Lijst van vragen : Lijst van vragen over Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk 34952-44)
2019D09070 LIJST VAN VRAGEN
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
over de brief Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk
34 952, nr. 44).
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Nr.
Vraag
1
Op welke wijze is en wordt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat betrokken
bij de uitwerking van de in de brief vermelde voorgenomen wijzigingen?
2
Is het kabinet bekend met de recente voorstellen van het bij de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verenigde bedrijfsleven om het OESO Arrangement
te moderniseren (http://biac.org/wp-content/uploads/2018/11/Business-at-OECD-The-Future-…)? Hoe beoordeelt u de noodzaak en haalbaarheid van deze voorstellen?
3
Is in het kader van deze Financieringsbrief – conform de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 16) – ook onderzocht welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor
Nederland van toepassing zouden kunnen zijn?
4
Onderschrijft het kabinet het belang van een regelmatige benchmark van het productaanbod
van de concurrentie gezien de snelle ontwikkelingen op dit terrein? Zo ja, waarom
is hier bij de totstandkoming van deze brief geen gebruik van gemaakt?
5
Is het kabinet bekend met de door de Franse overheid in december 2018 geïntroduceerde
Garantie des Projects Stratégiques (GPS), waarmee de Franse overheid inzet op een
sterkere positie van het Franse bedrijfsleven in het buitenland voor grote/strategische
projecten door de afgifte van ongebonden garanties voor projecten die in het strategisch
belang zijn voor Frankrijk? (https://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT00003782…)? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet dit initiatief?
6
Kunt u zich de motie-Leegte/Mulder (Kamerstuk 33 916, nr. 21) herinneren, waarin werd geconstateerd dat van het Ontwikkelingssamenwerking-bedrijfsleveninstrumentarium
slechts 10% tot 15% terecht komt bij het Nederlandse bedrijfsleven, terwijl deze cijfers
voor Duitsland en Japan op ruim 50% zouden liggen? Kunt u aangeven hoe deze cijfers
voor 2018 liggen?
7
Kunt u zich herinneren dat de Algemene Rekenkamer in 2016 in de «Monitoring beleid
voor ontwikkelingssamenwerking: het financieringskanaal bedrijfsleven» (http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2…) constateerde dat «het aandeel van het bedrijfslevenkanaal in de totale ODA relatief
klein was» en dat zij niet kon beoordelen of de ambitie van de Minister om de rol
van het bedrijfsleven te laten groeien werd gerealiseerd? Kunt u aangeven hoe hoog
het aandeel van het bedrijfslevenkanaal was in 2018? Kunt u daarnaast aangeven hoe
hoog het aandeel ODA ten opzichte van non-ODA was in 2018? Kunt u tot slot (bij benadering)
aangeven hoe hoog het aandeel van het bedrijfsleven is in de ODA uitgaven van de Britse,
Duitse en Deense overheid?
8
Hoe dragen de voornemens in deze brief bij aan de eerder door het kabinet ondersteunde
ambitie om in 2030 niet 32% maar 40% van het bbp met handel te verdienen?
9
Bent u voornemens om de inspraak en samenwerking met de lokale bevolking beter te
borgen binnen het financieringsinstrumentarium? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
10
Kunt u nader motiveren hoe met het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD),
en mogelijk andere instrumenten, vanaf 2020 de door de Algemene Rekenkamer berekende
fair share van Nederland van € 1,25 miljard aan klimaatfinanciering wordt gemobiliseerd?
11
Hoeveel door de Nederlandse overheid opgerichte/ondersteunde financieringsinstrumenten
ter financiering van buitenlandse bedrijfsactiviteiten van Nederlandse bedrijven hebben
er de afgelopen tien jaar bestaan?
12
Hoeveel projecten hebben deze financieringsinstrumenten ondersteund?
13
Kunt u een uitsplitsing geven naar sector van deze projecten?
