Advies Afdeling advisering Raad van State en Reactie van de initiatiefnemer(s) : Advies Afdeling advisering Raad van State en Reactie van de initiatiefnemers
34 891 Voorstel van wet van de leden Ellemeet en Ploumen tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap en het Wetboek van strafrecht in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts
Nr. 5 ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE EN REACTIE VAN DE INITIATIEFNEMERS
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 24 april 2018 en de reactie van de initiatiefnemers d.d. 20 december 2018, aangeboden
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij brief van de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 22 februari
2018 heeft de Tweede Kamer, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet van de leden Ellemeet en Dijksma tot wijziging
van de Wet afbreking zwangerschap en het Wetboek van Strafrecht in verband met de
legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts, met memorie van
toelichting.
Het voorstel strekt ertoe de verstrekking van de abortuspil(len) op een laagdrempelige
wijze via de huisarts mogelijk te maken. Daartoe wordt de uitzondering op de strafbaarheid
van de zwangerschapsafbreking die thans voor de abortusartsen en artsen in een ziekenhuis
of een abortuskliniek geldt, uitgebreid tot afbreking van vroege zwangerschappen via
de huisarts. Met het voorstel wordt beoogd tegemoet te komen aan de keuzevrijheid
van vrouwen die ongewenst zwanger zijn om de zwangerschap af te breken met een medicatie
bij een vertrouwde hulpverlener.
Het voorstel besteedt geen aandacht aan (waarborgen voor) een zorgvuldige besluitvorming
rondom medicamenteuze zwangerschapsafbreking door de huisarts. Daardoor verandert
de in de huidige wetgeving getroffen balans tussen het belang van de bescherming van
het ongeboren leven enerzijds en het zelfbeschikkingsrecht en de hulpverlening aan
de ongewenst zwangere vrouw anderzijds. Een dragende motivering voor de verandering
van de getroffen balans ontbreekt.
Het vergroten van de keuzevrijheid van de vrouw door haar een mogelijkheid te geven
een ongewenste zwangerschap bij een vertrouwde hulpverlener af te breken acht de Afdeling
onvoldoende reden om de getroffen balans anders te doen uitvallen en afbreuk te doen
aan het huidige stelsel en de zorgvuldige praktijk.
In december 2016 heeft de Afdeling advisering geadviseerd over een regeringsvoorstel
dat eveneens als kern had het voor huisartsen mogelijk maken vroege zwangerschappen
medicamenteus af te breken1. Het voorliggende initiatiefvoorstel verschilt van het in 2016 door de Afdeling beoordeelde
wetsvoorstel zowel wat betreft de vormgeving als de doelstelling. Thans staat de keuzevrijheid
van de ongewenst zwangere vrouw centraal. Daaraan wordt volgens de initiatiefnemers
zoveel mogelijk tegemoet gekomen door de mogelijkheid van verstrekking van abortuspillen
door de huisarts toe te staan.
De initiatiefnemers danken de Afdeling advisering van de Raad van State voor haar
advies. Zij hebben hier met belangstelling kennis van genomen. Het is geenszins de
bedoeling van de initiatiefnemers afbreuk te doen aan het huidige stelsel en de zorgvuldige
praktijk. Integendeel, zij beogen met het voorliggende wetsvoorstel een even zorgvuldige
besluitvorming, zonder wijziging van de balans tussen het belang van de bescherming
van het ongeboren leven enerzijds en het zelfbeschikkingsrecht en de hulpverlening
aan de ongewenst zwangere vrouw anderzijds. De initiatiefnemers menen dat met de mogelijkheid
tot medicamenteuze zwangerschapsafbreking bij de huisarts deze balans gelijk blijft,
terwijl de zorg voor de ongewenst zwangere vrouw in een aantal gevallen zelfs zal
verbeteren. Naar aanleiding van het advies hebben de initiatiefnemers het wetsvoorstel
gewijzigd. Tevens is de memorie van toelichting aangepast. In het navolgende gaan
de initiatiefnemers nader in op het advies.
1. Inhoud van het voorstel
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat huisartsen een medicamenteuze afbreking van
de zwangerschap kunnen uitvoeren. Daartoe wordt tevens de bestaande strafuitsluitingsgrond
voor de afbreking van zwangerschap in artikel 296, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht
ten behoeve van de huisartsen uitgebreid. De huisarts wordt aldus bevoegd om, naast
de vergunninghoudende abortusklinieken en ziekenhuizen, een geregistreerd medicijn
(«abortuspil») te verstrekken. Anders dan de klinieken en de ziekenhuizen hoeft de
huisarts hier echter geen vergunning voor te hebben. Het wetsvoorstel noemt geen termijn
waarbinnen de zwangerschap door de huisarts kan worden afgebroken, maar uit de toelichting
zou kunnen worden afgeleid dat het om de termijn van maximaal 9 weken zwangerschap
gaat. Hiermee is aangesloten bij de maximale termijn waarvoor het medicijn is geregistreerd.2
Volgens het wetsvoorstel dient de medicamenteuze afbreking van zwangerschap door de
huisarts aan een aantal eisen te voldoen3: (a) er mag alleen gebruik worden gemaakt van een medicament dat geregistreerd is
voor de afbreking van een zwangerschap, (b) de huisarts mag geen winst nastreven binnen
de overkoepelende huisartsenorganisatie of zorggroep, en (c) voldaan moet zijn aan
de eisen omtrent bevoegdheid en bekwaamheid en de kwaliteitswaarborgen die door de
beroepsorganisaties en de professionele standaard worden gesteld, opdat gewaarborgd
is dat de behandeling voldoet aan de eisen die daaraan uit medisch oogpunt worden
gesteld. Over dit laatste onderdeel (c) kunnen bij algemene maatregel van bestuur
(amvb) nadere regels worden gesteld. Voorts geldt er een registratieplicht en de plicht
om ten minste eens per jaar de geregistreerde gegevens aan de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) te verstrekken.
Het doel van het wetsvoorstel is de keuzevrijheid van vrouwen te vergroten om een
ongewenste zwangerschap in een vroeg stadium af te breken met medicatie bij een vertrouwde
hulpverlener dicht bij huis.
De initiatiefnemers bevestigen dat de termijn waarbinnen een zwangerschap door de
huisarts kan worden afgebroken maximaal 9 weken zwangerschap is. De toelichting is
op dit punt aangevuld. Het doel van het wetsvoorstel is, zoals de Afdeling aangeeft,
de keuzevrijheid van vrouwen te vergroten om een ongewenste zwangerschap in een vroeg
stadium af te breken met medicatie bij een vertrouwde hulpverlener dicht bij huis.
Daarnaast willen de initiatiefnemers benadrukken dat niet alleen de keuzevrijheid
doch ook het optimaliseren van de zorg rond zwangerschap en anticonceptie doel zijn
van dit wetsvoorstel. Het is immers ook van belang dat de mogelijkheid van zwangerschapsafbreking
bij de huisarts kan voorkomen dat vrouwen in nood een ingreep onnodig uitstellen en
in een later stadium een abortus moeten ondergaan. Daarnaast is evenzeer van belang
dat de huisarts in staat is aanvullende zorg te geven, zoals nodig kan zijn bij slachtoffers
van seksueel geweld of bij vrouwen met onvoldoende kennis van anticonceptie. De toelichting
is ook op dit punt aangevuld.
