Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 036 Wijziging van de Huisvestingswet 2014 ter verduidelijking van woonruimteverdeling van middenhuurwoningen en van de Woningwet ter vereenvoudiging van de goedkeuringsprocedure voor werkzaamheden die niet behoren tot diensten van algemeen economisch belang (Wet maatregelen middenhuur)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 8 november 2018
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
1
2.
Aanleiding
3
3.
Inhoud van het wetsvoorstel
6
3.1.
Middenhuur en de Huisvestingswet 2014
6
3.2.
Toegelaten instellingen en middenhuur
8
3.2.1.
Meer transparantie bij plannen voor middenhuur
9
3.2.2.
Versnellen van de procedure
9
3.2.3.
Verduidelijking van de regelstructuur
11
3.2.4.
Marktconformiteit op portefeuilleniveau
11
4.
Verhouding tot hoger recht
12
4.1.
Wijziging van de Huisvestingswet
12
4.2.
Wijziging van de Woningwet
13
5.
Gevolgen voor burgers en bedrijven
14
6.
Inwerkingtreding
14
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsontwerp.
Zij zien hierin een grote wijziging ten opzichte van het huidige stelsel en hechten
dan ook grote waarde aan een uitgebreide toelichting, waarin alle vragen duidelijk
worden beantwoord.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging
van de Huisvestingswet (2014) ter verduidelijking van woonruimteverdeling van middenhuurwoningen
en van de Woningwet ter vereenvoudiging van de goedkeuringsprocedure voor werkzaamheden
die niet behoren tot diensten van algemeen economisch belang (Wet maatregelen middenhuur).
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het voorliggende
wetsvoorstel. De samenstelling van de woningvoorraad in onze grote steden zorgt dat
er schaarste is aan middenhuurwoningen. In de Huisvestingswet 2014 werd ingrijpen
in de woningmarkt beperkt tot situaties waarin schaarste bestaat aan goedkope woningen.
Daarbij is het begrip goedkoop niet verder gedefinieerd, hoewel wel is aangegeven
dat dit begrip regionaal verschillend kan worden ingevuld. De komende jaren zijn 60.000
tot 200.000 middenhuurwoningen nodig. Dat is zowel in het belang van de woningzoekenden,
als in het belang van een goed functionerende woningmarkt. Deze leden hebben nog een
aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden vinden het positief dat de regering voorstellen doet om meer
betaalbare huurwoningen te realiseren. Zij vragen zich echter sterk af of het voorliggende
wetsvoorstel er daadwerkelijk voor gaat zorgen dat er voldoende betaalbare huurwoningen
gerealiseerd worden. De aan het woord zijnde leden vragen de regering om daarom nogmaals
nauwkeurig uiteen te zetten waarom de regering van mening is dat het voorliggende
wetsvoorstel adequaat genoeg is. Voorts vragen deze leden om de regering nog andere
voornemens heeft om meer huurwoningen (zowel gereguleerde huurwoningen als huurwoningen
boven de liberalisatiegrens) betaalbaarder te maken.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de Wet maatregelen middenhuur
(TK 35 036). Hieronder zullen zij eerst een aantal algemene vragen stellen over dit wetsvoorstel.
Om te beginnen willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de regering de tekorten
op de woningmarkt cijfermatig duidt. Deze leden vragen de regering aan te geven wat
volgens de regering op dit moment het tekort is aan sociale huurwoningen, midden huurwoningen,
en koopwoningen.
De leden van de SP-fractie constateren dat er grote woningnood heerst voor huurders
en woningzoekenden met een laag en een middeninkomen. De vraag van de leden van de
SP-fractie luidt daarom op welke wijze(n) het voorliggende zal bijdrage aan het oplossen
van de woningnood voor deze groepen.
Daarnaast is het helaas al jaren bewust beleid om de sociale huursector te verkleinen.
Ook voor deze kabinetsperiode wordt een vermindering van het aantal sociale huurwoningen
voorspeld. Daarom vragen de leden van de SP-fractie de regering met klem het beleid
bij te stellen en te zorgen voor meer sociale huurwoningen en het verkorten van de
wachttijden.
In januari 2016 stonden volgens het CBS 173.000 woningen langdurig leeg. Van deze
langdurig leegstaande woningen waren er 101.000 geschikt voor bewoning. De leden van
de SP-fractie vernemen graag hoe deze cijfers eruit zien op dit moment. Daarnaast
vragen deze leden om deze woningen zo snel mogelijk gereed te maken voor betaalbare
verhuur; is de regering bereid zich hiervoor in te zetten om zo een stap te naar het
oplossen van wachtlijsten en de woningnood?
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om in te gaan op de gevolgen voor de koopmarkt
door dit wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vragen of de regering onderzoek
heeft gedaan naar deze gevolgen, en zo nee, of zij bereid is dat alsnog te doen. Van
de middeninkomens heeft immers 70% een koopwoning. In de minst gespannen regio’s heeft
zelfs bijna acht van de tien huishoudens met een middeninkomen een eigen woning. De
leden van de SP-fractie vragen hoe dat gegeven zich verhoudt tot voorliggend wetsvoorstel
en de regionale verschillen die er zijn. Tevens stellen de leden de vraag of er wel
voldoende betaalbare koopwoningen zijn middeninkomens. De leden van de SP-fractie
zien een toelichting graag tegemoet.
De leden van de SP-fractie zien dat het voorliggend wetsvoorstel gelieerd is aan een
ontwerp-Besluit dat momenteel door de Tweede Kamer wordt behandeld, namelijk het ontwerp-Besluit
tot wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 inzake
de vereenvoudiging van de markttoets (TK 32 847 en 27 926, nr. 420). Hierover hebben de leden van de SP-fractie vragen gesteld in een schriftelijke
inbreng, maar deze zijn helaas niet of slechts ten dele beantwoord. Deze leden verzoeken
de regering nogmaals om antwoorden op de vragen.
De leden van de SP-fractie stellen wederom de vraag waarom de regering huurprijzen
tot ongeveer € 1.000 «betaalbaar» noemt. Dat is door de regering op meerdere plekken
naar voren gebracht, maar wordt door huurders zo niet ervaren. De leden van de SP-fractie
vragen voorts wat volgens de regering dan een dure huurwoning is.