14
Kunt u voor de sector energie een uitsplitsing geven naar projecten in de CO2-intensieve
sectoren en investeringen in hernieuwbare energie?
15
Kunt u voor de sector landbouw een uitsplitsing geven naar projecten in de veesector
en projecten in de akker- en tuinbouw?
16
Op welke financieringsinstrumenten kunnen bedrijven die actief zijn in de veesector
(daarbij uiteraard ook bedrijven die veesector in het buitenland helpen opbouwen,
zoals stalbouwers, slachthuistoeleveranciers, et cetera) in de nabije toekomst aanspraak
maken?
17
Welk deel van het in totaal € 150 gereserveerd voor het Challenge Fund jeugdwerkgelegenheid
(CFYE) is de Minister voornemens dit jaar (2019) toe te kennen? Hoeveel aanvragen
zullen gehonoreerd kunnen worden?
18
Op welke wijze worden ambassades betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van
het Challenge Fund? Op welke manier verhoudt de inzet van ambassades op het terrein
van jongerenwerkgelegenheid zich tot het Challenge Fund?
19
Wat is de verwachte datum waarop het Challenge Fund gelanceerd wordt?
20
Is er bewust voor gekozen om «versterking van het internationale verdienvermogen van
Nederland» als laatste doelstelling, na verduurzaming en klimaatactie, te benoemen?
Zo ja, welke overtuiging lag hieraan ten grondslag?
21
Op welke manier heeft u het dwarsdoorsnijdende doel op SDG5 (Gendergelijkheid en empowerment
van vrouwen en meisjes) in het bedrijfslevensinstrumentarium door vertaald en hoe
wordt vervolgens de impact gemeten? Geldt dit voor alle instrumenten?
22
Op welke manier worden maatschappelijke organisaties bij de uitvoer van dit beleid
betrokken?
23
Welke ondernemers, en in het bijzonder welke sectoren, verdienen als het aan het kabinet
ligt geen ondersteuning van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?
24
Komen bedrijven in de defensieindustrie in beginsel in aanmerking voor exportkredietverzekeringen?
25
Welke bedrijven en sectoren kunnen op dit moment per definitie geen gebruikmaken van
DTIF, het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en DRIVE?
26
Hoe is exact uitvoering gegeven aan het dictum van de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 16), waarin de Kamer de regering verzoekt «in de aangekondigde review een beter gelijk
speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven en met name het MKB voor ogen te houden
en te onderzoeken welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor Nederland
van toepassing zouden kunnen zijn»? Kan het kabinet het verrichte onderzoek met de
Kamer delen?
27
Welke vrouwenrechtenorganisaties zijn geconsulteerd? Hoe wordt representatie en consultatie
van vrouwen vormgeven, zowel voor ondernemers als voor degenen die mogelijke gevolgen
van de investeringen ondervinden?
28
Hoeveel wordt jaarlijks aan premie betaald voor Exportkredietverzekeringen (EKV)?
29
Hoeveel wordt jaarlijks uitgekeerd vanuit EKV aan bedrijven? Hoeveel hiervan betreft
het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hoeveel gaat er naar grote bedrijven?
30
Deelt u de mening dat het overheidsinstrumentarium ook bedoeld is voor die activiteiten
in de private sector die de concurrentie zonder het overheidsinstrumentarium simpelweg
niet aankunnen? Zo ja, waarom wordt dit niet genoemd?
31
Is het mogelijk dat een bedrijf uit China de uitvoerder is van een vanuit DRIVE gefinancierd
infrastructuurproject?
32
Klopt het dat de middelen voor concessionele financiering nu zijn beperkt tot het
DRIVE-programma (voor transacties tot 60 miljoen euro)? Kan hiermee financiering voor
grote projecten worden opgetuigd?