2. Context
a. Werking van medicamenteuze zwangerschapsafbreking
Voor een goed begrip van de medicamenteuze wijze van zwangerschapsafbreking volgt
hierna een korte beschrijving van de werking van deze methode. Hoewel wordt gesproken
van de «abortuspil» gaat het niet om één pil, maar om een combinatie van pillen die
op verschillende dagen moeten worden ingenomen. Op de eerste dag van de behandeling
krijgt de vrouw de eerste pil die de werking van het zwangerschapshormoon blokkeert.
Enkele dagen later dient de vrouw vier pillen te gebruiken.4 Deze zijn gericht op het opwekken van weeën, waardoor de vruchtafdrijving plaatsvindt.
Tijdens de tweede fase kan de vrouw in een ziekenhuis of kliniek zijn, maar ook thuis.
In 4,8% van de gevallen5 is alsnog curettage nodig wegens incomplete abortus of ernstig bloedverlies. Ernstige
bijwerkingen of complicaties komen ook voor, zij het zeer beperkt.6
b. Juridische context
i. Uitgangspunten in de huidige wetgeving
De huidige abortuswetgeving is tot stand gekomen na een lang en intensief maatschappelijk
en politiek debat, waarbij de maatschappelijke ontwikkelingen rondom vraagstukken
als seksualiteit, zwangerschap, anticonceptie en gezinsvorming een belangrijke rol
hebben gespeeld.7 De afweging tussen de bescherming van het ongeboren leven enerzijds en anderzijds
het zelfbeschikkingsrecht van een vrouw en de hulpverlening aan een vrouw indien deze
zich door de ongewenste zwangerschap in een noodsituatie bevindt, heeft geresulteerd
in
de aanpassing van het Wetboek van Strafrecht op dit punt en de totstandkoming van
de Wet afbreking zwangerschap (hierna: Waz).
Het algemene uitgangspunt dat het plegen van abortussen als misdrijf in principe strafbaar
is, werd gehandhaafd. Daarmee wilde de wetgever het belang van de bescherming van
het ongeboren leven onderstrepen.8 Tegelijkertijd zijn op dit uitgangspunt wettelijke uitzonderingen geformuleerd. Deze
uitzonderingen houden in dat zwangerschapsafbreking die verricht is door een arts
in een ziekenhuis en een arts in een kliniek, die beide in het bezit zijn van een
daartoe vereiste vergunning op grond van de Waz, niet strafbaar is. Nadere eisen en
voorwaarden waaronder zwangerschapsafbreking mogelijk is, zijn vervolgens opgenomen
in de Waz en het Besluit afbreking zwangerschap.
ii. Zorgvuldigheid – waarborgen
De afweging die de wetgever uiteindelijk maakte tussen het belang van de bescherming
van het ongeboren leven en het belang van het zelfbeschikkingsrecht en de hulpverlening
aan de vrouw zag er als volgt uit:
«Het wetsontwerp gaat ervan uit, dat aan vrouwen die zich ten gevolge van een ongewenste
zwangerschap in een noodsituatie bevinden, hulp moet worden verleend. Wij zien daarbij
de afbreking van ongeboren menselijk leven als een zo ernstige en ingrijpende maatregel,
dat ze alleen kan worden aanvaard, indien de nood van de vrouw haar onontkoombaar
maakt. Dit uitgangspunt brengt met zich mee, dat de arts, de vrouw en zij die verder
bij de voorbereiding van een beslissing omtrent zwangerschapsafbreking mochten worden
betrokken, ieder voor zich, met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zullen moeten
handelen in het besef van de zware verantwoordelijkheid tegenover ongeboren menselijk
leven en van de gevolgen voor de vrouw en de haren.»9
Uit het voorgaande blijkt dat, gelet op het ingrijpende karakter van de beslissing
tot zwangerschapsafbreking, de wetgever een sterke nadruk heeft gelegd op de zorgvuldigheid
waarmee deze gepaard dient te gaan. Deze zorgvuldigheid komt tot uitdrukking in twee
elementen. Ten eerste gaat het om de zorgvuldigheid uit het oogpunt van de kwaliteit
van de medische behandeling. Ten tweede gaat het om de zorgvuldigheid van de besluitvorming
rondom de zwangerschapsafbreking. Deze zorgvuldige besluitvorming staat centraal in
de Waz.10 Teneinde beide elementen van de zorgvuldigheid te verzekeren, heeft de wetgever waarborgen
gegeven voor (1) het verzekeren dat de ingreep, waarbij de zwangerschap wordt afgebroken,
in medisch opzicht aan hoge eisen voldoet en (2) een procedure die moet leiden tot
een zorgvuldige besluitvorming in concrete gevallen. Daarvoor zijn in de Waz voorschriften
opgenomen die door middel van een vergunningstelsel worden gehandhaafd.
iii. Zorgvuldige besluitvorming
Een belangrijke voorwaarde voor het verlenen van een vergunning is dat iedere beslissing
tot het afbreken van zwangerschap met zorgvuldigheid wordt genomen en alleen dan wordt
uitgevoerd, indien de noodsituatie van de vrouw niet op andere wijze beëindigd kan
worden.11 Bij amvb zijn eisen gesteld met betrekking tot hulpverlening en besluitvorming. Het
gaat
onder meer om het volgende: er moeten voldoende deskundigen op psychologisch en maatschappelijk
gebied beschikbaar zijn die voldoende tijd en ruimte tot hun beschikking hebben; het
ziekenhuis of de kliniek moet er voor zorgen dat de arts een of meer gesprekken met
de vrouw voert om te komen tot een zorgvuldige besluitvorming; voor die gesprekken
dient voldoende ruimte en tijd ter beschikking te zijn gesteld; er zijn eisen gesteld
met betrekking tot de nazorg.12
Deze waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming gelden ongeacht de termijn waarbinnen
de zwangerschap wordt afgebroken: zij gelden zowel voor zwangerschapsafbreking tijdens
de overtijdbehandelingsperiode (6 weken en 2 dagen) als voor de zwangerschapsafbreking
na de overtijdbehandelingsperiode.13 Iedere zwangerschapsafbreking mag op dit moment alleen in een vergunninghoudende
instelling worden verricht (zie hierna voor overtijdbehandeling).
Een andere waarborg in het kader van de zorgvuldige besluitvorming is de beraadtermijn.
In de Waz is geregeld dat een zwangerschap niet eerder mag worden afgebroken dan op
de zesde dag nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen tot abortus
met hem heeft besproken.14 De eis van de beraadtermijn beoogt overhaaste uitvoering van een beslissing tot zwangerschapsafbreking
te voorkomen en zodoende een zorgvuldige besluitvorming te waarborgen.15 Om tot een besluit te komen moeten de belangen bij bescherming van het ongeboren
leven worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw en haar zelfbeschikkingsrecht.
