Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek naar mogelijkheden voor een verbod op de Eritrese diasporabelasting
22 831 De Hoorn van Afrika
Nr. 137 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 februari 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 9 november 2018
over het onderzoek naar mogelijkheden voor een verbod op de Eritrese diasporabelasting
(Kamerstuk 22 831, nr. 136).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 december 2018 aan de Minister van Buitenlandse
Zaken voorgelegd. Bij brief van 4 februari 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport
van het International Bureau for Fiscal Documentation (IBFD) en de appreciatie van
het onderzoeksrapport door het kabinet. Tevens danken zij de onderzoekers voor het
door hen geleverde werk. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het onderzoek
naar mogelijkheden tot een verbod op Eritrese diasporabelasting. Zij hebben derhalve naar aanleiding van het onderzoek en de reactie van
het kabinet nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het IBFD onderzoek «Diasporabelasting
door Eritrea en de Nederlandse belastingwetgeving» en de daarop volgende brief van
de Minister van Buitenlandse Zaken. Graag delen de leden van de GroenLinks-fractie
hierover nog wat vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het rapport over Eritrese diasporabelasting
van het International Bureau for Fiscal Documentation en de reactie van het kabinet
daarop. Zij hebben nog een aantal vragen.
Opmerking vooraf
In de afgelopen jaren zijn op verzoek van leden van uw Kamer verschillende onderzoeken1 uitgevoerd naar de Eritrese diasporabelasting en de wijze van inning van deze belasting.
Uit de onderzoeken is gebleken dat de Eritrese diasporabelasting niet onrechtmatig
is en dat staten de vrijheid hebben om, binnen de grenzen van het internationale recht,
hun belastingstelsel in te richten en hierbij maatregelen te nemen om zich te verzekeren
van de inning van die belasting. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van dwang,
intimidatie of fraude bij de inning van de diasporabelasting, is het van groot belang
dat personen die dwang of intimidatie ervaren hiervan aangifte doen bij de politie,
zodat hieraan strafrechtelijke opvolging kan worden gegeven. Het kabinet blijft de
situatie ten aanzien van de inning van diasporabelasting nauwgezet volgen en mensen
met een Eritrese achtergrond stimuleren om, in geval van ervaren dwang, intimidatie
of fraude, meldingen te doen bij de politie. Nederland blijft de kwestie van de diasporabelasting
ook agenderen in bilaterale gesprekken met Eritrea en binnen de EU en de VN. Het kabinet
merkt op dat, zowel binnen de EU als binnen de VN, lidstaten voorzichtig hun engagement
met Eritrea hervatten. Ook is duidelijk dat de kwestie van diasporabelasting door
andere landen als veel minder problematisch wordt ervaren. De toenadering tussen Eritrea
en buurlanden en de opheffing van de VN sancties op Eritrea (14 november 2018), hebben
een impuls gegeven aan vrede en stabiliteit in de Hoorn van Afrika. Het kabinet juicht
deze ontwikkeling toe. Nederland zal in EU-verband pleiten voor het bestendigen van
de toenadering tussen Eritrea en zijn buurlanden. Tegelijkertijd zal Nederland blijven
aankaarten dat de mensenrechten in Eritrea beter moeten worden gerespecteerd (Eritrea
is een van de meest onvrije landen in de wereld zoals bv blijkt uit de ranglijst van
de denktank Freedom House) en dat Eritrea noodzakelijke rechtstatelijke, democratische en economische hervormingen
doorvoert.
Zie hieronder de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties VVD, D66, GroenLinks
en de SP.
I. Conclusies uit het IBFD onderzoek
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland ook belasting heft bij onderdanen
in het buitenland over in Nederland verkregen inkomen. Zij vragen zich echter af in
hoeverre dit daadwerkelijk vergelijkbaar is met de Eritrese situatie waar Eritrea
belasting heft over inkomen verkregen in Nederland, te weten in een groot deel van
de gevallen inkomen verkregen uit een uitkering. Daarnaast begrijpen de leden van
de VVD-fractie dat Eritreeërs in Nederland voor hun inkomen verkregen in Nederland,
bijvoorbeeld uit een uitkering, in Nederland geen vermindering of kostenaftrek kunnen
claimen voor de Eritrese diasporabelasting. Zij vragen of het kabinet dit nogmaals
kan bevestigen. Klopt het dan ook dat zij feitelijk twee keer belasting betalen over
hetzelfde inkomen?
