Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
34 997 Regels inzake een uniform experiment met teelt en verkoop van hennep en hasjiesj voor recreatief gebruik in een gesloten coffeeshopketen (Wet experiment gesloten coffeeshopketen)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 november 2018
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Met interesse hebben wij kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Justitie en Veiligheid over het onderhavige wetsvoorstel voor een experiment met een
gesloten coffeeshopketen. Wij danken de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP,
PvdA, ChristenUnie en SGP voor hun inbreng. Het heeft ons verheugd dat de commissie,
onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid
acht.
Hieronder zullen wij – mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties –
nader ingaan op de vragen en opmerkingen die de leden van de diverse fracties over
het wetsvoorstel naar voren hebben gebracht. De vragen worden zo veel mogelijk beantwoord
in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag. Ten behoeve van de
leesbaarheid en het voorkomen van herhalingen wordt bij de beantwoording van sommige
vragen terugverwezen naar eerder gegeven antwoorden. Om die reden zijn de antwoorden
(per fractie) voorzien van een randnummer.
Tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ook een nota van wijziging
uitgebracht.
1. Door de leden van de CDA-fractie is terecht geconstateerd dat een belangrijk deel
van de regelgeving over het experiment bij algemene maatregel van bestuur (hierna:
amvb) zal worden bepaald. Het gaat hier om één amvb: het Besluit experiment gesloten
coffeeshopketen. Op 12 november 2018 is de internetconsultatie van het concept van
de amvb gestart. Tot en met 24 december 2018 kunnen belangstellenden reageren. Tegelijk
is dit concept voor advies gezonden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de
Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak, het College
van procureurs-generaal, de nationale politie, de Autoriteit Persoonsgegevens, de
Inspectie gezondheidszorg en jeugd (hierna: IGJ) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(hierna: NVWA). Daarnaast zijn stakeholders waaronder coffeeshopgemeenten, coffeeshopbranche
en partijen die interesse hebben getoond om te mogen telen, actief geïnformeerd over
de internetconsultatie en de periode waarbinnen kan worden gereageerd.
2. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het feit dat de regering met dit
experiment komt, moet worden gezien als een vorm van erkenning dat het huidige gedoogbeleid
waarbij de achterdeur in feite wordt ontkend, tot ongewenste effecten voor de gezondheid
en veiligheid leidt. De leden willen weten of de regering deze conclusie deelt en,
zo nee, waarom niet. Dat het coffeeshopbeleid onderwerp is van maatschappelijk en
politiek debat, is niet nieuw. Op 21 februari 2017 heeft de Tweede Kamer ingestemd
met het initiatiefwetsvoorstel van het lid Bergkamp (Wet gesloten coffeeshopketen;
34165). Voorafgaand daaraan zijn tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie
van Veiligheid en Justitie voor 2017 de motie Van Nispen/Kooiman (SP), waarin de regering
werd verzocht om begin 2017 te komen met een voorstel om het landelijk beleid rond
softdrugs slimmer te reguleren, en de motie Van Tongeren (GroenLinks), waarin werd
verzocht om scenario’s uit te werken over de wijze waarop regulering of legalisering
van cannabis door het volgende kabinet zou kunnen worden vormgegeven, ingediend en
door de Tweede Kamer aangenomen. Het is bovendien bekend dat het lokale bestuur heeft
aangegeven dat de inrichting van de huidige coffeeshopketen – met een gedoogde verkoop
en een niet gedoogde inkoop – problemen oplevert voor de openbare orde en veiligheid,
de volksgezondheid en het tegengaan van ondermijnende criminaliteit. Met het onderhavige
experiment wil het kabinet bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is en aldus
kennis en ervaring opdoen met het reguleren van de teelt en toelevering van hennep
en hasjiesj aan coffeeshops en zo inzicht verkrijgen in de effecten die daardoor optreden.
Voor een waardevol experiment acht het kabinet het van belang dat de effecten gemeten
worden op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Op basis van een
onafhankelijke evaluatie van het experiment kan het dan zittende kabinet beslissen
over de toekomst van het cannabisbeleid.
2. Aanleiding en achtergrond
3. De leden van de VVD-fractie hebben diverse vragen gesteld die verband houden met
het hiervoor al genoemde initiatiefwetsvoorstel van het lid Bergkamp (Wet gesloten
coffeeshopketen). Daarbij is gevraagd naar de overeenkomsten en verschillen tussen
het initiatiefwetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel en de wijze waarop in het
onderhavige voorstel tegemoet is gekomen aan de bezwaren die eerder door het toenmalige
kabinet over het initiatiefwetsvoorstel zijn geuit. De wetsvoorstellen delen met elkaar
dat beide zijn ingegeven door de problemen die het huidige gedoogbeleid met een gedoogde
verkoop en niet gedoogde inkoop door coffeeshops oplevert. Waar echter het initiatiefwetsvoorstel
een gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen als structurele oplossing voor die problemen
introduceert, strekt het onderhavige wetsvoorstel uitsluitend tot een experiment.
De reden om eerst te kiezen voor een experiment is dat wij door middel van het experiment
er achter willen komen of en op welke wijze een gesloten keten mogelijk is en welke
effecten optreden, zodat op een later moment keuzes kunnen worden gemaakt op basis
van de ervaringen met het experiment.
Het initiatiefwetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel verschillen voorts op twee
belangrijke punten. Het eerste punt betreft de wijze waarop is voorzien in de uitsluiting
van strafrechtelijke vervolging. Voor de deelnemers aan het experiment zal in algemeen
verbindende regelgeving kenbaar worden vastgelegd aan welke eisen moet worden voldaan
om gevrijwaard te zijn van strafrechtelijke vervolging. Het initiatiefwetsvoorstel
gaat daarentegen uit van een constructie waarbij de reikwijdte van de vervolgingsuitsluitingsgrond
niet in regelgeving is vastgelegd, maar wordt ingevuld door de burgemeester of de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) via door hen genomen
gedoogbeslissingen voor coffeeshops respectievelijk telers. Door de toenmalige Minister
van Veiligheid en Justitie zijn hiertegen bezwaren geuit, omdat die constructie tot
gevolg heeft dat het vervolgingsbeleid niet langer landelijk door het Openbaar Ministerie
(hierna: OM) wordt bepaald en daarmee een belangrijk wettelijk uitgangspunt, namelijk
dat het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, zou worden
verlaten. Het tweede punt betreft de vergaande zorgplicht die in het initiatiefwetsvoorstel
aan de Minister van VWS wordt opgelegd. Op grond van het initiatiefwetsvoorstel dient
de Minister van VWS er voor zorg te dragen dat er in Nederland voldoende hennep wordt
geteeld voor de exploitatie van de gedoogde coffeeshops. In het kader van het experiment
wordt uiteraard in ogenschouw genomen dat voor een effectieve uitvoering van het experiment
er voldoende telers moeten zijn. Die telers zijn verantwoordelijk voor de teelt van
voldoende hennep en hasjiesj in afdoende varianten en voor de continuïteit van levering.
De inzet van de Minister voor Medische Zorg zal in het kader van het experiment vooral
gericht zijn op het blijvend bevorderen van aandacht voor en deskundigheid op het
gebied van preventie, voorlichting over gebruik en aandacht voor problematisch gebruik.
Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd of bij het opstellen van het onderhavige
wetsvoorstel gebruik is gemaakt van de adviezen die het College van procureurs-generaal
en de politie over het initiatiefwetsvoorstel hebben uitgebracht. In die adviezen
wordt ingegaan op de verhouding met het internationale recht, de wijze waarop de uitsluiting
van strafrechtelijke vervolging is geregeld, de veronderstelde effecten op de georganiseerde
criminaliteit in Nederland en de handhaafbaarheid van met name de geslotenheid van
de keten. Deze aspecten zijn uiteraard betrokken bij het opstellen van het onderhavige
wetsvoorstel.
4. Door de leden van de SGP-fractie is erop gewezen dat in de memorie van toelichting
alleen wordt ingegaan op de visie van lokale bestuurders dat de gedoogde verkoop en
niet gedoogde inkoop van hennep door coffeeshops problemen opleveren. De leden willen
weten waarom de regering niet ingaat op de problemen die burgers hebben met het gedogen
van de verkoop van wiet via coffeeshops, op de ontwrichtende gevolgen van drugsgebruik
op mensen en gezinnen, de veiligheid op straat en de verslavingen van mensen die drugs
gebruiken. De problemen die het huidige gedoogbeleid met een gedoogde verkoop en niet
gedoogde inkoop door coffeeshops opleveren (criminaliteit, onveiligheid etc.), is
een belangrijke reden om te besluiten tot een experiment met een gesloten coffeeshopketen.
Dat betekent niet dat er niet ook problemen zijn op het gebied van de volksgezondheid.
Dit experiment is bedoeld om te bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is
en om te bezien wat de effecten zijn op de gebieden van criminaliteit, veiligheid,
overlast en volksgezondheid. Recent is door de Minister van Justitie en Veiligheid
met de Moedige Moeders gesproken over het experiment. Tijdens het experiment zullen
de effecten en ervaringen op de verschillende terreinen uitgebreid worden gemonitord
en geëvalueerd.
Door de leden van de SGP-fractie is voorts de vraag opgeworpen waarom niet wordt erkend
dat de ondermijning van de leefbaarheid in toch al kwetsbare en zwakke wijken het
gevolg is van het gedoogbeleid en dat dit niet opgelost gaat worden met het voorgestelde
experiment. De leden vragen zich af waarom niet fundamenteel wordt stilgestaan bij
de vraag of het wel wenselijk is om het huidige gedoogbeleid in stand te houden. In
reactie daarop merken wij op dat de effecten van het huidige beleid ons bekend zijn.
Het experiment dient er echter juist toe om ons informatie te verschaffen over de
gevolgen van een ander beleid dan het huidige gedoogbeleid. We weten niet of een gelegaliseerde
gesloten coffeeshopketen een adequate manier is om de huidige problemen tegen te gaan.
Het experiment biedt een mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de effecten van
een gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen. De stelling van de leden van de SGP-fractie
dat het voorgestelde experiment geen oplossing gaat bieden, laten wij voor rekening
van die leden.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
5. Door de leden van de VVD-fractie zijn enkele vragen gesteld over het feit dat de
uitvoering van het experiment grotendeels in lagere regelgeving wordt geregeld. Op
deze vragen antwoorden wij als volgt. Het is gebruikelijk dat bij de verdeling van
de elementen van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van
lager niveau, de wet tenminste de hoofdelementen van de regeling bevat. Overeenkomstig
dat gebruik zijn in het onderhavige wetsvoorstel de hoofdlijnen van het experiment
geregeld. Het gaat hierbij om het doel van het experiment, de geldingsduur daarvan,
de wijze waarop strafrechtelijke vervolging jegens de deelnemers aan het experiment
is uitgesloten, wie die deelnemers zijn, het toezicht en de handhaving. De deelnemers
betreffen de aangewezen telers (artikel 5), de deelnemende gemeenten (artikel 6) en
de in die gemeenten toegestane coffeeshops (artikel 6a, toegevoegd met onderdeel E
in de nota van wijziging). De verdere uitwerking vindt plaats in lagere regelgeving.
Dit is in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzingen 2.19
en 2.41) en het kabinetsbeleid inzake experimenteerbepalingen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich verder af of de conclusie gerechtvaardigd
is dat in lagere regelgeving wordt bepaald welk handelen strafbaar is en welk handelen
niet en of het mogelijk is om strafbepalingen in lagere regelgeving te plaatsen. In
het concept van het hiervoor genoemde Besluit experiment gesloten coffeeshopketen
zijn geen strafbepalingen opgenomen. De eisen die aan telers en coffeeshops worden
gesteld, kunnen anders dan de leden van de VVD-fractie zich afvragen, niet als strafbepalingen
worden gezien. Overigens schrijft artikel 89, tweede lid, van de Grondwet alleen maar
voor dat voor het bestraffen van overtreding van voorschriften of het creëren van
strafbare feiten in een algemene maatregel van bestuur altijd een wettelijke grondslag
vereist is en dat een wet in formele zin de bij overtreding van die voorschriften
op te leggen straffen dient te bepalen.
Door de leden van de VVD-fractie is voorts gevraagd op welke wijze de opmerkingen
van de Adviescommissie Experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: adviescommissie)
in het wetsvoorstel zijn verwerkt, in het bijzonder het advies van de adviescommissie
om het experiment bij een positief resultaat niet af te bouwen. In het wetsvoorstel
is erin voorzien dat de evaluatie van het experiment vóór het einde van de experimenteerfase
zal plaatsvinden. Voor aanvang van de afbouwfase kan het dan zittende kabinet op basis
van de evaluatie verdere besluiten nemen. Voor het geval besloten wordt om het experiment
in algemeen geldende wetgeving om te zetten, is in het wetsvoorstel de mogelijkheid
opgenomen om de experimenteerfase met ten hoogste anderhalf jaar te verlengen, zodat
inclusief de afbouwfase van zes maanden de geldigheidsduur van beide fasen ten hoogste
zes jaar zal zijn. Het is inherent aan een experiment dat deze van tijdelijke duur
is. Zonder afbouwfase zou na afloop van de experimenteerfase een abrupt einde aan
het experiment komen met als gevolg dat deelnemers in strijd met de Opiumwet zouden
handelen omdat de experimenteerwet dan niet meer van kracht is. De afbouwfase is bedoeld
om dit te voorkomen.
6. Door de leden van de CDA-fractie zijn enkele vragen gesteld over de hiervoor genoemde
mogelijkheid om bij amvb de duur van de experimenteerfase te verlengen. Op de vraag
waarom hiervoor is gekozen, antwoorden wij dat daarmee is aangesloten bij de Aanwijzingen
voor de regelgeving. In de toelichting op aanwijzing 2.42 is aangegeven dat, indien
na afloop van een experiment wordt besloten het experiment voort te zetten in algemeen
geldende wetgeving, overwogen moet worden of moet worden voorzien in een tijdelijke
verlenging van het experiment. Dit is bij het onderhavige experiment wenselijk geacht.
Zonder zodanige voorziening zou immers na afloop van vier jaar het experiment moeten
worden afgebouwd en de situatie worden hersteld naar zoals deze was vóór aanvang van
het experiment. Dat zou betekenen dat de aangewezen telers hun werkzaamheden moeten
beëindigen en zich moeten ontdoen van hun hennep en hasjiesj, en dat in de deelnemende
gemeenten voor de coffeeshops het oude gedoogbeleid weer gaat gelden. Vanuit een oogpunt
van rechtszekerheid en efficiëntie is dat niet wenselijk in de situatie dat het dan
zittende kabinet heeft besloten tot omzetting van het experiment in algemeen geldende
wetgeving. De veronderstelling van de leden dat de in dit wetsvoorstel voorziene mogelijkheid
tot verlenging juist tot meer rechtsonzekerheid kan leiden omdat men hierdoor minder
goed zou weten waar men aan toe is, delen wij dus niet. Evenmin delen wij de veronderstelling
dat hierdoor de evaluatie onder tijdsdruk komt te staan. De evaluatie zal plaatsvinden
door het onderzoeksteam dat verantwoordelijk zal zijn voor de monitoring van het experiment,
onder begeleiding van de in het wetsvoorstel genoemde onafhankelijke Begeleidings-
en evaluatiecommissie experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: begeleidingscommissie).
Voor het uitbrengen van de evaluatie is alleen een uiterste deadline gesteld, namelijk
acht maanden voor het einde van de experimenteerfase. Het is aan het onderzoeksteam
om tijdig te beginnen met het opstellen van de evaluatie.
7. De leden van de D66-fractie vragen welke ambities het kabinet heeft met het experiment.
Het doel van het experiment is om te bezien of het mogelijk is om een gesloten coffeeshopketen
te realiseren en de effecten daarvan te meten op het gebied van criminaliteit, veiligheid,
overlast en volksgezondheid. Verder vragen zij, tegen de achtergrond van de opmerkingen
van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Raad van State) over
de gestelde ambities in relatie tot de opzet van het experiment, om per thema toe
te lichten dat met het experiment goede en zinvolle uitspraken over de opgetreden
effecten kunnen worden gedaan. In reactie op deze vragen antwoorden wij het volgende.
Het kabinet is van mening dat het goed mogelijk is om binnen de in het wetsvoorstel
neergelegde kaders een experiment in te richten waarmee kan worden bezien of een gesloten
coffeeshopketen mogelijk is. Voor het kabinet is het experiment daarnaast waardevol
vanwege inzicht in mogelijke effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid.