Die niet eenvoudige afweging moet zorgvuldig gemaakt kunnen worden. Dat kan tijd kosten.
iv. Overtijdbehandeling
De overtijdbehandeling (afbreking van vroege zwangerschap bij een zwangerschapsduur
van maximaal 6 weken en 2 dagen) valt op grond van de parlementaire geschiedenis niet
onder de Waz. De reden hiervoor is dat bij die behandeling ten tijde van de totstandkoming
van de Waz niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de vrouw ook daadwerkelijk
zwanger was. Er waren nog geen betrouwbare technieken om in een vroeg stadium een
zwangerschap vast te stellen. De overtijdbehandeling viel echter wel onder artikel 296
Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de overtijdbehandeling, hoewel deze niet
onder de Waz valt, strafbaar is, tenzij deze wordt uitgevoerd door een arts in een
instelling met een vergunning op grond van de Waz.16
Inmiddels kan door de beschikbaarheid van gevoeliger zwangerschapstesten en van echografie
al in een vroegere fase duidelijkheid worden geboden over het al dan niet zwanger
zijn, respectievelijk over de duur van de zwangerschap. De overtijdbehandeling is
daarmee feitelijk een zwangerschapsafbreking. Hoewel de Waz formeel niet van toepassing
is op overtijdbehandelingen, hebben de wettelijke zorgvuldigheidseisen die bij zwangerschapsafbrekingen
van langere duur in acht worden genomen en met name de wettelijke beraadtermijn, wel
een merkbare uitstraling op de besluitvormingspraktijk bij de overtijdbehandelingen:
om de zorgvuldigheid van de besluitvorming rondom de zwangerschapsafbreking in de
overtijdperiode te garanderen, nemen de abortusartsen wel degelijk een beraadtermijn
in acht, zij het dat het om een flexibele termijn gaat (in tweederde van de gevallen
variërend van 1 dag tot meer dan 10 dagen).17
v. Conclusie
Het voorgaande laat zien dat de afweging die de wetgever destijds heeft gemaakt tussen
enerzijds het belang van de bescherming van het ongeboren leven en anderzijds het
zelfbeschikkingsrecht van een vrouw en de hulpverlening aan een vrouw indien deze
zich door de zwangerschap in een noodsituatie bevindt, zijn neerslag heeft gekregen
in de zorgvuldigheidseisen die aan de zwangerschapsafbreking worden gesteld. Het gaat
zowel om de medisch-technische zorgvuldigheid als de zorgvuldigheid van besluitvorming
omtrent zwangerschapsafbreking. Daarnaast werd de kring van de hulpverleners die bevoegd
zijn om abortussen te verrichten beperkt tot abortusartsen in de abortusklinieken
en de artsen in de ziekenhuizen die beiden vergunningplichtig zijn. Dit geldt ook
voor de overtijdbehandeling. Deze mag thans alleen met een vergunning worden uitgevoerd.
3. Beoordeling wetsvoorstel
a. Keuzevrijheid en laagdrempeligheid
Met het wetsvoorstel wordt de kring van personen die (medicamenteuze) zwangerschapsafbrekingen
mogen verrichten uitgebreid met de huisarts. Hiermee wordt beoogd de keuzevrijheid
voor de vrouwen te vergroten en de laagdrempeligheid van de behandeling te bevorderen.
Door een beroep te doen op het vergroten van de keuzevrijheid lijkt het bestaande
evenwicht tussen het belang van de bescherming van het ongeboren leven enerzijds en
het zelfbeschikkingsrecht en de hulpverlening aan vrouwen die zich in een noodsituatie
bevinden anderzijds, te verschuiven.
Daarnaast kan de beoogde laagdrempeligheid van de behandeling gevolgen hebben voor
de zorgvuldigheid van de besluitvorming omtrent zwangerschapsafbreking. De Afdeling
merkt het volgende op.
i. Keuzevrijheid – zelfbeschikkingsrecht
De toelichting gaat niet expliciet in op het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw. Een
belangrijke doelstelling van het wetsvoorstel is evenwel het vergroten van keuzevrijheid
van de vrouw door zwangerschapsafbreking via de huisarts mogelijk te maken. Daardoor
lijkt het wetsvoorstel meer nadruk te willen leggen op de autonomie en het zelfbeschikkingsrecht
van de vrouw.
De Afdeling mist in de toelichting, die vooral het vergroten van de keuzevrijheid
van de vrouw als motief voor het voorstel noemt, een afweging tussen enerzijds het
belang van autonomie en zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en anderzijds het belang
van de bescherming van het ongeboren leven. De Afdeling adviseert het vergroten van
de keuzevrijheid in het licht van genoemde belangen nader te motiveren.
In tegenstelling tot de Afdeling zijn de initiatiefnemers van mening dat het vergroten
van de keuzevrijheid van vrouwen de balans tussen het zelfbeschikkingsrecht van de
vrouw en de bescherming van het ongeboren leven niet aantast. Het voorliggende initiatiefwetsvoorstel
heeft als doel om de hulpverlening aan vrouwen, wanneer een keuze tot het al dan niet
overgaan tot een zwangerschapsafbreking wordt gemaakt, te verbeteren. Het uitbreiden
van de kring van personen die medicamenteuze zwangerschapsafbrekingen mogen verrichten
zorgt ervoor dat vrouwen deze afweging kunnen maken bij de hulpverlener waar zij zich
het meest op hun gemak voelen. Sommige vrouwen zullen de voorkeur geven aan de anonieme
omgeving van een kliniek, anderen aan de bekende omgeving bij de huisarts. De keuze
voor het al dan niet afbreken van de zwangerschap verandert echter niet door dit wetsvoorstel,
alleen de keuze voor de zorgverlener waar de vrouw de gekozen hulp krijgt wordt groter.
Aangezien de keuze voor het al dan niet afbreken van de zwangerschap, net als nu,
bij de vrouw blijft, heeft dit wetsvoorstel geen invloed op de balans tussen autonomie
en zelfbeschikkingsrecht van de vrouw enerzijds en het belang van de bescherming van
het ongeboren leven anderzijds.
Verschillende vrouwen hebben verschillende wensen en behoeften. De initiatiefnemers
geloven dan ook dat de hulpverlening rond zwangerschapsafbrekingen wordt verbeterd
wanneer vrouwen de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor hulp bij de huisarts. Echter
wordt de drempel om te kiezen voor een zwangerschapsafbreking hiermee niet verlaagd:
vrouwen zullen dezelfde afweging moeten maken en de huisarts zal voor het verstrekken
van de abortuspil aan soortgelijke zorgvuldigheidseisen moeten voldoen als een arts
in een kliniek. Hierbij wijzen de initiatiefnemers op voorbeelden uit onder andere
Frankrijk en Zweden waar de medicamenteuze afbreking van de zwangerschap door de huisarts
reeds is gelegaliseerd. Het medicamenteus afbreken van de zwangerschap door de huisarts
heeft in deze landen niet geleid tot een stijging van het aantal zwangerschapsafbrekingen.
In Zweden daalde het aantal afbrekingen van zwangerschap zelfs licht.18
Wanneer de initiatiefnemers aangeven dat zij beogen de laagdrempeligheid van de behandeling
te bevorderen, beogen zij niet te bewerkstelligen dat meer vrouwen zullen kiezen voor
een behandeling, noch dat gemakkelijker voor zwangerschapsafbreking wordt gekozen.