33
Wat is er bekend over de gevolgen van het huidige instrumentarium voor vrouwen en
gendergelijkheid (zoals werkgelegenheid, leiderschap, vrouwelijke ondernemers, bijdrage
aan SDG's en indicatoren)? Wat zijn mogelijke negatieve gevolgen (verdringing, schendingen
van vrouwenrechten)?
34
Hoe worden vrouwenrechten en gendergelijkheid geoperationaliseerd in de definitie
van maatschappelijke impact?
35
Hoe wordt ingespeeld op de financieringsbehoefte van vrouwelijke ondernemers? Welk
deel van het instrumentarium staat open voor vrouwelijke ondernemers uit zuidelijke
landen? Wordt er ook een deel geoormerkt voor vrouwelijke ondernemers?
36
Wanneer is er sprake van projecten met maatschappelijke impact? Op basis van welke
criteria wordt dat bepaald? Wie bepaalt dat?
37
Kunt u het proces van toetsing aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
in kaart brengen? Hoe en door wie (welke directies) wordt getoetst?
38
Kan een bedrijf dat eerder in aanmerking wilde komen voor steun vanuit het instrumentarium,
maar werd afgewezen omdat het niet zou voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen, later alsnog in aanmerking komen voor steun (bijvoorbeeld na aanpassing
van interne procedures?
39
Welk budget zal beschikbaar komen voor de nieuw op te richten separate instelling?
Hoe verhoudt zich dit tot de € 2,5 miljard van Invest-NL?
40
Hoe wordt het bestuur van de nieuwe separate instelling geregeld? Welke mate van zeggenschap
houdt de overheid hierin?
41
Hoe wordt voor wat betreft de nieuw op te richten separate instelling gegarandeerd
dat investeringen gefinancierd door deze instelling bijdragen aan het behalen van
de klimaatdoelen uit het Parijsakkoord?
42
Zal voor de nieuwe separate instellingen worden uitgesloten dat het activiteiten financiert
rond de productie en handel van fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
43
Hoe worden schendingen van vrouwenrechten geborgd in het beleid op het gebied van
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het tegengaan van
negatieve gevolgen op vrouwenrechten en gendergelijkheid, zorgtaken, landrechten en/of
toegang tot economische middelen? Komt er aandacht voor gender due diligence, zoals
beschreven in de OESO Due Diligence Guidance? In hoeverre gaat u gebruik maken van
de instrumenten die ontwikkeld zijn voor het Green Climate Fund (GCF) op gendergelijkheid
zoals Gender Analysis/Assessment and Gender and Social Inclusion Action Plan Templates?
44
In hoeverre stelt u eisen aan representatie van vrouwen binnen uitvoeringsorganisaties
waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), FMO en InvestNL? Worden
er quota gehanteerd?
45
Hoe wordt bij de Werkplaats -welke helpt complexe projecten ontwikkelen door consortiumvorming
te ondersteunen en gerichte government-to-government begeleiding- expliciet aandacht
besteed aan vrouwenrechten?
46
Wordt SDG5 bij de extra ontwikkelcapaciteit voor maatschappelijke transitiedomeinen
en SDG-relevante internationalisering van het bedrijfsleven die ontstaat met de oprichting
van Invest-NL expliciet meegenomen?
47
Op welke wijze vindt toetsing aan de OESO-richtlijnen voor multinationale onderneming
bij bedrijven plaats? In hoeveel en welke gevallen is besloten tot stopzetting van
financiering door het niet of onvoldoende naleven van deze richtlijnen?
48
In de eindverklaring van het Nationaal Contactpunt (NCP) over de klacht tegen Atradius
DSB wordt aanbevolen meer gesprekken te voeren over de hiaten tussen de OESO Richtlijnen
voor multinationale ondernemingen en de OESO Common Approaches die ADSB gebruikt voor
de toetsing van EKV aanvragen op MVO voorwaarden. Waarom wordt er gezien de geconstateerde
hiaten niet voorzien in een (extra) toetsing van ADSB op elementen van de OESO Richtlijnen
waarin de Common Approaches niet voorzien?