De adviescommissie onderschrijft het uitgangspunt dat voor een zinvolle effectmeting
sprake moet zijn van voldoende variatie in type gemeenten en geografische spreiding.
Het kabinet is van mening dat het met een omvang van zes tot tien deelnemende gemeenten
mogelijk is deze variatie mogelijk te maken. Daarnaast neemt het kabinet het advies
over om ook in controlegemeenten onderzoek te doen naar effecten zodat een goede vergelijking
mogelijk is. De in de deelnemende gemeenten gemeten effecten worden vergeleken met
aangrenzende gemeenten, gemeenten zonder coffeeshops en met landelijke trends zoals
deze in bestaande monitoringsinstrumenten worden gerapporteerd. De adviescommissie
heeft uitgebreid geadviseerd over de opzet van het effectonderzoek naar mogelijke
effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Deze aanbevelingen
zullen worden betrokken bij de monitoring en evaluatie van het experiment. Zo kunnen
naar het oordeel van het kabinet zinvolle uitspraken worden gedaan over de geslotenheid
van de keten en over de effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid,
die ook in internationaal en Europees verband relevant zijn. Op de vraag van de leden
van de D66-fractie wanneer een uitspraak goed en zinvol wordt geacht, antwoorden wij
dat naar onze mening het experiment waardevol is wanneer dat leidt tot uitspraken
die voldoende informatie op wetenschappelijke basis opleveren om politieke besluitvorming
op te baseren. Met het voorgaande menen wij dat ook de vraag van de leden van de D66-fractie
welke concrete uitspraken verwacht worden te kunnen doen na afloop van het experiment
en welke niet, is beantwoord.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het experiment
wetenschappelijk relevant moet zijn. Zij vragen dit te concretiseren. Dezelfde vraag
stellen zij voor zover in de memorie van toelichting staat dat het experiment voldoende
informatie moet opleveren om politieke besluitvorming op te baseren. Zij vragen daarnaast
welke informatie het experiment moet opleveren om hier aan te voldoen. In reactie
op deze vragen wijzen wij erop dat niet alleen voor het experiment, maar voor het
gehele drugsbeleid, een wetenschappelijke onderbouwing het uitgangspunt vormt. Door
te onderzoeken wat werkt en wat niet werkt, kan effectief beleid worden gevoerd. Het
uitgangspunt van het kabinet is te zorgen voor een experiment dat wetenschappelijk
relevant is en voldoende informatie oplevert om politieke besluitvorming op te baseren.
Voor het kabinet is het experiment waardevol vanwege het bezien van de mogelijkheid
om een gesloten coffeeshopketen te realiseren en het verkrijgen van inzicht in mogelijke
effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Wij hebben daarom
de adviescommissie gevraagd te adviseren over de opzet van het experiment en de te
meten effecten.
Door de leden van de D66-fractie is tevens gevraagd wanneer het experiment formeel
van start gaat. Dat is het geval op het moment van inwerkingtreding van de wet en
de onderliggende lagere regelgeving. Op dat moment start de voorbereidingsfase. De
daadwerkelijke experimenteerfase vangt later aan. Het tijdspad tot aan het moment
van aanvang van de voorbereidingsfase ziet er globaal als volgt uit. Zoals vermeld
bij punt 1, kunnen belangstellenden tot 24 december 2018 in het kader van de internetconsultatie
reageren op het concept van de amvb. Naar verwachting wordt in het eerste kwartaal
van 2019 een concept van de amvb bij de Tweede en Eerste Kamer voorgehangen. De selectie
van de gemeenten zal op basis van de huidige stand van zaken plaatsvinden in het tweede
kwartaal van 2019. Vervolgens zal het concept van de amvb voor advies worden aangeboden
aan de Raad van State. Het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de
onderliggende lagere regelgeving is afhankelijk van het verloop van de behandeling
daarvan. Op het tijdstip van inwerkingtreding vangt de voorbereidingsfase van het
experiment aan. In deze fase zullen de telers worden aangewezen en kunnen alle deelnemers
zich gaan voorbereiden op de experimenteerfase. De leden hebben terecht geconstateerd
dat de verwachting is dat de voorbereidingsfase ten minste een jaar in beslag zal
nemen. De duur van de voorbereidingsfase is evenwel niet op voorhand vastgelegd, maar
zal door ons worden bepaald. Hiervoor is nadrukkelijk gekozen om zeker te stellen
dat eenieder afdoende is voorbereid op het moment dat de experimenteerfase aanvangt.
De vrees van de leden op een open einde delen wij niet. In de voorbereidingsfase zijn
immers de inspanningen erop gericht om daadwerkelijk het experiment van start te laten
gaan.
De leden van de D66-fractie willen weten in welke fase (voorbereidings- of experimenteerfase)
er een aanbod beschikbaar moet zijn dat voldoende is qua omvang en divers genoeg om
representatief te zijn voor het huidige aanbod. Zij willen ook weten hoe dat wordt
vastgesteld en hoe gekomen wordt tot een representatief aanbod. De experimenteerfase
zal niet eerder van start gaan dan nadat de aangewezen telers in staat zijn gebleken
de productie van hennep en hasjiesj zowel qua omvang als qua assortiment zodanig te
beheersen dat zij de deelnemende coffeeshops structureel kunnen bevoorraden. Nadat
de deelnemende gemeenten zijn aangewezen en daarmee de deelnemende coffeeshops bekend
zijn, zal een schatting worden gemaakt van de hoeveelheid hennep en hasjiesj die zal
moeten worden geteeld om in de vraag van de coffeeshops te kunnen voorzien. Bij de
selectie van de telers zal productieomvang als selectiecriterium worden gehanteerd.
Ook zal er naar gestreefd worden om telers te selecteren die in staat zijn om een
breed aanbod te produceren met een variatie aan soorten. Het is vervolgens aan de
aangewezen telers om te komen tot een breed aanbod van soorten dat aansluit op de
vraag van de coffeeshops.
Door de leden van de D66-fractie is eveneens gevraagd wat gereed of geregeld moet
zijn om aan te vangen met de experimenteerfase, waarbij zij willen weten of dit zowel
voor wiet als voor hasj geldt. De leden willen ook weten of meteen nadat de amvb is
vastgesteld kan worden gestart met het experiment, of dat dan pas de voorbereidingen
starten. De deelnemende gemeenten worden bij amvb aangewezen. Op het moment dat de
amvb in werking treedt, zijn de deelnemende gemeenten dus bekend en daarmee ook de
deelnemende coffeeshops. Op dat moment kan worden begonnen met de selectieprocedure
van de telers. Bij de selectie van de telers zal een minimumeis gelden ten aanzien
van de productieomvang en het aantal soorten. De productieomvang zal zijn gebaseerd
op een schatting van de hoeveelheid hennep en hasjiesj die zal moeten worden geteeld
om in de vraag van de deelnemende coffeeshops te kunnen voorzien. Nadat ten hoogste
tien telers zijn aangewezen, kunnen zij hun werkzaamheden opstarten. Dat omvat ook
het afstemmen met de deelnemende coffeeshops over de te telen soorten. Al het voorgaande
valt onder de voorbereidingsfase. Zoals hiervoor al is geantwoord, zal de experimenteerfase
niet eerder van start gaan dan nadat de aangewezen telers een zodanige voorraad van
zowel hennep als hasjiesj hebben aangelegd dat de coffeeshops kunnen rekenen op een
bestendige levering van (bestelde) producten. De periode dat de telers zich voorbereiden
op de experimenteerfase, biedt de deelnemende gemeenten en de coffeeshops ook de gelegenheid
om zich voor te bereiden. Waar nodig kunnen gemeenten hun toezichts- en handhavingsregime
aanpassen en coffeeshops hebben gelegenheid om aan de nieuwe eisen die in het kader
van het experiment worden gesteld te voldoen. Alvorens de experimenteerfase van start
gaat, dienen tevens de voorzitter en leden van de begeleidingscommissie te zijn benoemd,
het onderzoeksteam te zijn aangewezen en een nulmeting te zijn uitgevoerd. Tot slot moet het toezicht
op de productie, distributie en geslotenheid van de keten zijn ingericht. Als al deze
voorbereidingen voor de uitvoering van het experiment zijn getroffen, kan met de uitvoering
van het experiment worden gestart. Op de vraag van de leden van de D66-fractie hoe
de Tweede Kamer tot het moment dat het experiment officieel aanvangt, alsmede na aanvang
van het experiment zal worden geïnformeerd, antwoorden wij dat de Tweede Kamer in
ieder geval via een jaarlijkse rapportage zal worden geïnformeerd en verder tussentijds
indien daartoe aanleiding bestaat.
8. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering de criteria op basis waarvan
de resultaten van het experiment op het gebied van een gesloten coffeeshopketen zullen
worden beoordeeld, te preciseren. Zij stellen de vraag wat de minimale uitkomst van
het experiment moet zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat het organiseren van
een gesloten keten mogelijk is. Voorts vragen deze leden welke precieze effecten op
gebied van volksgezondheid, criminaliteit, veiligheid en overlast de regering wenst
te kunnen vaststellen om uiteindelijk te kunnen beoordelen of het organiseren van
een gesloten coffeeshopketen wenselijk is, en of dit nader kan worden gepreciseerd.
Ook willen zij weten of de regering nader kan preciseren welke effecten op basis van
het experiment kunnen worden gemeten en geëvalueerd. Zijn er effecten op korte of
middellange termijn waar de regering inzicht in wenst te krijgen waarin het nu voorgestelde
experiment geen inzicht geeft, en zo ja welke? Op al deze vragen antwoorden wij het
volgende. Het kabinet hecht aan een zinvolle effectmeting tijdens het experiment Uitgangspunt
van het kabinet is te zorgen voor een zinvolle effectmeting en evaluatie die wetenschappelijk
relevant zijn en voldoende informatie opleveren om politieke besluitvorming op te
baseren. In ieder geval zullen effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en
volksgezondheid worden gemeten. De effectmeting zal bestaan uit ten minste een nulmeting,
tussenmetingen en een nameting in de deelnemende gemeenten. Deze metingen zullen worden
vergeleken met metingen in controlegemeenten. Ook worden de gemeten effecten vergeleken
met aangrenzende gemeenten, gemeenten zonder coffeeshops en met landelijke trends
zoals deze in bestaande monitoringsinstrumenten worden gerapporteerd. Hoe de monitoring
er precies uit komt te zien en op welke effecten precies zal worden gemeten, wordt
bepaald door een nog in te stellen onderzoeksteam. Dit onderzoeksteam zal worden begeleid door de eerder aangehaalde begeleidingscommissie.
9. De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de regering aankijkt tegen het advies
van de adviescommissie om het experiment niet na vier jaar bij gebleken succes af
te bouwen, omdat dit de motivatie om mee te doen aan het experiment bij voorbaat kan
ondermijnen en het ethisch bezwaarlijk zou zijn om nu al te stellen dat deelnemende
coffeeshophouders na vier jaar weer de illegaliteit in moeten. De leden van de VVD-fractie
hebben een vergelijkbare vraag gesteld. Wij willen hier dan ook volstaan met een verwijzing
naar ons hiervoor bij punt 5 op die vraag gegeven antwoord.
In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie of uiteen kan worden gezet welke
investeringen door de telers nodig zullen zijn, antwoorden wij dat de noodzakelijke
investeringen per teler sterk kunnen verschillen afhankelijk van zijn uitgangssituatie.
Zo zal een teler die nog niet over een teeltlocatie beschikt, deze eerst moeten verwerven.
De telers zullen vervolgens hun teeltlocatie moeten inrichten voor de productie van
hennep en/of hasjiesj en moeten voorzien in het benodigde personeel. Ook zullen de
telers zorg moeten dragen voor adequate beveiliging en bewaking van de teeltlocatie
en de geteelde producten. Afhankelijk van de wijze van productie en verwerking kunnen
aanvullende investeringen nodig zijn, bijvoorbeeld voor het drogen en bewaren van
geoogste producten en de opslag van gereed zijnde producten.
Door de leden van de SP-fractie is ook gevraagd of tijdens het experiment kan worden
bijgestuurd in de uitvoering van het experiment. Het wetsvoorstel voorziet in een
vangnetbepaling op grond waarvan bij ministeriële regeling nadere regels over de uitvoering
van het experiment kunnen worden gesteld, indien sprake is van onvoorziene omstandigheden
die bijvoorbeeld nadelige gevolgen voor de volksgezondheid hebben. Van die vangnetbepaling
zal echter terughoudend gebruik worden gemaakt. Er zal sprake zijn van nauwgezette
monitoring van de (gewenste en ongewenste) effecten van het experiment. Op mogelijke
effecten en bevindingen die blijken uit het experiment willen wij niet nu al vooruitlopen.
De leden van de SP-fractie hebben voorts gevraagd of de regering bereid is de schaal
van het experiment op te hogen met meer gemeenten en/of meer telers, indien bij een
tussentijdse evaluatie blijkt dat de uitkomsten van de relatief kleinschalige opzet
niet voldoende bruikbare resultaten blijkt op te leveren. Zoals hiervoor bij punten
7 en 8 is geantwoord, zijn wij van mening dat bij de gekozen opzet van het experiment
zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten van een gesloten coffeeshopketen
in de deelnemende gemeenten.
10. De leden van de PvdA-fractie menen dat de politieke besluitvorming en de uitkomst
van het experiment niet los van elkaar gezien kunnen worden en vragen de regering
of zij de mening deelt dat als uit het experiment blijkt dat het heeft geleid tot
positieve effecten voor de criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid, de voortzetting
van beleid in lijn met het experiment voor de hand ligt. Zoals onder punt 5 is vermeld,
is voorzien in een evaluatie van het experiment die voor het einde van de experimenteerfase
dient te zijn afgerond. De evaluatie zal antwoord moeten geven op de vraag of een
gesloten coffeeshopketen mogelijk is en wat de effecten van het experiment zijn geweest
op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het dan
zittende kabinet dient op grond daarvan, voor aanvang van de afbouwfase, een besluit
te nemen over de toekomst van het coffeeshopbeleid.
De leden van de PvdA-fractie vragen of bij een positieve uitkomst van het experiment
ook besloten kan worden van de afbouwfase af te zien of de experimenteerfase te verlengen.
Voor het antwoord op die vraag wordt verwezen naar de eerder gegeven antwoorden bij
punten 5 en 6. Daaruit volgt dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om bij amvb
de duur van de experimenteerregeling te verlengen.
Tot slot antwoorden wij – in reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie –
dat de amvb waarbij de verdere uitwerking van het experiment plaatsvindt, naar verwachting
in het eerste kwartaal van 2019 bij de Tweede en Eerste Kamer wordt voorgehangen.
Voor het tijdspad wordt verder verwezen naar punt 7.
11. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer volgens de regering sprake
is van een geslaagd experiment. Het uitgangspunt van het kabinet is om te zorgen voor
een waardevol experiment dat wetenschappelijk relevant is en voldoende informatie
oplevert om politieke besluitvorming op te baseren. Voor een verdere toelichting hierop
wordt verwezen naar hetgeen hiervoor bij punt 7 reeds is geantwoord.
Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd waarom in de artikelen 4 en
7 van het wetsvoorstel de mogelijkheid om bij amvb de duur van de experimenteerfase
te verlengen, niet aan een maximumtermijn is verbonden. In de nota van wijziging wordt
artikel 4 op een zodanige manier gewijzigd dat bij amvb de duur van de experimenteerfase
met ten hoogste anderhalf jaar kan worden verlengd, zodat inclusief de afbouwfase
van zes maanden de geldigheidsduur van beide fasen ten hoogste zes jaar zal zijn.
In de nota van wijziging wordt tevens artikel 17 aangepast. In dat artikel – de leden
van de ChristenUnie-fractie spreken over artikel 7 waar zij vermoedelijk artikel 17
bedoelen – is de inwerkingtreding van de wet geregeld en het tijdstip waarop deze
weer vervalt. De aanpassing van artikel 17 is bij nader inzien wenselijk om de wet
zo nodig gedifferentieerd in werking te kunnen laten treden. Voorts is duidelijker
tot uitdrukking gebracht dat, voor zover bij amvb de duur van het experiment wordt
verlengd, het dan gaat om de amvb, bedoeld in artikel 4, eerste lid.
