Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over resultaten flitspeiling en interviews sectoren 'zomertijd-wintertijd' (Kamerstuk 35066-3)
2019D04653 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
de brieven van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 december
2018, met bijlage, over de resultaten van de flitspeiling inzak de omschakeling tussen
zomer- en wintertijd en de interviews met de sectoren «zomertijd-wintertijd» (Kamerstuk
35 066, nr. 3 en Kamerstuk 35 066, nr. 4).
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Kouwenhoven
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
2
2.
Betrouwbaarheid van de resultaten
3
3.
Nader onderzoek
3
4.
Weging van de onderzoeksresultaten
4
5.
Het proces
4
6.
Overige vragen
5
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van brief waarin o.a.
de resultaten van de flitspeiling beschreven staan. De leden van de VVD-fractie hebben
het kabinet bij de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken gevraagd naar het voorstel
van de Europese Commissie om de zomer- en wintertijd af te schaffen. Daarna hebben
zij een behandelvoorbehoud op deze voorgestelde richtlijn aangevraagd. Hier is met
elkaar over gesproken tijdens een algemeen overleg in december jl. Het onderwerp roept
veel reacties op uit het land en de leden van de VVD-fractie vinden het dan ook goed
dat het kabinet aandacht heeft voor het onderwerp en de Kamer hierover periodiek informeert.
Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen over
de flitspeiling en vervolgproces.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten
van de flitspeiling en de interviews met sectoren inzake omschakeling tussen zomer-
en wintertijd. De leden van de CDA-fractie beschouwen de wisseling van de seizoenen
en het dag- en nachtritme als natuurlijk gegeven en niet als voorwerp van overheidsbeleid.
Deze leden hebben dan ook de indruk dat de invoering van de zomertijd een vrucht is
geweest van maakbaarheidsdenken.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven, wat in 1977 de aanleiding
is geweest voor invoering van de zomertijd? In hoeverre hebben de overwegingen die
in 1977 hebben geleid tot invoering van de zomertijd, hun geldigheid behouden? In
hoeverre hebben de bezwaren die in 1977 werden aangevoerd tegen invoering van de zomertijd
hun geldigheid behouden of juist verloren?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten
van de flitspeiling en interviews sectoren «zomertijd-wintertijd». De genoemde leden
vinden het positief dat de Minister een peiling heeft uitgevoerd. Wel willen de leden
nog wat extra toelichting bij een aantal punten.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de resultaten
van de flitspeiling over de zomer- en wintertijddiscussie. Deze leden hebben naar
aanleiding van de uitkomsten enkele vragen aan de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van
de resultaten van de flitspeiling naar inzake omschakeling tussen zomer- en wintertijd.
Zij hebben daar enkele vragen over. Zij willen graag een uiteenzetting van de manier
waarop de besluitvorming over dit thema plaats zal vinden. Dit is volgens deze leden
vooral van belang omdat ook uit dit onderzoek blijkt dat de keuze van omliggende landen
leidend is voor Nederland.
De leden van de SGP-fractie steunen de visie van de regering dat een besluit over
eventuele verandering van de wisseling van de zomer- en wintertijd alleen moet worden
genomen na zorgvuldig onderzoek.
2. Betrouwbaarheid van de resultaten
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het feit dat er een fout is
gemaakt in het onderzoek flitspeiling inzake «zomer- en wintertijd». De Minister schrijft
in haar tweede brief van 19 december 2018 dat deze fout geen gevolgen zal hebben voor
de conclusie van het rapport. De leden van de VVD-fractie hebben over de invloed van
deze fout op de conclusies van het rapport nog enkele vragen. Hoe is de fout in het
onderzoek ontstaan? Wanneer in het onderzoek van de flitspeiling is de fout ontdekt?
Hoe is tot de slotsom gekomen dat deze fout geen gevolgen zal hebben voor de eindconclusie?