49
Met de oprichting van Invest-NL komt er extra ontwikkelcapaciteit voor maatschappelijke
transitiedomeinen en SDG-relevante internationalisering van het bedrijfsleven en 2,5
miljard euro kapitaal voor financiering van de nationale en internationale activiteiten.
Hoeveel komt er dan in totaal onder het beheer van Invest-NL en hoeveel daarvan is
bestemd voor Internationaal?
50
Waarom wordt de RVO niet genoemd in de opsomming over het bundelen van regelingen
en het tegengaan van versnippering?
51
Is het kabinet van mening dat infrastructuur, een zeer ontwikkelingsrelevante sector,
ook in aanmerking zou moeten komen voor ondersteuning vanuit de Development Accelerator?
Zo nee, waarom niet?
52
Hoe gaat het vormgeven van het internationale investeringsinstrument van Invest-NL
door FMO samen met bestaand geld van FMO?
53
Kan de Minister specificeren wie er binnen Invest-NL straks over welk geld gaat? Wordt
«oud « en «nieuw» geld op een hoop gegooid in de nieuwe structuren?
54
Hoe wordt ten aanzien van het internationale deel van Invest-NL toezicht, sturing,
verantwoording en controle (o.a. door de Staten-Generaal) precies geregeld?
55
Invest-NL krijgt een aandeelhoudersrelatie met het Ministerie van Financiën, een beleidsovereenkomst
met het Ministerie van EZK en een samenwerkingsovereenkomst met FMO (EZK/BuZa). Kan
de Minister aangeven hoe de sturing van Invest-NL zal plaatsvinden in de praktijk
en het risico van driedubbele sturing voorkomen wordt?
56
Hoe is de toegang tot het internationale geld van Invest-NL voor het Nederlandse mkb
geregeld? Heeft het mkb een aparte route om aanspraak op middelen te maken?
57
Op welke wijze wordt er bij de ondersteuning aan Nederlandse bedrijven voor het op
de internationale markt brengen van hun producten en het oplossen van wereldwijde
vraagstukken, zoals duurzame energie, klimaatverandering, water en voedselvoorziening,
rekening gehouden met het gegeven dat vrouwen disproportioneel getroffen worden door
de gevolgen van klimaatverandering? Speelt ongelijkheid tussen mannen en vrouwen hierin
een rol? Zo ja, welke?
58
Bent u bereid om, voor zover dat nog niet aan de orde is, in de toekomst een enkel
loket te ontwikkelen voor de diverse op pagina 6 genoemde regelingen?
59
Hoeveel aanvragen voor financiering via het DGGF en DTIF worden jaarlijks gedaan?
Hoeveel worden hiervan gehonoreerd en hoeveel worden hiervan afgewezen?
60
Aan welke criteria voldoen de 70 lage- en middeninkomenslanden waarvoor het DGGF bedoeld
is? Op welke wijze worden deze landen hieraan getoetst?
61
Wat is de stand van zaken voor de lancering van deze fondsen, en is al bekend wanneer
deze fondsen beschikbaar worden gemaakt voor ondernemingen?
62
Staat het Challenge Fund open voor zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven/kennisinstellingen/maatschappelijke
organisaties? Kunt u toelichten of een Nederlandse speler betrokken moet zijn, of
kan er ook aanspraak worden gedaan op dit fonds door enkel lokale/internationale spelers?
63
Waarom wordt er enkel voor gekozen om bedrijven en hun activiteiten aan te sporen
om zich meer te richten op SDG's? Is het kabinet andersom ook bereid ontwikkelingssamenwerking,
zoals andere landen doen, ook meer in het bedrijfslevenkanaal te steken?
64
Is het Challenge Fund al in werking getreden? Zo niet, wanneer wel? Zo ja, is er al
veel aanspraak op gemaakt?