De laagdrempeligheid van de behandeling bevordert de toegankelijkheid van zorgverlening,
maar de afweging die gemaakt wordt, de wijze waarop deze besproken wordt met de zorgverlener
en de (na)zorg zijn bij de huisarts hetzelfde als bij de arts in de abortuskliniek
of in het ziekenhuis. De initiatiefnemers menen dat reistijd of het ontbreken van
een vertrouwde zorgverlener er nooit toe mag leiden dat een vrouw ervan afziet om
hulp te zoeken. Ook uitstel van een besluit tot zwangerschapsafbreking, door reistijd
of het ontbreken van een vertrouwde zorgverlener is niet gewenst, omdat dit leidt
tot meer ingrijpende zorg met meer risico’s. Om deze reden denken de initiatiefnemers
dat de mogelijkheid van zwangerschapsafbreking bij de huisarts een meerwaarde zal
hebben voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorgverlening omtrent medicamenteuze
zwangerschapsafbrekingen.
ii. Laagdrempeligheid: geen vergunningplicht
De beoogde laagdrempeligheid van medicamenteuze zwangerschapsafbreking komt tot uitdrukking
in het feit dat de huisarts niet vergunningplichtig zal zijn. Uit het wetsvoorstel
en de toelichting leidt de Afdeling af dat de initiatiefnemers daarmee beogen op een
zo laagdrempelig mogelijke manier de huisarts de bevoegdheid te geven om medicamenteuze
zwangerschapsafbreking uit te voeren.19
Een vergunning zou in dat kader een belemmering kunnen zijn, niet alleen vanwege de
administratieve lasten die het aanvragen daarvan met zich brengt, maar ook vanwege
de inhoudelijke voorschriften die daaraan zijn verbonden. Zo heeft de Landelijke Huisartsenvereniging
eerder laten weten dat een vergunningvereiste als een onnodige drempel wordt ervaren.
De Afdeling wijst op het volgende. De beoogde laagdrempeligheid heeft tot gevolg dat
voor de huisartsen het gemakkelijk wordt gemaakt – en zelfs gemakkelijker dan voor
abortusklinieken en ziekenhuizen die wel vergunningplichtig zijn – om vroege abortussen
uit te voeren. Aan de andere kant is er het vergunningstelsel in de Waz, bedoeld als
waarborg voor 1) de medisch-technische kwaliteit van de behandeling en 2) de zorgvuldige
besluitvorming, omdat het gaat om een beslissing die zowel de belangen bij bescherming
van het ongeboren leven als belangen bij het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw betreft.
De belangen die hier spelen kunnen strijdig zijn aan elkaar.
Het wetsvoorstel stelt weliswaar een aantal eisen waaraan voldaan moet zijn, zoals
eisen aan de medicatie, bekwaamheid en registratie. Echter, deze eisen zijn gericht
op de kwaliteit van de behandeling en van de medicatie en zijn uitsluitend uit medisch
oogpunt gesteld.20 Gezegd zou kunnen worden dat daarmee tegemoet is gekomen aan het medische aspect
van de zorgvuldigheid bij abortussen. De initiatiefnemers besteden echter geen aandacht
aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming rond de afbreking van de zwangerschap.
De toelichting stelt alleen dat de huisarts bij de counseling moet vaststellen dat
het een weloverwogen verzoek betreft21. Het wetsvoorstel stelt echter, anders dan de geldende Waz, geen eisen die een zorgvuldige
besluitvorming, waarin alle belangen worden afgewogen, verzekeren.
De Afdeling leidt uit de memorie van toelichting af dat het wetsvoorstel beoogt op
een zo laagdrempelig mogelijke manier de huisarts de bevoegdheid te geven om medicamenteuze
zwangerschapsafbrekingen uit te voeren. Dit zou tot uitdrukking komen in het feit
dat de huisarts niet vergunningplichtig zal zijn. De reden dat de initiatiefnemers
de vergunningsverplichting voor huisartsen niet hebben opgenomen in het voorliggende
wetsvoorstel is om te voorkomen dat, gelet op de omvang van veel huisartsenpraktijken,
de administratieve lasten en bijkomende regeldruk voor huisartsen worden verhoogd.
Dit betekent natuurlijk niet dat huisartsen niet moeten voldoen aan soortgelijke kwaliteits-
en zorgvuldigheidseisen als abortusklinieken en ziekenhuizen.
De zorgvuldigheidseisen die nu gelden voor abortusklinieken en ziekenhuizen strekken
er met name toe te verzekeren dat een vrouw die het voornemen heeft haar zwangerschap
af te breken wordt bijgestaan in deze keuze. Hierbij dient voorlichting te worden
verstrekt en de arts dient zich ervan te verzekeren dat de vrouw haar verzoek doet
in vrijwilligheid. De initiatiefnemers beogen de zorgvuldigheidseisen die gelden bij
de vergunning voor klinieken en ziekenhuizen ook van toepassing te laten zijn op huisartsen.
De zorgvuldigheidseisen zijn nu in dit wetsvoorstel ook opgenomen in artikel 6a, derde
lid. De uitwerking hiervan bij algemene maatregel van bestuur zou op punten iets kunnen
verschillen, omdat sommige voorschriften zich specifiek richten op een situatie die
alleen van toepassing is in klinieken en ziekenhuizen. Deze aspecten komen ook al
in de opleiding en scholing van de huisarts aan de orde waar het consulten bij ongewenste
zwangerschap betreft, en zal zeker onderdeel zijn van de scholing in het kader van
medicamenteuze zwangerschapsafbrekingen.
Om te garanderen dat er zowel aan de medisch-technische kwaliteitseisen als de eisen
omtrent zorgvuldige besluitvorming zal worden voldaan, hebben de initiatiefnemers
– naast de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen – de volgende waarborgen opgenomen
in het wetsvoorstel. Allereerst stelt het wetsvoorstel eisen aan de medicatie, de
voorwaarden waaronder de medicatie wordt verstrekt en de handhaving van de Waz. Zo
dient er gebruik te worden gemaakt van een medicament dat geregistreerd is, mag de
huisarts binnen de overkoepelende huisartsenorganisatie of zorggroep geen winst nastreven
en dient de huisarts ten minste eens per jaar de gegevens zoals bedoeld in artikel 11,
eerste lid, van de Waz aan de inspecteur te verstrekken.
De in artikel 6a genoemde algemene maatregel van bestuur zal verschillende kwaliteits-
en zorgvuldigheidseisen omvatten die in overleg met beroepsgroepen en de Inspectie
voor de Gezondheidszorg zullen worden opgesteld. Daarnaast zullen huisartsen die de
abortuspil willen kunnen voorschrijven zich moeten bekwamen door middel van een NHG
geaccrediteerde nascholing, in navolging van het advies zoals geformuleerd door het
NHG (Het Nederlands Huisartsen Genootschap, de wetenschappelijke vereniging van huisartsen).22 Deze accreditatie zal worden vastgelegd in GAIA; een scholing register dat alle nascholing
van huisartsen bijhoudt ten behoeve van de 5-jaarlijkse herregistratie van huisartsen.
De accreditatie maakt deel uit van de kwaliteitseisen in de algemene maatregel van
bestuur. De toelichting is op dit punt aangevuld.