De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de verwachting is van de regering
omtrent dit Besluit; hoeveel middenhuurwoningen denkt de regering hiermee te realiseren?
Hieruit volgt de vraag hoeveel middenhuurwoningen de regering denkt te realiseren
met voorliggend wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie begrijpen dat dit afhankelijk
is van meerdere factoren en dat een precies aantal lastig te noemen is, maar deze
leden vragen wel een doelstelling of op zijn minst een schatting van de aantallen.
In antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie bij het ontwerp-Besluit inzake
de vereenvoudiging van de markttoets lezen deze leden dat de regering inzet op het
stimuleren van woningbouw in alle segmenten. De vraag luidt in welke wet- en regelgeving
dit terugkomt. Is de regering nu wel bereid om middelen vrij te maken om de bouw van
sociale huurwoningen vlot te trekken, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is de
regering bereid om bijvoorbeeld de verhuurderheffing om te zetten in een investeringsplicht
of door de lastendruk voor woningcorporaties, die maar liefst met een miljard euro
per jaar toeneemt, te verminderen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Wet maatregelen middenhuur. Zij zien een grote behoefte aan middenhuurwoningen en
zien dat veel starters en gezinnen moeilijk aan een betaalbare woning kunnen komen.
Zij zien de noodzaak om betaalbaar te bouwen, maar woningen ook betaalbaar te houden.
Hierbij hebben gemeenten een sleutelrol.
2. Aanleiding
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat er meer aandacht komt voor het middenhuursegment.
Vanwege het grote tekort aan huizen in dit segment, stijgen de huren snel. Als we
de huren betaalbaar willen houden, zal het aanbod in dit segment dus vergroot moeten
worden. Hoe staat het met het onderzoek van de verlaging van de maximale huurgrens
voor woningcorporaties naar € 640,14, die is toegezegd in het AO Staat van de Volkshuisvesting
en Staat van de Woningmarkt in januari 2018? Wat zijn de effecten als de maximale
huurgrens verlaagd zou worden, en als middenhuurwoningen ook al vanaf € 640,14 verhuurd
zouden kunnen worden?
Deze leden merken dat er huishoudens zijn die noodgedwongen huren, omdat er te weinig
aanbod is aan koopwoningen in het goedkopere segment. Hoe stimuleert de regering dat
het aanbod in dit segment ook vergroot wordt?
Zij vragen zich af hoeveel investeringsruimte er is bij woningcorporaties en hoeveel
bij marktpartijen. Als de precieze cijfers ontbreken, wat zijn de meest recente schattingen?
Is er voldoende investeringsruimte om het aanbod van sociale huur- en middenhuurwoningen
fors te vergroten? Wat zijn de effecten op de investeringsruimte als woningcorporaties
dure sociale huurwoningen gaan verkopen? Er is immers een grote stijging in de waarde
van het bezit van woningcorporaties geweest, hoeveel daarvan kan geactiveerd worden
en wat levert dat op aan investeringsruimte?
De aan het woord zijnde leden merken op dat de Samenwerkingstafel Middenhuur knelpunten
in kaart heeft gebracht en ook aanbevelingen heeft gedaan om die weg te nemen. Waar
in Nederland zijn de grootste knelpunten gesignaleerd? Hoe hoog is het percentage
sociale huur daar? En hoe zit het in die gemeenten met de plancapaciteit, uitgesplitst
naar woningtype (sociaal, middenhuur, dure huur en koop)? Wat is in die gemeenten
het percentage dure sociale huurwoningen, bijvoorbeeld boven de 145 punten, die eigenlijk
middenhuurwoningen zijn?
Het Regeerakkoord wijst erop dat er onduidelijkheid is bij gemeenten over de mogelijkheden
om op middenhuur te sturen. Wat heeft de regering tot nu toe gedaan om dat op te lossen?
Welke gemeenten maken op dit al gebruik van de AMvB Middenhuur en wat zijn voorbeelden
daarvan? En nog belangrijker: hoe voorkomen we dat gemeenten onredelijke eisen stellen,
waardoor het voor investeerders niet meer uit kan om in middenhuur te investeren?
Wat zijn de effecten daarvan op de plancapaciteit?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het reeds mogelijk is om woningen in het
middenhuursegment op te nemen in de gemeentelijke huisvestingsverordeningen. Zij onderschrijven
de conclusie dat de huidige beleving van «goedkope woning», afhankelijk van de regio,
sterk kan verschillen. Daarom zou de wet daar expliciet rekening mee moeten houden,
zo menen zij.
De leden van de D66-fractie zijn blij met deze aanvullende wetgeving, die gemeenten
de mogelijkheid geeft om middenhuur verder te stimuleren en het bouwen van middenhuurwoningen
door (de niet-DAEB tak van) corporaties vergemakkelijkt. Zij vragen de regering toe
te lichten welke gemeenten concrete plannen hebben om dit aanvullende instrumentarium
in te zetten, waarbij ingegaan wordt op het aantal woningen dat grofweg hierdoor versneld
tot stand kan komen.
De leden van de D66-fractie vinden het zeer belangrijk dat er snel een groter en betaalbaarder
aanbod komt aan middenhuur in de krapteregio’s. Welke aanvullende maatregelen zijn
er volgens de regering mogelijk? Het is de leden van de D66-fractie een doorn in het
oog dat er heel hoge eisen gesteld worden aan de inkomens van huurders, voordat zij
in aanmerking komen voor een woning. Denk bijvoorbeeld aan verhuurders die een minimaal
maandinkomen vragen van 5 keer de maandhuur. Kan de regering aangeven hoe vaak dit
soort eisen voorkomen? En kan de regering aangeven wat voor maatregelen daartegen
mogelijk zijn? Kunnen gemeenten deze eisen beperken? Andersom is het soms ook zo dat
mensen een heel groot deel van hun inkomen kwijt zijn aan huur. Het beperken van de
maximale huurquote zou een dempend effect kunnen hebben op de huurprijsontwikkeling.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om, vergelijkbaar met hypotheken, een maximale huur/inkomen-ratio
(huurquote) in te voeren, waarbij eventueel met maatwerk kan worden afgeweken? Wat
zijn daarvan de voor- en nadelen? Zal dit een prijsverlagend effect hebben? Of zal
dit vooral negatieve gevolgen hebben voor de bereikbaarheid/beschikbaarheid van een
huurwoning voor specifieke inkomensgroepen? Graag een uitgebreide toelichting van
de regering.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe groot het tekort is aan middel dure
huurwoningen? Zijn er wel voldoende koopwoningen beschikbaar voor (lage) middeninkomens?