65
Welk percentage van de ontwikkelingsgerichte fondsen is bestemd voor vrouwelijke ondernemers
en hoe wordt de bijdrage aan SDG5 gemeten? Welk percentage van de ODA fondsen gaat
naar vrouwelijke ondernemers?
66
Hoe en door wie wordt besloten welke SDG’s in de toekomst worden toegevoegd aan de
focus van SDG-Partnerschapfaciliteit (SDGP)? Op welke termijn worden mogelijk nieuwe
SDGs toegevoegd?
67
Hoeveel banen gaat het Adressing Root Causes-fonds naar verwachting scheppen? Welke
targets zijn hiervoor opgesteld?
68
Hoe operationaliseert u de bijdrage van de private sector aan de SDGs? Welke rol speelt
uw eigen SDG5 agenda daarin? Hoe wordt vervolgens de bijdrage aan SDG5 gemeten? Spelen
de specifieke SDG doelen en indicatoren daar een rol in? Hoe zorgt u ervoor dat de
instrumenten in dat opzicht voldoende vraag gestuurd zijn?
69
Waarom is SDG5 niet expliciet in opgenomen in het financieringsinstrumentarium, dat
zoals eerder aangekondigd, uitgebreid met de SDG Partnerschappenfaciliteit die bedrijven,
kennisinstellingen, NGO’s en overheden ondersteunt die samenwerken aan de SDGs in
ontwikkelingslanden in eerste instantie SDGP gericht op SDGs 2, 8 en 17?
70
Hoe worden gendergelijkheid en vrouwenrechten meegewogen in de tenderprocedure voor
het DCDF en wat worden de gendermarkers?
71
Is het nieuwe Innovatiefonds een separaat fonds dat los staat van het bestaande instrumentarium
van het Ministerie van EZK om innovatie aan te jagen?
72
Op welke wijze vindt de «onafhankelijke controle» plaats? Door welke organisatie wordt
deze controle uitgevoerd en aan welke criteria wordt getoetst?
73
Wat is de reden dat de subsidie achteraf wordt betaald? Op welke wijze stimuleert
dit bedrijven deze stap te nemen?
74
Wat wordt er verstaan onder «schaalbare initiatieven» binnen het CFYE?
75
Wordt het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking in
dezelfde mate als het EKV-instrumentarium «vergroend»?
76
Wat bedoelt u met de alinea «Ten aanzien [...] de energietransitie»? Geldt er vanuit
het generieke exportinstrumentarium wel of geen ontmoedigingsbeleid ten aanzien van
de minder groene activiteiten van het bedrijfsleven? Zo nee, waarom is er dan gekozen
voor de toevoeging beginnend bij «maar»? Wat wordt daarmee bedoeld?
77
Is het kabinet ermee bekend dat er in de Nederlandse olie- en gassector, naast de
bekende olie- en gasbedrijven, veel mkb-toeleveranciers actief zijn die verantwoordelijk
zijn voor vele miljarden aan omzet per jaar (en het creëren van vele tienduizenden
banen) waarvan het overgrote deel in het buitenland wordt gegenereerd? Heeft het kabinet
hier rekening mee gehouden bij de overweging om fossiele energie uit te faseren per
2020? Zo ja, hoe?
78
Waarom wil het kabinet de exportondersteuning met betrekking tot fossiele energie
uitfaseren per 2020, temeer aangezien in de bijlage bij de recente Kamerbrief over
het Herzien Actieplan en Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling (Kamerstuk
33 625, nr. 265) wordt gekozen voor 2025? Kan het kabinet toelichten waarom er, slechts een aantal
maanden na de genoemde brief, is gekozen voor deze significante versnelling?
