele wijzigingen aangebracht die samenhangen
met het aangenomen initiatiefwetsvoorstel van het lid Dijkstra tot wijziging van de
Wod in verband met het opnemen van een actief donorregistratiesysteem (Stb. 2018, 95 en Kamerstukken 33 506).
In paragraaf 6 wordt op deze wijzigingen nader ingegaan.
Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele andere wijzigingen in
de Wod aan te brengen. Deze wijzigingen worden in paragraaf 7 nader toegelicht.
2. Het advies van de Gezondheidsraad
In het advies van de Gezondheidsraad is vermeld dat bij postmortale orgaandonatie
wordt uitgegaan van drie leidende ethische principes:
1. Bij iedere patiënt met een ernstige bedreiging van vitale functies, voor wie het einde
van het leven aanstaande lijkt, moet in principe de mogelijkheid van orgaandonatie
worden overwogen, tenzij er absolute medische contra-indicaties2 aanwezig zijn.
2. Als verwacht wordt dat de patiënt spoedig komt te overlijden, of als besloten wordt
af te zien van verdere ondersteuning van vitale functies, dan wel reanimatiepogingen
van de patiënt, en als toestemming aanwezig is voor orgaandonatie, dan mag naast de
gebruikelijke medische en verpleegkundige zorg aan de stervende patiënt (einde-leven-zorg),
ook uitdrukkelijk rekening worden gehouden met zorg voor de kwaliteit van de organen.
3. De zorg voor de kwaliteit van de organen in de stervende patiënt is cruciaal, maar
mag niet interfereren met de primaire zorg die te allen tijde aan de patiënt moet
worden geboden om het stervensproces dragelijker te maken.
Zoals hiervoor reeds is vermeld, geldt bij postmortale orgaandonatie als essentieel
ethisch uitgangspunt dat bij een donor de organen pas mogen worden verwijderd als
de dood met zekerheid is vastgesteld (Dead donor rule). In het huidige artikel 14 van de Wod is wettelijk geborgd dat het vaststellen van
de dood moet gebeuren door een arts die niet betrokken mag zijn bij de verwijdering
of implantatie van de organen.
De context waarin de dood van een patiënt intreedt, is bepalend voor het te volgen
protocol en de van toepassing zijnde methoden en criteria voor het vaststellen van
de dood. Het Hersendoodprotocol heeft betrekking op donatie na vaststelling van de
dood op grond van neurologische criteria (donation after brain death; DBD). Het vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria zal moeten
plaatsvinden op grond van de door de Gezondheidsraad vastgestelde methoden en criteria
voor donatie na vaststelling van de dood op grond van circulatoire criteria (donation after circulatory death; DCD). Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen het protocol voor de verwachte
dood (expected DCD-scenario; hierna: eDCD-protocol) en het protocol voor de onverwachte dood (unexpected DCD-scenario; hierna: uDCD-protocol). Nogmaals wordt benadrukt dat het onderhavige voorstel geen
wezenlijke wijziging van de praktijk tot gevolg zal hebben, omdat in de praktijk bij
het vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria al wordt aangesloten
bij de door de Gezondheidsraad opgestelde protocollen. Met het onderhavige voorstel
verkrijgt de bestaande praktijk een wettelijke basis waardoor in de Wod zowel de hersendood
als de dood op grond van circulatoire criteria zijn geregeld.
Donatie na vaststelling van de dood op grond van neurologische criteria (Hersendoodprotocol)
Bij dit protocol gaat het om patiënten die met levensbedreigend hersenletsel (bijvoorbeeld
door een ongeval) of met uitgebreide hersenschade (bijvoorbeeld na een reanimatie,
beroerte of hersenbloeding) in het ziekenhuis op de intensive care zijn opgenomen,
en die afhankelijk zijn van de beademingsapparatuur. Als op medische gronden wordt
geoordeeld dat de hersenen zodanig beschadigd zijn dat verdere op herstel gerichte
behandeling niet langer zinvol is, kan het moment intreden waarop wordt vermoed dat
de patiënt hersendood is. Het huidige artikel 14, tweede lid, van de Wod definieert
«hersendood» als «het volledig en onherstelbaar verlies van de functies van de hersenen,
inclusief de hersenstam en het verlengde merg». De Wod gaat hiermee uit van het whole brain death concept, wat inhoudt dat de hersendood wordt bepaald door de «dood» van de gehele
hersenen.
Nadat de arts, na overleg met de naasten van de patiënt, heeft besloten tot het staken
van de behandeling, volgt een voorlopige beoordeling van de medische donorgeschiktheid
van de patiënt. Dit geschiedt op basis van de voorgeschiedenis en actuele medische
situatie van de patiënt aan de hand van absolute medische contra-indicaties. Als de
patiënt op voorhand medisch niet geschikt is als donor, wordt het Hersendoodprotocol
niet toegepast.
Indien de patiënt op basis van de voorlopige beoordeling wel medisch geschikt wordt
geacht als donor, volgt raadpleging van het donorregister. De volgende drie situaties
zijn dan mogelijk:
1. Er bestaat een juridisch beletsel voor orgaandonatie, omdat uit het donorregister
of een andersoortige wilsverklaring volgt dat de patiënt daartegen bezwaar heeft gemaakt;
2. Er bestaat geen juridisch beletsel voor orgaandonatie, omdat uit het donorregister
of een andersoortige wilsverklaring volgt dat de patiënt daarvoor toestemming heeft
verleend. Na inwerkingtreding van het actief donorregistratiesysteem valt hieronder
ook de situatie dat de patiënt in het donorregister is geregistreerd als een persoon
die geen bezwaar heeft tegen orgaandonatie na overlijden;
3. De donatievraag ligt nog open, omdat uit het donorregister volgt dat de patiënt de
beslissing heeft overgelaten aan zijn nabestaanden of een door hem gekozen persoon,
dan wel omdat de patiënt niet is geregistreerd in het donorregister (bijvoorbeeld
bij jongeren die net achttien jaar zijn geworden en de registratieprocedure nog moet
aanvangen of nog niet is afgerond).