1. Antwoord van het kabinet:
Net als de meeste landen, maakt Nederland bij de belastingheffing een onderscheid
tussen het inkomen van inwoners (woonlandsbeginsel) en het inkomen van niet-inwoners
(bronlandbeginsel). Op basis van het woonlandbeginsel worden inwoners van Nederland
voor het totale wereldinkomen in de belastingheffing van Nederland betrokken (binnenlandse
belastingplichtige) en op basis van het bronlandbeginsel worden niet-inwoners van
Nederland door Nederland belast voor het inkomen dat uit Nederland afkomstig is (buitenlandse
belastingplichtige). Personen die geen inwoner van Nederland zijn en die inkomen uit
andere staten verkrijgen worden niet in de belastingheffing in Nederland betrokken.
Eritrea daarentegen sluit aan bij het minder gebruikelijk nationaliteitsbeginsel en
heft hierdoor wel over uitkeringen en ander inkomen die niet-inwoners van Eritrea
met een Eritrese nationaliteit in het buitenland verkrijgen (waaronder uitkeringen
in Nederland).
Doordat in Eritrea aansluiting is gezocht bij het nationaliteitsbeginsel ontstaat
er dubbele belastingheffing. Omdat er geen belastingverdrag tussen Nederland en Eritrea
is overeengekomen, voorziet Nederland eenzijdig in een voorkoming van dubbele belasting
volgens het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Hierin wordt bepaald dat inwoners
van Nederland onder voorwaarden een vrijstelling, verrekening of kostenaftrek kunnen
claimen voor zover de belastingheffing ziet op buitenlands inkomen. Voor inkomen verkregen
uit Nederland wordt geen voorkoming van dubbele belasting verleend en behoudt Nederland
als woonstaat zijn heffingsrecht.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan bevestigen dat het feit
dat iets niet «in het fiscale systeem» past geen argument kan zijn om een verbod terzijde
te schuiven? Kan het kabinet bevestigen dat het de wetgever is die over het «systeem»
gaat en dus het systeem kan wijzigen?
2. Antwoord van het kabinet:
Zoals blijkt uit het IBFD rapport (Kamerstuk 22 831, nr. 136) is de manier waarop een staat belasting heft en int in beginsel voorbehouden aan
die staat. Staten hebben de vrijheid hun belastingstelsel in te richten binnen de
grenzen van het internationale recht. De Nederlandse belastingwetgeving bevat daarom
slechts bepalingen die betrekking hebben op de belastingheffing en -inning door Nederland
en biedt geen mogelijkheid om de heffing en/of inning van diasporabelasting door Eritrea
te verbieden.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie zich af welke mogelijkheden er zijn onderzocht
of onderzocht zouden kunnen worden om de diasporabelasting te verbieden omdat het heffen van deze belasting inherent contra-legem is,
bijvoorbeeld omdat hij in strijd is met de bepalingen uit het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
3. Antwoord van het kabinet:
Diasporabelasting is in beginsel niet onrechtmatig en behoort tot de soevereine rechten
van staten. Dat is inmiddels via verschillende kanalen onderzocht (zie ook voetnoot 1).
De heffing en inning van diasporabelasting, binnen de grenzen van het internationaal
recht, is als zodanig niet in strijd met de bepalingen uit het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). En Eritrea
is als niet EU-lidstaat zelf uiteraard niet gebonden aan het EVRM.
Ook vragen zij zich af welke mogelijkheden er zijn onderzocht om financiële stromen
van en naar de Eritrese overheid per definitie te verbieden? En welke mogelijkheden
er zijn onderzocht om de belasting te verbieden op grond van strijdigheid met het
Verdrag van Wenen inzake het Diplomatieke Verkeer? Welke mogelijkheden zijn er onderzocht
om het verbieden van het heffen van deze belasting expliciet onderdeel uit te laten
maken van het sanctieregime richting Eritrea, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
4. Antwoord van het kabinet:
In het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) uit augustus 2016 is reeds
gezocht naar mogelijkheden om op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek
verkeer de diasporabelasting te verbieden. De EVA concludeerde in dit adviesrapport
dat een verbod alleen mogelijk is voor zover er vastgesteld kan worden dat de wijze
van heffing en/of inning van belasting door Eritrea in strijd is met het Nederlands
(straf)recht (zie het EVA-advies en de appreciatie ervan in de bijlagen bij Kamerstuk
22 831, nr. 108). Uit het IBFD onderzoek blijkt verder dat Eritrea vrij is om, binnen de grenzen
van het internationaal recht, maatregelen te gebruiken om zich te verzekeren van de
inning van de diasporabelasting. Eritrea kan hiervoor zijn diplomatieke vertegenwoordiging
gebruiken net als andere staten dat mogen doen. Zij mogen alleen niet buiten hun diplomatieke
missies belasting innen op Nederlandse grondgebied, omdat dat in strijd is met de
(fiscale) soevereiniteit van Nederland. De VN-Veiligheidsraad stemde op 14 november
2018 unaniem voor het opheffen van de sancties tegen Eritrea. Hierdoor is het niet
langer mogelijk om een verbod op de heffing van de diasporabelasting expliciet onderdeel uit te laten maken van het sanctieregime richting Eritrea.