79
Kunt u toelichten hoe de gekozen uitfasering per 2020 tot stand is gekomen, temeer
aangezien de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 februari 2019 2050 als
uiterste datum heeft genoemd? Hoe verhoudt dit besluit zich in het bijzonder tot de
uitspraak «Nee, we hebben de komende jaren nog gas nodig en daar waar het in Nederland
veilig kan, blijven we gas winnen. En in 2050 is het afgelopen. Nederlands gas is
in de gasmarkt verreweg de meest duurzame oplossing. Daarna komt pijpleidinggas van
elders, daarna komt lng en uiteindelijk zijn het die verrekte kolencentrales, die
we moeten uitfaseren, want met kolencentrales is er geen klimaatdoelstelling van Parijs
te halen. Dat is wat mij betreft de situatie op de gasmarkt»?
80
Bent u ermee bekend dat veel opkomende landen en ontwikkelingslanden op dit moment
een transitie van steenkool naar gas doormaken, en dat duurzame energie voor veel
van die landen onbetaalbaar is? Welke rol is er tegen die achtergrond (nog) voor het
Nederlandse bedrijfsleven weggelegd, wanneer zij een bijdrage wil leveren aan deze
fase van de energietransitie in de desbetreffende landen? Hoe zit het dan met steun
van het kabinet voor een dergelijke bijdrage?
81
Deelt het kabinet de vrees dat door de uitfasering per 2020 de rol van gas als belangrijke
transitiebrandstof, met name voor opkomende economieën, wordt gemarginaliseerd (in
elk geval in relatie tot de Nederlandse betrokkenheid) en deze landen zo de mogelijkheid
wordt ontnomen om op de meest efficiënte en schone wijze de transitie te maken naar
een duurzame energievoorziening?
82
Bent u bereid het onderliggende onderzoek – waarop de keuze voor zonne- en windenergie
is gebaseerd – met de Kamer te delen?
83
Welke concrete stappen zet het kabinet in het licht van de ambitie om het generieke
exportinstrumentarium te vergroenen? Kunt u deze stappen opsommen en aangeven hoe
deze zich verhouden tot de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
84
Kunt u, in het kader van een gelijk speelveld, inzichtelijk maken of, hoe en welke
andere EU-landen hun financieel instrumentarium aan de in de paragraaf «vergroening»
genoemde voorwaarden verbinden? Kunt u dit in de vorm van een tabel inzichtelijk maken?
85
Wat is de stand van zaken van de tender voor de beheerder van het DFCD? Is al duidelijk
tegen welke voorwaarden vervolgens subsidie onttrokken kan worden uit het fonds?
86
Hoeveel geld is via het instrumentarium het afgelopen jaar geïnvesteerd in aan fossiele
energie gerelateerde projecten? Hoe verhoudt zich dit tot voorgaande jaren?
87
Vanaf welk moment zullen investeringen vanuit het instrumentarium aan projecten gerelateerd
aan fossiele energie volledig zijn afgebouwd?
88
Waarom zet de regering geen beperking op het generieke exportinstrumentarium ten aanzien
van fossiele energie of andere aspecten van IMVO? Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse
inzet om de klimaatdoelen van het Parijsakkoord en de Sustainable Development Goals
te behalen?
89
Staat het Dutch Fund for Climate and Development ook open voor maatschappelijke organisaties?
90
Hoe gaat u de ambities ten aanzien van de bijdrage aan SDG5 en «doing no harm» ten
aanzien van vrouwenrechten en gendergelijkheid zoals uiteengezet in uw besluit d.d.
09-11-2018 (MINBUZA2018.1183482) operationaliseren en toetsen?
91
Hoe wordt bijvoorbeeld een zo groot mogelijk impact op gendergelijkheid (SDG5) gemeten?
92
Met welke IMVO instrumenten worden negatieve impacts op vrouwen en meisjes voorkomen
nu de Guiding Principles van de Verenigde Naties (UNGP) en OESO Guidelines grotendeels
gender blind zijn?
93
Welke gender responsive indicatoren gaat u gebruiken? Van welke internationale best
practices gaat het fonds gebruik maken?
94
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de definitie van vrouwen als agents of
change zoals uiteengezet in uw besluit van 9 november 2018 (MINBUZA2018.1183482)?