In de eerste situatie, waarin de patiënt bezwaar heeft gemaakt tegen orgaandonatie,
wordt in het kader van de Wod het Hersendoodprotocol niet toegepast.
In de tweede situatie zullen de naasten op de hoogte worden gesteld van de registratie
in het donorregister en zal met hen de verdere procedure worden besproken. Op grond
van artikel 22, eerste lid, van de Wod mogen in de tussentijd bepaalde voorbereidende
handelingen worden verricht. Het gaat hier om handelingen die gericht zijn op de voorbereiding
van de transplantatie, met inbegrip van maatregelen die er op gericht zijn de organen
voor implantatie geschikt te houden, en waarmee niet kan worden gewacht totdat de
dood is vastgesteld. Als na overleg met de naasten de procedure wordt voortgezet,
zal aan de hand van het Hersendoodprotocol worden vastgesteld of de patiënt hersendood
is. Indien dat het geval is, zal na het vaststellen van de hersendood de verdere procedure
voor het uitnemen van de organen in gang worden gezet.
In de derde situatie zal met de beslissingsbevoegde nabestaanden of de door de patiënt
gekozen persoon overleg plaatsvinden over de mogelijkheden van orgaandonatie Zolang
door deze personen geen bezwaar tegen orgaandonatie is gemaakt, mogen binnen de grenzen
van artikel 22, tweede lid, van de Wod de hiervoor genoemde voorbereidende handelingen
worden verricht. Zodra er bezwaar wordt gemaakt, moeten deze handelingen worden stopgezet
en zal in het kader van de Wod het Hersendoodprotocol niet worden toegepast. Als in
overleg met de beslissingsbevoegde persoon of personen de procedure wordt voortgezet,
zal aan de hand van het Hersendoodprotocol worden vastgesteld of de patiënt hersendood
is. Indien dat het geval is, zal na het vaststellen van de hersendood toestemming
voor orgaandonatie worden gevraagd. Na verkrijging van die toestemming zal de verdere
procedure voor het uitnemen van de organen in gang worden gezet.
Donatie na vaststelling van de verwachte dood op grond van circulatoire criteria (eDCD-protocol)
Bij dit protocol gaat het eveneens om patiënten met ernstige hersenbeschadiging van
wie verdere op herstel gerichte behandeling niet meer zinvol lijkt. Het verschil met
de categorie hiervoor is dat bij deze patiënten de verwachting bestaat dat de hersendood
niet (of althans niet binnen afzienbare termijn) zal intreden dan wel niet kan worden
vastgesteld. Naar verwachting zullen deze patiënten evenwel spoedig overlijden als
van verdere op herstel gerichte behandeling wordt afgezien en de ondersteuning van
vitale functies wordt gestaakt. De beslissing hierover wordt genomen door de behandelend
arts(en) en wordt besproken met de naasten van de patiënt. Deze beslissing maakt deel
uit van de geneeskundige behandeling van de patiënt, dus hierop is de Wod niet van
toepassing. De Wod komt in beeld als de mogelijkheid van orgaandonatie wordt besproken.
De mogelijkheid van orgaandonatie zal uiteraard uitsluitend aan de orde worden gesteld
als de patiënt op basis van een voorlopige beoordeling medisch geschikt is geacht
als donor. Indien dat niet het geval is, wordt het onderhavige protocol niet toegepast.
Het protocol wordt uiteraard ook niet toegepast als er op voorhand een juridisch beletsel
voor orgaandonatie is, omdat uit het donorregister of een andersoortige wilsverklaring
volgt dat de patiënt bezwaar heeft gemaakt tegen orgaandonatie. Indien de donatievraag
nog open ligt, omdat de bevoegdheid om daarover een beslissing te nemen berust bij
de nabestaanden of een door de patiënt gekozen persoon, wordt met het onderhavige
voorstel voorzien in de bevoegdheid om de donatievraag reeds te stellen voorafgaand
aan het vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria. De reden daarvoor
is dat na het vaststellen van de dood zo snel mogelijk moet worden overgegaan tot
het uitnemen van de organen met het oog op behoud van de kwaliteit daarvan. De hectiek
van dat moment leent zich niet goed voor een zorgvuldig gesprek met de beslissingsbevoegde
persoon of personen. Op grond van het onderhavige voorstel zal dit gesprek reeds eerder
mogen plaatsvinden. Hierop zal nader worden ingegaan in paragraaf 4.
Indien toestemming voor orgaandonatie is gegeven of – na inwerkingtreding van het
actief donorregistratiesysteem – in het donorregister is geregistreerd dat de patiënt
geen bezwaar heeft tegen orgaandonatie na overlijden en na overleg met de naasten
de donatieprocedure wordt voortgezet, zal het moment waarop de ondersteunende behandeling
wordt gestaakt zo worden gepland dat de naasten in alle rust afscheid kunnen nemen.
Tot dat moment is de patiënt nog in leven. Het overlijden zal intreden als door het
stoppen van de beademing de bloedcirculatie tot stilstand komt en de ademhaling en
hartfunctie van de patiënt stoppen. Het vaststellen van de dood bestaat uit twee cruciale
componenten. Allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is van een circulatiestilstand.