Kan de regering het verschil per woningmarktregio in beeld brengen? Heeft de regering
signalen/aanwijzingen dat gemeenten met het voorliggende wetsvoorstel nu wel markttoetsen
gaan organiseren?
De leden van de SP-fractie merken op dat de schattingen van de «Samenwerkingstafel
middenhuur» van de behoefte aan middenhuurwoningen uiteen lopen tussen de 60.000 en
200.000 woningen in de komende tien jaar, en bovendien met name in gespannen woningmarkten,
zoals in de grote steden, liggen. De leden van de SP-fractie vinden de vraag gerechtvaardigd
van welk aantal middenhuurwoningen per jaar de regering uitgaat, en daarbij in welke
gebieden deze zich zullen concentreren.
Graag zien de leden van de SP-fractie een schematisch overzicht tegemoet van alle
aanbevelingen van de «Samenwerkingstafel middenhuur» en daarbij de beknopte uitwerking
van de regering.
De leden van de SP-fractie vragen naar een prognose van het aantal middenhuurhuishoudens.
Hoeveel huishoudens, die volgens de definitie van de regering op zoek zouden zijn
naar een middenhuurwoning, zijn er nu en hoeveel zullen dat er over 15 jaar zijn?
Het is bekend dat het aantal eenpersoonshuishoudens stijgt. Hoeveel van de eenpersoonshuishoudens
vallen binnen de categorie «middenhuur» volgens de regering, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie menen dat huishoudens met een middeninkomen met name behoefte
hebben aan een betaalbare huurwoning. Gezinnen met kinderen, of een starter op de
woningmarkt die nog geen hoog inkomen heeft, kan veelal geen middenhuur betalen. De
leden van de SP-fractie vragen een reactie hierop. Wat zegt de regering tegen de 30%
middeninkomens die volgens het Planbureau voor de Leefomgeving zich helemaal geen
middenhuur kunnen veroorloven, zo vragen de leden van de SP-fractie. Tevens vragen
deze leden of de regering bereid is om deze middeninkomens toe te laten tot de sociale
huursector door de inkomensgrens op te hogen. Wanneer de regering daar niet toe bereid
is, vragen de leden van de SP-fractie op welke manier deze middeninkomens dan wel
aan een betaalbaar huis kunnen komen.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe ervoor wordt gezorgd dat de huurprijzen
van middenhuurwoningen niet verder stijgen. Met andere woorden; is een middenhuurwoning
over 10 of 20 jaar nog steeds middenhuur? De leden van de SP-fractie vragen om ervoor
te zorgen dat middenhuur ten minste 15 jaar middenhuur kan blijven.
In het regeerakkoord is opgenomen dat de mogelijkheden in het gemeentelijk beleid
om te sturen op middenhuur ten volle moeten worden benut. De leden van de SP-fractie
willen weten of dit betekent dat middenhuur ten koste zal gaan van sociale huur. En
op welke manieren kan worden gegarandeerd dat het aantal sociale huurwoningen niet
zal verminderen door het stimuleren van middenhuur?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de situatie dat in steden met grote
druk op de huurmarkt de aanvangshuur in de markt zeer hoog is, vaak al boven de grens
voor middenhuur, € 1.000,–. Blijven gezinnen met een middeninkomen niet tussen wal
en schip vallen aangezien de gereguleerde en vrije sector niet goed op elkaar aansluiten?
Hoe groot is deze groep? In welke gemeenten komt dit het vaakst voor? Wat zijn de
oorzaken en hoe wil de regering dit probleem aanpakken?
3. Inhoud van het wetsvoorstel
3.1. Middenhuur en de Huisvestingswet 2014
Met betrekking tot de definitieverandering van «goedkoop» naar «schaarste» vragen
de leden van de VVD-fractie zich af waarom het een «noodzakelijk en in het algemeen
belang zijnde» regulering betreft. En kan de regering aangeven waarom deze regulering
bijdraagt aan het «recht op huisvesting (van woningzoekenden) te kunnen realiseren»?
De leden zien graag ook nog een verdere onderbouwing waarom deze regulering proportioneel
is.
Deze leden merken op dat er terecht gesteld wordt dat de woningmarkt de komende jaren
« ... door nu nog onvoorziene omstandigheden [kan] veranderen». Tegelijkertijd wordt
er gesteld dat een aanpassing van de term «goedkoop» nodig is om met de veranderingen
mee te bewegen. Als de veranderingen nu nog onvoorzien zijn, hoe kan er dan gesteld
worden dat een aanpassing van de term «goedkoop» nodig is om mee te bewegen? De veranderingen
zijn immers nog onvoorzien, en de leden missen onderbouwing waarom «schaarste» de
lading beter dekt dan «goedkoop». Zij vragen een uitgebreide toelichting welke omstandigheden
al wel worden voorzien en waarom «schaarste» in plaats van «goedkoop» daar beter bij
past.
De aan het woord zijnde leden vragen of er verschillende scenario’s zijn uitgewerkt
en wat zou het effect zijn als «goedkoop» gehanteerd zou blijven? Als woningen als
«schaars» worden aangemerkt, hoe makkelijk of hoe moeilijk is het voor een gemeente
om daar onderbouwing voor te leveren? En nog belangrijker: hoe voorkomen we dat gemeenten
te makkelijk woningen als «schaars» aanmerken, waardoor het voor investeerders niet
meer uit kan om in middenhuur te investeren? Wat zijn de effecten daarvan op de plan-capaciteit?