12. De leden van de SGP-fractie willen weten welk afwegingskader zal gelden voor de
selectie van de deelnemende gemeenten. Hierover is de adviescommissie gevraagd om
advies uit te brengen. Wij willen niet vooruitlopen op dit advies. Wel is de adviescommissie
meegegeven rekening te houden met voldoende variatie in type gemeenten en geografische
spreiding. Deze leden vragen daarnaast of de regering ervoor wil zorgen dat alleen
gemeenten die zich nu aan alle geldende criteria houden, aan het experiment mee mogen
doen en benoemen daarbij specifiek het ingezetenencriterium. In de huidige situatie
geldt dat bij de toepassing van de handhaving van het ingezetenencriterium sprake
mag zijn van lokaal maatwerk. Wij wensen op voorhand geen gemeenten van deelname aan
het experiment uit te sluiten. Binnen het experiment zal het ingezetenencriterium
in elk geval worden toegepast in grensgemeenten.
Op de vraag van de leden van de SGP-fractie waarom de termijn van de afbouwfase op
zes maanden is bepaald, antwoorden wij dat op voorhand een dergelijke termijn passend
is geacht om een ieder in staat te stellen de situatie te herstellen naar zoals die
was voordat het experiment aanving. Dat betekent dat de aangewezen telers hun werkzaamheden
moeten beëindigen en zich moeten ontdoen van hun hennep en hasjiesj. In de deelnemende
gemeenten gaat het oude gedoogbeleid weer gelden en moeten de coffeeshops weer aan
de eisen van dat beleid gaan voldoen. Door politie en toezichthouders zal hierop worden
toegezien en niet-naleving kan leiden tot strafrechtelijke en/of bestuursrechtelijke
handhaving.
4. Afzonderlijke onderdelen van het experiment
4.1 Deelnemende gemeenten
13. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd of de regering kan onderbouwen waarom
de aanbeveling van de adviescommissie om het experiment in meer dan zes tot tien gemeenten
uit te voeren, niet overtuigend is geacht en waarom het naar haar oordeel bij een
beperkt opgezet experiment toch mogelijk is om zinvolle uitspraken te doen over de
effecten op de volksgezondheid, criminaliteit, veiligheid en overlast. De adviescommissie
heeft uitgesproken dat er voor een (voor heel Nederland) representatief onderzoek
en methodologisch verantwoorde analyse meer gemeenten nodig zijn. Zoals is toegelicht
in de brief van 6 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 422), spelen bij de keuze voor het aantal gemeenten ook andere dan methodologische overwegingen
een rol. De adviescommissie heeft een uitgebreid advies uitgebracht over tal van zaken,
waarvan het overgrote deel is overgenomen. Op dit specifieke onderdeel zijn andere
dan alleen onderzoekstechnische factoren meegewogen. Hierbij is onder meer ook gekeken
naar de spanning met het internationale en Europese recht, waarbij geldt dat een experiment
dat in duur en omvang beperkt is in internationaal opzicht beter te verantwoorden
is. Andere factoren die ook een rol hebben gespeeld zijn onder andere de praktische
uitvoerbaarheid van het experiment, de capaciteit die door de betrokken partijen voor
toezicht zal moeten worden ingezet (onder meer toezichthouders bij gemeenten) en de
consequenties voor de benodigde middelen ten behoeve van de nulmeting, monitoring,
onderzoek naar de effecten en de evaluatie. Dat betekent niet dat bij de gekozen opzet
van het experiment geen zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten
in de deelnemende gemeenten. De metingen zullen ook worden vergeleken met metingen
in controlegemeenten en met aangrenzende gemeenten, gemeenten zonder coffeeshops en
met landelijke trends zoals deze in bestaande monitoringsinstrumenten worden gerapporteerd.
Door de leden van de VVD-fractie is terecht geconstateerd dat in de gemeenten die
niet aan het experiment deelnemen, het huidige landelijke beleid gehandhaafd blijft
en de situatie in die gemeenten dus in zoverre hetzelfde blijft. In antwoord op de
vraag wat dan het voordeel van het aanwijzen van controlegemeenten is, verwijzen wij
graag naar het rapport van de adviescommissieonderzoeksteam. Daarin stelt de adviescommissie dat «[...] wil er sprake zijn van een serieuze
meting van de effecten van de gesloten keten, dan zullen [...] niet alleen de situaties
voor en na de interventie, maar ook de veranderingen in gemeenten waarin de interventie
wel en niet wordt toegepast, met elkaar vergeleken moeten worden.» De adviescommissie
zegt hierover verder dat ervoor moet worden gezorgd dat de groep interventiegemeenten
zoveel mogelijk vergelijkbaar is met de groep controlegemeenten. Voor zover de leden
willen weten hoe het onderzoek naar de effecten van het experiment in de controlegemeenten
zal gaan, antwoorden wij dat de precieze opzet van dat onderzoek aan het onderzoeksteam
is.
De leden van de VVD-fractie vinden het vreemd dat de regering de spanning met het
geldende internationale en Europese recht als argument noemt om vast te houden aan
een experiment in zes tot tien gemeenten, omdat het naar hun mening dan niet uitmaakt
in hoeveel gemeenten het experiment wordt uitgevoerd. Die mening delen wij niet. Het
feit dat sprake is van een experiment – en dus geen algehele legalisering – dat bovendien
in duur en omvang beperkt is, kan weliswaar de spanning met het internationale en
Europese recht niet geheel wegnemen, maar maakt wel dat het experiment in internationaal
opzicht beter te verantwoorden is. Dit blijkt ook in internationale contacten, onder
meer met de buurlanden.
De leden van de VVD-fractie vragen of dezelfde adviescommissie ook advies gaat uitbrengen
over welke gemeenten aan het experiment zouden moeten deelnemen. Dat zal inderdaad
dezelfde adviescommissie zijn. Anders dan eerder is bericht, zal de adviescommissie
dit echter niet in het najaar van 2018 doen. Aanvankelijk was de verwachting dat gemeenten
zich op basis van de consultatieversie van de amvb zouden kunnen aanmelden en dat
de adviescommissie nog dit jaar het tweede advies kon uitbrengen. Op basis van de
gesprekken met partijen denken wij nu dat het juiste moment voor aanmelding het tijdstip
is waarop het wetsvoorstel door de Tweede Kamer is aangenomen en het ontwerpbesluit
bij het parlement is voorgehangen. Op dat tijdstip bestaat er voor gemeenten voldoende
duidelijkheid over de invulling en kaders van het experiment en zijn zij in staat
om gefundeerd een beslissing te nemen over hun deelname aan het experiment en die
aan ons kenbaar te maken. Naar verwachting kan de adviescommissie vervolgens in het
tweede kwartaal van 2019 over deelnemende gemeenten advies uitbrengen.
Door de leden is voorts de vraag opgeworpen of het mogelijk is dat de adviescommissie
meer dan tien gemeenten aanwijst en wat de regering dan zal besluiten. Wij wijzen
erop dat de kaders voor het experiment, zoals opgenomen in het regeerakkoord en uitgewerkt
in het wetsvoorstel, bekend zijn. De adviescommissie is gevraagd, binnen die kaders,
te adviseren over de deel te nemen gemeenten. De adviescommissie is onafhankelijk
in haar advies, dus wat zij uiteindelijk adviseert is aan de commissie zelf. Wel wordt
het besluit hierover uiteindelijk door ons als verantwoordelijke Ministers genomen
en daarbij laten wij ons leiden door voormelde kaders. Zoals in voormelde brief van
6 juli 2018 is vermeld, is het kabinet voornemens om vast te houden aan het aantal
van zes tot tien gemeenten.
14. De leden van de CDA-fractie willen weten of bij de selectie van de deelnemende
gemeenten en de controlegemeenten rekening wordt gehouden met het aantal coffeeshops
in een gemeente. De selectie van de deelnemende gemeenten vindt, zoals hiervoor is
toegelicht, plaats op basis van het advies van de adviescommissie. De selectie van
de controlegemeenten is aan het onderzoeksteam, al heeft de adviescommissie hierover
gezegd dat ervoor moet worden gezorgd dat de groep deelnemende gemeenten zoveel mogelijk
vergelijkbaar is met de groep controlegemeenten. Echter, op beide punten kunnen wij
niet vooruitlopen op nog te maken keuzes. Wel kunnen wij aan de betreffende leden
antwoorden dat alle coffeeshops in een deelnemende gemeente zullen moeten deelnemen
aan het experiment. Op dit punt volgen wij het advies van de adviescommissie.
15. Door de leden van de D66-fractie is gevraagd welke gemeenten kunnen gelden als
«(middel)grote gemeenten». Er is geen vastomlijnde definitie van een middelgrote of
grote gemeente. Dat alleen (middel)grote gemeenten in aanmerking kunnen komen voor
deelname aan het experiment, is een richtlijn om aan te geven dat een deelnemende
gemeente wel enige omvang moet hebben. Voor zover door de leden is gevraagd of, vanwege
de eventuele waterbedeffecten, ook grensgemeenten bij het experiment worden betrokken,
antwoorden wij dat de adviescommissie ons zal adviseren over de selectie van de deelnemende
gemeenten. Wij zullen niet op voorhand gemeenten categoriseren of uitsluiten van deelname.
Het uitgangspunt is wel dat sprake moet zijn van voldoende variatie in type gemeenten
en geografische spreiding. Het ligt in de rede dat ook (een) grensgemeente(n) bij
het experiment zal worden betrokken. Op de vraag van de leden hoe de deelnemende gemeenten
worden geselecteerd, antwoorden wij dat gemeenten op basis van het openbaar gemaakte
concept van de amvb reeds kunnen inschatten of zij willen deelnemen aan het experiment.
In een latere fase kunnen zij zich hiervoor aanmelden. De adviescommissie zal een
advies uitbrengen over de selectie van de deelnemende gemeenten. Het uiteindelijke
besluit hierover zal door ons als verantwoordelijke Ministers worden genomen. De betrokken
gemeenten en het parlement zullen hierover worden geïnformeerd. Aan de betreffende
leden antwoorden wij dat het lastig is om op dit moment aan te geven wanneer dat precies
zal zijn, omdat dit mede afhankelijk is van de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel
in het parlement en de voortgang van de daarop gebaseerde amvb. Op de vraag hoe de
controlegemeenten worden geselecteerd en hoeveel dat er zullen zijn, antwoorden wij
dat dit aan het onderzoeksteam is. Wij verwachten dat er evenveel controlegemeenten
als deelnemende gemeenten zullen worden aangewezen en dat bij de controlegemeenten
zal worden gekeken naar hun vergelijkbaarheid met de deelnemende gemeenten. Echter,
het onderzoeksteam kan uiteindelijk het beste bepalen hoeveel controlegemeenten nodig
zijn en welke gemeenten hiervoor het meest geschikt zijn. Zoals hiervoor bij punt
13 reeds is vermeld, wordt het advies van de adviescommissie over de deelnemende gemeenten
op basis van de huidige stand van zaken verwacht in het tweede kwartaal van 2019.
Voor het antwoord op de vraag of het mogelijk is dat de adviescommissie meer dan tien
gemeenten aanwijst en wat de regering dan zal besluiten, willen wij eveneens graag
verwijzen naar punt 13.
Door de leden van de D66-fractie zijn voorts vragen gesteld over de verwachting welke
effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid kunnen worden gemeten
in een experiment met een omvang die beperkt is tot zes tot tien deelnemende gemeenten.
Voor het antwoord op deze vragen wordt verwezen naar hetgeen bij punt 7 in reactie
op een soortgelijke vraag is vermeld.
Door de leden van de D66-fractie is tevens gevraagd hoe buurlanden de bij hen levende
zorgen over mogelijk grensoverschrijdende effecten van het experiment hebben geuit.
Zij vragen eveneens hoe op deze zorgen is gereageerd en of de regering bereid is de
zorgen van buurlanden met de Kamer te delen. Wij achten het noodzakelijk onze buurlanden
en andere lidstaten van de Europese Unie en ook de landen daarbuiten die zich aan
de VN-drugsverdragen hebben gecommitteerd goed en tijdig te informeren over het experiment.
Deze dialoog vindt daarom momenteel op zowel ambtelijk als politiek niveau plaats.
Daarin komen vooral veel vragen naar de opzet en het doel van het experiment naar
voren. Waar nodig worden vragen beantwoord en wordt de opzet en het doel van het experiment
toegelicht. Een belangrijke zorg die daarbij naar voren komt is of voldoende gewaarborgd
wordt of de binnen het experiment geproduceerde hennep en hasjiesj niet via het illegale
circuit in het buitenland terechtkomt.
16. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten welke wetenschappelijk verantwoorde
conclusies de regering denkt te kunnen verbinden aan het experiment, op basis van
zes tot tien deelnemende gemeenten. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij
naar ons antwoord bij punt 7 op vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie.
Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de GroenLinks-fractie dat wij geen aanleiding
zien om de adviescommissie te vragen welke wetenschappelijk verantwoorde conclusies
wel verbonden zouden kunnen worden aan een experiment in ten hoogste tien gemeenten,
omdat wij van mening zijn dat het goed mogelijk is om binnen de in het wetsvoorstel
neergelegde kaders een relevant experiment in te richten. Wij zien dan ook geen aanleiding
om het aantal deelnemende gemeenten te verhogen.
Door de leden van de Groen-Linksfractie is gevraagd of de regering bereid is om het
maximumaantal deelnemende gemeenten niet bij wet, maar in de amvb te regelen. Zoals
hiervoor bij punt 5 is geantwoord, dienen de hoofdelementen van een regeling op wetsniveau
te worden geregeld. Een van de hoofdelementen van het onderhavige experiment betreffen
de deelnemers aan het experiment, te weten de aangewezen telers, de deelnemende gemeenten
en de in die gemeenten toegestane coffeeshops. Tegen deze achtergrond is het maximumaantal
deelnemende gemeenten in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of alle Nederlandse gemeenten, dus
ook de vier grote gemeenten (G4), in beginsel kunnen deelnemen aan het experiment.
Ons antwoord daarop luidt bevestigend. Wij zullen geen gemeenten op voorhand uitsluiten
en evenmin gemeenten aanwijzen waarvan deelname op voorhand vereist wordt geacht.
17. De leden van de SP-fractie vragen de regering inhoudelijk en uitgebreider te motiveren
waarom zij van het advies van de adviescommissie om het experiment in meer dan zes
tot tien gemeenten te laten plaatsvinden, afwijkt. Voor het antwoord op deze vraag
volstaan wij met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 13 dat wij in reactie op
door de leden van de VVD-fractie gestelde vergelijkbare vragen hebben gegeven. Door
de leden van de SP-fractie is ook gevraagd om te reageren op uitspraken van onder
andere hoogleraar Fijnaut, die in een artikel in het Algemeen Dagblad van 7 juni 2018
heeft gesteld dat het experiment zinloos is als het kleinschalig van opzet blijft.
In het genoemde artikel pleit Fijnaut voor gecontroleerde teelt van «het hele circuit»,
dat wil zeggen in heel Nederland, waarvoor eerst Europese afspraken zouden moeten
worden gemaakt. Een dergelijke beleidswijziging is hier niet aan de orde. Het experiment
wordt uitgevoerd om te bezien of het mogelijk is om een gesloten coffeeshopketen te
realiseren en de effecten daarvan te meten op het gebied van criminaliteit, veiligheid,
overlast en volksgezondheid. Het dan zittende kabinet dient op grond daarvan, voor
aanvang van de afbouwfase, een besluit te nemen over de toekomst van het coffeeshopbeleid.
De leden van de SP-fractie willen weten wat precies de rol van de controlegemeenten
en eventueel in die gemeenten aanwezige coffeeshops is. De effecten in controlegemeenten
worden vergeleken met effecten in de aan het experiment deelnemende gemeenten. De
precieze opzet van dit onderzoek is aan het onderzoeksteam. Voor de coffeeshops in
de controlegemeenten blijft het huidige landelijke beleid gelden.