De Afdeling wijst erop dat het gemakkelijker zou worden voor huisartsen dan voor abortusklinieken
en ziekenhuizen die wel vergunningplichtig zijn om vroege abortussen uit te voeren.
Dit zou het geval zijn omdat een vergunningsstelsel voor huisartsen ontbreekt. De
initiatiefnemers hebben al eerder aangegeven dat zij alleen willen afzien van een
vergunningsstelsel omdat dit, gezien de omvang van veel huisartsenpraktijken, onwenselijke
administratieve lasten met zich meebrengt. De vergunningsvereisten in het Besluit
afbreking zwangerschap schrijven nu onder andere voor dat het bestuur van het ziekenhuis
of de kliniek gegevens verstrekt omtrent de aard van de rechtspersoon, de statuten
en de samenstelling van het bestuur. Kleine huisartsenpraktijken hebben een andere
samenstelling dan ziekenhuizen en abortusklinieken waardoor zij soortgelijke gegevens
niet kunnen verstrekken. Daarnaast zouden huisartsen de administratieve lasten die
het opstellen van dergelijke omschrijvingen met zich meebrengen niet kunnen dragen.
Dit betekent echter niet dat er niet zal worden getoetst of huisartsen voldoen aan
de vereisten die zijn opgenomen in het wetsvoorstel en de algemene maatregel van bestuur.
De accreditatie vervangt in die zin het vergunningsvereiste. In artikel 6a, eerste
lid, onderdeel c, stellen de initiatiefnemers daarnaast voor dat NHG en LHV in samenwerking
met het Zorginstituut kwaliteitswaarborgen ontwikkelen waarbinnen de naleving van
de kwaliteitsvoorwaarden kan worden getoetst. De initiatiefnemers hopen hiermee tegemoet
te komen aan de zorgen over het bewaken van een zorgvuldig en verantwoord systeem
van zwangerschapsafbreking door de huisarts, zonder de administratieve lasten voor
huisartsen te vergroten.
Concluderend kan worden gesteld dat met een beroep op de laagdrempeligheid van de
zwangerschapsafbreking bij de huisarts afbreuk wordt gedaan aan de eerder door de
wetgever getroffen balans tussen het belang van de bescherming van het ongeboren leven
en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw. Een dragende motivering daarvoor ontbreekt.
Het voorstel noch de toelichting besteedt serieuze aandacht aan de zorgvuldigheid
van de besluitvorming bij zwangerschapsafbreking.
De initiatiefnemers leiden uit het advies van de Afdeling af dat er zorgen bestaan
omtrent het naleven van zorgvuldigheidseisen zoals deze nu zijn vastgelegd in het
Besluit afbreking zwangerschap. De initiatiefnemers zijn het met de Afdeling eens
dat iedere beslissing tot het afbreken van zwangerschap met zorgvuldigheid dient te
worden genomen. Het voorliggende wetsvoorstel is daarom aangepast om duidelijk te
maken dat er niets verandert aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de zorgvuldigheid
waarmee de procedure wordt doorlopen.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling hebben de initiatiefnemers, naast de
wettelijke vereisten van artikel 6a, derde lid, expliciet in het tweede lid van dat
artikel opgenomen dat de algemene maatregel van bestuur in ieder geval betrekking
dient te hebben op adequate en geaccrediteerde scholing van individuele huisartsen.
Deze scholing zal naast medisch-technische zaken ook gericht zijn op voorlichting
en begeleiding bij en na de besluitvorming.
De initiatiefnemers kunnen niet aansluiten bij het reeds bestaande Besluit afbreking
zwangerschap omdat meerdere artikelen in dit besluit niet van toepassing zijn op huisartsen.
Zo wordt in alle artikelen uitgegaan van klinieken waar bestuursleden en een directie
aanwezig zijn en verwijzen artikelen in het besluit naar doorverwijzingen van klinieken
of ziekenhuizen naar de huisarts. Bovendien kan bij algemene maatregel van bestuur,
in overleg met beroepsgroepen en Inspectie, een professionele standaard worden ontwikkeld
die beter aansluit bij de praktijk van een huisarts en de reeds geldende kwaliteitseisen
zoals de 5-jaarlijkse herregistratie van specialisten. In deze herregistratie procedure
wordt onder andere gekeken of een huisarts heeft deelgenomen aan een visitatieprogramma
en of het specialisme in voldoende mate en regelmatig is uitgeoefend.23
De initiatiefnemers hebben de toelichting op dit punt aangevuld.
b. Meerwaarde ten opzichte van de huidige praktijk
Ook als het voorschrijven van de «abortuspil» door de huisarts met dezelfde zorgvuldigheidswaarborgen
zou zijn omkleed als voor ziekenhuizen en abortusklinieken, rijst de vraag of en zo
ja welke meerwaarde de voorgestelde maatregel heeft ten opzichte van het huidige stelsel
en de zorgvuldige praktijk.
De toelichting vermeldt dat de huisarts voor veel vrouwen een vertrouwde professional
is met laagdrempelige toegang. Huisartsen kennen hun patiënten vaak al jaren en zijn
daarom een vertrouwde zorgverlener en deskundige op het terrein van reproductieve
zorg. Dit geldt des te meer voor vrouwen die niet makkelijk toegang hebben tot een
abortuskliniek of ziekenhuis, aldus de toelichting.24 De initiatiefnemers beogen ongewenst zwangere vrouwen een keuze te geven om de zwangerschap
in een vroeg stadium af te breken bij een vertrouwde hulpverlener dicht bij huis.25Dat zou, zo begrijpt de Afdeling de memorie van toelichting, een meerwaarde van het
voorstel kunnen zijn en de reden om het huidige stelsel zoals dat in de praktijk functioneert,
te veranderen.
Tegenover deze laagdrempeligheid van zwangerschapsafbreking door de (in een aantal
gevallen) vertrouwde huisarts staat de deskundigheid en de ervaring van de abortusartsen
zowel in de abortusklinieken als in de ziekenhuizen. Dit type behandelingen en begeleiding
behoort tot het specialisme van deze artsen, terwijl huisartsen gemiddeld een enkele
keer per jaar te maken zullen hebben met een verzoek tot zwangerschapsafbreking. Uit
de jaarrapportages van de IGJ blijkt steeds dat de huidige praktijk van zwangerschapsafbrekingen
door abortusartsen in de abortusklinieken en door artsen in de ziekenhuizen goed functioneert
en zorgvuldig is.
De Afdeling vraagt naar de meerwaarde van de huisarts, ook als het voorschrijven
van de «abortuspil» door de huisarts met dezelfde zorgvuldigheidswaarborgen zou zijn
omkleed als voor ziekenhuizen en abortusklinieken. Zoals eerder aangegeven zullen
voor huisartsen dezelfde zorgvuldigheidswaarborgen gelden.
Dat voor sommige vrouwen de huisarts een meerwaarde kan hebben is evident. Vrouwen
die voor de keuze staan om hun zwangerschap af te breken bevinden zich in een kwetsbare
positie. Zij hebben recht op optimale en kwalitatief goede, bereikbare en veilige
zorg. Hoewel de abortushulpverlening in Nederland goed en zorgvuldig en in het algemeen
ook toegankelijk is voor vrouwen, wordt de gang naar de huisarts door sommige vrouwen
als gemakkelijker ervaren dan de gang naar een abortuskliniek. De huisarts kan veelal
langer bekend zijn met de vrouw en de situatie waarin zij verkeert. Voor een groep
vrouwen zal het zeker van toegevoegde waarde zijn om ook bij de eigen huisarts terecht
te kunnen.