Ook ziet het kabinet geen mogelijkheden om financiële stromen van en naar Eritrea
te verbieden, omdat de diasporabelasting niet onrechtmatig is en er niet is vastgesteld
dat er dwang, intimidatie of andere strafbare feiten plaatsvinden bij de inning van
de diasporabelasting.
In het verleden zijn mogelijkheden in EU-verband bekeken voor een breder onderzoek
naar diaspora belasting, waar tot spijt van de leden van de VVD-fractie weinig medestanders
voor te vinden waren. Zij vragen zich af of een discussie over een multinationaal
verbod op deze belasting ooit op tafel heeft gelegen in de Ecofinraad; en zo nee,
of het kabinet bereid is dit op te brengen in EU-verband? En welke mogelijkheden zijn
er om een unilaterale heffing, analoog aan de diasporabelasting, te heffen op personen
uit het Eritrese regime?
5. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft het eerdere DSP-rapport (2017) gedeeld met EU-lidstaten en heeft
het vraagstuk van de diasporabelasting ingebracht als onderdeel van de Europees-Eritrese
betrekkingen die gebaseerd zijn op een strategie van druk en dialoog. De diasporabelasting
is niet opgebracht in de Europese raad voor Economische en Financiële Zaken (ECOFIN),
omdat de relevante beleidsvelden van deze raad zich niet lenen voor een discussie
over diasporabelasting. Binnen de EU bestaat er ook geen draagvlak voor een EU-actie
tegen Eritrese diasporabelasting. Mogelijkheden voor een unilaterale heffing, analoog
aan de diasporabelasting, richting personen van het Eritrese regime ziet het kabinet
niet. De VN-sancties tegen Eritrea zijn opgeheven, en daarom komen onder andere gerichte
sancties tegen personen uit het Eritrese regime te vervallen (zie ook antwoord op
vraag 4).
De leden van de D66-fractie betreuren het feit dat er in het Nederlandse belastingstelsel
geen mogelijkheden bestaan om de heffing en de inning van Eritrese diasporabelasting
in Nederland te verbieden. Zij ontvangen immers nog steeds signalen dat de inning
van Eritrese diasporabelasting door de Eritrese autoriteiten gepaard gaat met fraude,
dwang, afpersing en andere strafbare feiten, hetgeen in Nederland verboden is. Kan
het kabinet aangeven of andere landen wel een dergelijk verbod op de heffing en/of
inning van Eritrese diasporabelasting kennen? Zo ja, welke zijn dat?
6. Antwoord van het kabinet:
Andere landen kennen – voor zover bekend – geen verbod op de heffing en inning van
Eritrese diasporabelasting.
De leden van de GroenLinks-fractie blijven bezorgd om de veiligheid van de Eritreeërs,
binnen de landgrenzen en daarbuiten. De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen
dat er geen algemeen en/of specifiek verbod op de heffing en/of inning van diasporabelasting
opgenomen kan worden in de huidige Nederlandse belastingwetgeving. Zij vinden het
jammer dat deze mogelijkheid er niet is, en vragen daarom het kabinet om toelichting
welke ruimte het ziet om binnen het internationaal recht diasporabelasting in te perken als het land in kwestie (i) strafbare
feiten begaat in Nederland en (ii) wordt beschuldigd van mensenrechtenschendingen
in eigen land. De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorts van mening dat diasporabelasting
niet geïnd zou moeten kunnen worden door (a) landen die innen door middel van strafbare
feiten te begaan – als intimidatie en dwang – en (b) door landen die mensenrechten
schenden. Ten slotte vragen de leden van de GroenLinksfractie of er nog andere mogelijkheden
zijn om nieuwe wetgeving in te stellen om ongewenste belastingpraktijken tegen te
gaan?
7. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 9 nov 2018 is de inning van Eritrese diasporabelasting
verboden onder het Nederlandse strafrecht als deze gepaard gaat met fraude, dwang,
afpersing en andere strafbare feiten (Kamerstuk 22 831, nr. 136).
Zie antwoord 2 voor mogelijkheden binnen het Nederlandse belastingrecht. Zie antwoord
4 voor de toelichting of er ruimte is binnen het internationaal recht om de diasporabelasting
in te perken.
De leden van de SP-fractie lezen in het rapport dat het in het Nederlandse belastingstelsel
niet mogelijk is om de heffing en de inning van de Eritrese diasporabelasting in Nederland
te verbieden. Is daarmee de kous af, vragen de SP-fractieleden. Is hiermee uitgesloten
dat de Eritrese diasporabelasting aan banden kan worden gelegd of zijn er mogelijk
nog andere manieren om hier iets tegen te doen? De opstellers van het rapport schrijven
dat hun bevindingen niet uitsluiten dat elders in het Nederlandse recht eventueel
wel mogelijkheden bestaan voor het opnemen van bepalingen aangaande een verbod op
heffing en inning van de diasporabelasting door Eritrea, maar dat een dergelijke verdere
analyse niet paste binnen de onderzoeksopdracht. Kan het kabinet hierop reageren?
Waarom strekte de onderzoeksopdracht zich hier niet toe uit? Is het kabinet bereid
alsnog te laten onderzoeken of elders in het Nederlandse recht wel mogelijkheden bestaan
om de diasporabelasting aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
8. Antwoord van het kabinet:
Het IBFD onderzoek beperkt zich tot de studie van de Eritrese diasporabelasting vanuit
de fiscaliteit. Een verbod op diasporabelasting past niet in rechtsgebieden, zoals
het arbeidsrecht of personen- en familierecht en ook het belastingrecht biedt geen
mogelijkheid om de heffing en/of inning van diasporabelasting door Eritrea te verbieden
zoals het IBFD onderzoek uitwees. Daarnaast kent ook het internationaal recht geen
verbod op diasporabelasting. De heffing van diasporabelasting door een soevereine
staat kan dus niet verboden worden. Wel geldt er onder Nederlands recht een verbod
op de inning hiervan wanneer deze in strijd is met het Nederlandse strafrecht, in
het bijzonder wanneer de inning gepaard gaat met fraude, afpersing en intimidatie.
II. Aangiftebereidheid en registratie van aangiftes
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat per ministeriële regeling in 2016 de inning
van Eritrese diaspora belasting strafbaar is wanneer deze bijvoorbeeld vormen als
afpersing en oplichting aanneemt die strafbaar zijn. Voornoemde leden maken zich echter
zorgen over de aangiftebereidheid. Kan de Minister inzage geven in het aantal meldingen
dat wordt gedaan in relatie tot inning van diaspora belasting in combinatie met bijvoorbeeld
fraude of dwang?
9. Antwoord van het kabinet:
Er is geen centrale registratie van aangiften inzake het op een onrechtmatige manier
vorderen van diasporabelasting door Eritrea. De politie kan dus geen overzicht verstrekken
van het aantal aangiften dat er in dit verband is gedaan. Er zijn geen aanwijzingen
dat gevallen van (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting zijn toe- of
afgenomen sinds het schriftelijk overleg hierover op 27 november 2017 (zie Kamerstuk
22 831, nr. 131). Voor nadere informatie over de procedure en registratie van aangiften zij verwezen
naar het genoemde verslag.