Als «schaarste» in de huisvestingsverordening wordt opgenomen, zullen ook de categorieën
woningzoekenden zorgvuldig afgebakend moeten worden. Hoe wordt beoordeeld of dit zorgvuldig
gebeurt? En hoe wordt voorkomen dat hier een nieuwe groep scheefwoners ontstaat? Als
die groep toch ontstaat: wat kunnen we daar dan aan doen? Hoe wordt voorkomen dat
hier nieuwe wachtlijsten ontstaan? Als die wachtlijsten toch ontstaan: wat kunnen
we daar dan aan doen? En wie beheert die wachtlijsten dan?
Wat betreft de categorieën woningzoekenden hebben de leden van de VVD-fractie enkele
specifieke vragen over de afbakening daarvan. Om huren laag te houden, proberen langetermijninvesteerders
middenhuurwoningen aansluitend te verhuren zonder dat er onnodig leegstand ontstaat.
Wat is het effect van de categorisering van woningzoekenden daarop: kan de regering
garanderen dat er door het aanvragen van een geïnteresseerde huurder niet onnodig
leegstand ontstaat, omdat diegene eerst gecategoriseerd moet worden en, bijvoorbeeld,
een vergunning moet aanvragen? Kan een gemeente een kandidaathuurder met wie de verhuurder
overeenstemming heeft bereikt, alsnog een middenhuurwoning weigeren omdat die niet
binnen de categorie past? En kan een gemeente straks zelf een kandidaathuurder voordragen
bij de verhuurder, ook bijvoorbeeld als die volgens de gemeente prioriteit/voorrang/urgentie
moet krijgen? En kan een gemeente straks eisen dat een bepaald percentage van de nieuwe
huurders afkomstig is van huurwoningen van woningcorporaties, of van bepaalde beroepsgroepen
zoals agenten, leraren en verplegers?
De leden van de CDA-fractie zien dat voorgesteld wordt om in de wet «goedkope woningen»
te vervangen door «schaarse woningen». Graag vernemen zij of die wijziging strikt
noodzakelijk is nu de gemeenteraad op basis van artikel 2, tweede lid van de Huisvestingswet
2014 reeds een Huisvestingsverordening kan vaststellen indien dat noodzakelijk en
geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van
schaarste aan woonruimte.
De leden van de D66-fractie hebben eerder via een motie gevraagd om een (tijdelijke)
noodknop voor gemeenten om hoge stijgingen van de huren tegen te gaan (Motie van Eijs
– Ronnes, TK 32 847 nr. 401). Kan de regering aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie? Kan via
een vergunningstelsel voor verhuur van woningen, zoals in Groningen nu wordt ingevoerd,
ook de hoogte van de huur worden gereguleerd?
De toewijzing van huurwoningen wordt voor gemeenten met een huisvestingsverordening
geregeld, zo merken de leden van de SP-fractie op. In de huisvestingsverordening verandert
de term «goedkoop» in «schaars». De leden van de SP-fractie vragen of aan de term
«schaars» een minimale grens van de huurprijs kan worden gekoppeld, zodat het wetsvoorstel
een verruiming van de sturingsmogelijkheden inhoudt en geen vernauwing.
In de praktijk gebruiken de meeste gemeenten de interpretatie van de liberalisatie-
of huurtoeslaggrens van € 710,68. Het is volgens de leden van de SP-fractie dan een
logische stap dat de mogelijkheden voor sturing ten minste voor de groep huizen met
een huurprijs onder de € 710,68 behouden moet blijven. Het stellen van een minimale
grens ligt ook in lijn met het antwoord van de regering op de opmerkingen van de Raad
van State die stelde dat de reikwijdte van de Huisvestingswet werd verruimd, waarop
het antwoord kwam: «Bij de invoering van deze wet leken deze effecten zich alleen bij «goedkope» woningen
voor te doen. Inmiddels hebben zich nieuwe ontwikkelingen op de woningmarkt voorgedaan
waarbij blijkt dat genoemde effecten zich ook voordoen in het middenhuursegment.»
De leden van de SP-fractie vragen of de regering voorliggend wetsvoorstel aan wil
passen door de term «schaars» te voorzien van een ondergrens van € 710,68 (prijspeil
2018).
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd welke hoogte van de huurprijs nog
midden huur is. Wat is de bovengrens?
De leden van de SP-fractie vragen voorts naar de uitwerking van een «noodknop» om
extreme huurprijsstijgingen tegen te gaan. Deze leden hebben hier meermaals om gevraagd,
en zijn verheugd te vernemen dat de regering hiertoe bereid lijkt. De vraag is echter
hoe de «noodknop» er in de praktijk uit komt te zien. De leden van de SP-fractie vragen
om een toelichting hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de inzet om gemeenten beter te laten
sturen op toewijzing van huurwoningen aan middeninkomens. Er is bij gemeenten behoefte
om meer te kunnen sturen op prijs, kwaliteit, indexering van de huurprijs en de wens
dat de woning tenminste 15 jaar als middenhuurwoning blijft bestaan. Erkent de regering
de noodzaak om ook op deze zaken meer te kunnen sturen? Biedt dit wetsvoorstel hiervoor
de ruimte? Biedt het wetsvoorstel ook ruimte aan gemeenten om woningen betaalbaar
te houden voor een langere periode, te behouden voor het middensegment en bovendien
te sturen op indexering van de huurprijs? Biedt het wetsvoorstel ruimte om ook te
sturen op lage middenhuur, rond € 710,=, bijvoorbeeld voor starters en/of huishoudens
met een modaal inkomen?
Deze leden vragen voorts voor welke middeninkomens middeldure huur in de huidige markt
onbereikbaar is. Kan de regering inzicht geven hoeveel huurders een huurprijs betalen
in het middensegment die niet conform de NIBUD-norm is, rekening houdend met huishoudensamenstelling
en inkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat wordt gekozen voor het criterium «schaarste
die leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten». Uit een inventarisatie
van de VNG uit 2017 blijkt dat ook in kleine kernen en in meer ontspannen woningmarktregio’s
behoefte is aan middenhuur. Worden ook deze kernen en regio’s tegemoetgekomen via
dit wetsvoorstel?