18. Door de leden van de PvdA-fractie is gevraagd of zij het goed hebben begrepen
dat de regering, door vast te houden aan het aantal van zes tot tien gemeenten, het
advies van zowel de adviescommissie als dat van de Raad van State om het experiment
in meer gemeenten te houden, in feite naast zich neerlegt. Gelijk als wij hiervoor
hebben gedaan, volstaan wij voor het antwoord op deze vraag met een verwijzing naar
ons antwoord bij punt 13 dat wij in reactie op door de leden van de VVD-fractie gestelde
vergelijkbare vragen hebben gegeven. De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom
de regering, in tegenstelling tot die adviezen, denkt dat er met maximaal tien deelnemende
gemeenten wel voldoende variatie tussen gemeenten kan worden gecreëerd. Zoals hiervoor
bij de punten 7, 8 en 13 reeds is geantwoord, zijn wij van mening dat ook bij de gekozen,
meer beperkte opzet van het experiment zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over
effecten in de deelnemende gemeenten en vergelijking daarvan met onder meer controlegemeenten
en landelijke gegevens. Voor zover de leden de regering vragen een betere onderbouwing
te geven waarom een grootschaliger experiment niet mogelijk is, verwijzen wij naar
onze antwoorden bij punt 13. De adviescommissie heeft uitgesproken dat er voor een
(voor heel Nederland) representatief onderzoek en methodologisch verantwoorde analyse
meer gemeenten nodig zijn. Bij de keuze voor het aantal gemeenten spelen echter ook
andere dan methodologische overwegingen een rol. Op dit specifieke onderdeel zijn
andere dan onderzoekstechnische factoren zwaarder gewogen. Hierbij is onder meer ook
gekeken naar de spanning met het internationale en Europese recht, waarbij geldt dat
een experiment dat in duur en omvang beperkt is in internationaal opzicht beter te
verantwoorden is. Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de PvdA-fractie dat
een grootschaliger experiment niet noodzakelijkerwijs meer inzicht biedt in de regulering
van de sector van teelt tot en met verkoop, aangezien die regulering ook binnen de
schaal van het experiment tot stand kan worden gebracht.
Door de leden van de PvdA-fractie zijn daarnaast enkele vragen gesteld over de selectie
van de deelnemende gemeenten. Op de vraag op grond van welke criteria, anders dan
geografische spreiding, de deelnemende gemeenten worden geselecteerd, antwoorden wij
dat de adviescommissie gevraagd is om te adviseren over de deelnemende gemeenten.
Wij willen niet treden in dit nog af te ronden adviesproces. Wel kunnen wij aangeven
dat de adviescommissie is meegegeven rekening te houden met voldoende variatie in
type gemeenten en geografische spreiding. Desgevraagd antwoorden wij voorts aan de
betreffende leden dat, anders dan eerder is bericht, het advies van de adviescommissie
over de te selecteren gemeenten niet dit najaar nog zal volgen, maar op basis van
de huidige stand van zaken in het tweede kwartaal van 2019 wordt verwacht. Aan gemeenten
is ook nog geen officiële mogelijkheid geboden om zich aan te melden voor deelname
aan het experiment. Op de vraag of de regering op andere wijze een indruk van het
aantal geïnteresseerde gemeenten heeft, antwoorden wij dat wij vanaf oktober 2017
tot heden vanuit ongeveer 40 gemeenten een bericht hebben gekregen dat er interesse
bestaat om aan het experiment deel te nemen. Deze berichten bestonden onder andere
uit brieven en e-mails van burgemeesters, lokale fracties en gemeenteambtenaren.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe coffeeshophouders in experimentgemeenten tot
deelname kunnen worden verplicht. In de amvb zal worden bepaald dat alle coffeeshops
die in een deelnemende gemeente zijn toegestaan aan het experiment moeten meedoen.
Of een coffeeshop in een gemeente is toegestaan, is ter beslissing aan de burgemeester
van de betreffende gemeente (artikel 6a, toegevoegd met onderdeel E in de nota van
wijziging).
Dat is in de huidige situatie het geval en zal onveranderd blijven in het kader van
het experiment. Indien een coffeeshop niet aan de in het kader van het experiment
geldende eisen voldoet, zal de burgemeester van de betreffende gemeente handhavend
kunnen optreden op grond van de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
19. Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd op welke wijze de regering
wil borgen dat alle coffeeshops in een deelnemende gemeente aan het experiment meedoen.
Deze vraag is hiervoor ook door de leden van de PvdA-fractie gesteld. Wij volstaan
dan ook graag met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 18.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen voorts weten hoe de regering mogelijk
negatieve grenseffecten wil tegengaan. Er wordt een aantal eisen gesteld aan partijen
binnen de keten, die het risico op inmenging van illegale stromen moet verkleinen,
waaronder een sluitende administratie. Uit de monitoring en evaluatie moet blijken
of er desondanks binnen het experiment geteelde hennep of hasjiesj buiten de gesloten
keten terecht komt.
20. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om aan te geven op welke manier
de vergelijking tussen de deelnemende gemeenten en de controlegemeenten plaatsvindt
en wat de inhoud van die vergelijking zou moeten zijn. Hierop antwoorden wij dat de
controlegemeenten niet bij amvb worden aangewezen. Het is aan het onderzoeksteam om
de controlegemeenten te selecteren en de wijze van vergelijking te bepalen. Wij verwachten
evenwel dat bij de selectie zal worden gekeken naar de vergelijkbaarheid tussen controlegemeenten
en deelnemende gemeenten vanuit het idee dat een vergelijking tussen een specifieke
(groep) deelnemende gemeente(n) en een vergelijkbare (groep) controlegemeente(n) zinvoller
is dan met een willekeurige andere (groep) gemeente(n). Door de leden van de SGP-fractie
is ook gevraagd op basis waarvan de regering verwacht dat er zinvolle effecten gemeten
zouden kunnen worden. Wij verwachten, zoals wij hiervoor onder andere bij punten 7
en 13 hebben aangegeven, dat zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten
in deelnemende gemeenten. Er zijn in Nederland zeer gekwalificeerde wetenschappelijke
instituten en onderzoeksbureaus die in staat worden geacht een zodanig onderzoek op
te zetten dat verantwoorde uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten van het
experiment. Op de inhoud van die uitspraken kunnen wij hier uiteraard niet vooruitlopen.
Door de leden van de SGP-fractie is gevraagd hoe de regering ervoor gaat zorgen dat
elke coffeeshop in een deelnemende gemeente meedoet aan het experiment en hoe wordt
voorkomen dat er stiekem toch nog illegaal andere drugs wordt verkocht. In de amvb
zal worden bepaald dat alle coffeeshops die in een deelnemende gemeente zijn toegestaan
aan het experiment moeten meedoen. Of een coffeeshop in een gemeente is toegestaan,
is ter beslissing aan de burgemeester van de betreffende gemeente. In het kader van
het experiment mag een coffeeshop uitsluitend de door de aangewezen telers geproduceerde
hennep en hasjiesj verkopen. Hierop zal uiteraard toezicht worden gehouden, zowel
via de administratie als toezicht ter plaatse. Ten aanzien van een coffeeshop die
zich niet aan deze eis houdt, kan in ieder geval bestuursrechtelijk worden opgetreden
en, zo nodig, ook strafrechtelijk.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of alle coffeeshophouders wel op deelname
aan het experiment zitten te wachten, aangezien er nu al geluiden opgaan dat ze naast
de «gedoogde» gesloten coffeeshopketen ook andere illegale drugs willen inkopen, bijvoorbeeld
uit Marokko. De leden willen weten wat dat betekent voor de haalbaarheid van het experiment.
Wij wijzen erop dat een van de belangrijkste doelstellingen van het experiment is
om na te gaan of de keten van productie, distributie en verkoop gesloten gehouden
kan worden en gedecriminaliseerd kan plaats vinden. In een gedecriminaliseerde keten
past het niet om illegaal geproduceerde hennep en hasjiesj toe te staan. Het noodzakelijke
toezicht op de geslotenheid van de keten vereist ook dat dit experiment beperkt is
tot Nederlands grondgebied. Dat laat dus de import van buiten het gesloten systeem
illegaal geproduceerde hennep en hasjiesj niet toe.
Door de leden van de SGP-fractie is tot slot gevraagd of de verplichte afname van
een bepaalde aanbieder wel te verenigen is met het Europees recht. Dat in het kader
van het experiment het telen, leveren en verkopen van hennep en hasjiesj binnen de
gesloten coffeeshopketen is gevrijwaard van strafrechtelijke vervolging, laat onverlet
dat buiten het experiment dezelfde handelingen met hennep en hasjiesj illegaal zijn.
Er is dan ook geen legaal economisch en commercieel circuit, zodat de verkeersvrijheden
in het kader van de Europese interne markt en het beginsel van non-discriminatie hier
niet inroepbaar zijn.
4.2 De teelt van hennep ten behoeve van het experiment
21. Door de leden van de VVD-fractie is verwezen naar een uitzending van het actualiteitenprogramma
Nieuwsuur van 24 september jl., waarin werd gesteld dat het nooit mogelijk is om de
Nederlandse teelt net zo goed te maken als bijvoorbeeld Marokkaanse hasj. De leden
willen weten of de regering de zorgen deelt dat gebruikers zich tot de illegale markt
zullen wenden als deelnemende coffeeshops geen Marokkaanse hasj of vergelijkbare hasj
kunnen aanbieden en vragen of de regering daarbij ook kan ingaan op de opmerkingen
die in de uitzending zijn gemaakt door de voorzitter van de Bond van Cannabisdetaillisten.
Aan de leden antwoorden wij dat wij de verwachting hebben dat in Nederland genoeg
expertise aanwezig is om op Nederlands grondgebied kwalitatief goede hasjiesj te produceren
en dat het experiment juist ruimte biedt om de aanwezige expertise en ervaring te
benutten om de productie van hasjiesj zodanig aan te passen dat het beter aansluit
bij de wensen van consumenten die overwegend hasjiesj gebruiken.
22. Door de leden van de CDA-fractie is gevraagd of bij de toetsing op grond van de
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Bibob-toetsing)
in het kader van de selectieprocedure van de telers rekening wordt gehouden met eerdere
veroordelingen voor drugsbezit. In artikel 3 van de Wet Bibob is bepaald aan welk
criterium wordt getoetst in het kader van de Bibob-toetsing. Dat betreft de vraag
of ernstig gevaar bestaat dat – in dit geval – de aanwijzing als teler mede zal worden
gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare
voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen. Of bij een eerdere veroordeling
voor drugsbezit sprake is van dergelijk ernstig gevaar, zal afhankelijk zijn van de
uit de screening naar voren gekomen feiten en omstandigheden en de weging daarvan.
Door de leden van de CDA-fractie is ook gevraagd of in een deelnemende gemeente nieuwe
coffeeshops kunnen worden gestart en, zo ja, hoe de Bibob-toetsing er dan uitziet.
Van aan het experiment deelnemende gemeenten wordt geëist dat alle in die gemeenten
toegestane coffeeshops aan het experiment meedoen. Of een coffeeshop in een gemeente
is toegestaan, is ter beslissing aan de burgemeester van de betreffende gemeente.
Dat geldt ook voor het toestaan van eventuele nieuwe coffeeshops en de voorwaarden
die in dat verband door het lokaal bestuur worden gesteld. Desgevraagd antwoorden
wij aan de leden van de CDA-fractie dat het ook aan de burgemeester is om te bepalen
wat er gebeurt met een bestaande coffeeshophouder die voor drugsbezit wordt veroordeeld.
Een dergelijke veroordeling zou er toe kunnen leiden dat de burgemeester overgaat
tot sluiting van de coffeeshop, maar de uiteindelijke besluitvorming is afhankelijk
van de individuele feiten en omstandigheden van het geval en, zoals gezegd, aan het
lokaal bestuur.
Door de leden van de CDA-fractie zijn enkele vragen gesteld over de omstandigheden
waaronder de hennep zal worden geteeld. Zo willen de leden onder meer weten in hoeverre
aandacht wordt besteed aan de omvangrijke regelgeving die bestaat ten aanzien van
de teelt van andere gewassen. Hierop antwoorden wij dat de regelgeving die van toepassing
is ten aanzien van de teelt van andere gewassen, ook geldt voor cannabis sativa en
cannabis indica. Onderdeel van die regelgeving betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Alleen gewasbeschermingsmiddelen die in Nederland zijn toegelaten voor de teelt van
cannabis sativa of cannabis indica die bestemd is voor de productie van hennep en
hasjiesj, mogen worden toegepast. Voor dit gebruik zijn evenwel geen gewasbeschermingsmiddelen
toegelaten. Wat het fytosanitaire aspect betreft geldt dat gewassen, zaad en plantmateriaal
vrij moeten zijn van in de Europese Unie benoemde «algemene» quarantaine-organismen.
Voor de teelt en handel in cannabis sativa en cannabis indica zijn geen specifieke
quarantaine-organismen benoemd. Ook hebben de leden gevraagd naar de toepasselijkheid
van de wet- en regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden. Deze geldt voor alle bedrijven,
dus ook voor teeltbedrijven als bedoeld in het kader van dit experiment. Aan de betreffende
leden antwoorden wij voorts dat de eis dat de teelt van de hennep en hasjiesj op Nederlands
grondgebied moet plaatsvinden, niet in het wetsvoorstel maar in de amvb is geregeld
omdat het vanuit een oogpunt van overzichtelijkheid en duidelijkheid wenselijk is
geacht om de eisen die voor de telers bij de selectie en na aanwijzing gelden, bij
elkaar in één regelgevend document te regelen. Uitsluitend daar waar regeling op wetsniveau
dwingend is voorgeschreven, zoals de toepassing van de Wet Bibob, is hiervan afgeweken.
De leden van de CDA fractie vragen of er eisen worden gesteld aan de herkomst van
de bedrijven die de teelt op zich gaan nemen. Ook vragen zij in hoeverre de regering
het wenselijk acht dat buitenlandse bedrijven zich hier bezig gaan houden met Nederlandse
wietteelt. Bij de selectie van de telers zullen onder meer als eisen gelden dat de
teelt plaatsvindt op Nederlands grondgebied en de aanvrager een ingezetene van Nederland,
dan wel een in Nederland gevestigde rechtspersoon is. Dat is van belang voor de geslotenheid
van de keten. Een in Nederland gevestigd buitenlands bedrijf dat aan alle gestelde
eisen voldoet, kan in aanmerking komen voor een aanwijzing als teler. De aanvragers
zullen ook worden gescreend door middel van het vereiste om een verklaring omtrent
het gedrag (hierna: VOG) te overleggen en een Bibob-toetsing.
23. De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe zij de eis
dat de teelt op Nederlands grondgebied moet plaatsvinden, ziet in het licht van de
productie van hasjiesj. Het assortiment dat door coffeeshops wordt aangeboden bestaat
ook uit Nederhasj. Wij achten het dan ook heel goed mogelijk dat ook hasjiesj op Nederlands
grondgebied kan worden geteeld. Op de vraag van de betreffende leden hoeveel hasj-soorten
zullen moeten worden geteeld, antwoorden wij dat van de aangewezen telers wordt verwacht
dat zij een ruime variatie aan soorten kunnen telen. Ten aanzien van het aantal soorten
zal een minimumeis worden gesteld, maar er zal geen maximumbegrenzing zijn. Door de
leden van de D66-fractie is ook gevraagd of de hasj-soorten even snel beschikbaar
zullen zijn als de verschillende soorten wiet. Gelet op het vermoedelijke verschil
in expertise en ervaring met het op Nederlands grondgebied (illegaal) telen en tot
product verwerken van hasjiesj in relatie tot hennep, sluiten wij niet uit dat de
voorbereiding van de productie van hasjiesj meer tijd zal vergen dan de productie
van hennep. Zoals wij hiervoor onder punt 21 reeds hebben geantwoord, hebben wij echter
de verwachting dat in Nederland genoeg expertise aanwezig is om op Nederlands grondgebied
kwalitatief goede hasjiesj te produceren en dat het experiment juist ruimte biedt
om de aanwezige expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj zodanig
aan te passen dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend
hasjiesj gebruiken. Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de D66-fractie over
een eventuele toename van straathandel dat, zoals wij hiervoor onder punt 7 hebben
geantwoord, het onderzoeksteam het experiment zal monitoren en dat daarbij ook aandacht
zal zijn voor de straathandel.