Vervolgens moet na deze vaststelling een observatieperiode van vijf minuten in acht
worden genomen waarbij niet mag worden geïntervenieerd (hierna: no-touch tijd). Dit tijdsverloop is nodig om spontaan herstel van de circulatie en ademhaling
uit te sluiten. Indien zodanig herstel binnen de voorgeschreven vijf minuten uitblijft,
is sprake van onomkeerbare afwezigheid van circulatie en ademhaling en wordt de dood
vastgesteld. Daarna dient zo spoedig mogelijk te worden begonnen met het uitnemen
van de organen. Anders dan bij hersendode donoren, geldt namelijk hier dat op het
moment van het vaststellen van de dood het hart niet meer functioneert en er geen
doorbloeding van de organen meer is. Die doorbloeding is cruciaal, want hoe langer
de organen zonder adequate doorbloeding (waaronder zuurstof) zijn, hoe meer schade
ze oplopen met als risico dat ze niet meer bruikbaar zijn voor transplantatie.
Donatie na vaststelling van de onverwachte dood op grond van circulatoire criteria
(uDCD-protocol)
Bij dit protocol gaat het om een wezenlijk andere categorie patiënten dan bij de twee
hiervoor beschreven protocollen. Hier gaat het namelijk niet om patiënten die al onder
medische behandeling staan, maar om mensen die acuut een circulatiestilstand krijgen,
vaak buiten het ziekenhuis. In dat geval wordt reanimatie ingezet en wordt de patiënt
naar een afdeling voor spoedeisende hulp vervoerd. Als de pogingen tot reanimatie
niet slagen, zal worden besloten om verdere behandeling te staken. Het niet slagen
van de pogingen tot reanimatie duidt er op dat de circulatie niet kan worden hersteld
en dat het functieverlies dus permanent en onomkeerbaar is. Omdat het niettemin ooit
is voorgekomen dat desondanks «autoresuscitatie» (een spontaan maar tijdelijk herstel
van de hartactie en circulatie) optrad, dient ook hier na het staken van de reanimatie
een no-touch tijd van vijf minuten in acht te worden genomen. Pas als vastgesteld is dat geen herstel
heeft plaatsgevonden binnen deze vijf minuten, mag de dood worden vastgesteld.
Vervolgens moet met grote spoed worden nagegaan of de betrokkene in medisch en juridisch
opzicht een mogelijke donor is. Indien er geen absolute medische contra-indicaties
bekend zijn en uit het donorregister of een andersoortige wilsverklaring niet volgt
dat de betrokkene bezwaar heeft gemaakt tegen orgaandonatie, zal zo snel mogelijk
een zogenoemde regionale perfusie van de organen op gang worden gebracht. Dit houdt
in dat een canule wordt ingebracht in de grote vaten waardoor de organen in het lichaam
worden doorstroomd met perfusievloeistof of zuurstofrijk lichaamseigen bloed om ze
voor beschadiging te behoeden. Zodra de perfusie loopt, is er tijd om de verdere procedure
te plannen: aanwezigheid van de nabestaanden, overleg over toestemming voor orgaandonatie
(afhankelijk van de uitkomst van raadpleging van het donorregister) en afscheid nemen
door de nabestaanden. Als er toestemming is voor het voortzetten van de donatieprocedure,
zal na korte tijd de uitnameoperatie worden uitgevoerd. Als daarentegen de betrokkene
niet in aanmerking komt voor orgaandonatie vanwege medische contra-indicaties of het
ontbreken van toestemming daarvoor, zal het onderhavige protocol niet worden toegepast.
3. De borging van de protocollen in de Wod
Om te voorzien in een wettelijke grondslag voor de protocollen voor het vaststellen
van de dood op grond van circulatoire criteria, zullen de artikelen 14 en 15 van de
Wod worden aangepast. De huidige tekst van deze artikelen bevat algemene regels over
het vaststellen van de dood en specifieke regels over het vaststellen van de hersendood.
De algemene regels zijn dat een orgaan niet mag worden verwijderd voordat de dood
is vastgesteld en dat het vaststellen van de dood moet gebeuren door een arts die
niet bij de verwijdering of implantatie van het orgaan betrokken mag zijn. Voor alle
duidelijkheid wordt benadrukt dat het onderhavige voorstel geen wijziging brengt in
deze algemene regels. Deze blijven dus onverkort gehandhaafd.
Bij de wettelijke vastlegging van de protocollen voor het vaststellen van de dood
op grond van circulatoire criteria zal op de volgende drie punten worden aangesloten
bij de huidige regels die gelden voor het vaststellen van de hersendood:
1. Het vaststellen van de dood moet geschieden aan de hand van de volgende de laatste
stand van de wetenschap geldende methoden en criteria.
2. De Gezondheidsraad stelt vast wat de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende
methoden en criteria zijn en legt dit vast in een protocol.
3. Het protocol wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, die niet eerder
in werking zal treden dan nadat beide kamers van de Staten-Generaal hierover zijn
geïnformeerd. Het gaat hier om de zogenoemde nahangprocedure die is neergelegd in
het huidige artikel 15, derde lid, van de Wod.
Aan het eerste en tweede punt is reeds door de Gezondheidsraad voldaan met zijn advies
van 10 juni 2015. Dit advies bevat de twee hiervoor genoemde protocollen voor het
vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria waarin door de Gezondheidsraad
de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende methoden en criteria zijn vastgelegd.
Conform het derde punt moeten de protocollen worden vastgesteld bij algemene maatregel
van bestuur. Voor de goede orde wordt benadrukt dat het onderhavige voorstel geen
wijzigingen behelst ten aanzien van het vaststellen van de hersendood. Het onderhavige
voorstel ziet uitsluitend op het vaststellen van de dood op grond van circulatoire
criteria. De ter zake hiervan door de Gezondheidsraad vastgestelde protocollen zullen
worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Parlementaire betrokkenheid
hierbij is gewaarborgd aangezien bij de vaststelling van de algemene maatregel van
bestuur de hiervoor genoemde nahangprocedure geldt.
4. Het tijdstip van het vragen om en verlenen van toestemming
In artikel 20, derde lid, van de Wod is bepaald dat als de donatievraag nog open ligt,
deze pas na het vaststellen van de dood van de betrokkene mag worden gesteld aan de
beslissingsbevoegde nabestaanden of de door de betrokkene gekozen persoon. Complementair
hieraan is in artikel 11 van de Wod bepaald dat het verlenen van de toestemming geschiedt
door de beslissingsbevoegde persoon of personen na het vaststellen van de dood van
de betrokkene.
Het wordt wenselijk geacht om hierop een uitzondering te maken voor de situatie van
het eDCD-protocol. In die situatie moet na het vaststellen van de dood van de betrokkene namelijk zo
snel mogelijk worden overgegaan tot het preserveren en uitnemen van de organen, omdat
anders de kwaliteit daarvan dermate verslechtert dat deze niet meer geschikt zijn
voor transplantatie. De hectiek van dat moment leent zich niet goed voor een zorgvuldig
gesprek met de beslissingsbevoegde persoon of personen. Het is echter van groot belang
dat deze persoon of personen voldoende tijd kan worden gegund om een zorgvuldige beslissing
op de donatievraag te nemen. Nu in het kader van het onderhavige voorstel wordt voorzien
in een wettelijke basis van het eDCD-protocol, is het wenselijk om bij deze gelegenheid ook het in de praktijk bestaande knelpunt
op te lossen. Daartoe wordt voorzien in de bevoegdheid om de donatievraag op een eerder
moment te mogen stellen en complementair daaraan om die toestemming ook op een eerder
moment te mogen verlenen. Hiertoe wordt in het onderhavige voorstel aanpassing van
de artikelen 11 en 20 van de Wod voorgesteld.
Er zullen uiteraard wel strikte voorwaarden gelden. Allereerst moet redelijkerwijs
vaststaan dat de betrokkene binnen afzienbare termijn zal overlijden. Immers, pas
dan mag de mogelijkheid van orgaandonatie worden overwogen. Ook is vereist dat aan
de beslissingsbevoegde persoon of personen passende informatie over de mogelijkheid
van orgaandonatie is verstrekt. Zij moeten immers goed geïnformeerd zijn om tot een
zorgvuldig besluit te kunnen komen. Tot slot mag de donatievraag uitsluitend in het
kader van het eDCD-protocol, dus bij een verwachte dood op grond van circulatoire criteria, reeds voor het vaststellen
van de dood worden gesteld. Indien vervolgens voor de vaststelling van de dood van
de betrokkene door de beslissingsbevoegde persoon of personen toestemming voor orgaandonatie
wordt verleend, zijn zij vanzelfsprekend bevoegd om deze toestemming weer in te trekken
tot het moment van het uitnemen van de organen. De voorgestelde wijziging mag er immers
op geen enkele wijze toe leiden dat deze personen zich (achteraf) onder druk gezet
voelen en daardoor niet het gevoel hebben vrijelijk toestemming te hebben verleend.
Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat de voorgestelde wijziging niet zal gelden
indien de verwachting bestaat dat bij de betrokkene de hersendood zal worden vastgesteld.
In dat geval is en blijft gelden dat de donatievraag en het verlenen van toestemming
geschiedt na het vaststellen van de dood. Bij het uDCD-protocol treedt de dood onverwacht op en zal de donatievraag altijd pas na het vaststellen
van de dood kunnen worden gesteld.
5. Verduidelijking van de no-touch tijd
Op grond van artikel 22 van de Wod is het toegestaan om onder bepaalde voorwaarden
voorbereidende handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met het oog op de voorbereiding
van een voorgenomen transplantatie. Omdat deze handelingen niet de medische behandeling
van de betrokkene dienen, mogen deze handelingen niet (langer) worden verricht als
blijkt dat de betrokkene geen orgaandonor zal zijn. Als een betrokkene in het donorregister
heeft laten registreren dat hij bezwaar maakt tegen orgaandonatie of dat in een andersoortige
wilsverklaring heeft neergelegd, zullen dus nooit op grond van artikel 22 van de Wod
voorbereidende handelingen mogen worden verricht.
Artikel 22 kent op dit moment vier leden. Elk lid ziet op een andere situatie. Het
eerste en tweede lid hebben beide betrekking op de toelaatbaarheid van voorbereidende
handelingen vóór het vaststellen van de dood van een betrokkene. Het verschil tussen
beide leden is dat het eerste lid ziet op de situatie dat de betrokkene zelf toestemming
heeft verleend voor orgaandonatie en het tweede lid ziet op de situatie dat de donatievraag
nog open ligt. Het onderhavige voorstel strekt niet tot aanpassing van deze twee leden.
Het huidige derde en vierde lid van artikel 22 hebben beide betrekking op de toelaatbaarheid
van voorbereidende handelingen na het vaststellen van de dood van een betrokkene.
Het gaat dan om in de situatie dat de donatievraag nog open ligt en men in afwachting
is van een beslissing door de nabestaanden of een door de betrokkene gekozen persoon.
Het verschil tussen beide leden is dat het derde lid betrekking heeft op een betrokkene
die niet wordt beademd en het vierde lid op een betrokkene die wel wordt beademd.
De Gezondheidsraad heeft in het hiervoor genoemde advies van 10 juni 2015 geadviseerd
om artikel 22 ten aanzien van deze twee leden aan te passen.
Ten eerste heeft de Gezondheidsraad geadviseerd om de vermelding van de no-touch tijd in artikel 22 te schrappen. In het derde lid is nu bepaald dat ten aanzien van de
niet-beademde betrokkene in afwachting van de beslissing op de donatievraag voorbereidende
handelingen mogen worden verricht «vanaf vijf minuten na de onomkeerbare hartstilstand».