De leden van de D66-fractie ontvangen signalen dat de inning van Eritrese diasporabelasting
door de Eritrese autoriteiten helaas nog steeds gepaard gaan met fraude, dwang, afpersing
en andere strafbare feiten. Helaas is de aangiftebereidheid onder Eritreeërs die met
deze problematiek te maken hebben laag, gezien het feit dat autoriteiten bij deze
groep door ervaringen uit het verleden weinig vertrouwen genieten. Ook is de sociale
controle binnen de gemeenschap hoog en is het doen van aangifte daarom niet zonder
gevaar, voor iemand zelf of voor zijn of haar familie. Is het kabinet, dit overwegende,
bereid een Centraal Meldpunt in te stellen waar Eritreeërs die gedwongen worden diasporabelasting
te betalen of met andere gerelateerde strafbare feiten te maken krijgen, dit anoniem
kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
10. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de brief van 19 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18,
nr. 2850) is het kabinet van mening dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs niet wenselijk
is. Het is juist belangrijk dat mensen met een Eritrese achtergrond de politie weten
te vinden en dat aangiften bij de politie binnenkomen. De politie registreert en onderzoekt
meldingen en stuurt ze (in geval van strafbare feiten) door naar het Openbaar Ministerie,
die vervolgens bepaalt of vervolging wordt ingesteld. De Ministeries van Justitie
en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid achten daarom een apart meldpunt
geen zinvolle of doelmatige aanvulling op de bestaande mogelijkheden.
De leden van de D66-fractie zijn zich ervan bewust dat aangiftes niet op nationaliteit
worden geregistreerd en dat daarom het aantal aangiftes naar aanleiding van inning
van Eritrese diasporabelasting onder dwang lastig vast te stellen is. Wel vragen de
leden zich af of het kabinet aan kan geven hoeveel aangiftes er in de afgelopen vijf
jaar, uitgesplitst per jaar, in het algemeen zijn gedaan in verband met de inning
van diasporabelasting? Kan voorts uiteengezet worden op welke landen deze aangiftes betrekken
hebben?
11. Antwoord van het kabinet:
Er is geen centrale registratie van aangiften inzake het op een onrechtmatige manier
vorderen van diasporabelasting in Nederland als zodanig. De politie kan een dergelijk
overzicht voor de afgelopen vijf jaar dus niet verstrekken. Voorts zijn er geen aanwijzingen
dat het aantal gevallen van (vermeende) dwang bij de inning van de Eritrese diasporabelasting
sinds het schriftelijk overleg op 27 november 2017 is toe- of afgenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie erkennen dat er stappen zijn ondernomen door dit
kabinet. Zo is er meerdere malen door het kabinet aangedrongen om aangifte te doen
als er strafbare feiten gemoeid gaan met de inning van diasporabelasting door Eritrea.
In juli jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken vragen beantwoord over de inning
van Eritrese diasporabelasting nadat de Tijdelijke Zaakgelastigde persona non grata
is verklaard; de leden constateren daarbij dat de Minister van Buitenlandse Zaken
het «moeilijk vond te beoordelen of de diplomatieke maatregel effect heeft gehad op
de (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting als er geen of zeer beperkt
aangifte plaatsvindt». Kan het kabinet hier nu wel een beoordeling over maken, zo
vragen deze leden? Hebben er strafbare feiten plaatsgevonden bij de inning van diasporabelasting
door Eritrea het afgelopen jaar? Wordt de veiligheid van mensen op Nederlands grondgebied
aangetast door het toelaten van de heffing en/of inning van diasporabelasting door
Eritrea?
12. Antwoord van het kabinet:
Er zijn in het afgelopen jaar geen nieuwe aanwijzingen van een toe- of afname van
het aantal gevallen van (vermeende) dwang bij de inning van diasporabelasting geweest.
Zoals gesteld in de brief van 17 januari 2018 (Kamerstuk 22 831, nr. 135), zijn er geen door een rechter vastgestelde bewijzen dat het Eritrese ambassadekantoor
onrechtmatige of strafbare feiten heeft begaan. Het Eritrese ambassadekantoor is gebonden
aan het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en kan niet buiten het ambassadekantoor
belasting innen van Eritreeërs. Verder zijn het heffen van diasporabelasting door
Eritrea en de inning daarvan in Nederland in beginsel niet onrechtmatig. Het wordt
pas onrechtmatig indien de inning van de belasting onder dwang of bedreiging plaatsvindt.
Het enkele feit dat Eritrea diasporabelasting heft en/of int in Nederland tast als zodanig dus de veiligheid van Eritreeërs
op Nederlands grondgebied niet aan.