Door de leden van de D66-fractie is tot slot gevraagd of de regering ook het risico
ziet dat de coffeeshops qua bedrijfsvoering op achterstand worden gezet als er niet
tijdig voldoende soorten hasj van goede kwaliteit beschikbaar zijn en hoe de regering
hierop inspeelt. Wij onderkennen dat het experiment met een gesloten coffeeshopketen
zowel kansen als bedreigingen biedt. Een van die bedreigingen bestaat uit het risico
dat de aangewezen telers niet tijdig en/of in onvoldoende mate in staat blijken de
deelnemende coffeeshops de gewenste hoeveelheden hennep of hasjiesj te leveren. Om
dat risico zo beperkt mogelijk te maken zal bij de selectie van de telers rekening
worden gehouden met de productieomvang. Ook zal de uitvoering van het experiment niet
eerder aanvangen dan dat in de voorbereidingsfase de aangewezen telers hun productie
op orde hebben en voldoende voorraad hebben kunnen aanleggen om eventuele tegenslagen
bij de teelt op te kunnen vangen.
Door de leden van de D66-fractie is de vraag opgeworpen of sprake kan zijn van rechtsongelijkheid,
met het risico op rechtszaken van coffeeshops. Op grond van het huidige landelijke
beleid is het aan gemeenten zelf om te bepalen of coffeeshops in de gemeente worden
gedoogd en, zo ja, hoeveel dat er mogen zijn en onder welke voorwaarden zij worden
gedoogd. Tussen gemeenten bestaan er dus op dit moment al grote verschillen. Indien
een gemeente wenst deel te nemen aan het experiment en als zodanig ook wordt aangewezen,
heeft dat tot gevolg dat tijdelijk wetgeving van toepassing is die afwijkt van de
Opiumwetgeving en het tot dan geldende lokale beleid. De aard van het experiment brengt
met zich dat de aangewezen groep gemeenten en de daarin gevestigde coffeeshops anders
worden behandeld dan de gemeenten en de in die gemeenten gevestigde coffeeshops die
buiten het experiment vallen. Het enkele feit dat een coffeeshop in een aangewezen
gemeente die zich bij de verkoop van hennep of hasjiesj aan de regels van de experimenteerwetgeving
houdt, niet op grond van de Opiumwet kan worden vervolgd, terwijl een coffeeshop uit
een niet-aangewezen gemeente wel op grond van die wet kan worden vervolgd, levert
naar onze mening geen ongelijkheid op omdat hiervoor, zoals eerder is toegelicht,
er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is en dat binnen de kaders van die
wetgeving geschiedt.
24. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering bereid is om vergunningen
te verlenen aan telers die aan de voorwaarden voldoen, of dat vergunningverlening
beperkt blijft tot een beperkt aantal telers. Ook willen zij weten hoe wordt bepaald
welke teler een vergunning krijgt als er meer telers in aanmerking komen voor een
vergunning dan er vergunningen beschikbaar zijn.
De adviescommissie heeft geadviseerd om meer dan één teler aan het experiment te laten
deelnemen, maar raadde ook aan om in het experiment niet een groot aantal telers aan
te wijzen. Het advies van de adviescommissie om vijf tot tien telers aan te wijzen,
hebben wij overgenomen. Aanvragers die aan alle gestelde eisen voldoen, komen in beginsel
in aanmerking voor de aanwijzing als teler. Indien het aantal aanvragers dat aan de
gestelde eisen voldoet, hoger is dan het aantal aan te wijzen telers, zal door middel
van loting worden bepaald welke aanvragers uiteindelijk als teler worden aangewezen.
Door de leden van de GroenLinks-fractie is voorts gevraagd of de regering bereid is
om deelnemende coffeeshops onder nader te stellen voorwaarden toe te staan om cannabisproducten
aan te bieden die niet in het gesloten stelsel zijn geproduceerd. Wij wijzen erop
dat een van de belangrijkste doelstellingen van het experiment is om na te gaan of
de keten van productie, distributie en verkoop gesloten gehouden kan worden. Het noodzakelijke
toezicht op de geslotenheid van de keten vereist dat dit experiment beperkt is tot
Nederlands grondgebied. Dat laat dus de import van buiten het gesloten systeem geproduceerde
hennep en hasjiesj niet toe. Dat geldt derhalve dus ook voor cannabisproducten die
afkomstig zijn uit landen waar de productie wordt gedoogd, gereguleerd of gelegaliseerd
is (zoals Canada). Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of een inschatting
kan worden gemaakt in hoeverre dit de bereidheid van coffeeshops om deel te nemen
aan het experiment beïnvloedt, antwoorden wij het volgende. Zoals onder punt 21 is
geantwoord, verwachten wij dat in Nederland genoeg expertise aanwezig is om op Nederlands
grondgebied kwalitatief goede hasjiesj te produceren en dat het experiment juist ruimte
biedt om de aanwezige expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj
zodanig aan te passen dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend
hasjiesj gebruiken. Uit het feit dat Nederhasj onderdeel is van het door coffeeshops
aangeboden assortiment, blijkt dat de productie van hasjiesj op Nederlandse bodem
reëel is. Hoewel de productie van hasjiesj in ons land voor zover ons bekend minder
wijdverbreid is dan dat van hennep, biedt het experiment juist ruimte om de aanwezige
expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj zodanig aan te passen
dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend hasjiesj gebruiken.
Die ruimte zal tevens kunnen worden benut om innovatieve teeltmogelijkheden te onderzoeken
die zouden kunnen leiden tot een lagere kostprijs waardoor een goed alternatief kan
worden geboden voor in het buitenland geteelde hasjiesj. Door de betreffende leden
is ook de vraag gesteld of de regering erkent dat het bedrijfsmodel van deelnemende
coffeeshops minder aantrekkelijk wordt als het verbod op geïmporteerde hasjiesj gehandhaafd
blijft en niet binnen afzienbare termijn een vergelijkbaar Nederlands product kan
worden ontwikkeld. De leden willen ook weten wat dit bij benadering zal betekenen
voor de bereidheid van consumenten om hun producten bij de deelnemende coffeeshops
te betrekken. Voor de afweging van de aantrekkelijkheid van het bedrijfsmodel spelen
verschillende factoren een rol. Wij onderkennen dat het experiment met een gesloten
coffeeshopketen zowel kansen als bedreigingen biedt. Een van die bedreigingen bestaat
uit het risico op verlies van omzet vanwege het niet meer kunnen aanbieden van geïmporteerde
hasjiesj en het gebrek aan voor de consumenten acceptabele Nederhasj. Van belang is
wel dat uit de THC-monitor van 2015–2016 blijkt dat ruim 80% van de omzet bestaat
uit (Neder)wiet en bijna 20% uit hasjiesj. Ook blijkt uit die THC-monitor dat Nederhasj
geproduceerd en verkocht wordt. Om de redenen zoals hiervoor genoemd, zien wij het
als een reële verwachting dat ook op Nederlandse bodem hasjiesj kan worden geproduceerd.
25. De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen gesteld over de selectieprocedure
van de telers. Zij hebben onder meer gevraagd of de regering voornemens is om een
model te gebruiken waarbij er voorwaarden zijn en aanvragers een vergunning krijgen
als zij aan die voorwaarden voldoen. Ook willen deze leden weten welke voorwaarden
de regering wil gaan hanteren. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die in aanmerking
wil komen om in het kader van het experiment hennep of hasjiesj te telen, zal op een
later bekend te maken tijdstip daartoe een aanvraag kunnen indienen. In de amvb worden
de eisen neergelegd waaraan de aanvragers in het kader van de selectieprocedure moeten
voldoen en, ingeval zij worden aangewezen, aan welke eisen zij gedurende het experiment
moeten voldoen. Bij het indienen van de aanvraag zal gebruik moeten worden gemaakt
van een (nog op te stellen) formulier. Aanvragers zullen dit formulier tijdig, volledig
ingevuld en voorzien van de vereiste bijlagen, waaronder een bedrijfsplan en VOG,
moeten indienen. In het bedrijfsplan moeten de aanvragers aangeven op welke wijze
zij menen te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan onder meer de inrichting,
bewaking, beveiliging, omvang van de teelt, het aantal te telen soorten, personeel,
administratie en distributie. Een Bibob-toetsing maakt ook deel uit van de selectieprocedure.
Aan de betreffende leden wordt voorts geantwoord dat, in navolging van het advies
van de adviescommissie, ten hoogste tien telers zullen worden aangewezen en dat zo
nodig via loting zal worden bepaald welke aanvragers als teler worden aangewezen.
Door de leden van de SP-fractie is, in het kader van voldoende (bio)diversiteit, gevraagd
hoeveel verschillende soorten wiet er tijdens het experiment mogen worden geteeld
en of dat aantal zal worden gemaximeerd. In het kader van de selectieprocedure zal
een aanvrager aannemelijk moeten maken dat hij minimaal tien soorten hennep of hasjiesj
kan telen. Dit wordt voldoende geacht om te voorzien in een voor de coffeeshops representatief
aanbod. Er zal geen maximumbegrenzing gelden.
Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de SP-fractie dat deelnemende coffeeshops
bij elke aangewezen teler hun producten kunnen bestellen en dus vrij zijn om te bepalen
van welke teler zij hun producten willen betrekken.
De leden van de SP-fractie willen daarnaast weten of de aangewezen telers tijdens
het experiment een quotum krijgen en, zo ja, wat er dan moet gebeuren met het overschot.
Bij de selectie van de telers zal productieomvang als selectiecriterium worden gehanteerd.
Tijdens de uitvoering van het experiment geldt geen quotum. Het is aan de aangewezen
telers om te komen tot een aanbod dat aansluit op de vraag van de coffeeshops.
De leden van de SP-fractie willen voorts weten of een aangewezen teler vrij is in
zijn keuze voor een locatie of dat de locatie van overheidswege wordt aangewezen.
Ons antwoord op die vraag is dat in het kader van het experiment een aanvrager vrij
is in zijn locatiekeuze. Uiteraard geldt wel dat de aanvrager zal moeten voldoen aan
de eisen die gelden ten aanzien van de betreffende locatie. Aanvragers worden bovendien
geacht het gemeentebestuur van de gemeente waar de locatie is gelegen, te informeren
over hun voornemen om op die locatie te gaan telen. In het kader van de selectieprocedure
zal de burgemeester van de gemeente waar de (beoogde) teeltlocatie is gelegen, in
de gelegenheid worden gesteld hierover advies uit te brengen.
De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat het voornemen van de regering
is om in de amvb een maximum op te nemen ten aanzien van de handelsvoorraad. Op de
vraag of aangegeven kan worden hoe groot die voorraad zal mogen zijn, antwoorden wij
dat in het experiment de grens van 500 gram voor coffeeshops in deelnemende gemeenten
zal worden losgelaten. Een maximum zonder enig plafond wordt vanwege veiligheidsoverwegingen
onverantwoord geacht. In de amvb is nu voorzien dat de maximale handelsvoorraad van
een coffeeshop gebaseerd wordt op de gemiddelde weekvoorraad van die coffeeshop.
Door de betreffende leden is voorts gevraagd of de regering kan bevestigen dat toeleveranciers
van de aangewezen telers binnen het experiment ook uitgesloten zijn van strafvervolging
en dat artikel 11a van de Opiumwet dus in die gevallen buiten werking wordt gesteld.
Dat kunnen wij bevestigen. Omdat de handelingen van de toeleveranciers van de telers
binnen het experiment niet gericht zijn op strafbaar gestelde feiten, is artikel 11a
van de Opiumwet in die gevallen niet van toepassing.
De leden van de SP-fractie hebben in de memorie van toelichting gelezen dat de suggesties
van de adviescommissie zullen worden betrokken bij het opstellen van de nadere regels
betreffende het product, de teelt, de opslag, het testen, de verpakking en het vervoer.
Op het verzoek van deze leden om te verduidelijken om welke regels het gaat, antwoorden
wij dat het hier gaat om de regels die in de amvb en de ministeriële regeling zullen
worden neergelegd. Zoals bij punt 1 is beschreven, is het concept van de amvb onlangs
in internetconsultatie gegaan. Voor de inhoud van de regels die daarin over de hiervoor
genoemde onderwerpen zijn gesteld, verwijzen wij hen dan ook naar dat concept.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de transportverpakking
binnen de coffeeshop kan worden geopend om de inhoud te verkopen in de door de consument
gewenste hoeveelheid of het gewenste bedrag. Dat kunnen wij niet bevestigen. Ons uitgangspunt
is dat de geslotenheid van de keten het beste kan worden geborgd door te eisen dat
de aangewezen teler de hennep en hasjiesj in verpakte, gesloten en verzegelde gebruikersvolumes
aan de deelnemende coffeeshops levert. De coffeeshops mogen uitsluitend een zeer beperkte
hoeveelheid hennep en hasjiesj los aanwezig hebben om consumenten de gelegenheid te
bieden om het product te kunnen voelen en ruiken.
Door de leden van de SP-fractie is gevraagd of de regering ook onderzoek gaat doen
naar de omvang van de zwarte markt tijdens het experiment, inclusief nulmeting. Hoe
het onderzoek er precies uit komt te zien en op welke effecten precies zal worden
gemeten in het kader van het experiment, wordt, zoals eerder in deze nota is toegelicht,
bepaald door een nog in te stellen onderzoeksteam. Wij kunnen op dit moment dus nog
niet zeggen of onderzoek naar de omvang van de zwarte markt daar onderdeel van uit
maakt.
De leden van de SP-fractie hebben tot slot gevraagd hoe de regering denkt te voorkomen
dat er een zwarte markt ontstaat voor buitenlandse hasj. Zij willen weten of de regering
bereid is te kijken naar de mogelijkheden om bijvoorbeeld ook Marokkaanse hasj bij
het experiment te betrekken door dit type hasj door deelnemende coffeeshops op gereguleerde
wijze te laten verkopen. Deze vragen komen overeen met vragen van de leden van de
GroenLinks-fractie. Graag zouden wij dan ook willen volstaan met een verwijzing naar
ons antwoord bij punt 24.
26. De leden van de PvdA-fractie willen weten hoeveel telers ten behoeve van het experiment
worden aangewezen. In navolging van het advies van de adviescommissie zullen ten hoogste
tien telers worden aangewezen. Aanvragers die aan alle gestelde eisen voldoen, komen
in beginsel in aanmerking voor de aanwijzing als teler. Indien het aantal aanvragers
dat aan de gestelde eisen voldoet, hoger is dan het aantal aan te wijzen telers, zal
door middel van loting worden bepaald welke aanvragers uiteindelijk als teler worden
aangewezen.
Door de leden van de PvdA-fractie is voorts gevraagd om in te gaan op de vrees vanuit
de cannabissector dat tijdens het experiment het aanbod van met name hasjiesj te weinig
gericht zal zijn op de wensen van de consumenten en dat de consumenten daardoor geneigd
zullen zijn om hun producten elders te betrekken. Hierop zijn wij in de antwoorden
die wij in de punten 23 en 24 hebben gegeven, al uitvoerig ingegaan. Graag volstaan
wij dan ook met een verwijzing naar deze antwoorden.
27. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering het THC- en
CBD-gehalte in de hennep of hasjiesj gaat controleren om zo de veiligheid en kwaliteit
van de geteelde hennep of hasjiesj te garanderen, temeer nu het aanbod van de hennep
en hasjiesj door de staat gereguleerd wordt waarbij de overheid de taak heeft de volksgezondheid
te beschermen. Het THC- en CBD-gehalte in de hennep en hasjiesj zal gedurende het
experiment worden gemonitord. Er zal geen maximum of minimum worden gesteld aan het
gehalte werkzame stoffen. Deze gehaltes dienen wel duidelijk door de telers op de
verpakking te worden vermeld. De coffeeshops zijn verantwoordelijk voor heldere voorlichting
over de producten en over preventie en van (problematisch) gebruik. Hierover worden
eisen opgenomen in de amvb.
Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd op welke wijze wordt gegarandeerd
dat telers niet de toevlucht nemen tot arbeidsuitbuiting teneinde cannabis volgens
een marktconforme prijs te verkopen. De regels op het gebied van arbeidsomstandigheden
en -tijden gelden voor alle bedrijven, dus ook voor teeltbedrijven als bedoeld in
dit experiment. Als er signalen van arbeidsuitbuiting zijn, is het uiteraard van belang
dat die bij de Inspectie SZW worden gemeld en dat zij daar onderzoek naar doet en
zo nodig maatregelen daartegen treft.