3.2. Toegelaten instellingen en middenhuur
Het Regeerakkoord stelt, zo merken de leden van de VVD-fractie op, dat de kerntaak
van woningcorporaties het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen blijft
aan mensen met een laag inkomen of aan mensen die om andere redenen moeilijk passende
huisvesting kunnen vinden. De leden van de VVD-fractie zien graag bevestigd dat dit
zo blijft. Hoe wordt voorkomen dat de verdeling bij woningcorporaties doorslaat naar
commerciële, niet-DAEB activiteiten, in plaats van zich te blijven op sociale, DAEB
activiteiten? Het is dan ook belangrijk dat de twee verschillende takken op geen enkele
manier met elkaar verweven worden. Bij vastgoed is dat makkelijk te regelen, maar
dat zijn niet de enige kosten van een woningcorporatie. Hoe zit het met de personele
kosten en de verdeling daarvan? En de onderhoudskosten? Hoe wordt voorkomen dat huurders
in DAEB takken meebetalen aan de personele en onderhoudskosten van niet-DAEB takken
en omgekeerd? Worden daar verschillende afdelingen voor ingericht? En hoe zit het
met de bedrijfsruimte die deze afdelingen gebruiken? En hoe zit het met de kosten
van de ICT-systemen en alle overige kosten? De leden vinden het belangrijk dat de
twee takken volledig gescheiden worden, om te voorkomen dat er sprake is van kruissubsidiëring
en zien graag een uitgebreide toelichting hoe de regering dit gaat vormgeven.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting (blz. 5) dat de maximering
van bedrijfsmatig vastgoed van niet-DAEB takken van woning-corporaties op € 10 mln.
per investering en 25% van het bruto vloeroppervlak van het gebouw waarin de werkzaamheden
plaatsvinden, gehandhaafd blijft. Deze leden vragen een verdere toelichting op deze
regel. Wat houdt het in en wat zijn er de voor- en nadelen van?
De leden van de CDA-fractie menen dat een transparante en eerlijke mededinging tussen
toegelaten instellingen en marktpartijen gewaarborgd dient te zijn. Zij menen dat
dit met de beoogde wijziging voldoende is geborgd.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de marktordening. De Raad van State
wijst op het risico dat de marktordening wordt verstoord door het feit dat corporaties
op gelijkwaardige voet mee kunnen dingen naar projecten die door de gemeente in de
markt gezet worden. Volgens de Raad zouden toegelaten instellingen, door hun intensieve
contacten met de gemeente, (onbedoeld) bevoordeeld kunnen worden ten opzichte van
andere marktpartijen. Kan de regering nader toelichten waarom zij dit niet het geval
acht? Is het niet zo dat het (onbedoelde) voordeel niet voortkomt uit het feit dat
het gaat om toegelaten instellingen, maar een gevolg is van het feit dat corporaties
zeer actief zijn op de markt en in die zin een grote speler zijn. In hoeverre geldt
zo’n zelfde bevoordeelde positie niet voor elke grote speler in een gebied of regio?
Kan de regering nader uiteenzetten, zoals door de Raad van State gevraagd, welke verschillende
waarborgen een transparante en eerlijke mededinging tussen corporaties en marktpartijen
gedurende het traject verzekeren?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader in te gaan op de volgende
vragen. Bij de scheiding DAEB / niet-DAEB zag de Autoriteit Woningbouw erop toe dat
de aanvangshuren in niet-DAEB marktconform waren. In steden met grote druk is de aanvangshuur
van de markt, door de krapte maar ook door de stijgende bouw- en grondprijzen, hoog.
Marktconforme huren zijn dan al snel boven de gewenste midden huren van € 700 tot
€ 1.000. Als corporaties hun nieuwe verhuringen in de niet-DAEB marktconform moeten
doen, hoe groot is dan de groep middeninkomens die tussen wal en schip vallen? En
in welke gemeenten speelt dit het meest? Waar sluiten kortom gereguleerde sector en
vrije sector niet bij elkaar aan? Waardoor komt dat, door krapte of ook door stijgende
bouwprijzen? Kan de markt in gebieden met hoge druk vanwege hoge stichtingskosten,
door hoge grondprijs en stijgende bouwkosten, nog wel een woning van tussen de € 700
en € 800 neerzetten?
De leden van de GroenLinks-fractie houden, ook met het voorliggende wetsvoorstel,
grote zorgen over de betaalbaarheid van huurwoningen in het middensegment. Daarom
vragen zij de regering om nader in te gaan op de vraag voor welke middeninkomens middel
dure huur in de huidige markt onbereikbaar is? Hoeveel huurders in het middensegment
betalen een huurprijs die gegeven hun huishoudensamenstelling en inkomen niet conform
Nibud-norm is?
Volgens de Staat van de Woningmarkt 2017 zouden er, zo lezen de leden van de SP-fractie,
door de scheiding van DAEB en niet-DAEB 750.000 huurwoningen in de niet-DAEB-tak komen.
Op termijn zouden dat er 150.000 zijn. De leden van de SP-fractie vragen hoeveel het
aantal niet-DAEB-woningen bij toegelaten instellingen momenteel is, en wat de verwachting
is voor de toekomst.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat woningcorporaties in niet-DAEB marktconform
moeten verhuren, waardoor in gemeenten met grote krapte het probleem van een tekort
aan middenhuur in stand dreigt te blijven. De aan het woord zijnde leden vragen of
de markt in staat is om in gebieden met hoge druk woningen tussen € 700 en € 800 neer
te zetten, gezien de hoge grondprijzen en stijgende bouwkosten.
3.2.1. Meer transparantie bij plannen voor middenhuur
De leden van de VVD-fractie zijn blij met het Platform Middenhuur. Zij vragen zich
af wanneer opdrachten van gemeenten aangeboden kunnen worden. Kan dat alleen op grond
van gemeenten zelf, of kan dat ook op grond van woningcorporaties en marktpartijen?
Wat zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat opdrachten op het Platform
aangeboden kunnen worden? De leden vragen zich daarnaast af wat de reacties van marktpartijen
op het Platform Middenhuur zijn geweest en hoe de regering deze reacties beoordeelt.