Volgens de Gezondheidsraad wekt deze formulering in de praktijk verwarring, omdat
de aanwezigheid van een onomkeerbare hartstilstand impliceert dat bij de betrokkene
de dood op grond van circulatoire criteria is vastgesteld. Zoals in paragraaf 2 uiteengezet
is, volgt uit de geldende protocollen (eDCD of uDCD) dat de vaststelling van de dood het in acht nemen van een no-touch tijd omvat. Het gaat hier om een observatieperiode van vijf minuten na de vaststelling
dat sprake is van een circulatiestilstand waarbij niet mag worden geïntervenieerd.
De huidige redactie van het derde lid wekt de suggestie dat daarna nogmaals een extra
wachttijd van vijf minuten in acht moet worden genomen, dus in totaal tien minuten.
Een dergelijke wachttijd is in medisch opzicht overbodig, schadelijk voor de organen
en ook niet de bedoeling van de wetgever geweest.
Ten tweede heeft de Gezondheidsraad geadviseerd om het derde en vierde lid samen te
voegen, omdat er in feite geen verschil bestaat in de strekking van beide leden. Het
gaat erom dat de wet de voorwaarden formuleert onder welke voorwaarden het toelaatbaar
is om voorbereidende handelingen te treffen na het vaststellen van de dood van een
betrokkene in de situatie dat de donatievraag nog open ligt. Daarbij is het niet relevant
of de betrokkene niet of (alsnog) wordt beademd.
Met het onderhavige voorstel wordt navolging gegeven aan het advies van de Gezondheidsraad
om artikel 22 op de twee hiervoor genoemde punten aan te passen. Het hergeformuleerde
derde lid biedt de grondslag om ten aanzien van een betrokkene bij wie de hersendood
of de circulaire dood is vastgesteld conform de daarvoor geldende methoden en criteria
voorbereidende handelingen te treffen onder de genoemde voorwaarden.
6. Wijzigingen in verband met de invoering van een actief donorregistratiesysteem
Tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Dijkstra tot wijziging
van de Wod in verband met het opnemen van een actief donorregistratiesysteem is toegezegd
dat ter zake van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 23, derde
lid, van de Wod en artikel 33, tweede lid, van het initiatiefwetsvoorstel, voorzien
zal worden in een voorhangprocedure (Kamerstukken I 2017/18, 33 506, nr. R en Kamerstukken II 2017/18, 33 506, nr. 28). Met het onderhavige wetsvoorstel wordt aan die toezegging voldaan. Het gaat hier
om een procedureel voorschrift waarmee de betrokkenheid van het parlement bij de totstandkoming
van de betreffende algemene maatregelen van bestuur is gewaarborgd. Het wetsvoorstel
regelt hiermee geen aspecten die het actief donorregistratiesysteem inhoudelijk raken.
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Wod, heeft
betrekking op het ziekenhuisprotocol. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de
Wod moet het bestuur van een ziekenhuis zorg dragen voor de vaststelling van een protocol
over orgaandonatie. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat het hier om een ander
protocol gaat dan de protocollen voor het vaststellen van de dood die hiervoor in
paragrafen 2 en 3 zijn besproken. Hier gaat het om een protocol dat door ziekenhuizen
moet worden vastgesteld en waarin procedurele, praktische en organisatorische aspecten
van de donatieprocedure zijn uitgewerkt. In de wet is bepaald dat bij algemene maatregel
van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van dat protocol.
Van die bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt. Dat zal alsnog gebeuren
in het kader van de tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door de
Eerste Kamer aangenomen motie van het lid Nooren c.s. (Kamerstukken I 2017/18, 33 506, nr. S). In die motie is overwogen dat het initiatiefwetsvoorstel tot invoering van een
actief donorregistratiesysteem van invloed is op de rolverdeling tussen de betrokken
artsen en andere hulpverleners, nabestaanden en potentiële donoren. Tegen deze achtergrond
is in de motie aan de regering verzocht om met het veld in overleg te treden over
het opstellen van een kwaliteitsstandaard die aan de door het Zorginstituut Nederland
opgestelde leidraad voor kwaliteitsstandaarden voldoet en waarin bovenstaande rolverdeling
tussen artsen en nabestaanden wordt vastgelegd. Daarnaast wordt in de motie de regering
verzocht om het gebruik van deze kwaliteitsstandaard te verankeren in de in artikel
23, derde lid, van de Wod genoemde algemene maatregel van bestuur. Over de wijze waarop
invulling zal worden gegeven aan de in de motie verzochte verankering in een algemene
maatregel van bestuur, zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd (Kamerstukken
II 2017/18, 33 506, nr. 28).
De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het initiatiefwetsvoorstel,
heeft betrekking op de zorgplicht van de overheid voor de informatievoorziening over
orgaandonatie. Deze zorgplicht is in het eerste lid van dat artikel neergelegd. In
de algemene maatregel van bestuur moeten over de uitvoering daarvan regels worden
gesteld. Over de invulling van deze algemene maatregel van bestuur zal de Tweede Kamer
nader worden geïnformeerd (Kamerstukken II 2017/18, 33 506, nr. 28).
7. Andere wijzigingen van de Wod
In het kader van het onderhavige voorstel wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt
om de Wod nog op enkele andere punten te wijzigen. Deze punten worden hieronder nader
toegelicht.
Wijziging van artikel 1 – definitiebepaling «orgaan»
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wod (Kamerstukken II 1991/92, 22 358, nr. 3, blz. 36) volgt dat de definitie van «orgaan» in artikel 1, onderdeel b, afwijkt
van hetgeen in het normale spraakgebruik met het woord «orgaan» wordt aangeduid. De
omschrijving van «orgaan» in de zin van de Wod is ruimer, want zij omvat niet alleen
hele organen, maar ook delen van organen, weefsels en cellen.