95
Is er ook een specifieke ambitie met betrekking tot het financieren van vrouwelijke
ondernemers?
96
Hoe wordt consultatie en participatie van vrouwenrechtenorganisaties vormgegeven?
Krijgt het fonds een eigen klachtenmechanismen?
97
Betekent de volgende zin uit de brief: «het kabinet zet ambitieus in op mobiliseren
van groene investeringen en uitfaseren van publieke financiële steun aan steenkolenprojecten
en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland»
dat er ook wordt ingezet op het uitfaseren van exploratie en ontwikkeling van nieuwe
voorraden olie en gas in het buitenland?
98
De meest recente beleidsdoorlichting EKV (2016) constateert dat tenminste meer dan
de helft van de EKV portefeuille dekking biedt aan transacties die ten goede komen
aan projecten voor de winning van nieuwe olie en gasbronnen.
Waarom wordt het uitgangspunt van een combinatie van vergroening en uitfaseren van
publieke steun voor fossiel niet ook toegepast op het generieke exportinstrumentarium
van missies, ambassadeondersteuning en exportkredietverzekeringen?
Hoe wordt gegarandeerd dat een agenda van alleen vergroening zonder uitfasering van
steun voor fossiel afdoende resultaat gaat leveren op de Parijsagenda in het geval
van generieke exportinstrumenten?
99
Betekent het uitgangspunt «verbeteren in plaats van uitsluiten» dat bedrijven die
niet aan bepaalde toetsen voldoen niet worden uitgesloten? Sluit de overheid nou wel
of niet uit na toetsing?
100
Hoe verenigt u het uitgangspunt «verbeteren in plaats van uitsluiten» met de hanteren
van een expliciete uitsluitingslijst, verderop in de alinea, die bedrijven en sectoren
wel degelijk uitsluit? Houdt het kabinet zich wel aan het eigen uitgangspunt?
101
Is «excellente dienstverlening» een ambitie van het kabinet, of een waardeoordeel
van de zijde van het bedrijfsleven?
102
Waarom wordt de handelsagenda hier een «proactieve handelsagenda» genoemd? Klopt het
dat het woord «proactief» nergens in de handelsagenda (Kamerstuk 34 952, nr. 30) wordt genoemd? Zo ja, waarom hier dan wel?
103
Daar waar bedrijven kinderarbeid in hun productie-keten constateren en dit niet alleen
kunnen oplossen, kunnen zij samen met NGOs via het Fonds Bestrijding Kinderarbeid
(FBK) ondersteuning krijgen voor het aanpakken van de grondoorzaken van kinderarbeid.
Wat is de stand van zaken hieromtrent? Is hiervan al gebruik gemaakt?
104
Is er een maximale termijn die een bedrijf wordt gegund om zijn activiteiten in lijn
te brengen met de OESO-richtlijnen? Zo nee, op welke wijze wordt dan geconcludeerd
dat een bedrijf onvoldoende werkt aan een verbetertraject? Zo ja, wat is deze termijn?
105
Hoe vaak is gebruik gemaakt van het FBK? Welke resultaten worden met behulp van dit
fonds geboekt?
106
Betekent de werkwijze van het FBK dat kinderarbeid in de productieketen gedoogd wordt
zolang het bedrijf investeert in het tegengaan van de grondoorzaken van kinderarbeid?
107
Op welke risico’s anders dan kinderarbeid zal het nieuw in te stellen Fonds Verantwoord
Ondernemen zich richten? Hoeveel budget zal met dit fonds gemoeid zijn en welke bedrijven
kunnen hier aanspraak op maken? Op welke wijze kunnen bedrijven aanspraak op dit fonds
maken?
108
Hoe worden kleine bedrijven (actief) geïnformeerd over de genoemde aanpassingen?
109
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er hogere garantiepercentages kunnen worden geboden onder
het DTIF, DGGF en DHI?