Volgens de SP-fractieleden zijn er aanwijzingen dat intimidatie en dwang plaatsvinden
bij de inning van de Eritrese diasporabelasting. Verder is de inning verboden als
deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten of wanneer
zij in strijd is met het op Eritrea van toepassing zijnde sanctieregime. En dergelijke
praktijken zijn onwenselijk. Dat staat allemaal in de brief van de Minister. Dat vraagt,
naar de opvatting van de SP-fractieleden, om maatregelen. Kan het kabinet aangeven
of andere maatregelen genomen kunnen worden, buiten het belastingrecht om, om een
einde te maken aan intimidatie en dwang die plaatsvinden bij de inning van de Eritrese
diasporabelasting? Is hier meer inzet op mogelijk? Als dat niet het geval is, is dat
volgens deze leden moeilijk te verkroppen. Kan er ook op ingegaan worden of er meer
gedaan kan worden zodat personen die dwang of intimidatie ervaren bij de inning van
de Eritrese diasporabelasting zich melden bij de politie?
13. Antwoord van het kabinet:
Zoals gemeld in de brief van 18 september 2017 (Kamerstuk 22 831, nr. 130) is er in 2017 een handreiking voor gemeenten gepubliceerd met informatie over de
Eritrese gemeenschap. De handreiking adviseert gemeenten om de aangiftebereidheid
binnen de Eritrese gemeenschap actief te stimuleren, indien blijkt dat daar gegronde
aanleiding voor is. Daarnaast is een handelingskader ontwikkeld om politiemedewerkers
nader te informeren en bewust te maken over de problematiek binnen de Eritrese gemeenschap.
Deze maatregelen ziet het kabinet als voldoende om de aangiftebereidheid onder de
Eritrese gemeenschap te stimuleren.
III. Diplomatieke betrekkingen met Eritrea
De leden van de VVD-fractie vinden in dit verband het uitwijzen van de Eritrese zaakgelastigde
in Nederland begin dit jaar een goede stap. Zij zijn van mening dat het ook naar de
Eritrese gemeenschap in Nederland een helder signaal is dat we in Nederland de lange
arm van Eritrea niet tolereren en dat wij niet accepteren dat mensen die vluchten
voor onderdrukking, hier in Nederland met diezelfde onderdrukking te maken krijgen.
In de diplomatieke gesprekken die sinds de uitwijzing van de zaakgelastigde hebben
plaatsgevonden wordt van Eritrese zijde aangegeven dat zij handelen binnen de Nederlandse
wet. De leden van de VVD-fractie vragen zich echter af of dwang en afpersing rondom
de inning van de diaspora belasting daadwerkelijk is gestopt. Welke signalen van afpersing
of onderdrukking heeft het kabinet sinds het uitwijzen van de zaakgelastigde ontvangen?
14. Antwoord van het kabinet:
Er zijn sinds het uitwijzen van de zaakgelastigde geen nieuwe aanwijzingen van een
toe- of afname van het aantal gevallen van (vermeende) dwang bij de inning van diasporabelasting
door Eritrea.
De leden van de VVD-fractie willen in dat licht niet alleen ingaan op de diaspora
belasting, omdat zij zich realiseren dat de greep van de Eritrese regering op de gemeenschap
in Nederland veel groter is, bijvoorbeeld door de komst van Eritrese regeringsfunctionarissen
naar bijeenkomsten in Nederland. Heeft het kabinet zicht op het aantal gevallen dat
een afgevaardigde van de Eritrese regering het afgelopen jaar naar Nederland kwam
of wilde komen voor een bijeenkomst met de Eritrese gemeenschap? Deze leden vragen
een blijvende inzet van het kabinet om dergelijke afvaardigingen tegen te gaan. De
leden van de VVD-fractie vinden dat dergelijke hoge afvaardigingen spanningen kunnen
importeren in een reeds zeer gesloten gemeenschap in Nederland. Zij vinden het belangrijk
dat inwoners van ons land hier een bijdrage leveren en niet uit angst hun blik meer
dan anders op Eritrea gericht houden.
15. Antwoord van het kabinet:
Er is in het afgelopen jaar geen officieel bezoek geweest van een afgevaardigde van
de Eritrese regering. Zoals aangegeven in de brief van 19 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II
2017/18, nr. 2850) heeft Eritrea gehoor gegeven aan het Nederlandse verzoek om geen hoge regeringsfunctionarissen
uit Asmara af te vaardigen naar Eritrese bijeenkomsten in Nederland.