Hoewel de geschiedenis van de totstandkoming van de Wod duidelijk is over de reikwijdte
van het begrip «orgaan», wordt het ten behoeve van de praktijk wenselijk geacht om
dit beter tot uitdrukking te brengen in de wettekst. Voorgesteld wordt om de begripsomschrijving
in artikel 1, onderdeel b, van de Wod aldus te wijzigen dat onder «orgaan» wordt verstaan:
bestanddeel van het menselijk lichaam, met inbegrip van weefsels en cellen, maar met
uitzondering van bloed en geslachtscellen. Het gaat hier louter om een technische
wijziging.
Nieuw artikel 2a
Het donorregister wordt gehouden door of vanwege de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (artikel 10, tweede lid, van de Wod). Bij de registratie in dat register
wordt gebruik gemaakt van het burgerservicenummer (hierna: BSN). Artikel 10 van de
Wet algemene bepalingen burgerservicenummer biedt daarvoor een grondslag. Ingeval
van een potentiële donor worden ten behoeve van de raadpleging van het donorregister
diens gegevens uitgewisseld tussen het ziekenhuis en de Nederlandse Transplantatie
Stichting (hierna: NTS), waarbij ook gebruik wordt gemaakt van het BSN. Bij nader
inzien wordt betwijfeld of voormeld artikel 10 voor de NTS daarvoor een grondslag
biedt. De Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg biedt
voor de NTS in ieder geval geen grondslag, omdat de NTS niet kan worden aangemerkt
als «zorgaanbieder» in de zin van die wet. Om onduidelijkheden op dit punt uit te
sluiten wordt met het nieuwe artikel 2a voorzien in de grondslag op basis waarvan
bij de uitwisseling van gegevens tussen ziekenhuizen en de NTS gebruik kan worden
gemaakt van het BSN.
Wijziging van artikel 11 – schrappen eis van samenleving
In artikel 11, eerste lid, van de Wod is gespecificeerd welke nabestaanden bevoegd
zijn om op de donatievraag te beslissen. De wet onderscheidt drie hiërarchisch geschikte
categorieën van nabestaanden. De eerste categorie betreft de echtgenoot, geregistreerde
partner of andere levensgezel van de betrokkene. Als deze er niet is of niet onmiddellijk
bereikbaar is, dan wordt een nabestaande uit de tweede categorie geraadpleegd. De
tweede categorie omvat de meerderjarige bloedverwanten tot en met de tweede graad.
Pas als ook binnen deze categorie niemand aanwezig of onmiddellijk bereikbaar is,
volgt raadpleging van de derde categorie, zijnde de meerderjarige aanverwanten tot
en met de tweede graad.
De onderhavige voorgestelde wijziging ziet op de eerste categorie: de echtgenoot,
geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene. Deze is als eerste
bevoegd om over de donatievraag te beslissen als de betrokkene de beslissing over
orgaandonatie heeft overgelaten aan de nabestaanden of als de betrokkene niet is geregistreerd
in het donorregister. Op dit moment, geldt echter als vereiste dat de echtgenoot,
partner of andere levensgezel met de betrokkene samenleefde op het moment van diens
overlijden. De wet spreekt namelijk van «de bij zijn overlijden met hem samenlevende
echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel». In de praktijk vormt dit
samenlevingsvereiste soms een knelpunt, bijvoorbeeld als de betrokkene vanwege diens
gezondheidstoestand in een verpleeginstelling woont en dus gescheiden leeft van de
echtgenoot, partner of andere levensgezel. Het vereiste gaat ook voorbij aan de bewuste
keuze van sommige personen om gescheiden te leven van de persoon met wie een relatie
wordt onderhouden. Om te voorkomen dat de persoon met wie de betrokkene ten tijde
van diens overlijden een bestendige (huwelijks)relatie onderhield, uitsluitend vanwege
het niet samenleven niet bevoegd is om over de donatievraag te beslissen, wordt in
dit voorstel voorgesteld om de eis van samenleving uit artikel 11 van de Wod te schrappen.
Wijziging van artikel 20 – donatieformulier
Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Wod moet bij een overlijden in een ziekenhuis
verplicht een donatieformulier worden ingevuld. Deze verplichte verslaglegging is
om twee redenen in de wet opgenomen. Ten eerste om ervoor te zorgen dat medische professionals
zich bij elk overlijden meer bewust worden van de mogelijkheid van orgaandonatie en
tweede om door middel van een analyse van de via de donatieformulieren verkregen gegevens
een beter inzicht te verkrijgen in het donorpotentieel. Het te gebruiken donatieformulier
had bij algemene maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld. Om onduidelijke
redenen is dat echter nooit gebeurd. Dit heeft in de praktijk echter niet tot problemen
geleid, want de NTS heeft voorzien in een formulier3 dat in de praktijk wordt gebruikt. Voorgesteld wordt om de verplichting om het donatieformulier
bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen te schrappen. In plaats daarvan
wordt voorgesteld om in de wet vast te leggen dat het formulier door het orgaancentrum,
zijnde de NTS, moet worden vastgesteld. Op deze manier is geborgd dat in de praktijk
met een uniform formulier wordt gewerkt, maar ook met een formulier dat eenvoudig
kan worden geactualiseerd als dat nodig is.