110
Welk percentage van de doelgroep is bekend met DTIF, DGGF en DHI?
111
Zijn er al resultaten te zien als gevolg van de verruiming van financiering voor mkb
en start-ups? Op welke wijze wordt inzichtelijk of financieringsinstrumenten beter
beschikbaar worden voor kleinere en innovatieve partijen?
112
Hoe gaat de «extra promotie» worden vormgegeven?
113
Is het kabinet ermee bekend dat met name het Verenigd Koninkrijk en Denemarken de
laatste jaren op het terrein van ontwikkelingssamenwerking sterker inzetten op een
«national interest»-agenda en dat het Deense financieringsinstrumentarium (evenals
in Frankrijk en België) voor een deel nog is gebonden aan het eigen bedrijfsleven?
Zo ja, is het kabinet bereid zich hierdoor te laten inspireren?
114
Kunt u, aangezien u onderschrijft dat ondernemers knelpunten ervaren als het gaat
om ontwikkeling en financiering van grotere (investerings)projecten, aangeven hoe
u het initiatief van de Duitse overheid om – met een verwijzing naar het ongelijke
speelveld en het belang van het kunnen bieden van totaaloplossingen, inclusief financiering
– te besluiten tot een aanscherping van de Duitse exportstrategie, waarbij nadrukkelijk
de aandacht is gelegd op het financieringsinstrumentarium? Deelt het kabinet de uitgangspunten
van de Duitse aanscherping?
115
Welke stappen is het kabinet bereid voor te stellen of te ondernemen als de genoemde
dialoog met China mislukt?
116
Hoe succesvol is de genoemde «inzet om bestaande afspraken door meer partijen te laten
onderschrijven» tot nu toe geweest? Klopt het dat nog maar een derde van de wereldwijde
exportfinancieringsstromen wordt gedekt door de OESO-paraplu?
117
Is het kabinet van mening dat de «outreach» om opkomende markten die geen lid zijn
van de OESO te betrekken bij OESO-afspraken over exportfinanciering effectief is geweest?
Zo ja, waaruit blijkt dat?
118
Hoe beoordeelt de Minister de voortgang in de zogeheten International Working Group,
die sinds 2012 een dialoog voert om te komen tot afspraken over exportfinanciering
met opkomend markten als China? Is de reikwijdte van de gespreksonderwerpen dusdanig
dat verwacht kan worden dat hiermee een gelijk speelveld met landen als China kan
worden bereikt? Welke succes zijn hierbij reeds behaald of in het zicht?
119
Onderschrijft het kabinet de stelling dat doordat China geen duidelijk onderscheid
maakt tussen de verschillende vormen van «official finance» (EKV, financiering uit
ODA-middelen), en door de reacties van andere landen, het bestaande multilaterale
stelsel van afspraken dat in de laatste 60 jaar is opgebouwd wordt bedreigd? Hoe gaat
het kabinet bevorderen dat op deze terreinen voor Nederlandse (en Europese) bedrijven
een gelijk speelveld gaat ontstaan?
120
Waarom komt het op pagina 10 genoemde Fonds Verantwoord Ondernemen niet voor in het
overzicht? Welke fondsen/instrumenten ontbreken nog meer in dit overzicht?
121
Kunt u per instrument aangeven via welke internetpagina ondernemers in aanmerking
kunnen komen voor het desbetreffende instrument?
122
Hoe voorkomt het kabinet dat het totaal aan instrumenten met name geschikt is en blijft
voor grotere en vooral ook meer ervaren internationale spelers? Met andere woorden:
hoe kan het mkb worden aangezet tot gebruikmaking van het instrumentarium en welke
rol is in dat opzicht voor het kabinet weggelegd?
123
Wat is de reden dat voor Climate Investor One een bijdrage vanuit de begroting van
Buitenlandse Zaken wordt geleverd? Hoe hoog is deze bijdrage?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.