28. De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd naar de Bibob-toetsing die in het
kader van de selectie van de telers zal worden verricht en willen weten of alleen
brandschone organisaties door de screening komen of dat wiettelers die nu illegaal
wiet telen ook door de screening kunnen komen. In artikel 3 van de Wet Bibob is bepaald
aan welk criterium wordt getoetst in het kader van de Bibob-toetsing. Dat betreft
de vraag of ernstig gevaar bestaat dat – in dit geval – de aanwijzing als teler mede
zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen,
op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen. Het ligt
voor de hand dat bij een – in de woorden van de leden – brandschone organisatie dit
ernstig gevaar niet aan de orde zal zijn. Of dat wel het geval is bij een teler die
eerder illegaal heeft geteeld, zal afhankelijk zijn van de uit de screening naar voren
gekomen feiten en omstandigheden en de weging daarvan. Hoewel daarnaar is gevraagd
door de leden, kunnen wij dan ook niet op voorhand precies aangeven wanneer sprake
is van het gevaar dat de aanwijzing zal worden misbruikt voor de ontplooiing van criminele
activiteiten. Door de betreffende leden is voorts gevraagd op basis waarvan de regering
verwacht dat door criminaliteit omgeven telers opeens wel binnen de juridische lijntjes
gaan kleuren. Telers die ten behoeve van het experiment hennep of hasjiesj willen
gaan produceren, zullen aan de in de amvb en de ministeriële regeling gestelde eisen
moeten voldoen en onderworpen zijn aan het toezicht binnen het experiment.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe telers zich kunnen aanmelden voor deelname
aan het experiment. Voor het antwoord op die vraag volstaan wij graag met een verwijzing
naar ons antwoord bij punt 25 waar wij de selectieprocedure van de telers uiteen gezet
hebben. Op de vraag van deze leden of alle (nu illegale) telers die zich melden mogen
meedoen aan het experiment, antwoorden wij dat een teler aan alle gestelde eisen moet
voldoen (waaronder dus ook de screening) om in aanmerking te komen voor een aanwijzing
als teler. Indien het aantal aanvragers dat aan de gestelde eisen voldoet, hoger is
dan het aantal aan te wijzen telers, zal door middel van loting worden bepaald welke
aanvragers uiteindelijk als teler worden aangewezen.
Dezelfde leden vragen of de regering overgaat tot handhaving van die telers die na
afwijzing alsnog illegaal wiet blijven telen en of het voor het welslagen van het
experiment van belang is dat de regels voor andere telers zorgvuldig gehandhaafd worden.
De aanpak van illegale hennepteelt zal onverminderd doorgaan. Het experiment brengt
hierin geen verandering. Voorafgaand aan de procedure tot aanwijzing van de telers
wordt aan potentiële aanvragers kenbaar gemaakt dat er een integriteitsscreening plaatsvindt.
Anders dan de vraagstelling suggereert, gaan wij er niet van uit dat uit de aanvragen
om als teler te worden aangewezen, zal blijken waar nu illegaal wordt geteeld en door
wie. Wij gaan er dan ook geenszins van uit dat door de aanvraagprocedure de mogelijkheid
van strafvervolging zal worden vereenvoudigd.
Door de leden van de SGP-fractie is tot slot gevraagd hoeveel telers zullen worden
aangewezen om een monopoliepositie te voorkomen en op welke wijze de regering wil
zorgen voor voldoende variatie in soorten en continuïteit van de levering. In navolging
van het advies van de adviescommissie zullen ten hoogste tien telers worden aangewezen.
De experimenteerfase zal niet eerder van start gaan dan nadat de aangewezen telers
in staat zijn gebleken de productie van hennep en hasjiesj zowel qua omvang als qua
assortiment zodanig te beheersen dat zij de deelnemende coffeeshops structureel kunnen
bevoorraden. Bij de selectie van de telers zal productieomvang als selectiecriterium
worden gehanteerd en zal tevens ten aanzien van het aantal soorten een minimumeis
worden gesteld.
4.3 Verkoop van hennep in de coffeeshops
29. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het voornemen
om een maximale handelsvoorraad te bepalen, niet alleen bij een voornemen blijft.
Ook vragen zij wat er wordt bedoeld met de opmerking dat lokaal nadere eisen kunnen
worden gesteld aan de handelsvoorraad en of dit betekent dat lokaal kan worden afgeweken
van het maximum. In de amvb wordt opgenomen dat de handelsvoorraad die door een coffeeshop
wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de gemiddelde hoeveelheid die een coffeeshop
op weekbasis nodig heeft voor de verkoop. De burgemeester van een deelnemende gemeente
heeft op basis van de amvb de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de handelsvoorraad.
Dit betekent dat lokaal nadere eisen kunnen worden gesteld aan de maximale handelsvoorraad,
zolang deze binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving blijven.
Door dezelfde leden is gevraagd om te reflecteren op mogelijke faillissementen van
coffeeshops ten gevolge van deelname aan het experiment. De leden verzoeken in dat
verband aandacht te besteden aan de vraag in hoeverre de Staat (civielrechtelijk)
aansprakelijk kan worden gesteld voor misgelopen inkomsten ten gevolge van deelname
aan het experiment, bijvoorbeeld indien de toevoer van het product naar een gemeente
hapert waardoor de coffeeshop zich niet draaiende kan houden. De voorgestelde regeling
voor de teelt van hennep en hasjiesj voorziet in regels om een of meer telers aan
te wijzen die onder toezicht van de Staat aan coffeeshops mogen leveren. Daarbij wordt
gelet op integriteit van bestuurders, mededingingsrechtelijke aspecten en dergelijke.
Wij verwijzen hiervoor naar hetgeen in paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting
is overwogen. De aangewezen telers – en niet de Staat – zijn verantwoordelijk voor
de levering van de hennep en hasjiesj aan de coffeeshops. Gelet hierop is het onwaarschijnlijk
dat de Staat met succes aansprakelijk kan worden gehouden vanwege misgelopen inkomsten
door deelname aan het experiment door het haperen van de toevoer, ook niet indien
dit mocht leiden tot een faillissement.
Dezelfde leden vragen of de regering al meer kan zeggen over hoe de normalisatie van
drugsgebruik, met name bij jeugdigen, wordt tegengegaan nu de teelt van drugs via
het experiment door de overheid wordt gereguleerd. Zij vragen zich af of bijvoorbeeld
hier iets van terug te zien zal zijn op de verpakkingen van de producten. Op dit punt
zullen meerdere maatregelen worden getroffen. In de amvb wordt bepaald dat jeugdige
personen jonger dan 18 jaar niet mogen worden toegelaten tot een coffeeshop. Ook worden
in de amvb eisen gesteld aan de verpakking van de producten. Deze zullen bepaalde
waarschuwingen moeten bevatten en niet aantrekkelijk mogen zijn voor kinderen. De
ervaringen die op dat punt zijn opgedaan op het gebied van tabak, nemen wij hierin
mee. Ook wordt in de amvb expliciet aandacht besteed aan preventie, onder andere bij
de verkoop in de coffeeshops. Dit behelst onder meer het stellen van opleidingseisen
aan verkopend personeel van de coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Daarnaast
dient elke coffeeshop voorlichtingsmateriaal zichtbaar aanwezig te hebben. Wij beraden
ons op dit moment nog op de wenselijkheid van extra preventiemaatregelen richting
jongeren of hun omgeving. Het is bekend dat teveel aandacht voor drugs juist ook kan
leiden tot meer interesse daarin, dus het bepalen van een communicatiestrategie vergt
grote zorgvuldigheid.
30. De leden van de GroenLinks-fractie zien dit experiment als een startpunt van de
transitie naar legale bevoorrading van coffeeshops. Op de vraag in hoeverre de effecten
van dit experiment omkeerbaar zijn, antwoorden wij als volgt. Voor het kabinet is
het experiment waardevol vanwege inzicht in mogelijke effecten op criminaliteit, veiligheid,
overlast en volksgezondheid. Het uitgangspunt van het kabinet met betrekking tot de
effectmeting is te zorgen voor een experiment dat wetenschappelijk relevant is en
voldoende informatie oplevert om politieke besluitvorming op te baseren. Het kabinet
wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze besluitvorming. Het experiment leidt
dan ook niet tot een onomkeerbare situatie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
voorts welke gevolgen het experiment en het afbouwen ervan zullen hebben voor de Nederlandse
cannabismarkt, die volgens de leden nu illegaal maar relatief stabiel is. Het experiment
is bedoeld om te onderzoeken of een gesloten keten van productie, distributie en verkoop
kan worden opgezet en in stand worden gehouden, en om de effecten die daarbij optreden
te onderzoeken. Welke effecten daarbij zullen gaan optreden die van invloed zijn op
de stabiliteit van de cannabismarkt is op dit moment niet aan te geven.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de bereidheid van de regering om de
naar het oordeel van de leden statische opzet van het experiment los te laten en,
lopende het experiment, gefaseerd tussentijdse aanpassingen toe te laten indien bijsturing
noodzakelijk blijkt. Op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie hebben
wij hiervoor bij punt 9 antwoord gegeven. Graag volstaan wij hier dan ook met een
verwijzing naar dat antwoord.
Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of de regering bereid is om het
aantal gemeenten uit te breiden, antwoorden wij dat de kaders voor het experiment,
zoals opgenomen in het regeerakkoord, bekend zijn. Zoals in voormelde brief van 6 juli
2018 is vermeld, is het kabinet voornemens om vast te houden aan het aantal van zes
tot tien gemeenten.
Door de betreffende leden is tot slot gevraagd of de regering bij het bepalen van
de handelsvoorraad zich zal laten leiden door de jurisprudentie van rechtbanken en
gerechtshoven op grond waarvan een handelsvoorraad van drie maanden toelaatbaar wordt
geacht. In de amvb is nu voorzien dat de maximale handelsvoorraad van een coffeeshop
gebaseerd wordt op de gemiddelde weekvoorraad van die coffeeshop. Op dit punt zijn
het advies van de adviescommissie en gesprekken met onder andere coffeeshophouders,
gemeenten, de politie en het OM leidend geweest, aangezien gestreefd wordt naar een
realistisch experiment waarbij tegelijkertijd ook de veiligheidsrisico’s in acht worden
genomen.
31. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het geen naïeve gedachte is om van
coffeeshops in de deelnemende gemeenten te eisen dat zij klanten actief wijzen op
de risico’s van cannabisgebruik, aangezien dit in de huidige praktijk al niet functioneert.
Zij vraagt de regering hoe zij dat actief ontmoedigen voor zich ziet en of de regering
ervoor gaat zorgen dat alle coffeeshops die geen actief ontmoedigingsbeleid voeren
worden gesloten en, zo ja, op welke wijze. Wij zijn van mening dat het experiment
kansen biedt om meer vorm te geven aan preventie binnen de coffeeshops. In de amvb
worden regels opgenomen die dienen bij te dragen aan preventie van het gebruik van
hennep en hasjiesj. Op coffeeshops in de deelnemende gemeenten komt de verplichting
te rusten dat het verkopend personeel een training heeft gevolgd over het gebruik
van deze softdrugs en de daaraan verbonden risico’s zodat zij in de praktijk in staat
zijn om hun klanten daarover op een goede wijze te kunnen informeren. Dat zij die
opleiding hebben gedaan en met succes hebben afgerond, moet in de administratie van
de coffeeshop kunnen worden aangetoond. In de opleiding moet aandacht zijn voor de
gezondheidsrisico’s van het (problematisch) gebruik van hennep en hasjiesj, de wijze
van gebruik, preventie van verslaving en de wijze waarop hierover advies kan worden
gegeven. Daarnaast wordt van de coffeeshophouder verwacht dat zijn personeel de problematische
gebruiker signaleert en doorverwijst naar een instelling die zorg kan verlenen. Naast
deze vorm van preventie dient elke coffeeshop ook voorlichtingsmateriaal over preventie
van verslaving en de risico’s van (problematisch) gebruik zichtbaar voor klanten aanwezig
te hebben. Achterliggende gedachte van deze verplichtingen is dat (potentiële) klanten
van coffeeshops in de deelnemende gemeenten zoveel mogelijk op de hoogte zijn van
(de risico’s van) het gebruik van hennep en hasjiesj en die informatie kunnen betrekken
bij hun afweging om wel of niet te gebruiken en bij het gebruik zelf. Met het opnemen
in de amvb van voormelde eisen wordt preventie – in tegenstelling tot het huidige
gedoogbeleid – een verplichting. Gemeenten zien toe op deze verplichting en kunnen
handhaven indien coffeeshops zich niet aan deze verplichting houden. Ook kunnen zij
desgewenst aanvullende eisen op het gebied van preventie stellen.
4.4 Begeleidings- en evaluatiecommissie experiment gesloten coffeeshopketen
32. De leden van de D66-fractie vragen wat de positie is van de begeleidingscommissie
waar het wetsvoorstel in voorziet. Zij vragen of dit een onafhankelijke commissie
is en hoe de samenstelling in achtergrond van de leden van deze commissie zal zijn.
Ook willen zij weten of in de commissie leden zitting nemen die een achtergrond hebben
in de coffeeshopsector. Tot slot vragen zij wat de relatie is tussen de begeleidingscommissie
en het in te stellen onderzoeksteam en welke verschillende rollen hierbij worden toegekend
aan de commissie en dat team. Ons antwoord op deze vragen is als volgt. Bij wet wordt
een Begeleidings- en evaluatiecommissie experiment gesloten coffeeshopketen ingesteld.
De begeleidingscommissie wordt benoemd volgens de eisen gesteld in de Kaderwet adviescolleges
om de onafhankelijkheid te borgen. Gestreefd wordt naar een begeleidingscommissie
met ten minste zes leden die deskundigheid hebben op in ieder geval de terreinen van
volksgezondheid, veiligheid, openbare orde, toezicht en lokaal bestuur. De begeleidingscommissie
krijgt als taak om het experiment en de evaluatie te volgen en te begeleiden en daarover
verslag te doen aan de Minister voor Medische Zorg en de Minister van Justitie en
Veiligheid. Het volgen van het experiment omvat het toezien op de uitvoering van het
onderzoek en het zo nodig doen van aanbevelingen om nieuw of aanvullend onderzoek
te starten. De uitvoering van het onderzoek zal plaatsvinden door een door ons nog
aan te wijzen onderzoeksteam. Het onderzoeksteam onderzoekt en monitort de geslotenheid van de keten en de effecten van het experiment
op in ieder geval de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Op deze
onderwerpen zal ook een nulmeting worden uitgevoerd. De onderzoekers leveren periodiek
een tussenrapportage op met de tot dan toe gemeten resultaten. De begeleidingscommissie
leest mee met deze tussenrapportages en heeft op de inhoud een adviserende rol. Het
evalueren gebeurt door het onderzoeksteam en omvat het uitbrengen van een evaluatieverslag
gebaseerd op de eerdere rapportages waarin ten minste de gemeten resultaten over de
geslotenheid van de keten en de effecten in kaart zijn beschouwd. Het eindrapport
wordt gewogen door de begeleidingscommissie en zal vervolgens vergezeld van het advies
van de begeleidingscommissie worden aangeboden aan beide Ministers.
5. Internationale en Europeesrechtelijke aspecten
33. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering oordeelde over de internationaal-
en Europeesrechtelijke houdbaarheid van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Bergkamp.
De initiatiefneemster heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gezien de internationale
situatie, voldoende ruimte aanwezig moet worden geacht voor de door haar voorgestelde
wetswijziging. Vanuit het toenmalige kabinet zijn hierbij kanttekeningen geplaatst,
omdat de initiatiefneemster zich in belangrijke mate baseert op het onderzoeksrapport
«Internationaal recht en cannabis II» van Van Kempen en Federova. In dat rapport concluderen
de onderzoekers dat het gereguleerd toestaan van cannabisteelt en -handel voor recreatief
gebruik zou steunen op positieve verplichtingen die uit mensenrechtenverdragen voortvloeien.
Door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat hij de onderzoekers
daarin niet kan volgen. Een gelijkluidend standpunt is door ons ingenomen in de brief
van 9 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 411). Wij beseffen dat ook het door ons voorgestelde experiment raakt aan de internationale
regelgeving op het gebied van bestrijding van drugs. Het onderhavige wetsvoorstel
strekt echter uitsluitend tot een in tijdsduur en omvang beperkt experiment, waardoor
verzekerd is dat het niet kan leiden tot een onomkeerbare situatie. Voorts ligt aan
het buiten toepassing verklaren van artikel 3, onderdelen B en C, van de Opiumwet
op dit moment geen veranderend inzicht over het strafbare karakter van de betreffende
handelingen ten grondslag, maar is hiermee louter beoogd om te verzekeren dat de deelnemers
aan het experiment niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Bovendien voorziet
het voorgenomen experiment in een wettelijk gewaarborgde evaluatie met een sterk wetenschappelijk
karakter. In het licht van deze omstandigheden achten wij het experiment verdedigbaar.