Hoewel van die gelegenheid tot op heden geen gebruik is gemaakt, blijft in de wet
zekerheidshalve de bevoegdheid behouden om regels te stellen omtrent de verstrekking
van gegevens aan de NTS. Deze regels zullen bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
8. Verhouding met andere rechten
Grondwet
In artikel 11 van de Grondwet is bepaald dat een ieder recht heeft op onaantastbaarheid
van zijn lichaam, behoudens de bij of krachtens de wet te stellen beperkingen. Het
hieruit voortvloeiende recht om te worden gevrijwaard van schendingen van en inbreuken
op het lichaam door anderen, eindigt niet op het moment van iemands overlijden. Daarom
is voor orgaandonatie na overlijden, indien dat niet gebaseerd is op de toestemming
van de betrokkene, een wettelijke regeling vereist. Het onderhavige voorstel brengt
geen wijziging in de categorieën van personen die op grond van de Wod bevoegd zijn
om, bij gebreke van een eigen wilsverklaring van de betrokkene, over de donatievraag
te beslissen. Daarbij geldt dat met het voorstel om in artikel 11 van de Wod de eis
van samenleving ten aanzien van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel
te schrappen, juist de positie van degene die de nauwste persoonlijke band met de
betrokkene voorafgaand aan diens overlijden onderhield wordt versterkt.
Voor zover met het onderhavige voorstel er in wordt voorzien dat het vragen van toestemming
voor orgaandonatie en het verlenen van die toestemming mag geschieden voor het vaststellen
van de verwachte dood op grond van circulatoire criteria, geldt dat dit uitsluitend
onder de in artikel 20 van de Wod genoemde voorwaarden mag geschieden en aldus een
zorgvuldige uitvoering gewaarborgd is. Bovendien mag verleende toestemming tot het
moment van het uitnemen van de organen weer worden ingetrokken.
Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Het gebruik van het BSN raakt het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van de betrokkene, zoals neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet en
artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM). Dat is ook het geval bij een potentiële donor, omdat de gegevensuitwisseling
tussen het ziekenhuis en de NTS ten behoeve van de raadpleging van het donorregister
reeds voor diens overlijden mag plaatsvinden (artikel 20, eerste lid, van de Wod).
Met het nieuwe artikel 2a wordt voorzien in de noodzakelijke wettelijke grondslag
voor het gebruik van het BSN. Met het gebruik van het BSN kan met grote zekerheid
worden vastgesteld dat de gegevens die worden uitgewisseld, betrekking hebben op de
juiste persoon. Die zekerheid kan niet met dezelfde snelheid en met hetzelfde resultaat
op andere wijze worden bereikt. De inbreuk voldoet derhalve aan de eisen van noodzaak,
proportionaliteit en subsidiariteit.
Tucht- en strafrecht
In artikel 14, eerste lid, van de Wod blijft gehandhaafd de algemene regel dat het
vaststellen van de dood moet geschieden door een arts. Indien een arts zich niet houdt
aan de ter zake geldende methoden en criteria kan hij daarvoor tuchtrechtelijk en
eventueel ook strafrechtelijk worden aangesproken. Dit geldt ook indien ten aanzien
van het verkrijgen van toestemming of het verrichten van voorbereidende handelingen
de Wod niet op juiste wijze wordt nageleefd.
De Inspectie gezondheidszorg en jeugd houdt toezicht op de naleving van de Wod.
9. Regeldrukgevolgen
Het onderhavige voorstel heeft geen structurele gevolgen voor de regeldruk voor burgers,
bedrijven/instellingen of professionals. Het onderhavige voorstel breidt de verplichte
verslaglegging op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Wod niet uit, maar wijzigt
uitsluitend de wijze waarop het betreffende donatieformulier moet worden vastgesteld.
Voor de praktijk levert dit echter geen wezenlijke wijziging op, aangezien alle ziekenhuizen
het door de NTS vastgestelde formulier al gebruiken. Ook de eenmalige kosten die verbonden
zijn aan het kennis nemen van de wetswijziging zijn gering te achten, nu de doelgroep
via de bestaande contacten binnen het veld adequaat kan en zal worden geïnformeerd
over de voorgestelde wijzigingen.
Een concept van het onderhavige voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing
regeldruk. In zijn advies heeft het Adviescollege aangegeven dat in de toelichting
nut en noodzaak van de maatregelen duidelijk en adequaat zijn gemotiveerd en dat de
regeldrukgevolgen toereikend in beeld zijn gebracht.
10. Consultatie
Een concept van het voorstel is ter consultatie gezonden aan de NTS, de Nederlandse
Vereniging voor Intensive Care (NVIC), de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
(NVVC) en de Nederlandse Transplantatie Vereniging (NTV). Van de NTS, de NVVC en de
NTV is de reactie ontvangen dat zij geen inhoudelijke aanvullingen of opmerkingen
op het voorstel hebben.
De NVIC heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alleen in het kader van het eDCD-protocol, maar ook bij het Hersendoodprotocol het mogelijk moet worden gemaakt dat reeds voor
het vaststellen van de dood de donatievraag mag worden gesteld, omdat het Hersendoodprotocol
vrijwel uitsluitend in gang wordt gezet met het oog op orgaandonatie. Met de wetswijziging
in 2013 (Stb. 2013, 200) is mogelijk gemaakt dat voorafgaand aan het vaststellen van de dood informatie over
orgaandonatie aan de beslissingsbevoegde persoon of personen mag worden verstrekt.
Het in gang zetten van het Hersendoodprotocol kan dan ook geschieden in overleg met
die persoon of personen. Hieraan staat niet in de weg dat eerst na het vaststellen
van de hersendood de donatievraag mag worden gesteld en na het vaststellen van de
hersendood is ook geen sprake van de hectische situatie zoals bij het eDCD-protocol (zie paragraaf 4). In het advies van de NVIC is dan ook geen aanleiding gezien om
ook bij hersendood af te wijken van het uitgangspunt van artikel 20, derde lid, van
de Wod dat de donatievraag pas na het vaststellen van de dood mag worden gesteld.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Dit onderdeel strekt er toe om in de omschrijving van het begrip «orgaan» tot uitdrukking
te brengen dat daaronder niet alleen «hele» organen (zoals hart en nier) moeten worden
verstaan, maar ook weefsels en cellen. Het gaat hier uitsluitend om een technische
wijziging. De reikwijdte van het begrip «orgaan» wordt immers niet uitgebreid, maar
uitsluitend verduidelijkt. Zoals in paragraaf 7 reeds is toegelicht, vielen weefsels
en cellen altijd al onder de reikwijdte van het begrip «orgaan».