In welke mate heeft deze fout invloed gehad op andere vragen in het onderzoek van
de flitspeiling? Hoe weet de Minister zeker dat de fout geen invloed heeft gehad op
de resultaten van de peiling? Weet de Minister zeker dat er geen nieuwe flitspeiling
nodig is? Zo ja, hoe weet de Minister dat? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat er een fout is gemaakt bij vraag
Q3b van het onderzoek. De Minister geeft aan dat dit echter geen effecten heeft op
de uitslag van het onderzoek. Kan de Minister nader toelichten wat de reden is dat
zij denkt dat de gemaakte fout niet van invloed is op de uitkomst?
In het onderzoek komt onder meer aan de orde of Nederland eenzelfde tijd moet kennen
als omliggende landen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of een dergelijke
vraag niet veel te onbepaald is. Het maakt immers behoorlijk wat uit of er hierbij
gekeken wordt naar de tijd in Groot-Brittannië, België of Duitsland. Wordt er wel
voldoende specifiek gesproken over het land of de landen waarmee een gezamenlijke
tijd wordt nagestreefd? Wordt hiernaar ook wel uitdrukkelijk onderzoek gedaan? Wat
zijn de belangrijkste criteria om te bepalen naar welk land vooral gekeken wordt?
Het lijkt erop dat in het voorleggen van de drie vragen («spontaan»; na informatie;
na voor- en nadelen) eerst de voordelen zijn benoemd en daarna de nadelen. Is het
ook denkbaar dat die volgorde invloed heeft op de uiteindelijke beoordeling van het
handhaven van de huidige situatie? De leden van de SGP-fractie vragen zich af of bij
nieuw onderzoek ook gekeken wordt naar het effect van de volgorde waarin de voordelen
respectievelijk nadelen worden benoemd.
3. Nader onderzoek
De Minister beschrijft in haar brief van 19 december 2018 hoe de volgende stappen
in het proces vorm gaan krijgen en noemt een multidisciplinair onderzoek naar de drie
tijdsystemen. Welke drie tijdsystemen worden hier bedoeld? De leden van de VVD-fractie
ontvangen graag meer informatie over de stand van zaken van dit onderzoek. Worden
de resultaten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld? Zo ja, wanneer kan de Kamer
de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft aangegeven dat voor een
wetenschappelijke onderbouwing van de keuze voor een bepaald tijdssysteem een breder
scala aan disciplines en perspectieven nodig is. De leden van de CDA-fractie delen
de opvatting van de regering dat het opportuun is de drie tijdsystemen nader multidisciplinair
te onderzoeken, waarbij in ieder geval ook wordt gekeken naar de financiële gevolgen,
grenseffecten en het milieu.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering de uitkomsten van dit onderzoek
verwacht?
4. Weging van de onderzoeksresultaten
In het onderzoek naar zomer- en wintertijd zijn de volgende twee resultaten aan het
licht gekomen. Ten eerste: de keuze voor een bepaald tijdsysteem in Nederland leeft
sterk onder de bevolking. Ten tweede: de meeste Nederlanders denken de gevolgen te
kunnen overzien en zijn overtuigd van hun mening. Over beide resultaten hebben de
leden van de VVD-fractie vragen. Wat gaat de Minister doen met deze resultaten, hoe
worden deze gebruikt in de aangekondigde vervolgstappen? Hebben deze resultaten gevolgen
voor de opzet van het multidisciplinair onderzoek, genoemd in de brief van 19 december
jl.? Wat is de relatie tussen beiden onderzoeken?
De leden van de D66-fractie zijn positief over de uitkomst dat een meerderheid van
de Nederlanders af wil van het schakelen tussen zomer- en wintertijd. Ook valt het
de eerder genoemde leden op dat de meerderheid van de ondervraagden aangeeft (zeer)
positief te zijn over het overleggen met buurlanden over de te kiezen tijdzone. Kan
de Minister aangeven welke conclusies zij hieruit trekt, en welke acties de Minister
gaat verbinden aan de meerderheid die positief is over afstemming met buurlanden?