Door de leden van de VVD-fractie zijn ook vragen gesteld over de toepasselijkheid
van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Josemans.
Deze leden vinden het ingenomen standpunt dat bij het voorgestelde experiment geen
sprake zal zijn van een legaal economisch en commercieel circuit niet overtuigend,
omdat de kern van het wetsvoorstel toch juist is dat de deelnemers aan het experiment
niet strafbaar handelen. Het is juist dat de deelnemers aan het experiment gevrijwaard
zullen zijn van strafrechtelijke vervolging. Echter, hieraan ligt op dit moment geen
veranderend inzicht over het strafbare karakter van de betreffende handelingen ten
grondslag. De vrijwaring van strafrechtelijke vervolging heeft tot doel om de uitvoering
van het experiment mogelijk te maken en door middel van dat experiment inzichten te
verkrijgen in de effecten van een gesloten coffeeshopketen. Die gesloten coffeeshopketen
geldt uitsluitend binnen het experiment en aan de deelnemers van het experiment zullen
diverse eisen worden gesteld met het op het gesloten houden van de keten. Het experiment
heeft dan ook geenszins tot gevolg dat binnen Nederland sprake zal zijn van een legaal
economisch en commercieel circuit. Hieruit volgt dat de overwegingen van het Hof van
Justitie in het arrest in de zaak Josemans over de toepassing van het ingezetenencriterium
ook op het experiment van toepassing zijn. Wat betreft de vervolgvraag van de betreffende
leden hoe de strijdigheid met het Europees recht zal zijn als het experiment uitmondt
in een volledig gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen in Nederland, zijn wij van
mening dat beantwoording van die vraag pas aan de orde is als op basis van de evaluatie
van het experiment door het dan zittende kabinet het door de leden geschetste besluit
wordt genomen.
De leden van de VVD-fractie willen voorts weten of er ook andere Europese lidstaten
zijn met een soortgelijk systeem zoals datgene waarmee Nederland nu wil experimenteren
en hoe het daar zit met de Europeesrechtelijke houdbaarheid. Naar ons bekend is, zijn
er in andere lidstaten geen systemen die vergelijkbaar zijn met hetgeen nu binnen
het onderhavige experiment wordt opgezet.
Door de leden van de VVD-fractie is tevens gevraagd om nader te onderbouwen waarom
in het kader van het experiment de teelt niet geschiedt op basis van een overheidsopdracht
en waarom geen Europese aanbestedingsprocedure plaatsvindt. Bij een overheidsopdracht
zou sprake zijn van een overeenkomst tussen de overheid en een teler op basis waarvan
de teler tegen betaling hennep en hasjiesj ten behoeve van het experiment produceert.
In het kader van het experiment is marktwerking tussen producent en afnemers wenselijk,
zonder dat de overheid hierbij partij is. Om die reden is gekozen voor een stelsel
waarbij telers worden geselecteerd die op basis van een vergunning («aanwijzing als
teler») hennep en hasjiesj ten behoeve van het experiment mogen produceren. Die hennep
en hasjiesj verkopen zij aan de coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Daarbij zijn
telers vrij om te kiezen aan welke coffeeshop zij leveren en zijn coffeeshops vrij
om te kiezen van welke teler zij hun producten betrekken. Ook mogen zij daarbij zelf
de prijzen vaststellen en afspraken maken over bijvoorbeeld de soorten, de tijdstippen
van levering en de verpakkingsgrootte. Dit levert binnen het kader van een gesloten
coffeeshopketen zoveel mogelijk een situatie op waarin vraag en aanbod de markt bepalen.
De besluiten in dit stelsel (vergunningen) zijn niet aan te merken als aanbestedingsplichtige
opdrachten. Daar komt bij dat handelingen met hennep en hasjiesj nog altijd illegaal
zijn en de illegaliteit uitsluitend in het kader van het experiment tijdelijk wordt
opgeheven. Tegen deze achtergrond is Europese aanbesteding geen optie. Aan de betreffende
leden antwoorden wij dat ons in dit verband ook geen relevante Europese regelgeving
of jurisprudentie bekend is. Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of het mogelijk
is dat telers die geen vergunning krijgen om mee te doen aan het experiment, dit alsnog
via de rechter kunnen afdwingen, antwoorden wij het volgende. Telers die een aanvraag
om aanwijzing als teler hebben ingediend, maar niet worden aangewezen en dus geen
vergunning krijgen, hebben de mogelijkheid om via een eventuele bezwaar- en beroepsprocedure
bij de bestuursrechter hun bezwaren tegen de afwijzing van hun aanvraag kenbaar te
maken.
34. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe groot de kans is dat de
Nederlandse staat Europeesrechtelijk wordt aangesproken naar aanleiding van de invoering
van dit wetsvoorstel. Zoals in paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij dit
wetsvoorstel is toegelicht, raakt dit wetsvoorstel artikel 71, tweede lid, van de
op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het
tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek
Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende
de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145 en PbEU 2000, L 239), alsmede het Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober
2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot bestanddelen
van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van illegale drugshandel
(PbEU 2004, L 335). Parallel aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel worden mede
om die reden met andere lidstaten gesprekken gevoerd en toelichting op het experiment
gegeven. Daarin wordt benadrukt dat het hier om een experiment gaat dat in omvang
en duur beperkt van opzet is en wetenschappelijk wordt begeleid.
Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd hoe het contact verloopt met
de omliggende buurlanden als gaat het om de naleving van internationale en Europese
verdragen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden naar de reactie die
wij hiervoor bij punt 15 naar aanleiding van een vergelijkbare vraag van de leden
van de D66-fractie hebben gegeven.
35. Door de leden van de SGP-fractie is gevraagd of de mogelijkheid dat bij amvb kan
worden besloten om het experiment te laten voortduren in plaats van af te bouwen,
niet in strijd is met het geldende internationale en Europese recht. Zoals hiervoor
bij punt 6 is aangegeven, is met de mogelijkheid om de duur van de experimenteerfase
te kunnen verlengen voor het geval wordt besloten om het experiment voort te zetten
in algemeen geldende wetgeving, aangesloten bij de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Politieke besluitvorming zal plaatsvinden op grond van de evaluatie van het experiment.
Dat is ook het moment waarop de verhouding met het internationale en Europese recht
moet worden beoordeeld.
6. Toezicht en handhaving
36. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd op welke wijze het wetsvoorstel ervoor
zorgt dat het weglekken van de cannabis uit de gesloten keten naar het criminele circuit
wordt voorkomen. In de amvb wordt regelgeving opgenomen die ziet op de geslotenheid
van de keten en het voorkomen van weglekken van hennep en hasjiesj. Alle binnen het
experiment geteelde hennep en hasjiesj moet traceerbaar zijn en blijven. De aangewezen
telers mogen uitsluitend ten behoeve van het experiment hennep en hasjiesj telen en
de toegestane coffeeshops in de deelnemende gemeenten mogen uitsluitend die hennep
en hasjiesj aanwezig hebben en verkopen. Op de vraag van de leden hoe wordt gecontroleerd
dat alles wat de telers produceren ook terecht komt bij de deelnemende coffeeshops,
antwoorden wij dat daartoe onder meer eisen aan de administratie van zowel de telers
als de coffeeshops worden gesteld. Die administratie zal sluitend en transparant moeten
zijn. Ook worden onder meer eisen gesteld aan de wijze van vervoer van de hennep en
hasjiesj en de verwerking van afval. Voorzien zal worden in de mogelijkheid van gegevensuitwisseling
tussen de verschillende toezichthouders. Bij overtreding van de gestelde eisen kan
bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk worden opgetreden. In het geval van de teler
kunnen wij als verantwoordelijke Ministers besluiten tot intrekking van de aanwijzing
en daarmee beëindiging van de deelname aan het experiment, een bestuurlijke boete
opleggen of een last onder bestuursdwang. De burgemeesters van de deelnemende gemeenten
kunnen bij niet-naleving van de geldende eisen besluiten tot – tijdelijke of definitieve –
sluiting van een coffeeshop.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe de regering controleert hoeveel de
aangewezen telers precies produceren, antwoorden wij dat de aangewezen telers uitsluitend
ten behoeve van het experiment hennep en hasjiesj mogen telen. Bij de selectie van
de telers zal in ogenschouw worden genomen dat er voldoende telers worden aangewezen,
zodat een monopoliepositie wordt voorkomen en de kans op voldoende variatie in soorten
en de continuïteit van levering wordt vergroot. Er zal echter niet worden voorgeschreven
hoeveel de telers exact moeten produceren. Dat zal het resultaat zijn van het samenspel
tussen aangewezen telers en de coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Om adequaat
toezicht op de productie van de teler te houden, worden in de amvb regels gesteld
over de door de teler te voeren administratie die sluitend en transparant zal moeten
zijn. Op de vraag van de betreffende leden hoe wordt voorkomen dat telers meer produceren
en de teveel geproduceerde cannabis laten weglekken in het criminele circuit, antwoorden
wij dat met de hiervoor omschreven eisen die voor de aangewezen telers en deelnemende
coffeeshops zullen gaan gelden het weglekken van hennep en hasjiesj zoveel als mogelijk
wordt voorkomen. Voor een teler zal het derhalve niet opportuun zijn om meer te produceren
dan de deelnemende coffeeshops wensen af te nemen.
De leden van de VVD-fractie willen verder weten of een Bibob-toetsing voldoende is
om telers met kwade bedoelingen uit het experiment te houden. Allereerst wijzen wij
erop dat een aanvrager die als teler wil worden aangewezen een VOG moet overleggen.
Zonder VOG zal de aanvraag reeds daarom worden afgewezen. Daarnaast zal ook een Bibob-toetsing
deel uitmaken van de selectieprocedure van de telers. Voorts geldt dat een aangewezen
teler slechts personen te werk mag stellen die in het bezit zijn van een VOG. Wij
zijn van mening dat wij met deze maatregelen en het continue toezicht dat gedurende
het experiment zal worden uitgeoefend voorzien in een adequate screening. Voor zover
de leden nog willen weten of de regering hiermee alle aanbevelingen van de adviescommissie
over het weglekken naar het criminele circuit heeft overgenomen, antwoorden wij dat
de adviescommissie in haar advies niet heeft gespecificeerd welke aanbevelingen specifiek
gericht zijn op het voorkomen van weglekken naar het criminele circuit. Naar wij kunnen
overzien, zijn er geen aanbevelingen van de adviescommissie die hieraan kunnen worden
gerelateerd en die niet door ons zijn overgenomen.
Door de leden van de VVD-fractie is tevens gevraagd waarom ten tijde van het indienen
van het wetsvoorstel nog niet bekend was welke personen als toezichthouder zullen
worden aangewezen. Zij willen weten wanneer de regering hierover zal besluiten en
of de Tweede Kamer hier nog enige invloed op heeft. Op het moment dat het wetsvoorstel
in procedure werd gebracht, werd nog volop gewerkt aan de uitwerking van het experiment,
waaronder het toezicht. De adviescommissie heeft over dit onderwerp geadviseerd om
zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande toezichthouders. Het toezicht op de
verkoop in coffeeshops zal op gemeentelijk niveau plaatsvinden. Ten aanzien van de
teelt zijn er geen bestaande toezichtstaken in het huidige gedoogbeleid. Met een aantal
toezichthoudende instanties zijn we in gesprek over het toezicht op de hele coffeeshopketen
en op het productie- en distributieproces binnen het experiment, om te komen tot een
goede structuur met behoud van ieders bestaande verantwoordelijkheden.
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de rol van de NVWA en daarbij gewezen
op het advies van de politie en de adviescommissie om de NVWA bij het experiment te
betrekken. Ook willen de leden weten of de NVWA betrokken is geweest bij het opstellen
van het conceptwetsvoorstel en, zo ja, wat haar mening was. De NVWA is een van de
partijen die geconsulteerd is over het conceptwetsvoorstel. De NVWA heeft aangegeven
dat zij in dat stadium nog geen uitgesproken mening had, aangezien het conceptwetsvoorstel
nog onvoldoende duidelijkheid bood over de nadere invulling van het toezicht op het
experiment. Bij het opstellen van de amvb is met diverse partijen gesproken waaronder
de NVWA. Ook is de NVWA – net als andere betrokken uitvoeringspartners, zoals de IGJ
en het OM gevraagd om over het concept van de amvb advies uit te brengen. Op de vraag
van de leden of de NVWA voldoende menskracht en financiële capaciteit heeft om een
rol bij het toezicht op het experiment te kunnen vervullen, antwoorden wij dat het
kabinet zo nodig zal zorgen voor toereikende (financiële) middelen.
37. De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen gesteld over het toezicht op
de naleving van de wet. Hierover kunnen wij aangeven dat het toezicht op het experiment
plaatsvindt binnen een samenwerking tussen een aantal bestaande toezichtorganisaties,
waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande verantwoordelijkheden. Deze
toezichthouders worden bij besluit van ondergetekenden aangewezen. Hierbij wordt onderscheid
gemaakt tussen de verschillende ketenonderdelen teelt, vervoer en verkoop. De wijze
van afstemming en werkwijze tussen de verschillende toezichthouders wordt in samenspraak
met alle betrokken partijen vastgesteld en vastgelegd in een handhavingsarrangement.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens naar voorbeelden van situaties waarin een
coffeeshophouder of gemeente wordt uitgesloten van deelname aan het experiment tijdens
het experiment, en hoe een tijdelijke uitsluiting in zijn werk gaat. De burgemeester
van een aangewezen gemeente heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen
individuele coffeeshops door deze tijdelijk (of zelfs definitief) te sluiten. Hoewel
dit niet in de lijn der verwachting ligt, zijn er ook situaties denkbaar die het staken
van het experiment in een gehele gemeente noodzakelijk maken. Te denken valt aan de
situatie dat de straathandel zodanig toeneemt, dat dit voor partners binnen de lokale
driehoek niet meer beheersbaar is, of wanneer de overlast zodanig toeneemt, dat dit
het staken van het experiment rechtvaardigt. Met de nota van wijziging wordt artikel
6, tweede lid, van het wetsvoorstel aldus gewijzigd dat daarmee wordt voorzien in
een «noodremvoorziening». Hiermee kan de uitvoering van het experiment in een gehele
gemeente onmiddellijk worden gestaakt indien dat ter bescherming van de volksgezondheid
of in het belang van de openbare orde en veiligheid geïndiceerd is. De indicatie hiervoor
zal veelal afkomstig zijn van de burgemeester van de betreffende gemeente, aangezien
hij als eerste op de hoogte zal zijn van signalen dat de openbare orde of de veiligheid
in een gemeente in het geding zijn. Het staken van het experiment in een gemeente
gedurende het experiment houdt voor alle coffeeshops in dat zij vervallen in het gedoogbeleid
zoals dit geldt buiten het experiment om. Toepassing van de noodremvoorziening is
bedoeld om de uitvoering van het experiment in de betreffende gemeente definitief
te staken. Met de herformulering van artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel is
de mogelijkheid van tijdelijke staking van het experiment in een gemeente komen te
vervallen.
38. In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie of de regering al in gesprek
is met toezichthoudende instanties over hun rol, kunnen wij melden dat de gesprekken
met toezichthoudende instanties zijn gestart en constructief verlopen. Op de vraag
hoe de controle op kwaliteit geregeld zal worden, antwoorden wij dat dit nog verder
wordt uitgewerkt. Mogelijk gaan wij uit van een model waarbij telers van elke oogst
een of meer monsters nemen en deze laten onderzoeken door een daartoe uitgerust laboratorium.
De toezichthouder controleert de wijze waarop de telers monsters nemen en de uitkomsten
van het laboratoriumonderzoek.
7. Consultatie
39. Op de vraag van de leden van de D66-fractie waarom het wetsvoorstel niet in openbare
wetgevingsconsultatie is gegaan, antwoorden wij het volgende. Om aan de toezegging
gedaan om het wetsvoorstel voor het afgelopen zomerreces bij de Tweede Kamer in te
dienen. Om aan die toezegging te kunnen voldoen, hebben wij niet gekozen voor een
openbare wetgevingsconsultatie maar voor een beperkte consultatie. Wij hebben deze
keuze gemaakt indachtig het feit dat het wetsvoorstel uitsluitend de hoofdlijnen van
het experiment regelt en dat de uitwerking daarvan in de amvb gebeurt. Zoals hiervoor
bij punt 1 is opgemerkt, is op dit moment de internetconsultatie van het concept van
die amvb gaande. Via deze weg kunnen alle belangstellenden, zoals de door de leden
genoemde organisaties uit de coffeeshopsector en de (verslavings-)zorgsector, hun opmerkingen over de uitwerking van het experiment naar voren brengen.