De leden vragen zich af waarom gemeenten en woningcorporaties «mogelijk» de financiering
van het Platform Middenhuur moeten oppakken. Wat zijn de geschatte kosten van een
dergelijk systeem?
3.2.2. Versnellen van de procedure
Wat betreft het gelijke speelveld tussen woningcorporaties en marktpartijen merken
de leden van de VVD-fractie op dat er doorgaans een nauwere samenwerking is tussen
gemeenten en woningcorporaties dan tussen gemeenten en markpartijen. Hoe wordt gegarandeerd
dat toewijzing van opdrachten op basis van objectieve voorwaarden gebeurt? Wie houdt
daar controle op?
Deze leden zien dat de doorlooptijd verkort wordt door niet-DAEB takken van woningcorporaties
toe te staan vanaf het begin van de marktverkenning op gelijke voet met marktpartijen
mee te laten dingen naar de «lokaal gewenste werkzaamheden». Hoe wordt gegarandeerd
dat ze daadwerkelijk op gelijke voet kunnen meedingen, en dat ze niet vooropgesteld
of achtergesteld worden? Welke waarborgen zijn daarvoor? Hoe en wanneer wordt dat
geëvalueerd, en welke voorwaarden worden daarbij gebruikt?
De aan het woord zijnde leden leden vragen zich af hoeveel tijd het scheelt nu het
goedkeuringsverzoek niet meer ingediend hoeft te worden. Als dat niet precies te zeggen
is, zien de leden graag een verdere toelichting met een indicatie van die tijd.
Uit de beantwoording van de Minister van BZK van het Schriftelijk Overleg over het
Besluit tot wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
inzake de vereenvoudiging van de markttoets (TK 32 847 nr. 434) begrijpen de leden van de VVD-fractie dat verwacht wordt dat niet-DAEB takken van
woningcorporaties ongeborgde financiering van beleggers gaan aantrekken. Beleggers
zullen hiervoor zekerheidsrecht willen vestigen zowel op het bestaande niet-DAEB bezit
dat is gefinancierd met WSW borging als op het nieuwe niet-DAEB bezit dat zal zijn
gefinancierd zonder WSW borging. Dat zal ook effect hebben op de borging en de achtervang
van WSW. De leden merken op dat de Minister in haar antwoord schrijft dat sinds de
Veegwet van 1 juli 2017, WSW zekerheidsrecht kan vestigen op het niet-DAEB-bezit.
Omdat beleggers ook zekerheidsrecht zullen willen vestigen, is het belangrijk dat
WSW nu het zekerheidsrecht daadwerkelijk vestigt. Het baart de leden dan ook grote
zorgen dat de 120 risicovolle corporaties de aangepaste volmacht 2018 niet ondertekenen.
Als het zekerheidsrecht pas gevestigd wordt als er daadwerkelijk dreigende risico’s
voor de financiële continuïteit zijn, kan het te laat zijn. Dan kan WSW geen gebruik
maken van het onderpand en kan de corporatiesector met forse verliezen eindigen, terwijl
beleggers wel gebruik kunnen maken van het onderpand. Zelfs als het zekerheidsrecht
achteraf nog wel gevestigd kan worden, zal dit de financiële afwikkeling onnodig vertragen.
In het verleden hebben we in verschillende casussen gezien dat verliezen dan fors
kunnen oplopen. De aan het woord zijnde leden zien graag dat dit voorkomen wordt door
meer druk te zetten op corporaties om de aangepaste volmacht 2018 te ondertekenen.
Is de regering bereid dit te doen?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de huidige eis van de waarde van het
resterende onderpand niet te laag is. Waarom moet het minstens tweemaal het bedrag
van de geborgde restschuld zijn? Is dat niet te risicovol? Is de regering bereid om
dit te verhogen? Is de regering bereid om de zienswijze van WSW toch te blijven handhaven.
Deze wetswijziging moet er immers niet toe leiden dat de financiële risico’s voor
het DAEB-bezit van corporaties groter worden.
De leden van de CDA-fractie zijn met het WSW er voorstander van dat toegelaten instellingen,
zonder onnodig hoge barrières, niet-DAEB-investeringen in het middenhuursegment kunnen
doen. Dit wetsvoorstel voorziet daarin zodat dergelijke investeringen positief kunnen
bijdragen aan de kasstromen en waardeontwikkeling van het bezit en ook omdat ze op
wijkniveau kunnen leiden tot waardebehoud van omliggend DAEB-bezit.
De leden van de SP-fractie vragen naar een overzicht van de voorwaarden en procedurestappen
van een goedkeuringsprocedure voor werkzaamheden in de niet-DAEB-tak. Daarnaast vragen
deze leden in het overzicht aan te geven welke voorwaarden of stappen veranderen met
dit wetsvoorstel.
3.2.3. Verduidelijking van de regelstructuur
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting (blz. 8) staat
dat gemeenten vanwege de goedkeuringsprocedure afzien van niet-DAEB investeringen.
Deze leden vragen een verdere toelichting op deze regel. Hoe investeren gemeenten
in niet-DAEB woningen? En wat moeten gemeenten op dit moment doen aan de goedkeuringsprocedure?
Vanuit onder andere gemeenten krijgen de leden van de GroenLinks-fractie signalen
dat gemeenten graag aanvullende mogelijkheden zouden krijgen om te kunnen sturen op
prijs, kwaliteit, indexering van de huurprijs en de wens dat de betreffende woningen
tenminste 15 jaar als middenhuurwoningen blijven bestaan. Dit wetsvoorstel regelt
dit niet. Kan de regering aangeven waarom deze wens vanuit het veld niet bij dit wetsvoorstel
is meegenomen? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een uitgebreide reactie
op dit punt. Verder zouden deze leden ook graag een nadere uiteenzetting van de regering
ontvangen op de rol en de positie van gemeenten bij het realiseren van meer middenhuurwoningen.
De leden van de SP-fractie zijn voor zoveel mogelijk vereenvoudiging en zo min mogelijk
bureaucratie. De vraag is echter hoe betaalbaar het is om een huurwoning met een huurprijs
vlak boven € 710,68 te bouwen. De leden van de SP-fractie vragen waaruit blijkt dat
marktpartijen hiertoe bereid zijn in schaarstegebieden. Wanneer deze partijen daar
nu al niet toe bereid zijn, ligt het dan niet in de rede om de markttoets af te schaffen,
zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen om een toelichting.