Veel vrouwen die hulp nodig hebben bij het besluit over het afbreken van een zwangerschap
wenden zich in eerste instantie tot de huisarts; de afgelopen jaren was dit een stabiel
percentage van ongeveer 57 procent.26 Zij worden nu door de huisarts verwezen naar een abortuskliniek. Ruim de helft van
alle zwangerschapsafbrekingen (inclusief de overtijdbehandelingen) vond plaats in
de eerste zeven weken, namelijk ongeveer 53 procent.27 Met andere woorden, er is een grote groep vrouwen die potentieel bij de huisarts
had kunnen blijven, indien de huisarts de mogelijkheid had gehad deze vrouwen te behandelen.
De huidige noodzaak om te verwijzen naar een abortuskliniek kan voor een deel van
de vrouwen een extra belemmering vormen, terwijl andere vrouwen juist de voorkeur
kunnen geven aan de meer anonieme omgeving van een ziekenhuis of kliniek.
De initiatiefnemers zijn van mening dat iedere vrouw het besluit tot zwangerschapsafbreking
moet kunnen nemen met hulp van de zorgverlener waarbij zij zich het meest op haar
gemak voelt. Met dit wetsvoorstel wordt geen enkele vrouw keuzevrijheid ontnomen:
iedere vrouw kan kiezen tussen een medicamenteuze behandeling in de huisartspraktijk
of een verwijzing naar een abortuskliniek. Overigens zal niet iedere huisarts zich
willen laten accrediteren voor medicamenteuze zwangerschapsafbreking. Voor een aantal
vrouwen zal de eigen huisarts dus geen mogelijkheid zijn.
De Afdeling geeft aan dat tegenover de laagdrempeligheid van zwangerschapsafbreking
door de vertrouwde huisarts de deskundigheid en ervaring van abortusartsen in de abortusklinieken
en ziekenhuizen staat. De initiatiefnemers zien deze tegenstelling niet en vragen
zich af over welke vaardigheden in het begeleiden van een zwangerschapsafbreking middels
de abortuspil een huisarts niet beschikt. Zij zijn van mening dat de abortuspil even
veilig wordt toegepast bij een behandeling in de abortuskliniek als bij de huisarts,
mits de huisarts beschikt over de juiste scholing. Dit is in lijn met het standpunt
van het NHG, de wetenschappelijke vereniging van huisartsen, welke stelt dat verstrekking
van het geregistreerde middel voor zwangerschapsafbreking in de eerste lijn «effectief»
en «veilig» is28.
De huisarts heeft gezien de positie in de eerstelijnszorg al samenwerkingsafspraken
met een of meer ziekenhuizen of klinieken en met psychologische en sociaalmaatschappelijke
hulpverlening. Daar komt bij dat, anders dan een arts in een kliniek, de huisarts
in de bijzondere positie verkeert om gedurende langere tijd nazorg te kunnen verlenen
aan de vrouw. Indien hij de vrouw al langer kent, heeft hij kennis van de achtergrond
van de vrouw en haar thuissituatie. Vooral met het oog op de preventie van herhaalde
abortus door middel van voorlichting en advies over gebruik van anticonceptiva zien
de initiatiefnemers een bijzondere rol weggelegd voor de huisarts. Door de huisarts,
naast de rol van verwijzer, ook de mogelijkheid te geven om de abortuspil voor te
schrijven, zal hij beter in staat zijn om zijn rol in anticonceptiezorg in zijn totaliteit
te vervullen. Daarnaast is duidelijk dat juist de huisarts een betere positie heeft
om slachtoffers van seksueel geweld eerder te herkennen en te begeleiden.
De initiatiefnemers hebben de memorie van toelichting op dit punt aangevuld.
De Afdeling merkt op dat het voorstel afbreuk doet aan het huidige stelsel, omdat
de kring van bevoegde hulpverleners wordt uitgebreid. De vraag rijst of het argument,
ontleend aan de band met de patiënt, in dit geval zo zwaar weegt en zo frequent aan
de orde is dat het reden moet zijn om ook de huisarts de bevoegdheid te geven de zwangerschap
af te breken.29 De Afdeling merkt in dit verband op dat de groep vrouwen die zich in eerste instantie
tot hun huisarts wendt, dat voor een deel zal doen vanwege de persoonlijke band met
hun
huisarts. Echter, een ander deel van de vrouwen zal anoniem30 willen blijven en zal zich om die reden rechtstreeks tot de abortuskliniek wenden.31
Zoals uit het voorgaande blijkt, functioneert het huidige stelsel en de praktijk goed
en zorgvuldig. Het afbreken van de zwangerschap is het specialisme van de abortusartsen
in abortusklinieken en ziekenhuizen, waar veel ervaring en deskundigheid is opgebouwd
omtrent afbreking van zwangerschap. Voor de verandering van dit zorgvuldige stelsel
en de praktijk dienen, zoals de Afdeling eerder heeft geadviseerd,32
zwaarwegende argumenten te worden aangevoerd. Het (niet nader ingevulde) argument
van de band van de vertrouwde huisarts met de patiënt acht de Afdeling, mede gelet
op de hiervoor genoemde overwegingen, ontoereikend om afbreuk te doen aan het huidige
stelsel en de praktijk.
De initiatiefnemers vragen zich af waarom alleen het feit dat de kring van bevoegde
hulpverleners wordt uitgebreid, afbreuk zou doen aan het stelsel. Zij menen dat deze
uitbreiding het stelsel juist verbetert. De Afdeling merkt op dat de groep vrouwen
die zich in eerste instantie tot hun huisarts wendt, dat voor een deel zal doen vanwege
de persoonlijke band met hun huisarts, maar dat een ander deel van de vrouwen zich
juist liever wenden tot de abortuskliniek. De initiatiefnemers zijn het eens met deze
constatering. Voor de groep vrouwen die zich liefst direct anoniem tot een abortuskliniek
wendt, verandert er ook niets. Voor de vrouwen die wél een persoonlijke band met hun
huisarts hebben wordt de zorg beter, nu zij ook daar terecht kunnen en niet gedwongen
worden doorverwezen. De praktijk laat zien dat veel vrouwen die hulp nodig hebben
bij het besluit over het afbreken van zwangerschap zich in eerste instantie tot de
huisarts wenden. Er is dus een grote groep vrouwen die potentieel bij de huisarts
had kunnen blijven, indien de huisarts de mogelijkheid had gehad deze vrouwen te behandelen.
Initiatiefnemers zijn van mening dat deze groep vrouwen keuzevrijheid wordt ontnomen;
de keuze tussen een medicamenteuze behandeling in de huisartspraktijk of een verwijzing
naar een abortuskliniek.