40. Door de leden van de SGP-fractie is ook gevraagd waarom ten aanzien van het wetsvoorstel
is volstaan met een beperkte, voornamelijk bestuurlijke consultatie. Voor het antwoord
op die vraag verwijzen wij naar het antwoord dat wij hiervoor hebben gegeven op de
vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie. Aan de leden van de SGP-fractie
kunnen wij aangeven dat de door hen genoemde maatschappelijke organisaties en personen
in het kader van de internetconsultatie van het concept van de amvb gelegenheid hebben
om hun opmerkingen naar voren te brengen. Ook is recent met de Moedige Moeders gesproken
over het experiment.
8. Overig
41. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op de uitzending
van het actualiteitenprogramma Nieuwsuur van 26 september jl., waarin werd bericht
over problemen en ongeregeldheden rondom het Bureau Medicinale Cannabis. De leden
vragen of het waar is dat de medicinale staatswiet van slechte kwaliteit is en een
te hoge prijs heeft, waardoor patiënten die de medicinale wiet mogen gebruiken liever
overstappen naar wiet uit een coffeeshop. Wij zijn bekend met de genoemde uitzending
van Nieuwsuur. Een deel van de problemen en ongeregeldheden waarover werd bericht,
zijn inmiddels opgelost en dus achterhaald. Daarnaast delen wij het door Nieuwsuur
geschetste beeld niet. Iedere oogst medicinale cannabis die in de apotheek terecht
kom, is getest in een laboratorium en voldoet aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd
in een monografie (vastgesteld voorschrift voor de samenstelling, bereiding en keuring
van geneesmiddel1). De apotheekinkoopprijs van medicinale cannabis is de afgelopen jaren stapsgewijs
verlaagd van € 8,25 naar € 6,20 per gram in augustus 2016 en per 1 januari 2018 is
de prijs verlaagd naar € 5,80 per gram.2 De prijs ligt daarmee (significant) onder de gemiddelde prijs van de recreatieve
cannabis in de coffeeshop waar de verkoopprijs ligt tussen de € 9,00 en € 12,00 per
gram.
Door de leden van de VVD-fractie is ook gevraagd welke lessen de regering trekt uit
de wijze waarop reeds vijftien jaar op medische gronden staatswiet wordt geteeld.
Zij vragen of dit vertrouwen wekt voor de wijze waarop de overheid nu op grotere schaal
staatswiet wil telen. De teelt en verkoop van medicinale cannabis staan op zichzelf.
Het experiment zal op een andere wijze
vorm krijgen. De overheid zal immers niet zelf binnen dit experiment hennep of hasjiesj
gaan telen. Binnen het experiment worden maximaal tien telers aangewezen om de hennep
en hasjiesj te gaan telen en zal in zes tot tien gemeenten sprake zijn van verkoop
van hennep en hasjiesj in coffeeshops.
42. De leden van de D66-fractie willen weten waarom het (net) niet is gehaald om het
wetsvoorstel vóór het zomerreces naar de Tweede Kamer te sturen. Uiteraard hebben
wij ons tot het uiterste ingespannen om aan de gedane toezegging te voldoen. In het
kader van de snelheid hebben wij afgezien van een internetconsultatie van het onderhavige
wetsvoorstel. Met het oog op de zorgvuldigheid is het wetsvoorstel wel gericht geconsulteerd
en is ook zoveel als mogelijk rekenschap gegeven van het door de adviescommissie op
20 juni 2018 uitgebrachte advies.
De leden van de D66-fractie willen ook weten wat sinds het aantreden van het kabinet
concreet is gebeurd met betrekking tot de voorbereidingen. Deze leden vragen ook dit
aan de hand van een tijdslijn met data toe te lichten. Tevens vragen zij of wij op
elk afzonderlijk advies van de adviescommissie kunnen aangeven of dit wel of niet
is overgenomen en waarom. Wij hebben op verschillende momenten de Tweede Kamer geïnformeerd
over de voortgang van het experiment. Wij verwijzen de leden van de D66-fractie dan
ook naar de brieven die wij op respectievelijk 15 december 2017 (Kamerstukken II 20017/18,
24 077, nr. 406), 23 februari 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 410), 9 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 411), 30 mei 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 414), 20 juni 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 416) en 6 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 422) aan de Tweede Kamer hebben gezonden. In deze laatste brief hebben wij uitgebreid
gereageerd op het advies van de adviescommissie. Daarin hebben wij zoveel als mogelijk
van elk afzonderlijk advies gemotiveerd aangegeven welk advies is overgenomen en welk
advies wij niet volgen.
De leden van de D66-fractie willen weten of er een consumentenpanel komt in navolging
van het advies van de adviescommissie. Wij vinden het van belang dat binnen het experiment
een representatief aanbod wordt gerealiseerd. Wij beraden ons nog over de door de
adviescommissie aangedragen suggestie om daartoe een consumentenpanel een rol te geven.
43. De leden van de SP-fractie hebben ook naar de hiervoor reeds genoemde uitzending
van Nieuwsuur gekeken en willen weten of de regering het eens is met de stevige kritiek
die uit deze uitzending naar voren komt. Voor het antwoord op deze vraag willen wij
graag volstaan met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 41 op de vergelijkbare
vraag van de leden van de VVD-fractie. Hetzelfde geldt voor de vraag van de leden
van de SP-fractie welke lessen de regering trekt uit de ervaringen met het telen van
medicinale wiet voor het onderhavige experiment. Ook die vraag is hiervoor onder punt
41 al beantwoord. Aan de leden van de SP-fractie antwoorden wij voorts dat het Bureau
Medicinale Cannabis en Bedrocan niet zijn betrokken bij het onderhavige experiment.
44. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering op welke wijze het risico
dat door het experiment het gebruik van cannabis (onder jongeren) mogelijk toeneemt,
zo klein mogelijk blijft. Ook vragen zij de regering hoe zij wil benadrukken dat het
gebruik van cannabis niet als «gezond en veilig» wordt aangemerkt. Wij vinden het
van belang dat wordt voorkomen dat het experiment een aanzuigende werking heeft op
het gebruik van hennep en hasjiesj, met name onder jongeren. In de amvb is mede om
die reden de eis opgenomen dat personen onder de 18 jaar niet worden toegelaten tot
een coffeeshop. Voor de wijze waarop verder wordt voorkomen dat het experiment een
aanzuigende werking heeft, wordt verwezen naar de reactie onder punt 29 op een vergelijkbare
vraag van de leden van de CDA-fractie.
II. Artikelsgewijs
1. Algemeen
45. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om
parlementaire betrokkenheid bij de amvb’s te beperken tot artikel 5, derde lid, artikel
6, artikel 7, eerste lid, en artikel 11, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden willen weten waarom die mogelijkheid niet bij alle overige amvb’s is geboden.
In artikel 13 van het onderhavige wetsvoorstel is voorzien in een voorhangprocedure
ter zake van de amvb’s die krachtens de hiervoor genoemde artikelen kunnen worden
vastgesteld. Abusievelijk is daarbij de amvb die krachtens artikel 4, eerste lid,
kan worden vastgesteld niet vermeld. Die omissie wordt met de nota van wijziging hersteld.
2. Artikel 4
46. De leden van de D66-fractie willen weten of het klopt dat de regering in dit artikel
ruimte heeft willen creëren voor een verlenging van het experiment als blijkt dat
het experiment succesvol is en dat de verlenging maximaal twee jaar zal bedragen.
In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om de experimenteerfase met ten hoogste
anderhalf jaar te verlengen, zodat inclusief de afbouwfase van zes maanden de geldigheidsduur
van beide fasen ten hoogste zes jaar zal zijn. Zoals hiervoor bij punt 11 is aangegeven,
voorziet de nota van wijziging erin dat dit ook in artikel 4, eerste lid, van het
wetsvoorstel is vastgelegd. Er zal aanleiding bestaan om van de mogelijkheid tot verlenging
gebruik te maken als besloten wordt om het experiment in algemeen geldende wetgeving
om te zetten. Op de inhoud en redenen van zodanig besluit kunnen wij niet vooruitlopen.
Die besluitvorming dient plaats te vinden op basis van de evaluatie van het experiment
en door het dan zittende kabinet.
47. De leden van de SGP-fractie vragen waarom in artikel 4, eerste lid, is vastgelegd
dat bij amvb kan worden bepaald dat het experiment langer kan duren dan nu voorzien
is. Zij vragen zich af waarom hiervoor niet een nieuw wetsvoorstel nodig is. Zoals
wij hiervoor bij punt 6 hebben aangegeven, is met de mogelijkheid om de duur van de
experimenteerfase te kunnen verlengen voor het geval wordt besloten om het experiment
voort te zetten in algemeen geldende wetgeving, aangesloten bij de toelichting op
aanwijzing 2.42 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daarin staat dat, indien
na afloop van een experiment wordt besloten het experiment om te zetten in algemeen
geldende wetgeving, moet worden overwogen of moet worden voorzien in tijdelijke verlenging
van het experiment. Politieke besluitvorming daarover zal plaatsvinden op grond van
de evaluatie van het experiment. De evaluatie is voorzien uiterlijk acht maanden voor
het einde van de experimenteerfase. Indien dat aan de orde is, biedt het instrument
van een amvb de mogelijkheid om tijdig, namelijk vóór aanvang van de afbouwfase, de
experimenteerfase te verlengen. Dat zou niet lukken indien de verlenging door middel
van een wetsvoorstel moet worden geregeld. Zoals hiervoor punt 11 aan de betreffende
leden is geantwoord, wordt door middel van de nota van wijziging de begrenzing van
de mogelijkheid om bij amvb de experimenteerfase te verlengen in artikel 4, eerste
lid, vastgelegd. Voorts is aan dezelfde leden hiervoor bij punt 45 geantwoord dat
eveneens door middel van de nota van wijziging in artikel 13 zal worden geregeld dat
de voordracht van de betreffende amvb niet eerder mag worden gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan de Staten-Generaal is overgelegd. Parlementaire betrokkenheid
is daarmee geborgd. Naar onze mening hebben de beide Kamers der Staten-Generaal met
die voorhangprocedure voldoende ruimte om een politieke weging te maken. Voor een
verdergaande voorhangprocedure zien wij dan ook geen aanleiding.
3. Artikel 7
48. Uit het verslag blijkt niet door welke leden enkele vragen zijn gesteld over artikel
7, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel. Aan de betreffende leden antwoorden
wij dat het eerste lid van artikel 7 de grondslag biedt om bij amvb regels omtrent
het experiment nader uit te werken. Het gaat hier om een reguliere delegatiegrondslag.
De betreffende amvb zal gelijktijdig met het onderhavige wetsvoorstel in werking treden,
waarmee de voorbereidingsfase van het experiment aanvangt. Het tweede lid van artikel
7 is opgenomen als vangnetbepaling. Dit artikellid is bedoeld voor de situatie dat
tijdens de voorbereidingsfase of de experimenteerfase onvoorziene omstandigheden blijken
die tot bijsturing van het experiment nopen. In dat geval kunnen wij in relatief korte
tijd – namelijk bij ministeriële regeling – aanvullende regels stellen over de uitvoering
van het experiment. Gelet op het verschil in karakter tussen de delegatiegrondslag
in het eerste lid en die in het tweede lid, is niet gekozen voor de – door de betreffende
leden gesuggereerde – constructie om in het eerste lid te spreken van «bij of krachtens».
Desgevraagd antwoorden wij voorts aan de betreffende leden dat in artikel 13 van het
wetsvoorstel op dit punt geen voorhangprocedure is geregeld, omdat het niet gebruikelijk
is om dat ten aanzien van een ministeriële regeling te doen.
4. Artikel 13
49. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd of de regering bereid is om de in
artikel 13 opgenomen lichte voorhangbepaling te wijzigen in een zware voorhangbepaling.
Zo nee, dan geven deze leden aan dat een amendement op dit punt wordt overwogen. In
artikel 13 van het wetsvoorstel is voorzien in parlementaire betrokkenheid door middel
van zogenaamde gecontroleerde delegatie. Dat betekent dat het concept van de amvb
(Besluit experiment gesloten coffeeshopketen) voorafgaand aan de aanbieding daarvan
aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt voorgelegd aan de Tweede en
Eerste Kamer. Beide Kamers hebben dan gedurende vier weken de gelegenheid om opmerkingen,
wensen en bedenkingen ten aanzien van het conceptbesluit naar voren te brengen. Wij
zijn van mening dat de inhoud van de onderhavige concept-amvb van dusdanig groot belang
is, ook voor een goed begrip van het onderhavige wetsvoorstel, dat wij hebben bevorderd
dat in artikel 13 van het wetsvoorstel een voorhangbepaling is opgenomen die het parlement
de gelegenheid tot inspraak biedt voordat de concept-amvb wordt aangeboden aan de
Afdeling advisering van de Raad van State. Op die wijze zijn de beide kamers in staat
om zich een volledig beeld en oordeel te vormen van de consequenties van dit wetsvoorstel
en is naar onze mening de betrokkenheid van het parlement bij de uitwerking van het
experiment bij de amvb afdoende gewaarborgd. Het spreekt voor zich dat wij met de
reacties die het parlement in dat kader geeft, zoveel mogelijk rekening houden. De
gekozen voorhangbepaling betreft ook de meest gebruikelijke vorm. De term «lichte
voorhangbepaling» dient dan ook zeker niet te worden begrepen als dat het parlement
bij deze vorm slechts beperkt inspraak heeft.
Voor zover door de betreffende leden is verzocht om een «zware voorhangbepaling» geldt
dat er drie mogelijke voorhangbepalingen zijn, namelijk:
– voorwaardelijke delegatie: bij deze vorm wordt de amvb nadat deze is vastgesteld voorgelegd aan het parlement.
Het parlement kan dan de inwerkingtreding van de amvb tegenhouden door te bepalen
dat de materie van de amvb of de inwerkingtreding daarvan bij wet moet worden geregeld.
– tijdelijke delegatie: bij deze vorm wordt na vaststelling en publicatie van de amvb zo spoedig mogelijk
een wetsvoorstel in procedure gebracht waarin de betreffende materie alsnog op wetsniveau
wordt geregeld.
– delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet: bij deze vorm wordt ook na vaststelling en publicatie van de amvb zo spoedig mogelijk
een wetsvoorstel in procedure gebracht, maar dat wetsvoorstel mag uitsluitend strekken
tot goedkeuring van de amvb.
Wij hebben niet voor een van deze drie andere voorhangbepalingen gekozen, omdat bij
al deze vormen de inspraak van het parlement pas plaatsvindt nadat de amvb is vastgesteld.
Wij hechten er juist aan om het parlement in een eerder stadium te betrekken. Op die
manier kan de concept-amvb zo nodig naar aanleiding van reacties vanuit het parlement
worden aangepast voordat deze aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt
aangeboden. Bovendien kan de discussie over de inhoud van de concept-amvb ook in het
kader van de behandeling van het wetsvoorstel worden gevoerd. Voorts geldt dat uitwerking
van het experiment bij wet ertoe zal leiden dat het wetgevingstraject tot de aanvang
van het experiment een langere doorlooptijd zal hebben.
5. Ondertekening
50. Uit het verslag blijkt niet door welke leden is gevraagd waarom de Minister voor
Medische Zorg eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel is en de Minister van Justitie
en Veiligheid tweede ondertekenaar. Op grond van de portefeuilleverdeling binnen het
Ministerie van VWS is de Minister voor Medische Zorg de eerstverantwoordelijke Minister
ten aanzien van de Opiumwet. Omdat het wetsvoorstel voorziet in de buitenwerkingstelling
van artikel 3, onderdelen B en C, van die wet, is ervoor gekozen deze Minister eerste
ondertekenaar van het onderhavige wetsvoorstel te laten zijn. Met deze beslissing
is geenszins beoogd tot uitdrukking te brengen dat het wetsvoorstel een grotere zorg-
dan justitie-component heeft.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg -
Mede ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.