Daarnaast stellen de leden de vraag of met het vereenvoudigen of schrappen van bepaalde
procedurestappen wordt ingegaan tegen de uitkomsten van de parlementaire enquête woningcorporaties.
Met name het schrappen van de vereiste zienswijze van de borgingsvoorziening (Waarborgfonds
Sociale Woningbouw) over de effecten van nieuwe niet-DAEB-werkzaamheden op de financiële
ratio’s roept die vraag op. De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere
toelichting op het schrappen hiervan.
Wat betreft het groeperen van goed- en afkeuringsgronden en processen worden punten
uit de Woningwet en het bijhorend Besluit samengevoegd. De leden van de SP-fractie
vragen welke punten uit de Woningwet zullen verdwijnen en in het Besluit zullen worden
opgenomen en met welke reden.
3.2.4. Marktconformiteit op portefeuilleniveau
De regering stelt voor om de rendementseis op projectniveau voor niet-Diensten van
algemeen economisch belang (niet-DAEB) takken van woningcorporaties te laten vervallen
en alleen die op portefeuilleniveau te handhaven. De leden van de VVD-fractie vragen
zich af waarom er met de rendementseis op projectniveau de «lokaal gewenste investering»
niet gedaan kan worden. De oorzaken daarvan lijken specifiek te zijn, terwijl het
laten vervallen van een rendementseis een generieke maatregel is. Waarom wordt niet
een specifieke maatregel genomen?
Deze leden vragen zich af of, en hoe, op dit moment het rendement voor niet-DAEB takken
op niet-DAEB portefeuilles wordt berekend? Is de regering bereid in het wetsvoorstel
duidelijk te maken hoe dit moet worden berekend? Wil de regering met een voorbeeld
laten zien wat het effect is bij een grootschalige gebiedsontwikkeling waar 10% niet-DAEB
woningen worden toegevoegd aan een niet-DAEB portefeuille dat een rendement maakt
van 5%, als dat project van niet-DAEB woningen tegen een 0% bruto aanvangsrendement
(BAR) wordt aangenomen?
Deze leden vragen zich af hoe er toezicht wordt gehouden dat niet-DAEB takken hun
niet-DAEB activiteiten op basis van marktconforme uitgangspunten verrichten. Wie houdt
het toezicht op deze marktconformiteit? En op basis van welke voorwaarden?
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de marktconformiteit en over parkeerplaatsen.
Is het waar dat de Autoriteit Woningcorporaties erop toeziet dat de aanvangshuren
in de niet-DAEB tak van corporaties marktconform is? Geldt dit ook voor nieuwe projecten?
En betekent dit ook dat corporaties die middenhuur realiseren gedwongen zullen worden
om hogere huren te vragen dan zij eigenlijk zouden willen? Met andere woorden, zijn
corporaties (in de niet-DAEB tak) vrij om zelf de huur te bepalen van de middenhuurwoningen?
De leden van de D66-fractie zouden het onwenselijk vinden als corporaties gedwongen
worden hoge huren te vragen, omdat de huren in de regio (te) hoog zijn. Kan de regering
bevestigen dat corporaties zelf mogen bepalen welke huur ze vragen in de niet-DAEB
tak, net als commerciële aanbieders dat mogen?
Met betrekking tot parkeerplaatsen vragen de leden van de D66-fractie of het waar
is dat deze in principe als niet-DAEB worden aangemerkt, waardoor vooraf toestemming
van de Autoriteit Woningcorporaties nodig is om deze aan te leggen? Aangezien gemeenten
in de regel parkeernormen stellen kan dit samenspel van regels negatieve gevolgen
hebben voor de haalbaarheid van binnenstedelijke (sociale) projecten en in elk geval
tot vertraging. De leden van de D66-fractie zijn voorstander van het verlagen van
parkeernormen in binnenstedelijke gebieden waar goede OV-voorzieningen aanwezig zijn.
Kan de regering aangeven of zij bekend is met deze problematiek, en nader toelichten
wat haar standpunt in dezen is? Het kan natuurlijk voorkomen dat een sociale huurder
geen gebruik kan of wenst te maken van de parkeerplaats (van de corporatie). Het verhuren
van deze parkeerplaats ligt dan voor de hand, maar kan worden aangemerkt als een commerciële
activiteit, terwijl dit een zeer klein onderdeel is van een compleet project. Vindt
de regering het aanleggen en verhuren van een parkeerplaats in principe niet-DAEB,
waardoor een uitgebreide markttoets nodig is voordat sociale (!) projecten kunnen
worden gestart?
4. Verhouding tot hoger recht
4.1. Wijziging van de Huisvestingswet
Met betrekking tot de Huisvestingswet merken de leden van de VVD-fractie op dat de
definitie van «huishouden» in verschillende gemeenten sterk verschilt. Zij zijn van
mening dat mensen zelf zouden moeten kunnen kiezen met wie zij samen een huishouden
vormen. Als de definitie van «huishouden» te verschillend gedefinieerd en gehanteerd
wordt, komt er minder woonruimte beschikbaar voor samenwonende huishoudens. Deze leden
vragen of de regering die analyse deelt. Zij vragen ook aan de regering of het delen
van een woning door samenwonende huishoudens die daarvoor kiezen een wenselijke vorm
van huisvesting is, die een duurzame en innovatieve oplossing kan zijn bij schaarste
op de woningmarkt? Wat kan de regering doen om te voorkomen dat gemeenten de definitie
te verschillend definiëren en hanteren en daardoor een oplossing voor het schaarsteprobleem
in de weg staan? Dit is immers ook een vorm van middenhuur.
De memorie van toelichting geeft aan dat «het kabinet verwacht dat gemeenten zorgvuldig
zullen omgaan met het inzetten van deze bevoegdheid.» De leden van de VVD-fractie
zien graag een verdere onderbouwing van deze verwachting. Het moet voorkomen worden
dat gemeenten deze wetswijziging misbruiken om een disproportioneel deel van de huurmarkt
te reguleren. Hoe gaat de regering daar zorg voor dragen en hoe gaat zij dat de komende
jaren controleren?