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel 2a toegevoegd dat de grondslag biedt voor
het gebruik van het BSN-nummer. Deze wijziging is hiervoor in paragraaf 7 reeds toegelicht.
Onderdeel C
Dit onderdeel strekt tot wijziging van artikel 11 op twee punten. Allereerst wordt
het samenlevingsvereiste in het eerste lid geschrapt. Hierop is in paragraaf 7 reeds
ingegaan.
De andere wijziging behelst de toevoeging van een nieuw lid aan artikel 11. Op grond
daarvan mogen de personen die op grond van de eerdere leden van artikel 11 bevoegd
zijn om op de donatievraag te beslissen, die toestemming reeds voor het vaststellen
van de dood verlenen indien de verwachting bestaat dat bij de betrokkene de dood op
grond van circulatoire criteria zal worden vastgesteld. Dit geldt dus alleen in het
kader van het eDCD-protocol. Voor een meer uitgebreide toelichting op deze wijziging, wordt verwezen naar paragraaf
4.
Onderdeel D
Met de voorgestelde wijziging van het eerste lid van artikel 14 wordt vastgelegd dat
de vaststelling van de dood op grond van circulatoire criteria moet geschieden door
een ter zake kundige arts aan de hand van de volgens de laatste stand van de wetenschap
geldende methoden en criteria daarvoor. Wat onder de «dood op grond van circulatoire
criteria» wordt verstaan, is neergelegd in het nieuwe derde lid. Het gaat hier om
een onomkeerbare afwezigheid van de circulatie en ademhaling.
Voor de goede orde wordt nogmaals benadrukt dat de voorgestelde wijziging van artikel
14 van de Wod geen betrekking heeft op de wijze waarop de hersendood wordt vastgesteld,
zoals vastgelegd in het Hersendoodprotocol.
Onderdeel E
De wijziging van artikel 15 strekt ertoe om te voorzien in een wettelijke grondslag
voor de protocollen voor het vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria.
Op grond van het huidige eerste lid van artikel 15 is het aan de Gezondheidsraad om
te bepalen wat volgens de laatste stand van de wetenschap de geldende methoden en
criteria zijn voor het vaststellen van de hersendood en deze vast te leggen in een
protocol. Met de voorgestelde wijziging van het eerste lid zal dit voortaan ook gelden
voor het vaststellen van de dood op grond van circulatoire criteria. Behouden blijft
dat de protocollen moeten worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur en
dat deze niet eerder in werking mogen treden dan nadat beide kamers van de Staten-Generaal
hierover zijn geïnformeerd (nahangprocedure).
Het huidige tweede lid zal komen te vervallen. Daarin is nu neergelegd dat het protocol
voor het vaststellen van de hersendood wordt aangeduid als Hersendoodprotocol. Deze
benaming van het Hersendoodprotocol blijft gehandhaafd. Het wordt echter niet meer
wenselijk geacht om de benamingen van de diverse protocollen in de wet vast te leggen.
Wat de benaming is van een specifiek protocol volgt uit de algemene maatregel van
bestuur waarbij dat protocol is vastgesteld. Op deze manier kan flexibeler worden
omgesprongen met eventuele wijzigingen in de benaming van een bestaand protocol of
de introductie van een nieuw protocol.
Onderdeel F
Dit onderdeel strekt tot wijziging van artikel 20 op twee punten. Allereerst wordt
voorzien in de bevoegdheid om, indien de verwachting bestaat dat bij een betrokkene
de dood op grond van circulatoire criteria zal worden vastgesteld, de donatievraag
reeds voor het vaststellen van de dood te mogen stellen. Deze bevoegdheid geldt in
de praktijk alleen in het kader van het eDCD-protocol, omdat in die situatie het stellen van de donatievraag na het vaststellen van de
dood in de praktijk een knelpunt oplevert. Voor een meer uitgebreide toelichting op
deze wijziging wordt verwezen naar paragraaf 4.
De andere wijziging betreft het schrappen van de verplichting om het donatieformulier
bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Met de voorgestelde wijziging
wordt de bestaande praktijk waarbij gebruik wordt gemaakt van een door de NTS opgesteld
donatieformulier in de wet vastgelegd. Verwezen wordt naar de toelichting op deze
wijziging in paragraaf 7.
Onderdeel G
De voorgestelde wijzigingen van artikel 22 van de Wod vloeien voort uit het advies
van de Gezondheidsraad van 10 juni 2015. Deze wijzigingen zijn hiervoor in paragraaf
5 reeds toegelicht.
Artikelen II en III
Deze artikelen voorzien in de benodigde samenloopbepalingen met de Wet van 27 maart
2018, houdende wijziging van de Wet op de orgaandonatie in verband met het opnemen
van een actief donorregistratiesysteem (Stb. 2018, 95). Hierbij wordt ook voldaan aan de toezegging om ter zake van de algemene maatregel
van bestuur van artikel 23, derde lid, onderscheidenlijk artikel 33, tweede lid, een
voorhangprocedure te regelen. Dit is in paragraaf 6 reeds toegelicht.
Artikel IV
De datum van inwerkingtreding van deze wet zal worden bepaald bij koninklijk besluit.
Daarbij zal in beginsel worden aangesloten bij de vaste verandermomenten. Zekerheidshalve
is voorzien in de mogelijkheid dat de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
op verschillende tijdstippen in werking kunnen treden.
De Minister voor Medische Zorg,
B.J. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.