Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 080 Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 18 december 2018
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
2.1
Verhoging van het strafmaximum voor het aanzetten tot geweld, haat en discriminatie
3
2.2
Zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal
5
2.3
Verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor deelneming aan een ernstig
ondermijnende criminele organisatie en liquidatiegeweld
7
2.4
Verhoging van het strafmaximum voor diefstal in een woning overdag
8
2.5
Zelfstandige strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners
8
3.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
9
3.1
Aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal
9
3.2
Aanpak van verwijdering van online geplaatst materiaal
10
4.
Adviezen
10
4.1
Algemeen
10
4.2
Strafbaarstelling van het faciliteren van illegale prostitutie in samenhang bezien
met het wetsvoorstel regulering prostitutiebranche.
10
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
10
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Wel constateren zij dat het voorstel veel verschillende onderwerpen
behandelt. Van haatzaaien en wraakporno tot deelneming aan een criminele organisatie,
kindermishandeling en het hinderen van hulpverleners. Zij vragen of dit niet beter
in verschillende wetsvoorstellen kon worden behandeld.
In de memorie van toelichting staat dat het kabinet hiermee uitdrukking geeft aan
een verandering in de opvattingen voer de laakbaarheid en strafwaardigheid van diverse
gedragingen. Deze leden nemen aan dat dit gaat om een verandering van opvatting in
de samenleving. In hoeverre zijn de opvattingen over elk van deze delicten veranderd?
Wat is voorts het gemeenschappelijke karakter van alle delicten die in dit wetsvoorstel
worden behandeld? Voorts hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Zij delen de opvatting dat het strafrecht met de tijd mee moet groeien
en signaleert een toenemende maatschappelijke roep om herkenbare erkenning van leed
van slachtoffers. Ook delen deze leden het uitgangspunt van dit wetsvoorstel dat de
laakbaarheid en strafwaardigheid van diverse gedragingen veranderd is de afgelopen
tijd. Tot slot zijn deze leden verheugd met de komst van twee nieuwe strafbaarstellingen
die zullen bijdragen aan effectievere vervolging van misbruik van seksueel beeldmateriaal
en het hinderen van hulpverleners. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij zijn blij te vernemen dat de regering goed heeft gekeken naar de strafbare feiten
met ernstige gevolgen voor het veiligheidsgevoel van het slachtoffer en hun directe
omgeving, zoals het verspreiden van seksueel beeldmateriaal, kindermishandeling en
woninginbraak. Het onderhavige wetsvoorstel geeft voorts blijk van extra aandacht
voor georganiseerde criminaliteit en de toename van ernstig geweld door criminele
organisaties. Deze leden constateren in het bijzonder dat blijkens de memorie van
toelichting niet wordt volstaan met de verhoging van strafmaxima en de introductie
van twee nieuwe strafbaarstellingen. Er wordt ook uitvoerig in gegaan op het beleid
dat hiermee samenhangt, zoals de continue aandacht voor een goede afwikkeling van
aangiften bij de politie. Voornoemde leden zijn van mening dat met name het vergroten
van de pakkans effectief is om het gevoel van veiligheid en rechtvaardigheid in de
samenleving te vergroten en mensen af te schrikken strafbare feiten te begaan. Zij
hebben over dit wetsvoorstel nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Zij onderkennen het belang op gezette tijden te onderzoeken of het bestaande
strafrechtelijk kader nog tegemoet komt aan veranderende denkbeelden over de strafwaardigheid
en strafhoogte. Deze leden hebben nog enkele vragen over de voorstellen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij delen de zorgen waar het gaat om toenemende cybercriminaliteit, georganiseerde
criminaliteit en zogenoemde High Impact criminaliteit. Het doel van dit wetsvoorstel
is de veiligheid in Nederland te verbeteren. Deze leden steunen dit doel van harte.
Enkele maatregelen die genoemd worden in dit wetsvoorstel roepen echter veel vragen
op bij voornoemde leden, met name omdat voor hen niet geheel duidelijk is hoe de maatregelen
hieraan concreet bijdragen. Voor het daadwerkelijk verbeteren van de veiligheid in
Nederland is het volgens deze leden vooral belangrijk dat de overheid er voor zorgt
dat er voldoende capaciteit is bij de politie, het openbaar ministerie (OM) en de
rechtbanken om zaken op te lossen, daders te straffen en te zorgen voor gerechtigheid
voor slachtoffers. Dat is nu zwaar onder de maat en dat is slecht voor het vertrouwen
van mensen in de rechtsstaat. Graag ontvangen zij een reactie hierop.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich vinden in de voorgestelde aanscherpingen van
het Wetboek van Strafrecht. Zij hebben slechts enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Met het wetsvoorstel geeft de regering uitdrukking aan een verandering
in de opvattingen over de laakbaarheid en strafwaardigheid van diverse gedragingen
en de wenselijkheid van de bestrijding van een aantal actuele en veelvoorkomende delicten.
Deze leden onderschrijven de noodzaak daartoe. Zij hebben in dit stadium op enkele
punten nog behoefte aan een nadere toelichting.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
dat een aantal delicten strafbaar stelt en andere bepalingen actualiseert. De delictsomschrijvingen
betreffen zaken die naar de mening van deze leden een goede strafrechtelijke aanpak
verdienen. Zij hebben hierbij een aantal vragen.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 Verhoging van het strafmaximum voor het aanzetten tot geweld, haat en discriminatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het OM in 2017 19 discriminatiefeiten behandelde
die gingen om een overtreding van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Dit artikel stelt aanzetten tot geweld, haat of discriminatie strafbaar met ten hoogste
één jaar gevangenisstraf. De regering wil dit strafmaximum verhogen naar twee jaar.
Deze leden hebben een simpele vraag: welke straffen zijn in 2017 opgelegd wegens het
overtreden van artikel 137d Sr? Wat was de hoogste gevangenisstraf? Is ooit het maximum
van één jaar gevangenisstraf opgelegd voor overtreding van artikel 137d Sr? Zo nee,
wat is dan de reden van de strafverhoging?
Verder vragen voornoemde leden waarom er voor is gekozen alleen de strafmaat bij artikel
137d Sr te verdubbelen, en niet de strafmaat bij andere discriminatiedelicten.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering uitvoerig kan beargumenteren waarom
het delict «aanzetten tot geweld, haat en discriminatie» (artikel 137d Sr) meer maatschappelijke
afkeuring en onrust veroorzaakt dan bijvoorbeeld mishandeling (artikel 300 Sr), verkrachting
(artikel 242 Sr) of andere delicten?
In 2017 behandelde het OM 144 discriminatiefeiten. In 19 zaken ging het om overtreding
van artikel 137d Sr. Daar tegenover staat dat in 2016 maar liefst 1505 aangiften van
verkrachting zijn gedaan, terwijl dit slechts in 70 gevallen tot een gevangenisstraf
leidde. Waarom wordt prioriteit gegevenn aan het inperken van de vrijheid van meningsuiting
(gelet op het lage aantal overtredingen op grond van artikel 137d Sr) in plaats van
het verhogen van het strafmaximum van een delict als verkrachting?
Deze leden vragen of de regering op de hoogte is van het feit dat grote democratieën,
zoals de Verenigde Staten een veel grotere mate van vrijheid van meningsuiting kennen?
Waarom staat de regering meer aan de kant van de mensen die zich beledigd voelen dan
aan de kant van de slachtoffers van verkrachting en mishandeling?
Kan beargumenteerd worden waarom een verhoging van de strafmaxima niet ook doorgevoerd
wordt bij de overige delicten uit het Wetboek van Strafrecht?
Is de regering van mening dat de delictsomschrijving in artikel 137d Sr altijd en
voor iedereen voldoende duidelijk is en op geen enkele manier strijdig is met het
lex certa beginsel?
Kan worden aangeven op welke gegevens de regering zich baseert dat in de samenleving
expliciet behoefte bestaat om te voorkomen dat het recht op de vrijheid van meningsuiting
misbruikt wordt? Heeft de regering hiervoor een onderzoek gedaan of een peiling gehouden
onder burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dit onderzoek naar de Kamer worden
gestuurd?
Kan duidelijk gemaakt worden waarop de regering haar verwachtingen baseert dat het
verhogen van het strafmaximum voor het delict aanzetten tot geweld, haat en discriminatie
van één naar twee jaar een afschrikwekkende werking zal hebben en zal resulteren in
lagere criminaliteitscijfers?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat uitingsdelicten zoals discriminatie
en het aanzetten tot haat en geweld niet alleen slachtoffers raakt, maar de samenleving
als geheel. Racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van uitsluiting zijn schendingen
van de beginselen van gelijkwaardigheid en tasten daarmee ieders vrijheden aan. Deze
leden delen de zorgen over de ontwrichtende werking van discriminerende en tot haat
en geweld aanzettende uitingen. Ten aanzien van artikel 137d Sr, dat het aanzetten
tot geweld, haat en discriminatie strafbaar stelt, wordt de maximumstraf van ten hoogste
een jaar gevangenisstraf of geldboete van de derde categorie verhoogd naar ten hoogste
twee jaar gevangenisstraf of geldboete van de vierde categorie.
De leden vragen of niet daarnaast voorzien moet worden in strafverzwaring voor een
bredere groep delicten, die beter bekend staan als «hate crimes». Deelt de regering
de mening dat geweldsdelicten die zijn begaan met een racistisch of discriminatoir
oogmerk met een hogere straf zou moeten worden bedreigd?
De leden van de SP-fractie lezen dat in 2017 in totaal 19 zaken door het OM zijn behandeld
die te maken hadden met overtreding van artikel 137d Sr, waarin het aanzetten tot
geweld, haat of discriminatie strafbaar is gesteld. In hoeveel van die gevallen had
de rechter een hogere straf op willen leggen dan volgens de huidige wet mogelijk is?
Op basis van welke gegevens oordeelt de regering dat de huidige maximale straf die
op overtreding van artikel 137d Sr staat niet afdoende is?
Voornoemde leden hebben de brief van het COC aandachtig gelezen en vragen de regering
te reageren op de twee aangedragen punten van het COC waar het gaat om het verdubbelen
van de strafmaat en het creëren van duidelijkheid over het verbod op discriminatie
wegens genderidentiteit, -expressie, geslachtskenmerken en seksuele gerichtheid. Kan
de regering daarbij ook ingaan op de herziene richtlijn van het OM waarin zij het
beledigen of mishandelen van mensen vanwege hun genderidentiteit zwaarder wil laten
bestraffen per 1 januari 2019?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de maximum strafmaat voor het aanzetten tot
geweld, haat en discriminatie (artikel 137d Sr) wordt verhoogd. Heeft de regering
overwogen de strafmaat ook bij andere delicten met een discriminatoire achtergrond
te verhogen, bijvoorbeeld 137c tot en met 137g Sr? Waarom heeft de regering daarvan
afgezien? En hoe verhoudt zich dat tot de wel aangescherpte Aanwijzing discriminatie
van het OM waarmee de officier van justitie in voorkomende ernstige zaken er voor
kan kiezen om een hogere celstraf te eisen?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat discriminerende uitingen voor een
gevoel van onveiligheid bij slachtoffers zorgen en kunnen, wanneer daarbij ook wordt
aangezet tot haat of geweld, leiden tot daadwerkelijke verstoring van de openbare
orde, tot gewelddadigheden en vergaande conflicten die de samenleving kunnen ontwrichten.
Discriminatie raakt zo niet alleen individuele personen, maar ondermijnt de gehele
samenleving, zo stelt de regering naar de mening van deze leden terecht. Deelt de
regering de mening dat de dreiging ook in het geval van een racistisch, religieus,
homofoob of antisemitisch oogmerk bij bijvoorbeeld vernieling, mishandeling of geweld,
verder reikt dan het individu waarop deze vernieling, mishandeling of geweld gericht
is, doordat deze handelingen gericht zijn tegen het individu als lid van een vermeend
minderwaardige groep? Wat vind de regering van het voornemen van de ChristenUnie-fractie
en de GroenLinks-fractie te komen met een initiatiefwetsvoorstel een discriminatoir
oogmerk als een wettelijke strafverzwaringsgrond te introduceren?
De leden van de SGP-fractie delen het uitgangspunt dat het belangrijk is geweld, haat
en discriminatie tegen te gaan. De vrijheid van meningsuiting is immers niet onbegrensd.
Deze leden vragen wat op dit moment ongeveer de strafmaat is die in de praktijk wordt
opgelegd bij deze zaken. Kan hier meer inzicht in worden gegeven?
2.2 Zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal
De leden van de VVD-fractie steunen de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik
van seksueel beeldmateriaal. Wel vragen zij nog eens in te gaan op de concrete meerwaarde
van de zelfstandige strafbaarstelling. In de memorie van toelichting worden enkele
voorbeelden genoemd van nieuwe ongewenste activiteiten, zoals het plaatsen van filmpjes
op gluurwebsites, sexting, exposing of het filmen onder de rok of jurk van niets vermoedende
dames. Verder wordt terecht opgemerkt dat de strafwet al meerdere algemene strafbaarstellingen
kent, zoals het gebruik van een verborgen camera, smaad, laster, belediging en bedreiging.
Zien deze leden het juist dat alle voorbeelden die in de memorie van toelichting worden
genoemd nu al strafbaar zijn door reeds bestaande delictsartikelen? Welke concrete
situatie wil de regering graag strafbaar stellen die nu nog niet strafbaar is?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ten aanzien van misbruik van seksueel beeldmateriaal
veel gevallen bekend zijn dat dit op grote schaal en in groepsverband gebeurd. Bijvoorbeeld
op de in de memorie van toelichting genoemde «gluurwebsites», maar dit fenomeen komt
ook voor in besloten chatgroepen op internet, sociale media en berichtendiensten.
Deze leden vragen of met de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van
misbruik van seksueel beeldmateriaal het ook gemakkelijker wordt daders in groepsverband
aan te pakken. In hoeverre is er sprake van georganiseerde criminaliteit wanneer in
dergelijke groepen seksueel beeldmateriaal illegaal wordt gedeeld? Verder vragen deze
leden hoe deze strafbaarstelling zich verhoudt tot grooming, waarbij het seksuele
beeldmateriaal wordt gebruikt ter chantage maar nog niet is gepubliceerd.
De leden van de D66-fractie lezen dat wordt voorgesteld misbruik van seksueel beeldmateriaal
strafbaar te stellen in het Wetboek van Strafrecht als misdrijf tegen de openbare
orde. Zij lezen echter ook in het wetsvoorstel de erkenning dat de psychologische
gevolgen voor slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal ernstig en langdurig
kunnen zijn en dat eenmaal (online) verspreid materiaal vaak niet (volledig) verwijderd
en vernietigd kan worden, zodat slachtoffer ook na de publicatie hiermee nog lange
tijd geconfronteerd kunnen worden. Deze leden zien in het beoogde doel van de voorgestelde
bepaling dan ook in eerste instantie de bescherming van de lichamelijke en seksuele
integriteit van het slachtoffer. Kan de regering nader toelichten waarom zij het toch
meer gerechtvaardigd acht de voorgestelde bepaling te plaatsen in Titel V, Misdrijven
tegen de openbare orde, dan in Titel XIV, Misdrijven tegen de zeden? Wat zijn de gevolgen
zijn van het strafbaar stellen van misbruik van seksueel beeldmateriaal als misdrijf
tegen de openbare orde en niet als misdrijf tegen de zeden? Erkent de regering dat
het brengen van het slachtoffer in een compromitterende situatie dan de kern van het
verwijt is en dat ook andere afbeeldingen van onwenselijke situaties in dat geval,
al dan niet compromitterend gemaakt met teksten en vrijgegeven persoonsgegevens, eveneens
de persoonlijke levenssfeer kunnen aantasten? Kan de regering in het bijzonder aangeven
of stiekem gemaakt beeldmateriaal van seksuele aard, al dan niet geplaatst op gluurwebsites,
onder de reikwijdte van deze strafbepaling valt?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering met seksueel beeldmateriaal bedoeld
heeft afbeeldingen van seksuele aard. Zij begrijpen ook dat de strafrechtpraktijk
gebaat is bij een werkbare definitie. Kan de regering in dat verband nader toelichten
in welke gevallen een afbeelding, een afbeelding van seksuele aard is en in welke
gevallen niet?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de regering met het strafbaar stellen
van misbruik van seksueel beeldmateriaal enige benadeling van het slachtoffer voor
ogen heeft gehad nu zij erkent dat dergelijk misbruik voor slachtoffers ernstige en
langdurige gevolgen kan hebben. Zij kunnen zich dan ook voorstellen, mede gelet op
de intieme en gevoelige aard van het beeldmateriaal, dat de behoefte van het slachtoffer
hiervan aangifte te doen hierin bepalend kan zijn. Kan de regering toelichten waarom
zij er niet voor heeft gekozen misbruik van seksueel beeldmateriaal alleen op klacht
van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd te vervolgen?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het voorgestelde artikel 139h
Sr wraakporno en exposen strafbaar worden gesteld. Misbruik van seksueel beeldmateriaal
door publicatie op internet kan tegenwoordig enorme, vaak langdurige gevolgen hebben
voor de betrokken slachtoffers. Deze leden begrijpen dat op advies van de Raad voor
de rechtspraak de vorm van voorwaardelijk opzet aan de delictsomschrijving is toegevoegd.
Voornoemde leden vragen om concrete voorbeelden waarmee het redelijke vermoeden kan
worden gepreciseerd. Hoe moet de situatie worden geduid waarin bijvoorbeeld een derde
rechtmatig toegang heeft tot de cloud van verdachte, waarin dergelijk vervaardigd
beeldmateriaal voorhanden is?
De leden van de SP-fractie vinden het goed dat misbruik van seksueel beeldmateriaal,
waaronder wraakporno een zelfstandige strafbaarstelling krijgt. Wanneer seksueel beeldmateriaal
wordt misbruikt betekent dit voor slachtoffers vaak dat er een zware inbreuk op hun
privacy plaatsvindt. In veel van deze gevallen zal het gaan om verspreiding via websites
en social media. Het zou volgens deze leden dan ook goed zijn als de regering meer
aandacht zou hebben voor de rol van internet service providers (ISPs) en bedrijven
zoals Facebook, Google en WhatsApp. Het is voornoemde leden namelijk niet duidelijk
of dergelijke bedrijven nu wel of niet het nieuwe artikel 139h Sr. overtreden als
wraakporno niet wordt verwijderd of wanneer zij onvoldoende maatregelen nemen om verspreiding van wraakporno tegen te gaan. Kan de regering dit verduidelijken? Belangrijk
in de strijd tegen misbruik van seksueel beeldmateriaal is ook dat het Expertisecentrum
Online Kindermisbruik (EOKM) zijn werk goed kan doen. Kan de regering garanderen dat
het EOKM de komende jaren voldoende financiële middelen krijgt om het toenemend aantal
meldingen van online seksueel misbruik het hoofd te kunnen bieden?
Kan de regering voorts onduidelijkheid wegnemen voor de leden van de SP-fractie wat
betreft het begrip «openbaar maken»? Het is deze leden namelijk onduidelijk of onder
«openbaar maken» ook valt het enkele tonen van een afbeelding aan iemand anders, bijvoorbeeld,
door op een telefoon de foto of het filmpje aan een vriend of vriendin te laten zien.
Ook horen de aan het woord zijnde leden graag wat nu precies het verschil is tussen
artikel 139h (nieuw) en artikel 240b Sr. Kan de regering voorbeelden noemen van afbeeldingen
die wel onder artikel 139h Sr zouden vallen, maar niet onder artikel 240b Sr?
2.3 Verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor deelneming aan een ernstig
ondermijnende criminele organisatie en liquidatiegeweld
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de regering heeft geluisterd naar de langgekoesterde
wens van deze leden de straffen voor deelneming aan een criminele organisatie en bezit
van automatische vuurwapens zwaarder te bestraffen. Zou de regering kunnen ingaan
op de jurisprudentie die tot op heden is ontstaan op grond van artikel 140 Sr en artikel
55 van de Wet wapens en munitie (WWM)? Hoe hoog zijn de straffen die tot nu toe op
grond van die artikelen zijn opgelegd? Hoe vaak is het huidige strafmaximum opgelegd?
De leden van de CDA-fractie zijn zeer positief over de verruiming van de strafrechtelijke
aansprakelijkheid voor deelneming aan een ernstig ondermijnende criminele organisatie
en liquidatiegeweld. Zij pleiten al langer voor een dergelijke verruiming en zien
deze maatregel als onderdeel van een breder pakket dat zal bijdragen aan een effectieve
aanpak van georganiseerde criminaliteit. Criminelen die in georganiseerd verband actief
zijn, met name in de hogere echelons, gaan calculerend te werk ten aanzien van het
plegen van misdrijven. De pakkans en de strafmaat speelt een belangrijke rol in die
afweging. Uit de opsporingspraktijk komt ook naar voren dat georganiseerde criminaliteit
in Nederland aan terrein won mede vanwege de lage straffen op zware delicten. Zij
vragen de regering hier op te reflecteren.
De leden van de SP-fractie erkennen dat ondermijnende criminaliteit een groot probleem
is en tevens een steeds groter probleem lijkt te worden. Waarop baseert de regering
dat de ernstige ondermijnende criminaliteit zal afnemen als de strafmaxima verhoogd
worden voor handel in en bezit van automatische vuurwapens en voor deelneming aan
een criminele organisatie met een ernstig crimineel oogmerk? Kan dit nader onderbouwd
worden? Zou het in deze gevallen niet nuttiger zijn daarnaast de pakkans te verhogen,
en dus meer agenten op straat te hebben lopen die ook echt door kunnen rechercheren?
Gaat daar niet meer een afschrikwekkend effect van uit? Voorts vragen deze leden of
er voorbeelden zijn van zaken waarin de rechter wel een hogere straf uit had willen
delen, maar dat volgens de huidige wet niet mogelijk was.
Ten aanzien van de strafbepaling inzake deelneming aan een criminele organisatie vragen
de leden van de SGP-fractie naar het huidige gebruik van deze bepaling. Kan meer achtergrond
worden gegeven in welke situaties op dit moment deze strafbepaling wordt ingezet en
hoe vaak? Is er zicht op de huidige opgelegde strafmaat bij deze bepaling?
2.4 Verhoging van het strafmaximum voor diefstal in een woning overdag
De leden van de D66-fractie merken op dat artikel 311 Sr slechts een aantal variaties
van oplichting en bedrog kent die strafverhogend werken bij diefstal. Zij zijn van
mening dat tegenwoordig ook vaak gebruik gemaakt wordt van een overtuigend (oplichtings-)
verhaal jegens bewoners (veelal ouderen en zwakkeren) om de woning of het pand binnen
te treden. Kan de regering aangeven of zij zich herkent in dat beeld en of zij het
denkbaar acht deze variatie toe te voegen aan het wetsvoorstel?
De leden van de SP-fractie merken op dat de NOvA in haar advies terecht wijst op het
feit dat de huidige richtlijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)
voor woninginbraak zelfs voor frequente recidivisten zeven maanden onvoorwaardelijke
gevangenisstraf is. Dit terwijl de huidige maximumstraf zes jaar is. De rechtspraak
kan deze richtlijn dus met een factor tien verhogen naar 70 maanden en dan nog past
de straf binnen het huidige strafmaximum van zes jaar. Kan de regering uiteenzetten
wat precies de noodzaak is het strafmaximum voor het delict diefstal in een woning
gedurende de dag te verhogen?
De impact van diefstal uit een woning is groot. De leden van de SGP-fractie delen
dan ook de opvatting dat het belangrijk is dat hiertegen wordt opgetreden, of dit
nu ’s nachts is of overdag. Zij kunnen zich goed voorstellen dat deze bepaling gelijk
getrokken wordt, ongeacht het tijdstip van de inbraak en/of diefstal. Zij vragen naar
het huidige gebruik van de bepaling. Is er in de praktijk onderscheid in opgelegde
straffen bij diefstal die ’s nachts respectievelijk overdag plaatsvindt? Welke straffen
worden nu ongeveer opgelegd voor diefstal in woningen overdag en ’s nachts? In hoeverre
wordt door het OM op dit moment het strafmaximum benaderd, dan wel door de rechter
opgelegd?
2.5 Zelfstandige strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners
De leden van de CDA-fractie lezen dat ernaar wordt gestreefd het hinderen van hulpverleners
een aparte strafbepaling te geven in het Wetboek van Strafrecht. Deze leden ondersteunen
dit voornemen. Zij constateren dat in de voorgestelde bepaling de zinsnede «gedurende
de uitoefening van zijn bediening» niet vooraf wordt gegaan door het woord «rechtmatige».
Deze leden vragen nogmaals uiteen te zetten waar de grenzen van de zinsnede «gedurende
de uitoefening van zijn bediening» precies liggen. Voornoemde leden lezen dat zowel
de Afdeling advisering van de Raad van State als de NOvA hier in hun advies op in
zijn gegaan. Kan de regering uitleggen waarom zij hier, vooralsnog, geen gehoor aan
heeft gegeven?
De aan het woord zijnde leden constateren dat het hinderen van hulpverleners strafbaar
is gesteld als overtreding. Kan uiteen worden gezet waarom ervoor gekozen is dit als
overtreding te kwalificeren in plaats van een misdrijf? Kan de regering de overwegingen
hieromtrent benadrukken? Vindt de regering dat het hinderen van hulpverleners en de straf die daarop staat
hiermee voldoende gewicht krijgen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering in deze strafbaarstelling
uitgaat van het begrip «hulpverleners». Deze vragen wat de reikwijdte is van dit begrip.
In hoeverre wijkt de reikwijdte van dit begrip af van bijvoorbeeld het begrip «werknemer
met een publieke taak»? En valt een burger die een andere burger in een noodsituatie
helpt bijvoorbeeld ook onder het begrip «hulpverlener»? Voornoemde leden een nadere
duiding.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in artikel 426ter Sr een zelfstandige
strafbaarstelling van het hinderen van hulpverleners wordt opgenomen. Deze leden delen
de opvatting dat het hinderen van hulpverleners, zoals ambulancepersoneel en brandweerlieden,
onaanvaardbaar en uiterst laakbaar is. Zij vragen wie precies als hulpverlener wordt
beschouwd. Valt daar bijvoorbeeld ook iemand onder die, niet zijnde medisch hulpverlener
(denk aan een EHBO-er, BHV-er e.d., eerste hulp verleent aan een slachtoffer?
Voornoemde leden vragen daarnaast of deze delictsomschrijving ook voorziet in het
strafbaar stellen van het vervaardigen van beeldmateriaal tijdens ongevallen, politieacties
e.d. en/of het delen van beelden op sociale media.
De leden van de SP-fractie vragen specifiek aandacht voor het ontbreken van het woord
«rechtmatig» in het nieuwe artikel 426ter. Zoals de NOvA en de Afdeling advisering
van de Raad van State terecht opmerken kan het ontbreken van dit woord volgens deze
leden verstrekkende, ongewenste gevolgen hebben. Deelt de regering die zorg? De NOvA
geeft als voorbeeld dat wanneer een burger niet gereanimeerd wil worden door ambulancepersoneel
of anderszins medische zorg wil krijgen, zijn verzet daartegen strafbaar zou zijn.
Kan de regering bevestigen dat dit niet de bedoeling van het wetsvoorstel is?
3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
3.1 Aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het voorstel van een zelfstandige
strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal van harte. Zoals de regering
stelt, draagt een op de strafbare gedraging toegesneden strafbaarstelling met passende
strafmaxima bij aan een eenduidige strafrechtelijke aanpak en zorgt voor herkenbare
erkenning van leed dat slachtoffers wordt aangedaan. Daarnaast draagt heldere normstelling
bij aan de maatschappelijke bewustwording over de omgangsvormen binnen onze samenleving
en de grenzen die hierbij in acht genomen dienen te worden. De strafrechtelijke aanpak
van misbruik van seksueel beeldmateriaal spitst zich toe op misbruik van beeldmateriaal
van volwassenen. Als de afgebeelde persoon een minderjarige is, kan er sprake zijn
van strafbare kinderpornografie (artikel 240b Sr). De regering geeft aan dat de politie
en het OM de laatste jaren steeds vaker worden geconfronteerd met meldingen van of
over minderjarigen van wie – veelal binnen de (directe) sociale omgeving – seksueel
getint beeldmateriaal is vervaardigd of verspreid en waarbij ook de maker, de verspreider
en uiteindelijke bezitter vaak minderjarig (lijken te) zijn (sexting). Voornoemde
leden verzoeken de regering nader toe te lichten hoe de strafbaarstelling in artikel
136h Sr zich verhoudt tot vervolging van sexting in het geval van een minderjarige.
Wanneer is een strafrechtelijke aandoening op grond van artikel 240b Sr gewenst en
wanneer een strafrechtelijke afdoening op grond van het nieuwe artikel 136h Sr?
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering toe te lichten of en op
welke wijze de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van
seksueel beeldmateriaal bij kan dragen aan de strafbaarheid van het bezit van materiaal
dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen, zoals het zogenoemde pedohandboek
dat op het darkweb circuleert.
3.2 Aanpak van verwijdering van online geplaatst materiaal
Ten aanzien van de verwijdering van online geplaatst materiaal lezen de leden van
de CDA-fractie dat grote sociale mediabedrijven huisregels en beleid hebben voor de
content die op hun platform wordt gepubliceerd. Kan de regering aangeven hoe berichtendiensten
als WhatsApp en Telegram hun beleid ten aanzien van deze problematiek hebben ingericht
nu er vaak sprake is van chat-groepen waar dergelijk beeldmateriaal wordt verspreid?
4. Adviezen
4.1 Algemeen
De leden van de VVD-fractie lezen dat er redelijk kritische adviezen zijn binnengekomen
op de strafbaarstelling van wraakporno. Zo waarschuwt het College van procureurs-generaal
(College PG’s) dat het voorgestelde artikel 139h Sr, waarmee wraakporno strafbaar
moet worden gesteld, voor de praktijk niet werkbaar is. De Nederlandse Orde van Advocaten
(NOvA) adviseert een klachtdelict te introduceren. De regering schrijft dat de terminologie
op onderdelen is aangepast. Op welke punten is de terminologie aangepast? Wat was
de eerdere voorgestelde tekst van artikel 139h Sr? Hoe is de kritiek van het College
van PG’s ondervangen dat het artikel niet werkbaar zou zijn? Wat is gebeurd met het
advies om een klachtdelict te introduceren?
Kan de regering voorts reageren op de adviezen die vanuit het COC zijn binnengekomen
over onderhavig wetsvoorstel?
4.2 Strafbaarstelling van het faciliteren van illegale prostitutie in samenhang bezien
met het wetsvoorstel regulering prostitutiebranche.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de strafbaarstelling van het uit
winstbejag behulpzaam zijn bij illegale prostitutie niet langer deel uitmaakt van
dit wetsvoorstel. Deze strafbaarstelling zal in samenhang met de aanpassing van het
wetsvoorstel regulering prostitutiebranche worden bezien. Wanneer kan de Kamer dit
wetsvoorstel verwachten?
Het faciliteren van illegale prostitutie is uit dit wetsvoorstel gehaald. De leden
van de SGP-fractie zouden graag vernemen wanneer een dergelijke wijziging wel tegemoet
gezien kan worden. Wanneer ontvangt de Kamer de voorgenomen aanpassing van het wetsvoorstel
inzake prostitutie?
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Considerans
De leden van de VVD-fractie lezen in de considerans: «dat het wenselijk is in verband
van ontwikkelingen in de samenleving de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor een
aantal gedragingen aan te passen». Moet dat niet zijn: in verband met? Verder vinden
deze leden «ontwikkelingen in de samenleving» wel erg algemeen klinken. Op welke ontwikkelingen
wordt dan gedoeld? Is het niet beter om dit, desnoods door toevoeging van enkele woorden,
iets duidelijker te maken in de considerans?
Artikel II (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
Onderdeel C (wijziging artikel 139f Sr)
De leden van de VVD-fractie lezen dat strafbaar wordt gesteld opzettelijk en wederrechtelijk
van een persoon een afbeelding van seksuele aard te vervaardigen. Kunt u erop ingaan
wanneer deze handeling wederrechtelijk wordt verricht?
Verder lezen deze leden dat het tevens strafbaar is beschikking te hebben over een
afbeelding van seksuele aard die opzettelijk en wederrechtelijk is vervaardigd. Begrijpen
voornoemde leden het goed dat iemand al strafbaar is als hij of zij een afbeelding
toegestuurd krijgt, bijvoorbeeld via whatsapp, ook als dat ongevraagd en ongewenst
is? Hoe kijkt de regering in dat licht aan tegen het onderzoek van het Rutgers Kenniscentrum
Seksualiteit waaruit blijkt dat 43,5 procent van de jongeren van 16 of 17 jaar wel
eens een intieme foto heeft ontvangen?
Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden naar het precieze verschil tussen de
delictsomschrijving in het eerste lid, aanhef en onder b van het voorgestelde artikel
139h Sr en het tweede lid van het voorgestelde artikel 139h Sr. Als deze leden het
goed begrijpen, is het onder het eerste lid, aanhef en onder b strafbaar een afbeelding
van seksuele aard openbaar te maken. In het tweede lid wordt een hogere straf gesteld
als deze openbaarmaking het oogmerk heeft van benadeling van de persoon van wie de
afbeelding is gemaakt. In de artikelsgewijze toelichting staat dat sprake moet zijn
van een doelbewust kwaadaardig handelen. Kan de regering daar nader op ingaan? In
wat voor gevallen worden intieme foto’s verspreid zonder het oogmerk van benadeling?
Waar ligt precies de grens?
Overigens lezen de leden van de VVD-fractie in het subkopje op pagina 22 van de memorie
van toelichting dat artikel 139f Sr wordt gewijzigd. Zij nemen aan dat dit een fout
is. Het voorstel is immers wraakporno strafbaar te stellen door introductie van artikel
139h Sr, niet door wijziging van artikel 139f Sr.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat in het voorgestelde tweede lid van artikel
139h gekozen is voor het hoogste niveau van opzet, namelijk «oogmerk» van benadeling.
Zij lezen dat de regering de bedoeling heeft alleen de pleger die tot doel heeft gehad
de afgebeelde op enige wijze te benadelen en zich hier ook van bewust was onder het
bereik van deze strafbepaling te laten vallen. De aan het woord zijnde leden menen
samen met de Raad voor de Rechtspraak dat hierdoor mogelijk een enorm bewijsprobleem
voor het Openbaar Ministerie wordt gecreëerd. Kan de regering nader toelichten op
welke manier en in hoeverre zij met de keuze voor deze opzetvariant de implicaties
voor de opsporing en vervolging hebben onderkend?