Op welke wijze heeft deze peiling invloed op de standpuntbepaling van de Minister?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar hoe de regering de uitkomsten
van de flitspeiling en het wetenschappelijk onderzoek samen gaan wegen? Welke uitkomst
weegt uiteindelijk voor de regering het zwaarst? En hoe gaat de regering de standpunten
van de buurlanden wegen wanneer bijvoorbeeld Duitsland en België een ander standpunt
hebben?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten in hoeverre de positiebepaling over
dit onderwerp volgens het kabinet zou moeten afhangen van de voorkeuren over het hanteren
van zomer- dan wel wintertijd en de omschakeling daartussen, of van een meer feitelijke
analyse van de voor- en nadelen van de verschillende opties.
5. Het proces
De Minister beschrijft in haar brief van 19 december 2018 hoe de volgende stappen
in het proces vorm gaan krijgen en benoemt de consultatie van andere EU-lidstaten.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Minister alle drie de opties met
de andere lidstaten bespreekt en dus ook de mogelijkheid «»het tijdsysteem te houden
zoals het is»»? Zo nee, waarom niet? Welke landen zijn er tot nu toe reeds gesproken?
Wat zijn de posities van deze landen? Zijn er al lidstaten die een keuze hebben gemaakt
over het al dan niet afschaffen van de bestaande richtlijn? Welke landen is de Minister
voornemens nog te gaan spreken? Gaat de Minister de Kamer informeren over deze gespreken?
Zo ja, hoe gaat de Minister de Kamer informeren en wanneer? Zo nee, waarom niet? De
Minister heeft eerder gedeeld dat er wordt gesproken met Duitsland en de Benelux.
Met welke andere lidstaten wordt gesproken? Wordt ook een grote handelspartner als
het Verenigd Koninkrijk betrokken bij de strategische positionering van Nederland
als het gaat om deze richtlijn? Hoe beoordeelt de Minister deze gesprekken in de besluitvorming
voor zomer- en wintertijd? Wat doet de Minister met de informatie over de positie
van andere lidstaten die uit deze gesprekken komt?
Het proces over zomer- en wintertijd kent drie stappen: (1) flitspeilingen; (2) overleg
met andere landen; (3) experts. Wat als die tegenstrijdige resultaten opleveren? Gaarne
krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen betreft het proces en hoe de Kamer
hier bij betrokken is en geïnformeerd wordt. Komt er een beslismoment dat «houden
zoals het is» niet mogelijk is en Nederland zich moet voorbereiden op een keuze? Zo
ja, wanneer moet er een keuze worden gemaakt? Hoe staat dit in relatie tot het tijdspad
in Europa? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.
De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag wat de huidige stand van zaken is
op Europees niveau. In de brief van 19 december 2018 geeft de regering aan dat op
dat moment nog niet duidelijk was hoe het onderwerp in Europees verband verder zou
worden besproken. Is dit nu wel bekend? Zo ja, wanneer verwacht de regering de dat
er volgende stappen in dit vraagstuk worden gezet?
6. Overige vragen
De leden van de CDA-fractie hechten eraan, dat de keuze voor een tijdsysteem niet
alleen wordt onderbouwd met meningen, maar ook met feitelijke gegevens. Kan de Minister
aangeven welke kosten zijn gemoeid met het halfjaarlijks verzetten van de klok. Deze
leden vragen in dit verband niet alleen naar de kosten van publiekscampagnes, maar
ook naar de lasten (in tijd en geld) voor burgers en bedrijven. Is het halfjaarlijks
verzetten van de klok meegenomen in het Onderzoek naar de Administratieve Lasten Burger
voortvloeiend uit de regelgeving van het Ministerie van BZK? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Zo nee, waarom niet?
In het onderzoeksrapport wordt gesproken over het Europese onderzoek, waarbij 84%
van de deelnemers – die zichzelf aangegeven hebben – voorstander is van het afschaffen
van de wisselende tijden. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of er nauwkeuriger
bekend is hoe de opvattingen in de verschillende andere Europese landen zijn, mede
in het licht van het gegeven dat dit onderzoek alleen uitgaat van mensen die zichzelf
aangemeld hebben.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S. Kouwenhoven, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.