Het is wat betreft de initiatiefnemers dus relevant om middels een wetswijziging de
zorg rond zwangerschapsafbreking te optimaliseren. Voor de vrouwen voor wie de huisarts
geen optie is verandert er niets, voor de vrouwen die beter geholpen zouden kunnen
worden wanneer zij terecht kunnen bij hun huisarts regelt dit wetsvoorstel dat zij
dezelfde zorgvuldige zorg kunnen krijgen bij hun huisarts. De huisarts zal, net als
de arts in abortuskliniek of ziekenhuis, bij het verzoek tot eventuele behandeling
conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst informatie geven over
zowel de mogelijkheden van medicamenteuze afbreking als het alternatief van instrumentele
afbreking.
De initiatiefnemers beogen, anders dan de Afdeling aangeeft, met dit voorstel geen
afbreuk te doen aan de zorgvuldigheid van het huidige stelsel. Integendeel, de huidige
zorgvuldigheid rond de besluitvorming en procedure dient ongewijzigd te blijven. Wel
zijn zij van mening dat de mogelijkheid tot medicamenteuze zwangerschapsafbreking
bij de huisarts het huidige stelsel zal verbeteren. Dit geldt des te meer voor vrouwen
die niet makkelijk toegang hebben tot een abortuskliniek of ziekenhuis. Hierbij wijzen
de initiatiefnemers erop dat een deel van de vrouwen veel reistijd en daarmee gepaard
gaande kosten ondervinden wanneer zij naar een abortuskliniek moeten afreizen. Zo
bedraagt de reistijd van en naar de dichtstbijzijnde kliniek vanuit bijvoorbeeld het
centrum van Zoutelande met de auto 2 uur en 42 minuten. Met het openbaar vervoer is
dit zelfs 4 uur en 48 minuten. Daarbij heeft de (flexibele) beraadtermijn voor veel
vrouwen tot consequentie dat zij deze reistijd en kosten niet één maar twee keer moeten
maken. De initiatiefnemers zien hierin ook een argument om vrouwen die dit als een
extra belasting ervaren de mogelijkheid te bieden ook bij hun huisarts terecht te
kunnen.
De Afdeling constateert dat het huidige stelsel en de praktijk goed en zorgvuldig
functioneert. De initiatiefnemers delen deze constatering en willen met dit wetsvoorstel
niets afdoen aan de mogelijkheid voor vrouwen om zich te wenden tot abortusklinieken
en ziekenhuizen. Echter zijn de initiatiefnemers er wel van overtuigd dat het uitbreiden
van de kring van bevoegde hulpverleners het huidige stelsel verder zal verbeteren.
Zij geloven dat huisartsen goed in staat zijn om na het volgen van de vereiste scholing
de abortuspil te verstrekken. Voor nazorg is de huisarts optimaal geschoold om medische
en psychosociale nazorg te verlenen, inclusief het verstrekken van anticonceptie.
c. Conclusie
De huidige abortusregelgeving is tot stand gekomen na een lang en intensief maatschappelijk
en politiek debat. In de gemaakte afweging tussen het belang van de bescherming van
het ongeboren leven enerzijds en het zelfbeschikkingsrecht en de hulpverlening aan
de ongewenst zwangere vrouw anderzijds zijn de medische zorgvuldigheid van de behandeling
en de zorgvuldigheid van de besluitvorming cruciaal. Vanwege het karakter van de beslissing
tot zwangerschapsafbreking waarbij vaak tegenstrijdige belangen moeten worden afgewogen,
heeft de wetgever waarborgen gegeven ten einde een zorgvuldige besluitvorming te verzekeren.
Die waarborgen ontbreken in het voorstel. Het vergroten van de keuzevrijheid van de
vrouw door haar een mogelijkheid te geven een ongewenste zwangerschap bij een vertrouwde
hulpverlener af te breken acht de Afdeling onvoldoende reden om de getroffen balans
anders te doen uitvallen en afbreuk te doen aan het huidige stelsel en de zorgvuldige
praktijk.
Daarbij komt dat de huidige praktijk goed functioneert en als zorgvuldig wordt aangemerkt.
Door de huisarts bevoegd te maken om zwangerschappen medicamenteus af te breken zonder
daarbij de zorgvuldigheid van de besluitvorming omtrent zwangerschapsafbreking zelfs
maar in beeld te brengen, doet het voorstel afbreuk aan de door de wetgever getroffen
balans.
Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.
4. Beraadtermijn overtijdbehandeling
Uit het wetsvoorstel noch uit de toelichting kan worden afgeleid welke beraadtermijn
gehanteerd dient te worden bij medicamenteuze zwangerschapsafbreking door de huisarts.
Op grond van de Waz geldt een beraadtermijn van minimaal vijf dagen33 voor zwangerschapsafbrekingen buiten de overtijdbehandelingsperiode (6 weken en 2
dagen). Wat betreft de overtijdbehandeling hanteren abortusklinieken en ziekenhuizen
in de praktijk een flexibele beraadtermijn. Uit de meest recente jaarrapportage van
de IGJ blijkt dat in 2016 bij bijna tweederde van de overtijdbehandelingen een beraadtermijn
is gehanteerd, bij de helft zelfs langer dan vijf dagen.34
Onduidelijk is of de initiatiefnemers de huidige praktijk van flexibele beraadtermijnen
voor de overtijdbehandelingen willen voortzetten. De Afdeling acht het voor een zorgvuldige
en weloverwogen afbreking van een vroege zwangerschap noodzakelijk dat er een beraadtermijn
(conform de huidige praktijk een flexibele beraadtermijn) in acht wordt genomen.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.
De Afdeling geeft aan dat het onduidelijk is of de initiatiefnemers de huidige praktijk
van flexibele beraadtermijnen voor overtijdbehandelingen willen voortzetten. De initiatiefnemers
wijzen erop dat de flexibele beraadtermijn op dit moment niet wettelijk verankerd
is. Bij zwangerschapsafbrekingen buiten de overtijdbehandelingsperiode geldt wel een
wettelijke verplichting tot een beraadtermijn van minimaal 5 dagen.
Het voorliggende initiatiefvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de huidige wettelijke
bepalingen rondom de beraadtermijn. Dit betekent dat huisartsen die de abortuspil
mogen verstrekken dienen aan te sluiten bij de formele verplichting rondom de beraadtermijn
die reeds geldt voor abortusklinieken en ziekenhuizen na 6 weken en 2 dagen. De initiatiefnemers
zien ook geen reden om de huidige praktijk rondom flexibele beraadtermijnen met voorliggend
wetsvoorstel te veranderen. De praktijk die nu geldt voor ziekenhuizen en klinieken
zal ook komen te gelden voor huisartsen.
De initiatiefnemers hebben de memorie van toelichting op dit punt aangevuld.
5. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele opmerkingen zijn overgenomen in het wetsvoorstel.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner
De initiatiefnemers, Ellemeet Ploumen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
C.E. Ellemeet, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.M.J. Ploumen, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen (106-24) via hoofdelijk stemming
Fracties | Zetels | Kamerlid | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|---|
VVD | 34 | Aartsen, A.A. (Thierry) | Voor | |
Becker, B. | Voor | |||
Bevers, H. | Voor | |||
Brekelmans, R.P. | Voor | |||
Campen van, A.A.H. | Voor | |||
El Yassini, Z. | Voor | |||
Ellian, U. | Voor | |||
Erkens, S.P.A. | Voor | |||
Groot de, P.C. (Peter) | Voor | |||
Haverkort, E.A. | Voor | |||
Heerema, R.J. (Rudmer) | Voor | |||
Heinen, E. | Voor | |||
Hermans, S.T.M. | Niet deelgenomen | |||
Hil van den, J. | Voor | |||
Idsinga, F.L. | Voor | |||
Kamminga, R.J. | Voor | |||
Klink, J.J. | Voor | |||
Koerhuis, D.A.N. | Voor | |||
Kort de, A.H.J. | Niet deelgenomen | |||
Michon-Derkzen, I.J.M. | Voor | |||
Minhas, F.B. | Voor | |||
Neef de, D. | Voor | |||
Paul, M.L.J. | Voor | |||
Rahimi, H. | Voor | |||
Rajkowski, Q.M. | Voor | |||
Smals, B.M.G. | Voor | |||
Strien van, P.J.T. | Voor | |||
Strolenberg, M.F. | Voor | |||
Tellegen, O.C. | Niet deelgenomen | |||
Tielen, J.Z.C.M. | Voor | |||
Valstar, P.J. | Voor | |||
Verkuijlen, R. | Voor | |||
Wijngaarden van, J. | Voor | |||
Woude van der, H.H. | Voor | |||
D66 | 24 | Belhaj, S. | Voor | |
Bergkamp, V.A. | Voor | |||
Beukering-Huijbregts van, M.J.T.G. | Voor | |||
Boucke, R.M. | Voor | |||
Boulakjar, F. | Voor | |||
Dekker-Abdulaziz, H. | Voor | |||
Ginneken van, L.M. | Niet deelgenomen | |||
Groot de, T.C. (Tjeerd) | Voor | |||
Hagen, K.B. | Voor | |||
Hammelburg, A.R. | Voor | |||
Jong de, R.H. (Romke) | Voor | |||
Kat, H. | Voor | |||
Laan van der, J.M.P. | Voor | |||
Meenen van, P.H. | Voor | |||
Paternotte, J.M. | Voor | |||
Paulusma, W. | Voor | |||
Podt, A. | Voor | |||
Raemakers, R. | Voor | |||
Sahla, F. | Voor | |||
Sjoerdsma, S.W. | Niet deelgenomen | |||
Sneller, J.C. | Voor | |||
Werf van der, J.J. | Voor | |||
Weyenberg van, S.P.R.A. | Voor | |||
Wuite, J. | Voor | |||
PVV | 17 | Agema, M. | Voor | |
Beertema, H.J. | Tegen | |||
Bosma, M. (Martin) | Tegen | |||
Dijck van, A.P.C. (Tony) | Voor | |||
Fritsma, S.R. | Tegen | |||
Graaf de, M. | Tegen | |||
Graus, D.J.G. | Tegen | |||
Helder, L.M.J.S. | Tegen | |||
Jong de, L.W.E. (Léon) | Tegen | |||
Kops, A. | Voor | |||
Madlener, B. | Voor | |||
Maeijer, V. | Tegen | |||
Markuszower, G. | Niet deelgenomen | |||
Mulder, E. (Edgar) | Voor | |||
Roon de, R. | Tegen | |||
Weerdenburg van, V.D.D. | Voor | |||
Wilders, G. | Niet deelgenomen | |||
CDA | 14 | Amhaouch, M. | Voor | |
Berg van den, J.A.M.J. | Voor | |||
Bontenbal, H. | Voor | |||
Boswijk, D.G. | Voor | |||
Dijk van, I. (Inge) | Voor | |||
Geurts, J.L. | Niet deelgenomen | |||
Heerma, P.E. (Pieter) | Voor | |||
Knops, R.W. | Niet deelgenomen | |||
Kuik, A. | Niet deelgenomen | |||
Molen van der, H. | Voor | |||
Mulder, A.H. (Agnes) | Voor | |||
Palland, H.M. | Voor | |||
Peters, W.P.H.J. (René) | Voor | |||
Werner, L.M. | Voor | |||
PvdA | 9 | Arib, K. | Voor | |
Hoop de, H.E. | Voor | |||
Kathmann, B.C. | Voor | |||
Kuiken, A.H. | Voor | |||
Mutluer, S. | Voor | |||
Nijboer, H. | Voor | |||
Piri, K.P. | Voor | |||
Ploumen, E.M.J. (Lilianne) | Voor | |||
Thijssen, J. | Voor | |||
SP | 9 | Alkaya, M.Ö. | Voor | |
Beckerman, S.M. | Voor | |||
Dijk van, J.J. (Jasper) | Voor | |||
Hijink, H.P.M. | Voor | |||
Kent van, B. | Niet deelgenomen | |||
Kwint, J.P. | Voor | |||
Leijten, R.M. | Voor | |||
Marijnissen, L.M.C. | Voor | |||
Nispen van, M. | Voor | |||
GroenLinks | 8 | Bouchallikh, K. | Niet deelgenomen | |
Bromet, L. | Voor | |||
Ellemeet, C.E. | Voor | |||
Klaver, J.F. | Voor | |||
Kröger, S.C. | Voor | |||
Lee van der, T.M.T. | Voor | |||
Maatoug, S. | Niet deelgenomen | |||
Westerveld, E.M. | Voor | |||
PvdD | 6 | Esch van, E.M. (Eva) | Voor | |
Ouwehand, E. | Niet deelgenomen | |||
Raan van, L. | Voor | |||
Teunissen, C. | Voor | |||
Vestering, L. | Niet deelgenomen | |||
Wassenberg, F.P. | Voor | |||
ChristenUnie | 5 | Bikker, M.H. | Tegen | |
Ceder, D.G.M. | Tegen | |||
Graaf van der, S.J.F. | Tegen | |||
Grinwis, P.A. | Tegen | |||
Segers, G.J.M. | Tegen | |||
FVD | 5 | Baudet, T.H.P. | Niet deelgenomen | |
Houwelingen van, P. | Tegen | |||
Jansen, F.J.H. | Tegen | |||
Kerseboom, S. | Tegen | |||
Meijeren van, G.F.C. | Tegen | |||
DENK | 3 | Azarkan, F. | Niet deelgenomen | |
Baarle van, S.R.T. | Tegen | |||
Kuzu, T. | Tegen | |||
Groep Van Haga | 3 | Ephraim, O.R. | Voor | |
Haga van, W.R. | Voor | |||
Smolders, H.A.J. | Voor | |||
JA21 | 3 | Eerdmans, B.J. | Voor | |
Eppink, D.J. | Voor | |||
Goudzwaard, M. | Voor | |||
SGP | 3 | Bisschop, R. | Tegen | |
Staaij van der, C.G. | Tegen | |||
Stoffer, C. | Tegen | |||
Volt | 3 | Dassen, L.A.J.M. | Voor | |
Gündogan, N. | Niet deelgenomen | |||
Koekkoek, M. | Voor | |||
BBB | 1 | Plas van der, C.A.M. | Tegen | |
BIJ1 | 1 | Simons, S.H. | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Haan den, N.L. | Voor | |
Omtzigt | 1 | Omtzigt, P.H. | Niet deelgenomen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.