De leden van de D66-fractie brengen in herinnering dat op verzoek van de motie-Sjoerdsma/Azmani
d.d. 20 december 2017 (Kamerstuk 22 831, nr. 132) in januari 2018 de Eritrese Tijdelijk Zaakgelastigde van de ambassade in Den Haag
tot persona non grata is verklaard. Zij steunen het zware diplomatieke signaal dat
hiermee door het Nederlandse kabinet aan de Eritrese autoriteiten is afgegeven. Is
het kabinet van mening dat, nu inmiddels een jaar verstreken is, waarneembare veranderingen
in het beleid van de Eritrese autoriteiten jegens de Eritrese gemeenschap in Nederland
wat betreft de inning van diasporabelasting zichtbaar zijn? Zo ja, welke? Zo nee,
hoe duidt het kabinet het feit dat het afgeven van een dergelijk zwaar diplomatiek
signaal geen consequenties lijkt te hebben gehad?
16. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de brief van 19 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18,
nr.
2850
) is het moeilijk te beoordelen of de diplomatieke maatregel effect heeft gehad op
de (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting als er geen of zeer beperkt
aangifte plaatsvindt. Sinds de maatregel heeft er op diplomatiek niveau een aantal
gesprekken plaatsgevonden en heeft de Eritrese overheid aanvullende informatie gedeeld
over de diasporabelasting en de wijze van heffing en inning. In die gesprekken heeft
Eritrea het standpunt herhaald dat zij met de heffing en wijze van inning binnen de
kaders van de Nederlandse wet- en regelgeving opereert en bereidheid getoond om in
gesprek te blijven over de Nederlandse zorgen. Zoals gesteld in de brief van 17 januari
2018 (Kamerstuk 22 831, nr. 135) zijn harde diplomatieke maatregelen alleen niet toereikend voor een duurzame oplossing
van de aanpak van de omstandigheden rondom de inning van de Eritrese diasporabelasting.
Het is onder andere cruciaal dat er aangiften van strafbare feiten worden gedaan en
er vastgesteld kan worden dat het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag onrechtmatige
of strafbare feiten heeft begaan.
De leden van de D66-fractie merken tevens op dat de betrekkingen tussen Eritrea en
het buurland Ethiopië lijken te verbeteren. In hoeverre leidt dit tot wijzigingen
in het beleid van de Eritrese regering inzake de inning en heffing van diasporabelasting?
Is er enige indicatie dat door de ontwikkelingen in de regio hier verbetering in plaatsvindt?
17. Antwoord van het kabinet:
De toenadering tussen Ethiopië en Eritrea is een positieve ontwikkeling die bijdraagt
aan vrede en stabiliteit in de Hoorn van Afrika regio. Nederland juicht deze ontwikkeling
toe. Het kabinet ziet echter geen verband tussen de positieve ontwikkelingen in de
regio en de inning van diasporabelasting door Eritrea in Nederland en andere landen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of en welke dialoog er plaatsvindt
over de diasporabelasting door Eritrea. Zou het kabinet nader willen toelichten welke
dialoog hierover plaatsvindt en hoe deze verloopt tussen (i) Nederland en Eritrea,
(ii) Nederland en andere landen en binnen (iii) het netwerk van de Expertise Unit
Sociale Stabiliteit van de Eritrese gemeenschap in Nederland?
18. Antwoord van het kabinet:
Er vinden periodiek gesprekken plaats met de Eritrese ambassadeur in Nederland, die
zijn standplaats heeft in Brussel. Deze gesprekken gaan over alle aspecten van de
bilaterale relaties tussen Nederland en Eritrea. Uiteraard worden ook de Nederlandse
zorgen over de wijze van de inning van de diasporabelasting besproken. Binnen de EU blijft het kabinet in gesprek met de andere lidstaten
over de heffing en inning van de diasporabelasting. Wel merkt het kabinet op dat zowel
binnen de EU als de VN de lidstaten voorzichtig hun engagement met Eritrea hervatten
en dat de kwestie van diasporabelasting als minder problematisch wordt ervaren door
andere landen. Nederland staat in dat opzicht alleen voor zoals bleek bij de bespreking
over Eritrea in de VN-Veiligheidsraad in november 2018. Nederland heeft als enige
land in de VNVR toen zorg over de diasporabelasting uitgesproken.
Vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ingezet op het opbouwen
van een netwerk in de Eritrese gemeenschap en het vergroten van de bewustwording binnen
de Eritrese gemeenschap om aangifte te doen bij verdenkingen van ongewenste praktijken.
In dit kader is een handreiking ontwikkeld voor gemeenten waarin gemeenten worden
geadviseerd om de aangiftebereidheid bij de Eritrese gemeenschap actief te stimuleren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier