Lijst van vragen : Lijst van vragen over de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 31125-92)
2018D57314 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Defensie over de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 31 125, nr. 92).
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De griffier van de commissie, De Lange
Nr.
Vraag
1
Hoe weegt u, in het licht van het ontbreken van een level playing field, bij het gunnen
van contracten dat sommige buitenlandse ondernemingen door buitenlandse overheden
gesteund worden en/of deels in staatshanden zijn, in tegenstellingen tot de private
Nederlandse industrie?
2
Hoe beoordeelt u het in Nederland aanwezige kennisniveau voor het kunnen «refitten»
en ombouwen van de Walrus-klasse onderzeeboten, zoals dat thans plaats vindt? Hoe
beoordeelt u het Nederlandse kennisdomein over inzet en exploitatie van onderzeeboten?
Betreft deze kennis een nationaal veiligheidsbelang?
3
Is de kennis en kunde die ingezet wordt voor de «mid-life-update» van de Walrus-klasse
afkomstig vanuit de eigen Nederlandse industrie, MKB en kennisinstituten, of komt
deze kennis uit het buitenland. Zo ja, uit welke buitenlanden?
4
Beoordeelt u het behoud van de kennis binnen de Nederlandse defensie-gerelateerde
industrie en de «Gouden Driehoek» van Defensie, bedrijfsleven en kennisinstituten
als een nationaal veiligheidsbelang?
5
Klopt het dat de exploitatiekosten van de Walrus-klasse onderzeeboten gunstig zijn,
relatief laag in vergelijking met buitenlandse onderzeeboten? In hoeverre is deze
gunstige prestatie geleverd dankzij de Nederlandse kennis op onderzeebootgebied?
6
Hoe is de levertijd- en budget-betrouwbaarheid geweest van de Nederlandse marinebouwindustrie
in de afgelopen twintig jaar?
7
Hoe is de ervaring van Defensie met het projectmanagement van de huidige Nederlandse
Marinebouw, met name voor wat betreft planning en budgetbeheersing? Hoe beoordeelt
u het presteren hierin van de Nederlandse marinebouwindustrie ten opzichte van de
diverse buitenlandse marinebouwindustrieën?
8
De Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Triarii-rapport beschrijven de onderlinge
betrokkenheid binnen de Nederlandse marinebouwindustrie, Defensie zelf en de kennisinstellingen
(«de Gouden Driehoek») als een bepalende succesfactor voor het ontwikkelen en bouwen
van geavanceerde marineschepen. Verwacht u, wanneer er voor de bouw van de onderzeeboten
wordt gekozen voor een buitenlandse aanbieder, dezelfde manier van samenwerking en
kennisuitwisseling zoals we die kennen in de «Gouden Driehoek»?
9
In beantwoording op vraag 3 van de feitelijke vragen over het Materieelprojectenoverzicht
(MPO) 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 271) gaf u aan dat mogelijke vertragingen die ontstaan door capaciteitstekorten bij de
Defensie Materieel Organisatie (DMO) door samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstituten
binnen de gouden Driehoek zal worden beheerst. Hoe wilt u een eventueel capaciteitstekort
oplossen wanneer er niet binnen de Nederlandse Gouden Driehoek» wordt aanbesteed?
10
Hoe kan het beleid rondom een «adaptieve krijgsmacht» bijdragen aan de capaciteit(-stekorten)
bij de DMO?
11
Op welke punten verschilt de DIS van 2018 (significant) ten opzichte van de DIS van
2013?
12
Zijn er indicatoren vastgesteld voor de evaluatie van de nieuwe DIS? Zo ja, welke?
13
Worden er nog stappen ondernomen om de lijst van wapens, munitie en oorlogsmaterieel,
met inbegrip van kernwapens, waarop de bepalingen van artikel 296, lid 1, punt b)
van het Verdrag van Rome (het huidige artikel 346 VWEU) van toepassing zijn, aan te
passen?
14
De Defensiegerelateerde luchtvaartindustrie werd in het verleden als strategische
sector aangemerkt, waarmee flinke hoogwaardige technologische ontwikkelingen zijn
gerealiseerd. Mag de luchtvaartsector ervan uit gaan dat ze net als de marinebouw
een strategische partner van de Nederlandse overheid blijft, zoals bijvoorbeeld bij
het in oprichting zijnde «Future Vertical Lift» programma het geval is?
15
De DIS gaat nadrukkelijk in op hedendaagse technologie. Kan dit ook gezegd worden
van de lijst van wapens, munitie en oorlogsmaterieel, met inbegrip van kernwapens,
waarop de bepalingen van artikel 296, lid 1, punt b) van het Verdrag van Rome (het
huidige artikel 346 VWEU) van toepassing zijn? Wanneer wordt deze lijst uit 1958 aangepast?
16
De Defensiegerelateerde luchtvaartindustrie werd in het verleden als strategische
sector aangemerkt, waarmee flinke hoogwaardige technologische ontwikkelingen zijn
waargemaakt. Mag de luchtvaartsector ervan uit gaan dat ze net als de marine een strategische
partner van de Nederlandse overheid blijft, zoals bijvoorbeeld bij het in oprichting
zijnde «Future Vertical Lift» programma het geval is?
17
Bij de lidstaten van de EU bestaat verschil over de interpretatie van de criteria
voor wapenexport. De DIS geeft aan dat Nederland aandacht gaat vragen voor een strikte
toepassing. Hoe wordt het accent op de harmonisering van de interpretatie van het
wapenexportbeleid gelegd?
18
Klopt het dat een rechtsgang door een Nederlands onderneming, die is benadeeld door
staatgesteunde buitenlandse concurrentie, niet meer kan leiden tot het alsnog binnen
de Nederlandse industrie (her-)plaatsen van de betrokken order?
19
Hoe gaat u waarborgen, voordat de opdrachtverlening plaatsvindt, dat er geen staatsbevoordeling
van eigen industrieën is of afdoende wordt gecompenseerd?
20
Draagt de ontwikkeling/bouw van onderzeeboten in een Nederlands-Zweedse combinatie
bij aan de instandhouding van kennis die vitaal is voor het behoud van nationale veiligheid?
Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
21
Hoe verhoudt het inmiddels aangenomen Europese investeringsfonds EDIDP (EU Defence
Industrial Development Programme) voor 2019–2020 zich tot de Nederlandse DIS?
22
Is de bouw/ontwikkeling van een nieuwe onderzeeboot door een Nederlands-Zweedse combinatie
te zien als een EU-samenwerking op defensiematerieel gebied? Hoe ziet u deze samenwerking
in het licht van de consolidatie van de Europese defensie-industrie?
23
Blijft de Nederlandse eigen kennis zoals die nu in de Nederlandse industrie, kennisinstellingen
en de Koninklijke Marine zelf beschikbaar is ook gegarandeerd op hetzelfde niveau
als nu wanneer er uitbesteding plaats vindt aan buitenlandse industrieën die deels
staatseigendom zijn?
24
Beoordeelt u het behoud van de kennis binnen de Nederlandse defensiegerelateerde industrie
en de «Gouden Driehoek» van Defensie, bedrijfsleven en kennis als een nationaal veiligheidsbelang?
25
Hoe kan het beleid rondom een «adaptieve krijgsmacht» bijdragen aan de capaciteit(-tekorten)
dij de DMO?
26
Hoe is uw ervaring met het projectmanagement van de huidige Nederlandse marinebouw,
met name voor wat betreft planning en budgetbeheersing? Hoe beoordeelt u het presteren
hierin van de Nederlandse marinebouwindustrie ten opzichte van de diverse buitenlandse
marinebouwindustrieën?
27
Hoe waarborgt u de instandhouding van Nederlandse kennis bij uitbesteding van grote
projecten zoals onderzeeboten aan buitenlandse industrieën?
28
Op welke wijze wordt de meest passende verwervingsstrategie geoperationaliseerd in
het Defensie Materieel Proces (DMP)?
29
Kunt u de infographs op pagina 3 en 5 ook kwantificeren? Wat zijn de cijfermatige
verhoudingen?
30
Is het in technologiegebieden waar Nederland niet sterk (meer) in is de bedoeling
bedrijvigheid te gaan ontwikkelen, bijvoorbeeld communicatiesystemen, ICT en munitie?
31
Waarom wordt energiegerelateerde technologie in het kader van de steeds sneller verlopende
energietransitie niet genoemd?
32
Kunt een overzicht geven van de productieplannen en de chronologische planning op
de middellange termijn voor kleine UAV's en satellieten voor inlichtingenfuncties?
33
Wat zijn de criteria bij de kritische beoordeling van buitenlandse overnames in de
Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie?
34
Wat is uw definitie van launching customer? Hoe verhoudt deze term, die gekoppeld
lijkt te zijn aan het betalen van de ontwikkelkosten, gevolgd door het kopen van het
product, zich tot de economie, waar een launching customer meestal een klant is waarmee
wordt overeengekomen om een nog te ontwikkelen product te kopen als de ontwikkeling
voltooid is, wat niet automatisch (en meestal niet) betekent dat deze klant de initiële
ontwikkelkosten ook betaalt? Hoe verhoudt zich een en ander tot het innovatiepartnerschap
dat in de aanbestedingswet 2016 staat?
35
Defensie werkt in de diverse kennis en innovatie-afdelingen (K&I) intensief samen
met de kennis-sector en daagt deze uit om nieuwe ideeen te genereren en uit te werken.
Herkent u de steeds terugkerende klacht dat een bedrijf of organisatie dat zo’n idee
– vaak op eigen kosten – samen met Defensie heeft uitgewerkt, vervolgens bij de aanbesteding
wordt uitgesloten wegens voorkennis of (potentiële) belangenverstrengeling, zowel
het grootbedrijf als het MKB? Hoe stelt u zeker dat de bedenkers en uitwerkers van
technische- en andere ideeën recht wordt gedaan en dat deze niet worden uitgesloten
van betrokkenheid bij ontwikkeling en uitvoering?
36
Welke landen hebben een DIS uitgebracht of zullen dat doen? Uit welke van die rapporten
blijkt de spanning tussen eigen verantwoordelijkheid voor nationale veiligheid en
de noodzaak tot samenwerking? Is er coördinatie geweest tussen Nederland en deze bondgenoten?
Zo nee, waarom niet?
37
Hoe bevordert de Europese Commissie de synergie tussen voor Defensie relevante civiele
beleidsterreinen zoals satellietcommunicatie, cyber, luchtvaart en maritieme veiligheid?
38
Wat betekent de Brexit voor defensiematerieelprojecten die uitgevoerd worden door
Britse bedrijven?
39
Op welke wijze is de input of het werk van de De NATO Industrial Advisory Group concreet
meegenomen in de DIS?
40
Welke aanvullende maatregelen zijn nodig om een industriële en technologische basis
binnen Nederland te behouden? Welke stelt u voor?
41
Bent u het ermee eens dat een totaal level playing field in Europa op Defensiegebied
niet haalbaar is?
42
Betekent dit dat de Navalgroup inmiddels ook onder de nationale industrie wordt geschaard,
omdat het een bedrijf in Nederland heeft geregistreerd?
43
Op welke onderdelen zijn Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen toonaangevend
op het terrein van biotechnologie die ook op defensiegebied kan worden toegepast?
44
Wat is electro-optische technologieontwikkeling?
45
Klopt het dat het standpunt dat dochterondernemingen van buitenlandse bedrijven als
Nederlands worden beschouwd, afwijkend is van het Europese beleid waarbij dochters
van Amerikaanse bedrijven als niet-Europees worden behandeld, waardoor zij onder meer
niet mogen meedoen met EDA categorie A en B projecten? In hoeverre past dit in het
streven naar strategische autonomie van Europa, waaraan Nederland meewerkt?
46
Waarom wijkt het Nederlandse beleid voor het geven van een «nationale» status aan
buitenlandse bedrijven af van het Europese beleid? Hoe stelt u zeker dat door dochterondernemingen
van bedrijven van buiten de EU (o.a. VS en binnenkort VK) geen kennis en rechten (IPR)
buiten Europa verschuift, waardoor deze onder een niet-Europees export-regime gaan
vallen (bijv. ITAR)?
47
Op welke wijze positioneert u zich als launching customer op ballistische raketverdediging,
dat in de DIS als voorbeeld wordt aangehaald?
48
Wat zijn de criteria voor militair kritieke functionaliteiten?
49
Is DMO thans voldoende toegerust om zich als smart specifieker te gedragen?
50
Is het betrokkenheids- en kennisniveau «Smart Integrator» vervallen of niet meer nodig?
Zo ja, waarom?
51
Kunt u aangeven op welke onderdelen het COTS/MOTS beleid wordt losgelaten? Zijn dat
de rood gemerkte gebieden op pag. 16 en 17? Hoe wordt dat in de aanbestedingsregelgeving
gepast en vooral: hoe wordt het geëffectueerd?
52
Welke consequenties heeft op onderdelen loslaten van het COTS/MOTS beleid voor de
de DMO en de kennisinstituten?
53
Bent u van mening dat Defensie op kennisgebied op dit moment voldoende in staat is
om zelfstandige technologische beleidsvorming te realiseren? Kunt u in het licht van
de ervaringen met de fouten bij de watermistinstallaties op de OPV's van de Holland-klasse
een evaluatie op hoofdpunten van deze zaak geven in het licht van zelfstandige technologische
topkennis?
54
Bij network infrastructure en cyber security kiest u voor smart buyer op de markt.
Kiest u hiervoor louter Nederlandse bedrijven? Hoe waarborgt u de veiligheid van de
opgeleverde producten als u met buitenlandse bedrijven op dit terrein in zee gaat?
55
Welke programma’s financiert u op het gebied van artificiële intelligentie en kwantumcomputing?
56
Hoe kijkt u aan tegen biotechnologische ontwikkelingen, die het functioneren van de
militairen verbeteren? Welke soort biotechnologische ontwikkelingen zijn dat? Hoe
gaat u met de ethische en morele implicaties om van eventuele toepassing op militairen?
57
Naar wat voor een onderzoek binnen de farmaceutische industrie verwijst u? Op welke
toepassingen heeft dit betrekking?
58
Deelt u de opvatting dat het nationale belang in strijd kan zijn met de belangen van
een Nederlands bedrijf dat vestigingen in het buitenland heeft, zoals bijvoorbeeld
Fokker Elmo in Turkije dat daar aan de F-35 werkt? Zo ja, hoe lost u dergelijke dilemma's
op?
59
Wat bedoelt u met gegarandeerde beschikbaarheid van «transportmogelijkheden» bij het
maken van «wellicht andere keuzes» indien de veiligheidssituatie verandert? Kunt dat
toelichten?
60
Wat bedoelt u met gebruiken maken van «productiecapaciteiten elders» voor de productie
van romp en platformbesturing van bijvoorbeeld fregatten? Is dat niet in strijd met
het uitgangpunt om nationale belangen te verdedigen? Zo nee, waarom niet?
61
Wat wordt bedoeld met «consolidatie» in de zin «kan worden gerealiseerd door Europese
(industriële) consolidatie»?
62
Wat voor soort kleinere UAV’s wilt u kunnen ontwikkelen en produceren? Wat zouden
de capaciteiten van deze kleinere UAV’s moeten zijn?
63
Waarom is er, gezien de aanwezigheid van Nederlandse kennis op dat gebied, voor gekozen
om optische en infraroodsensoren van de plank te kopen? Is overwogen om de productie
van sensoren onderdeel te maken van wat de «Nederlandse maat» wordt genoemd?
64
Vermeld wordt dat optische- en infraroodsensoren van de plank worden gekocht. Klopt
het dat deze technologie (optische sensoren voor nachtzicht) nationaal ontwikkeld
wordt en uniek is binnen Europa? Is deze vermelding schadelijk voor enkele technologiepartners
in Nederland? Waarom heeft u de ontwikkeling en productie van hoogtechnologische sensoren
voor nachtzicht voor militairen niet aangemerkt als cruciaal onderdeel van de in de
DIS genoemde «Nederlandse maat»? Bent u bereid dit te corrigeren?
65
Wat wordt bedoeld met «lastig nationaal te bereiken», lastig maar niet onmogelijk
of onmogelijk? Als het niet onmogelijk is, hoe wilt u het dan realiseren?
66
Hoe zorgt u ervoor dat delen op componenten van communicatiesystemen die hooggerubriceerd
zijn in het project GRIT nationaal georganiseerd zijn?
67
Welke wapensystemen ter zelfverdediging en slimme munitie wilt u «in eigen hand» houden?
Betekent dat u deze munitie zelf gaat ontwikkelen en produceren in Nederland?
68
Waarom focust u op nationale training en opleiding en volgt Defensie niet de aanbevelingen
uit het EDTA/EuroDefense rapport van 2017, waarin wordt betoogd dat juist gezamenlijke
basistraining en voortgezette opleiding de Europese integratie op termijn bevordert?
Erkent u dat simulatiesystemen steeds realistischer, complexer en ook duurder worden,
waardoor Europese samenwerking belangrijke kostenbesparingen kan opleveren?
69
Wat bedoelt u met het willen beschikken over een «eigen basis van transportcapaciteit»?
Om welke vormen van transport gaat het daarbij en op welke wijze denkt u «de markt»
daarbij in te kunnen schakelen?
70
Hoe gaat u in uw nieuwe nota ruimtevaartbeleid rekening houden met de noodzaak tot
cyberveiligheid? Hoe gaat Defensie betrokken worden bij de ontwikkeling van de nieuwe
nota ruimtevaartbeleid?
71
Wanneer verwacht u duidelijkheid te hebben over welke mogelijkheden er zijn voor bescherming
van Nederlandse bedrijven tegen (vijandige) overnames die een bedreiging kunnen vormen
voor de nationale veiligheid en het soeverein kunnen handelen van het Koninkrijk in
het veiligheidsdomein?
72
Waarom wordt op pagina 24 geen melding gemaakt van offensieve capaciteiten?
73
Hoe ziet u de rol en het proces voor het uitoefenen van toezicht over 1) de mogelijkheden
om digitale aanvallen te verstoren en 2) het inzetten van digitale middelen in het
kader van militaire operaties?
74
In hoeverre valt (de export van) gesimuleerde-omgevingensoftware onder het reguliere
wapenexportregime?
75
Wat bedoelt u met prestatiecontracten of nog verdergaande samenwerkingscontracten»?
Gaat het daarbij om lease of om andere vormen van samenwerking? Kunt u dat toelichten?
76
Welke mogelijkheden zijn er om ontwerpcapaciteit bij Defensie te combineren met ontwerpcapaciteit
uit het bedrijfsleven om een functioneel ontwerp te maken?
77
Welke verdergaande samenwerkingscontracten zijn er? Wat zijn de voordelen hiervan?
Hoe kunnen de risico’s goed over Defensie en het bedrijfsleven gespreid worden?
78
Door gebruik te maken van nieuwe contractvormen en samenwerking met anderen verschuift
de focus van het bezit van materieel naar beschikbaarheid van materieel. Kunt u hier
enkele voorbeelden van geven in relatie tot kansen voor de Nederlandse industrie?
79
Welke van de in het kader van de Gouden Driehoek genoemde samenwerkingsverbanden zijn
gebonden aan de NIDV? Waarom horen onder meer de NAG, DAG en DARPAS hier niet bij?
80
Kunt u de lijst van militair materieel uit 1958 aan de Tweede Kamer toesturen?
81
Hoe wordt de motivering van een beroep op artikel 346 VWEU precies getoetst?
82
Wat zijn de gemiddelde meerkosten van een marktverkenning?
83
Kunt u uitleggen waarom in de DIS een beperktere formulering wordt gekozen voor de
toepassing van artikel 346 VWEU dan in het regeerakkoord? Hoe moet het verschil tussen
«in bijzondere gevallen» en «ruimhartig» worden begrepen?
84
Gesteld wordt dat artikel 346 VWEU in bijzondere gevallen kan worden toegepast. Hoe
verhoudt zich dit tot het Regeerakkoord en de Defensienota 2018, waarin is gesteld
dat bij aanbestedingstrajecten artikel 346 ruimhartig wordt geïnterpreteerd?
85
Hoe vaak heeft Defensie het innovatiepartnerschap al toegepast in het kader van de
nieuwe aanbestedingswet? Welke drempelbedragen voor aanbesteding zijn volgens de Europese
regelgeving vereist en welke hanteert Defensie? Zijn er daarbij verschillen tussen
de Defensie-onderdelen?
86
In de DIS wordt gesteld dat art. 346 VWEU in bijzondere gevallen kan worden toegepast.
Dit is een beperking t.o.v. het Regeerakkoord en de Defensienota 2018 waarin is gesteld
dat bij aanbestedingstrajecten art. 346 ruimhartig wordt geïnterpreteerd. Hoe verhoudt
dit met de DIS?
87
Kunt u aangeven hoe de Small Business Innovation Research regeling functioneert? Hoeveel
geld gaat er in om, wat is de output? Hoe en wanneer denkt u deze regeling te kunnen
toepassen op «defensie en veiligheid»?
88
Hoeveel geld is er beschikbaar in het thema «Veiligheid» van het topsectorenbeleid?
89
In hoeverre kan en gaat Defensie, in het geval van ontwikkeling van specifieke op
Defensie (waarbij zij de enkele afnemer is) gerichte technologie, zekerheid bieden
aan de maakindustrie? Wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen zekerheid van afname
gegarandeerd? Zo ja, in welke gevallen?
90
In de DIS wordt gesproken over de inzet van generieke financiële instrumenten voor
defensie ontwikkeltrajecten. Dit is anders dan de maakindustrie in het verleden samenwerkte
in de Gouden Driehoek met kennisinstellingen en betrokken MKB. Binnen het defensie
domein is het namelijk vaak het geval dat een bedrijf (met kennisinstellingen) een
bepaalde technologie specifiek voor één klant ontwikkelt. Deze generieke instrumenten
vragen veelal een cofinanciering vanuit de industrie. Gaat het ministerie zekerheid
geven van afname bij gedeeltelijke financiering van innovatieve projecten?
91
In de DIS wordt gesproken over de inzet van generieke financiële instrumenten voor
defensie ontwikkeltrajecten. Dit is anders dan hoe de maakindustrie in het verleden
samenwerkte in de Gouden Driehoek met kennisinstellingen en betrokken MKB. Deze generieke
instrumenten vragen veelal een cofinanciering vanuit de industrie. Gaat u zekerheid
van afname geven bij gedeeltelijke financiering van innovatieve projecten?
92
Welke rol kan het BUHA/OS-instrumentarium spelen in het versterken van het concurrentievermogen
van de Defensie-industrie?
93
Hoe wordt de ontwikkelings- en commerciële fase en het innovatieve partnerschap bij
elkaar gebracht? Welke inspanning van Defensie is hiervoor nodig in de voorbereidingsfase?
Waar ziet dit precies op?