Woonruimteverdeling van middenhuur via de huisvestingsverordening is een beperking
op het eigendomsrecht van de verhuurder. De memorie van toelichting geeft aan dat
is deze inbreuk «beperkt aangezien er geen regulering plaatsvindt van de huurprijs».
Langetermijninvesteerders geven echter aan dat deze regulering principieel en niet
acceptabel is. Waarop baseert de regering de inschatting dat slechts sprake zou zijn
van een beperkte inbreuk op het eigendomsrecht van de verhuurder?
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel gemeenten momenteel een huisvestingsverordening
hebben, en hoeveel gemeenten dit in theorie zouden kunnen zijn. Met andere woorden:
zijn er gemeenten die geen gebruik maken van de mogelijkheden tot sturing die er zijn
en op welke wijze worden zij daarop gewezen, zo vragen de leden van de SP-fractie.
4.2. Wijziging van de Woningwet
Het Regeerakkoord stelt, zo merken de leden van de VVD-fractie op, dat de markttoets
vereenvoudigd wordt daar waar de markt middenhuur niet oppakt of niet kan oppakken.
Deze leden wijzen er op dat het niet zou moeten kunnen dat gemeenten eerst zelf belemmeren
dat de markt het oppakt door onredelijke eisen te stellen, om daarna de markttoets
te vereenvoudigen en woningcorporaties het te laten oppakken. Hoe wordt er voorkomen
dat gemeenten dit doen? Kan de regering een overzicht geven van de eisen die Amsterdam
en Utrecht stellen zowel op grond van de gemeente zelf als op grond van de markt?
Vanuit langetermijninvesteerders komen de klachten dat de eisen en de grondprijzen
die Amsterdam en Utrecht stellen, zo onredelijk zijn dat de markt het niet kan oppakken.
Hoe beoordeelt de regering deze klachten?
De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen. Klopt het dat het de bedoeling
is om de markttoets af te schaffen als niet-DAEB takken van woningcorporaties middenhuur
willen ontwikkelen bij grootschalige gebiedsontwikkelingen? Hoeveel markttoetsen staan
er nu op het landelijke portaal van het ministerie? Hoeveel markttoetsen zijn er in
2017 en, tot nu toe, in 2018 opgezet? Bij hoeveel van deze markttoetsen heeft de Autoriteit
woningcorporaties (Aw) een verklaring van geen bezwaar afgegeven? En bij hoeveel van
deze markttoetsen heeft de Aw géén verklaring van geen bezwaar afgegeven en wat was
de argumentatie van de Aw? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering
op deze punten
Deze leden merken voorts op dat de Europese Commissie voorschriften heeft gegeven
over de scheiding van kosten en opbrengsten tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten.
Nu deze scheiding sinds 1 januari 2018 heeft plaatsgevonden, wat vindt de Europese
Commissie van de huidige invulling hiervan? De leden merken op dat het achteraf ingrijpen
van de Europese Commissie grote gevolgen met zich kan meebrengen voor het besluit
en de bijbehorende wet en zien graag dat de regering de Europese Commissie toch consulteert,
om rechtszekerheid te kunnen garanderen. Is de regering bereid dit te doen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering hoe deze voorgestelde wetswijziging
zich verhoudt tot de evaluatie van de Woningwet die nu gaande is. Acht de regering
het mogelijk dat n.a.v. die evaluatie er op het punt van middenhuur nog nadere wetswijzigingen
zullen volgen? Zo ja, hoe borgt de regering dat deze mogelijke nieuwe wijzigingen
goed samenlopen met het voorliggende wetsvoorstel? Tot slot vernemen de aan het woord
zijnde leden graag de actuele planning van de evaluatie van de Woningwet
5. Gevolgen voor burgers en bedrijven
Met betrekking tot regeldrukeffecten stelt de memorie van toelichting dat de uitwerking
van deze wetswijziging een doorwerking kan geven naar bedrijven. De leden van de VVD-fractie
vragen hoe dit kan en wat gemeenten kunnen doen om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Bij de leden van de D66-fractie leven vragen over de status van de marktverkenning.
Welke juridische status heeft de marktverkenning als hieruit voortvloeit dat een marktpartij
als enige bereid en in staat is de werkzaamheden te verrichten? Wordt het project
dan automatisch gegund? Wat is de te volgen koers als meerdere marktpartijen bereid
zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het in de toelichting op het wetsvoorstel
niet helemaal duidelijk is wat de juridische status is van een marktverkenning en
meer in het bijzonder wat de juridische status is van de uitkomst van de marktverkenning.
Voor zover uit de marktverkenning blijkt dat een woningcorporatie, en alléén de woningcorporatie,
bereid en in staat is een investering in middenhuur te doen, voorziet het nieuwe artikel
44c in de goedkeuringsprocedure op basis waarvan de corporatie ook daadwerkelijk de
investering kan doen. De aan het woord zijnde leden vragen zich af wat de status is
van een marktverkenning als hieruit voortvloeit dat een marktpartij als enige bereid
en in staat is de werkzaamheden te verrichten? En wat gebeurt er als er meerdere marktpartijen
zijn die dat kunnen? In de praktijk zal er doorgaans via een aanbestedingsprocedure
worden bepaald met wie de gemeente in zee gaat. Dan rijst bij deze leden de vraag
wat de markttoets, als de procedure hieraan vooraf is gegaan, voor een juridische
betekenis heeft. Deze leden zouden hier graag een nadere toelichting op ontvangen
van de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen meer helderheid over de juridische status
van de marktverkenning en de uitkomst van de marktverkenning. Wat gebeurt er bijvoorbeeld
wanneer de uitkomst is dat een marktpartij als enige bereid is en in staat is de werkzaamheden
te verrichten? Wat gebeurt er als meerdere marktpartijen hiertoe in staat zijn?
6. Inwerkingtreding
De leden van de SP-fractie vragen om te voorzien in een evaluatie over 3 jaar, om
te bezien of wet- en regelgeving uitwerkt zoals bedoeld en of aanpassing nodig is.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.