Voorts lezen de leden van de D66-fractie in het voorgestelde artikel 139h, eerste
lid, onderdeel b, dat een onderdeel van de strafbepaling is «de beschikking heeft
over». Zij begrijpen daaruit dat bewust is gekozen voor een formulering waaruit beschikkingsmacht
over de afbeeldingen van seksuele aard blijkt in tegenstelling tot een formulering
als «in bezit hebben» of «voorhanden hebben». Kan de regering haar keuze voor «de
beschikking hebben over» in het voorgestelde artikel 139h, eerste lid, onderdeel b,
toelichten?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de formulering van artikel 139f Sr.
In de toelichting wordt uitgesproken dat het bij «seksuele aard» gaat om allerlei
handelingen en afbeeldingen die voor normaal denkende mensen als intiem en dus privé
ervaren zullen worden. Deze leden vragen of de gekozen «afbeelding van seksuele aard»
werkelijk alle gevallen betreft die als privé ervaren worden en of het niet denkbaar
is dat afbeeldingen wel privé zijn, maar niet of nauwelijks van een seksueel karakter
zijn. Is het risico niet aanwezig dat er in de rechtszaal een discussie gevoerd zal
worden over de vraag of de afbeeldingen wel echt «van seksuele aard» zijn?
Voornoemde leden constateren verder dat er in het eerste en het tweede lid een verschillende
strafmaat is gekozen. Is met name bij het onder het eerste lid, onder a genoemde «opzettelijk
en wederrechtelijk vervaardigen» geen sprake van een delict wat van dezelfde orde
is als het «openbaar maken met het oog van benadeling»?
Ten slotte vragen de aan het woord zijnde leden nog naar de term «openbaar maken».
De regering geeft aan dat dit ook om één persoon kan gaan. Betekent dit concreet dat
elke handeling van het versturen van een dergelijke afbeelding aan één persoon tegen
de zin van de belanghebbende altijd «openbaar maken» is?
Onderdeel D (Wijziging artikel 140 Sr)
De leden van de D66-fractie begrijpen dat met de voorgestelde wijziging van artikel
140 Sr wordt beoogd een meer gedifferentieerd wettelijk strafmaximum te introduceren
al naar gelang de ernst van de door de organisatie beoogde misdrijven te introduceren.
De vereisten voor het bewijzen van het oogmerk van organisatie tot het plegen van
misdrijven zoals in die voorgestelde wijziging bedoeld worden verhoogd en zullen naar
verwachting moeilijk te bewijzen zijn. Kan de regering haar verwachtingen over de
bewijsproblematiek nader toelichten?
Onderdeel F (Wijziging artikel 304 Sr)
De leden van de D66-fractie lezen in de voorgestelde wijziging van dit artikel dat
in het geval van stelselmatige mishandeling van een minderjarige als strafverzwarende
omstandigheid met «stelselmatig» wordt gedoeld op een bepaalde intensiteit, duur of
frequentie van de mishandeling. Deze leden begrijpen hieruit dat het niet uitsluitend
gaat om voorafgaande veroordelingen. Kan de regering dat bevestigen?
Onderdeel H (Nieuw artikel 426ter Sr)
De leden van de D66-fractie lezen dat in het voorgestelde nieuwe artikel 426ter Sr
het lastigvallen en hinderen van hulpverleners bij de uitoefening van hun taak zelfstandig
strafbaar wordt gesteld. Zij herinneren zich de parlementaire discussie over de afbakening
van het begrip «hulpverlener» bij de behandeling van het wetsvoorstel van het lid
Verhoeven inzake majesteitsschennis en belediging bevriende staatshoofden.1 Kan de regering toelichten waarom de definitie in dit wetsvoorstel voldoende is afgebakend?
Kan de regering daarbij ingaan op de opmerking die ook het OM maakt dat de tekst «gedurende
de uitoefening van zijn bediening» het vermoeden wekt dat het hier alleen om ambtelijke
hulpverleners gaat gezien het gebruik van het begrip «bediening» op andere plaatsen
in het Wetboek van Strafrecht?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de redactie van de bepaling inzake
hulpverleners. De regering heeft aangesloten bij de tekst van de artikelen 366 en
368 Sr. In die artikelen gaat het om een (deels) verkeerde uitoefening van zijn bediening.
Hier is de ambtenaar de dader. Dus is het niet logisch te spreken over de «rechtmatige
uitoefening». In de voorliggende bepaling is de ambtenaar echter het «slachtoffer».
Deze leden zijn dan ook van mening dat de Afdeling advisering van de Raad van State
terecht de aandacht vraagt voor afstemming met bepalingen als 267 en 304 Sr die ook
over de ambtenaar als slachtoffer gaan. Zou het niet logisch zijn dan inderdaad bij
die bepalingen aan te sluiten in plaats van bij de bepalingen inzake de ambtenaar
als dader?
Artikel IV (Wijziging Wet wapens en munitie)
De leden van de D66-fractie begrijpen uit de toelichting op dit artikel dat wordt
beoogd het risico voor de samenleving dat de handel in en het bezig van automatische
vuurwapens met zich brengt te verkleinen. Het wettelijk strafmaximum wordt hiertoe
verhoogd. Kan de regering toelichten waarom artikel 27, eerste lid, WWM over het dragen
van een wapen van de categorie II, II en IV niet aan de opsomming van strafbare gedragingen
is toegevoegd?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.