94
Wat bedoelt u in concreto met het «doorontwikkelen» van de CODEMO-regeling? Wat wordt
de rol van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en om hoeveel extra geld gaat
het indien de regeling is doorontwikkeld?
95
Wanneer is duidelijkheid of het Defensie Materieel Proces moet worden aangepast in
het kader van kortcyclische innovatie?
96
Kunt u een overzicht geven welke buitenlandse partners thans mede gebruik maken van
artikel 346 VWEU?
97
Wat zijn de criteria voor het toetsingskader industriële participatie?
98
Welk percentage geldt er voor industriële participatie?
99
Hoe zorgt u ervoor dat een bedrijf ook voldoet aan de afgesproken industriële participatie?
Wordt er gewerkt met boeteclausules of andere compensatiemechanismen als bedrijven
niet voldoen aan de afgesproken industriële participatie?
100
Kunt u per project inzicht geven of een bedrijf heeft voldaan aan de toegezegde industriële
participatie?
101
Wanneer komt het nieuwe overzicht van de gerealiseerde industriële participatie?
102
In welke mate is volgens het kabinet van een level playing field?
103
Wie houdt toezicht of bedrijven zich ook houden aan de plicht op basis van de ABDO
om veranderingen in zeggenschap en bedrijfsstructuur bij de MIVD te melden? Welke
consequenties heeft het als een bedrijf bijvoorbeeld in Chinese handen terecht komt?
104
Op welke termijn wilt u dat Nederland bij de top 10 van Europese landen behoren ten
aanzien van toegekende middelen uit het EDF?
105
Bent u bereid exportvoorwaarden strenger toe te passen, nu u stelt dat exportactiviteiten
als «noodzakelijke voorwaarde» worden gezien voor de continuïteit van de bestaande
kennisbasis? Bent u bereid deze producten alleen aan NAVO-bondgenoten te verkopen?
Zo nee, waarom niet?
106
Hoe realistisch is de gezamenlijke ontwikkeling van defensiecapaciteiten zolang sprake
is van actieve frustratie van een gelijk speelveld door lidstaten?
107
In welke mate is de regering in de Europese Raad van plan om te pleiten voor een zgn.
«human security» aanpak bij de herziening van de nieuwe Europese exportcontrole regels?
108
Welke rol kan het BUHA/OS-instrumentarium spelen in specifiek op de Defensie-industrie
gerichte handelsbevordering?
109
Voor welke grote projecten zal er sprake zijn van een kabinetsbesluit?
110
Op welke wijze wordt het bedrijfsleven betrokken bij de uitvoering van de DIS? Wordt
de betrokkenheid nog op structurele wijze ingevuld?
111
Bij de lidstaten van de EU bestaat verschil over de interpretatie van de criteria
voor wapenexport. De DIS geeft aan dat Nederland aandacht gaat vragen voor een strikte
toepassing. Erkent u dat ook op dit punt een level playing field ontbreekt, nu sommige
andere landen de criteria veel ruimer interpreteren dan Nederland? Hoe wordt het accent
op de harmonisering van de interpretatie van het wapenexportbeleid gelegd?
112
Kunt u voorbeelden geven van sluipende processen waardoor een vitaal belang in het
geding komt?
113
Wat zijn (semi-)autonome UxVs?
114
Wat verstaat u onder HPM?
115
Welke projecten financiert u om beschermingsmiddelen en beschermingsmethoden te ontwikkelen
tegen laserwapens?
116
Hoe zorgt u voor voldoende cyberveiligheid als u gebruik maakt van satellieten van
andere landen en civiele partijen? Hoe wordt dit onderdeel gemaakt van het ruimtevaartbeleid?
117
Hoe kijkt u aan tegen de privatisering van Intravacc met het oog op de nationale veiligheid
en het gevaar van bioterrorisme met nieuwe dodelijke agentia?
118
Gaat u een juridisch en ethisch kader ontwikkelen met het oog op toepassing van human
enhancement in het militaire domein in Nederland?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
T.N.J. de Lange, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.